Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)
(1955)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 348]
| |||||||
De vraag van het zevende gebod als tempelvraag.Ga naar voetnoot1)Tekst: Zondag 41. Hetgeen tot nu toe in dit halfuur hier in dezen dienst gebeurd is, zou niet mogelijk geweest zijn, indien niet waar was, wat vanavond staat in Zondag 41. Wij zijn begonnen met God als hulp te eren, Die hemel en aarde gemaakt heeft. Niet alleen de hemel is Zijn product, maar ook de aarde. En op de aarde bloeien de bloemen, zingen de vogels en komen man en vrouw bij elkaar en zingen straks kleine kinderen. Onze hulp staat in den Naam des Heeren, Die den hemel en het ganse brede heir gemaakt heeft. Toen kwamen we tot het lezen der Schrift en hoorden hoe de dichter in Psalm 8 zegt, dat God de ganse aarde gemaakt heeft, dat Hij blij is in Mei, als de vogels het licht gaan groeten en ook als in de huizen der mensen een kindje geboren wordt. Ook uit den mond der kinderen bereidt God Zijn lof en Hij maakt er ook soldaten van, om te strijden tegen den antichrist met zijn legerscharen. God heeft de slaapkamer heilig verklaard en de bellen der paarden, waarop de kinderen straks als soldaten rijden moeten. Wij kwamen dan Christus ontmoeten in Zijn Woord; Christus, in de laatste week van de vernedering op aarde, wetend, dat God de aarde gemaakt had en dat de blinden en de kreupelen op aarde verdwijnen moesten, heeft er een massa genezen voor Hij sterven ging en Hij heelde de breuke uit louter vreugde aan het leven Gods. De kinderen riepen: Hosanna, de Zoon van David! Toen kwamen de heren met hun perkamenten gezichten en zeiden: Hoort ge, wat | |||||||
[pagina 349]
| |||||||
die kinderen zingen? Zijt gij nu een profeet? Toen zei Jezus: Ja zeker, hebt ge soms overgeslagen uit den Bijbel dat gedeelte, waar staat, dat God uit den mond der kinderen lof naar zich toehaalt? Toen wij gelezen hadden, kwamen we naar het doopvont en drie kinderen werden door God in de kerk gebracht en uit den mond der kinderen haalde Hij lof en dien lof gaven wij Hem terug in ons lied. Nu komt na alles voor ons liggen Zondag 41. Het vrije wetswoord, dat God aan Zijn dankbare kinderen meegeeft, dat zich beweegt om het kind in zijn-komen-in-de-wereld. Van den Sinaï klinkt bij elken donderslag een stem, die zegt: Heiligheid des Heeren! En de Sinaï acht het niet beneden zich om den donder te laten doordringen tot de binnenkamer, waar man en vrouw samenkomen en zegt: Heiligheid des Heeren! Blijf er niet af, maar treed er in met God voor ogen, want alzo betaamt het, alle gerechtigheid te vervullen. Daarom willen we, met groten dank, dat we God dankbaar mogen dienen in de binnenste geheimen des levens, vrolijk opnemen den draad der wet, ook waar Hij geeft het zevende wetswoord. Het leven is geweldig! Eén ding is nog mooier; Uw goedertierenheid is beter dan het leven! Voorts is 't het leven, dat wij allen zo lang mogelijk willen vasthouden. Nu zeggen de mensen wel eens: ge moet de dingen met beeldspraak duidelijk maken en dan denken ze, dat dingen die gemakkelijk gaan niet zoveel waard zijn. Ge kunt keistenen op straat vinden, die zijn goedkoop. Maar parels moet ge diep ophalen, daarom zijn ze duur. De dingen, die gemakkelijk gaan zouden dan goedkoop zijn en de dingen, die moeilijk zijn, duur. Maar het gevaar voor beeldspraak is hier zeer groot. Want wat is in het leven gemakkelijker dan het leven voort te laten zetten? Toen wij de wereld inkwamen, was voorafgegaan de lach van vader en moeder en de drang van de jeugd en de beweging van het leven. Zonder studie ging het, door den drang die in het leven zelf zit, soms tegen wil en dank; en het machtige ding, dat ik leven noem, komt in de wereld niet alleen met ernst, maar al spelend. En dat is het benauwende en de verlossing meteen, dat God bij den aanvang van het leven spel en ernst in elkaar over doet gaan, zodat niemand het spel spelen mag, tenzij zijn ganse bestaan in ernst gedoopt is, tenzij hij in den verbondsernst leeft voor God. Want in die harmonie, die het verbond brengt, kan men spelen voor Gods aangezicht, zonder pauze. Ook de huwe- | |||||||
[pagina 350]
| |||||||
lijksdagen en nachten brengen, waar het zo staat, geen pauze in het spelen voor het aangezicht van God. We willen deze dingen vanavond zien als een kwestie van tempeldienst; lichaam en ziel zijn tempelen van den Heiligen Geest. Gods eis voor het leven der dankbaarheid is, dat wij De vraag van het zevende gebod als tempelvraagbehandelen.
We zien daarbij:
Ps. 133:2, 3. | |||||||
I.Wanneer wij vanavond de vraag van het zevende gebod gaan behandelen als tempelvraag, dan wordt voor deze behandelingswijze de grondslag reeds gelegd en gevonden in het feit, dat elken dag in de wereld tempelen worden gebouwd. De tempelbouw voltrekt zich elk ogenblik, want er staat als grondslag voor heel de behandeling, dat ons lichaam en onze ziel tempelen zijn van den Heiligen Geest. Nu is inderdaad ook dit beeldspraak. Zoëven heb ik gezegd, dat beeldspraak altijd gevaarlijk is. Maar deze beeldspraak heeft dit voor boven de onze, dat ze komt uit den Bijbel, en in den Bijbel zijn de beelden met andere afgewisseld en aangevuld, zodat de grondgedachte door den Bijbel zelf nader wordt verklaard. Dit is de grondgedachte, dat God, de Heere, niet maar een tempel heeft van steen, maar dat God Zelf van Zijn kant elken dag tempelbouwer is hierin, dal Hij hen, die bij den tempelbouw helpen mogen, als metselaars en opperlieden, heeft gemaakt tot levende tempels, indien ze ambtelijk den tempel Gods gaan bouwen. Want ons lichaam en onze ziel zijn tempelen van den Heiligen Geest. En dus overal, waar een kind in het leven treedt en er dus een complete mens is, die men aanduidt met twee woorden n.l. lichaam en ziel, is pas iets als we kunnen zeggen: dat is een tempel Gods. Is dat het niet, dan hebben wij geen naam er voor, dan kunnen we hoogstens zeggen, dat er een bevalling gebeurd is. Maar als we de dingen zien willen, zoals God ze ons vraagt te zien en niet den term willen van het vak, maar de beschrijving willen naar het | |||||||
[pagina 351]
| |||||||
Woord Gods, en ook deze dingen benoemen willen naar de kracht, die het Woord Gods, elken dag sprekend in de wereld, heeft, dan kan wat hier gebeurt, alleen maar voor mij een naam krijgen, dien ik God durf verantwoorden, als ik zeg: Er is een tempel van den Heiligen Geest bijgekomen. Zo is de mens in de wereld geschapen. Toen de ganse wereld een tempel Gods geworden was in zes dagen, heeft God den bouw voltooid in het scheppen van mensen. Ze waren dadelijk profeet, priester en koning. Dat Hij hèn het laatste schiep, was om hun te leren, dat ze wel aangesteld waren om den tempel van de ganse wereld nu voortaan te verzorgen en met dienst vol te maken, maar dat Hij ook van allen tempelbouw de eer hebben wil, hierin, dat de tempelbouwers meteen tempelen Gods waren en dat Hij hun tempelbouw en ook alle verzorging en arbeid van den tempel in alle eeuwen tot Zijn eer wou doen geschieden en de laatste en de eerste eer hebben wou en wilde. En omdat God den mens geen onrecht doet, als Hij van hem eist, wat hij niet doen kan, daarom doet Hij den mens geen onrecht, als Hij van elk mensenkind, van elken jongen en van elk meisje, dat gaat trouwen, eist, dat mede door hun tempeldienst in alle levensdingen, gebouwd worden nieuwe tempels Gods. God eist, dat er geboren worden mensen, dien men een naam geven kan, benoemen kan, profetisch, bijbels beschrijven kan en die heten tempelen des Heiligen Geestes. Ge voelt wel: ik ga terug, niet naar de wedergeboorte of naar de bekering, dat is te laat. Ik ga terug naar de schepping, naar den oorsprong van alles. Ik kan de kerk niet begrijpen, tenzij ik begin bij de schepping. Ik kan de kunst niet begrijpen, tenzij ik begin bij de schepping. Ik kan mijn kind en mijzelf als vader niet begrijpen, tenzij ik begin bij de schepping. Er komt dadelijk een geweldige ernst over alles wat de geboorte voorbereidt, wanneer ik boven de kamer het antwoord van den catechismus plaats, dat God den mens geen onrecht doet, als Hij van hem eist, wat hij niet doen kan. De eis tot Adam en Eva was: gij, die tempelbouwers zijt en meteen tempelen, bevolkt de aarde, vermenigvuldigt u en maakt overal tempelen Gods. Ik maak ze door u, en al uw arbeid moet wezen tempelschepping, tempel-bediening; en de ganse roep van het bloed, de jacht van het leven, het moet allemaal zijn dienst-verrichten aan God, opdat de tempelen Gods komen uit de tempelen. Van dezen eersten eis, dien God den man en de manninne stelde, heeft Hij nog nooit iets afgedaan! Gelijk Hij van elk mens, ook van den slampamper op straat, de ganse wet | |||||||
[pagina 352]
| |||||||
eist, die hij niet doen kan en hem geen onrecht doet, gelijk Hij van den zuiplap in de goot het doen van de wet eist en hem geen onrecht doet, zo doet God geen onrecht als Hij eist van het personeel van de nachtclub en van de heren en dames in het huis der ontucht en van hen, die den naam van christenen dragen, dat ze doen zullen, ook hierin, wat ze uit zichzelf niet kunnen. Van elken huwelijksgang, van wie in de kerk ‘ja’ zei, en ook van wie niet is ‘overgetrouwd’, vraagt God, dat hij beginnen zal voort te zetten den bouw van tempelen. Want de Heilige Geest roept niet maar buiten ons, maar ook binnen in ons leven, en wil daar psalmen zingen tot eer van God om daarin de ganse wereld te persen naar het einde, ook het bloed van vader en moeder, opdat ze kinderen zullen krijgen, opdat de laatste dag God aflevere een volkomen getal van tempels. Geboorte-gang is tempel-gang. God overdekt de wereld bij elke geboorte met tempels van het Nieuwe en Oude Testament. Inderdaad is de tempel van het Nieuwe Testament rijker dan die van het Oude, is de inwoning van den Geest in de laatste eeuwen in Zijn volk rijker dan vroeger. Maar tempelen waren er altijd. Want nooit is de verbondsweg mogelijk geweest, tenzij de Heilige Geest in de mensen wonen ging, eerst met de schepping en later met de herschepping - genade. God eist van elkeen die naar het huwelijk toegaat, dat hij bouwen zal tempelen Gods en niemand heeft er recht op, dat zijn eigen bloed stroomt of dat door hem eens anders bloed stromen gaat, tenzij hij dit doet met volle gebondenheid aan de scheppingswet. God vraagt bouw der tempelen. Ge zult zien, dat alles nu één van beide is voor mensen, die het ‘zwak’ zien. De één zegt: het is diep geestelijk, en de ander zegt: het is eigenlijk helemaal niet geestelijk, het gaat over het lichaam en bloed en jeugd. God zegt: Het is het leven der schepping en in de schepping heeft de Geest de ganse stof en beweging aangenomen, om daarin den lot te voleinden. Er is geen tegenstelling tussen natuurlijk en geestelijk leven. Want de Geest heeft geen andere werkplaats dan alles wat aards is. Geestelijk wil zeggen: door den Heiligen Geest bestuurd, door den Heiligen Geest naar het Woord gedrongen, d.w.z. door den Heiligen Geest op elken bepaalden datum van den wereld-tijd naar den eis van dien datum rijp gemaakt, naar den gang van den jongsten dag in Christus. Daarom is alles geestelijk, onverschillig hoe men het noemt, stoffelijk, aards, natuurlijk, lichamelijk of ook geestelijk. Ge voelt nu, hoe dwaas het was, dat eens een kerkvader heeft | |||||||
[pagina 353]
| |||||||
durven schrijven, dat er een tijd is om te bouwen en om te breken en een tijd om geboren te worden en om te planten en een tijd om uit te roeien. In den Prediker kon terecht staan: Er is een tijd om te omhelzen en een tijd om verre te zijn van omhelzen. De kerkvader las dit en heeft het verkeerd uitgelegd. Toen hij het las en de regels schreef, was er een strijd over de vraag van natuur en genade. Hij heeft geschreven, dat er twee tijden waren: een tijd om te omhelzen en een tijd om verre te zijn van omhelzen. Die twee tijden, waren de twee verbonden. Het Oude Verbond was de tijd van omhelzen en het Nieuwe de tijd om verre te zijn van omhelzen. Vroeger, vóór Christus, dus in het Oude Testament, was de kerk besloten in Israël. Buiten Israël was er geen kans voor kerk-bouw. Toen moest dus Israël zich afgeven met aardse dingen, met het lager staande sexuele. Toen moest Gods volk, hoewel het Gods volk was, kinderen krijgen. Maar vandaag is het anders in de wereld. Het licht der genade komt ook tot de heidenen. Ook uit de heidenen haalt God Zijn kinderen vandaag en nu God dat doet, nu is er een breuk gekomen. Nu kunnen de geestelijke mensen zeggen: dat aardse, sexuele laten wij aan de heidenen over. God kan nu uit de heidenen, uit die kringen der kerk, kinderen halen en wij, die geestelijk zijn, trekken onze handen af van het aardse. Wij zijn vandaag verre van het omhelzen, verre van het spel der liefde, want nu kunnen wij echt geestelijk gaan doen en in een eenzame kamer ons terugtrekken en het leven groeten, dat natuurlijk is. Wie zulke dingen leest en dan meteen naast zich legt Zondag 5, waarin staat, dat God van ons eist de eisen, die van den beginne zijn, kan met één oogopslag zien, dat een dergelijke redenering de plank mis slaat. Het is niet zo, dat God het lichaam in het Oude Testament wel gebruiken wil, maar thans zegt tot de geestelijken: Blijf daarvan verre. Neen, zegt Hij, tempelen moet ge allemaal zijn. En wanneer wij reeds tempelen van den Geest kunnen zijn naar het Oude Verbond, is de dienst vermeerderd in het Nieuwe Testament. God vraagt om meer spanning, om dieper inzicht inzake de goederen van het heil. Elke man en vrouw in het Nieuwe Testament zegge: O Heer, bewaar ons voor een leven der ellende, waarin men verre moet zijn van omhelzen. In Uw naam, Vader, Zoon en Heilige Geest, willen wij niet verre zijn van omhelzen. Gij die de bloemen maakt langs den weg tot omhelzen, Ge ver- | |||||||
[pagina 354]
| |||||||
langt ook van ons, ja juist van ons, opnieuw te zien, dat door het ‘ja’-zeggen tot het leven, dat door het omhelzen van Uw eigen maaksel, dat ons naderbij gekomen is, opnieuw rijzen levende tempels van den Heiligen Geest, in wie Hij wonen kan, door wier tong Hij spreken kan onder de mensen, geestelijke woorden die meteen natuurlijk zijn. Zo, onze Vader, willen wij den omhelzingstijd groeten, te meer, daar we op het laatst der dagen aangewezen zijn, juist in den tijd na Pinksteren. Elke vesting van den Geest is meteen een vesting van de natuur, anders is het geen vesting meer. De Pinkstertaal kan niet mogelijk zijn, tenzij op de muren van de kerk de kinderen hun naam schrijven, tenzij voor en binnen de kerk de kinderen worden binnengedragen, tenzij hier in de kerk wij als vernieuwde mensheid en rijkgemaakte scheppingsvolheid lachen mogen over God en het leven, dat Hij gemaakt heeft. Alles wat lachen kan, alles wat adem heeft, love den Heere! In de jonge jaren en later. Want het ganse leven is tempeldienst. Het ganse leven is tempeldienst, ongebroken. | |||||||
II.Ge zult hebben gevoeld, dat deze kijk op de dingen iedereen aangaat. Het zevende gebod spreekt niet alleen tot hen, die zich bewegen tussen twee mijlpalen binnen het leven zelf: de mijlpaal van het ontwakend geslachtsleven enerzijds en de andere mijlpaal van het weer zijn boven het sexuele leven. Zo staat het niet. Want we zijn geen tempel gedurende een bepaalden tijd. Wanneer het goed is, moeten wij allen als tempels van den Geest worden aangesproken van de geboorte tot den dood toe. Dit gebod gaat iedereen aan. Niet alleen buiten de kerk, maar ook er binnen. Mensen in de volle kracht van het leven en mensen, die reeds aan het verouderen zijn. Het gaat hen aan, die het huwelijk nabij zien en er in zijn, en ook hen, die er nog niet aan. gedacht hebben. Het gaat aan de gezonde kerels en eveneens het zwakke uitgeteerde lichaam van mensen, die naar het graf hijgen. Want onze lichamen zijn tempelen. Onze lichamen zijn tempelen van den Geest en ook onze ziel. Sterk of zwak is van geen belang. Ons ganse menselijk lichaam en onze ganse ziel in hoge eenheid is voor den Geest een tempel. Rijp of onrijp of over rijp heen, het doet er niet toe. Dit gebod zet de tempelbouw-gedachte als levens-geleider de ganse historie door voor onze aandacht. Bij elke geboorte komt trouwens de dokter vóór den dominee. Want Paulus zegt: Het natuurlijke is | |||||||
[pagina 355]
| |||||||
eerst, daarna het geestelijke. Sommigen denken: het wordt pas menens, als de dominee komt. Neen, het was menens toen de dokter kwam. Vooral vóór hij komen kon. Het is altijd menens. Want wanneer elke geboorte in het leven zo staat onder den eis Gods, dat men Hem geve scheppingsrecht, dan is het menens. Menens, al die jaren, wanneer vader en moeder de kinderen groot brengen en ook menens als jonge mensen elkaar ontmoeten in de mooie, in de voor de ontwaking gestelde dagen der jeugd. En het is menens eveneens, als ge bij elkaar gebracht in het huwelijk, den weg van de straat en van de binnenkamer inslaat. Het is altijd menens. Onverschillige dingen bestaan niet bij God. Middelmatige dingen mogen wij in zoverre van onzen kant kennen, dat wij niet steeds weten, hoe God van ons vraagt te doen. Maar bij Hem is het middelmatige onbekend! Alles staat in elk ogenblik voor den volstrekten eis van Gods Woord! Wie het zo ziet, voelt den eis. Hebt ge kinderen, het geldt u voor 100%. Hebt ge geen kinderen, het geldt u eveneens voor 100%. Kunt ge trouwen, het raakt u. Kunt ge niet trouwen, het raakt u ook. Hebben de mensen u verhinderd, of gijzelt, om op dezen huwelijksweg te gaan, het raakt u, want uw lichaam en ziel is er. Gij zijt een levende ziel in de wereld, en van u als levend mens vraagt God, dat ge den tempeldienst hierin erkennen zult, dat ge zonder uw wil of weten in de wereld ingebracht zijt als iemand, die geen naam heeft, tenzij den naam van tempel. Waar we zo teruggeleid zijn naar de vrije macht van God, die dus niet pas begint bij de vraag van hemel en hel, maar die begint bij de geboorte en de verwekking, daar is alles tempel-kwestie; en tempel-recht eist God van den tempel, van de dancing, van ieder, van het personeel van de nachtclub en van de mensen in het huis der ontucht. Tempelrecht vraagt God van ons ieder ogenblik. Niets is van minder waarde of van lager orde. Want de vraag van orde is geen vraag van stof of ziel, de vraag van orde is de vraag van tempeldienst. Wat moeten we doen om God te dienen? God heeft ons een lichaam gegeven en dat kan Hem geweldig dienen door kinderen in de wereld te brengen. Het kan Hem dienen door Hem te geven Halleluja-zingende profeten, priesters, koningen. Het geweld van den hartstocht doet de mensen in den oorlog in de oren tuiten: Het vaderland moet kinderen hebben!, maar het is duizendmaal beter in de kerk te luisteren, als God zegt: Ik moet kinderen hebben! De laatste dag vraagt de som van uitverkorenen | |||||||
[pagina 356]
| |||||||
en van verdoemden, opdat zij het recht Gods erkennen zullen, opdat zij tempelen in de wereld dragen zullen, al kunnen zij het niet. Hierom, gemeente, is de vraag van dit gebod zo belangrijk. En wie den tempel hoort roepen tot God en hoort eisen van alle vlees tempelrechten, wete, dat deze zeer persoonlijke belasting geen ogenblik wordt opgeheven, dat elk trouwbriefje is een belasting-briefje van den tempel, dat elk verlovingskaartje is een belasting-briefje van den tempel. Ook daar waar wij geen briefjes schrijven en kaartjes drukken laten, moeten jongen en ouden hun lichaam geven als dienstmiddel van den Geest, den Geest van Pinksteren. Pinkstertaal, maar dan bijgehouden tot vandaag toe, hoor ik, als God in uw kamer een kindje schreien laat; zij is er bij den doop, maar ook veel eerder. De taal dringt door tot den laatsten dag toe. Het is de taal van den jongsten dag. Als geen mens het vermoedt, komt, als een dief in den nacht, Christus weer; als de ganse wereld bezig is het leven voort te zetten of de levensbronnen af te snijden. Dan komt Jezus weer om over de slaapkamers, de werkende en de stakende, uit te roepen het recht van God, en te oordelen over ons, naar hetgeen door het lichaam is geschied. Door het lichaam geschiedt ten slotte alles. Als men preekt, is het door het lichaam, als men rozen schikt, is het door het lichaam, als men kinderen verwekt of tegenhoudt, is het door het lichaam. Daarom, wijl het vlees het enig werktuig is, daarom is God altijd bezig mij te oordelen over dat, wat ik door mijn lichaam doe. In den oordeelsdag vraagt God wat ik door dit vlees en door mijn ziel, mijn levende ziel, die Hij gemaakt heeft, gedaan heb. Wee hem, die dan den tempeldienst vergeten heeft! Maar als het tempel-begrip als een hamer op U neergekomen is en als een scherp mes in Uw vlees is gaan wroeten (vlees als het zondige van ons bestaan), dan is er plaats voor de gedachte, dat de tempeldienst hierin ligt, dat ik mijn lichaam kuis bewaar, ingetogen leef, hetzij ik aan een verloving toe ben of niet, hetzij ik volwassen ben of reeds verouderd; dat ik altijd mijn lichaam, naar den eis, die voor elk jaar anders wordt, dienstbaar stel aan den tempel. Dat ik ziel en lichaam zuiver bewaar en dat ik dus niet een huwelijk aanga roet een ongelovige, want dat is reeds den tempeldienst voorbij zien. Het betekent den tempeldienst verhinderen. Het is reeds echtbreuk in den diepsten zin des woords. En als we voorts bedenken, dat lichaam en ziel beide zuiver en heilig bewaard moeten worden, is ook veroordeeld elke opvat- | |||||||
[pagina 357]
| |||||||
ting, die het huwelijk alleen maar zou zien als kwestie van het lichaam. Een mens is geen lichaam, maar mens, die onder meer door het lichaam handelen moet; hij is een leven, dat door den Geest geleid wordt en den jongsten dag gaat zoeken. Elk huwelijk is niet de vraag van twee lichamen, maar van twee mensen. Het is onzedelijk een huwelijk te sluiten, waar niet twee met hun volle mensheid elkaar kunnen ontmoeten. Tempeldienst brengt ook mee, dat wij van harte vijand zijn van alle onkuisheid, dat wij diep in ons wezen er van gruwen, wanneer een mensenkind één van de geweldigste dingen van het leven losmaakt van den jongsten dag. Dit ganse leven, dat zich zo aan God en mensen presenteert, heeft grote blijdschap in zich, dat het altijd geeft vrije liefde. Men heeft dit woord misbruikt en verstaat er onder een soort verliefdheids-cultuur, die neerkomt op den omgang van man en vrouw met elkaar, zonder enige binding voor tijd en eeuwigheid, met alleen de vraag, of ze aanpassing hebben aan elkaar, zolang die duurt. Maar dat is geen liefde. Dat is hoogstens erotiek, die niet eens een eigen naam weet te noemen. En vrijheid is het ook niet. Alle vrijheid, die den band aan het Woord Gods niet erkent, is nog nooit gekomen tot het A.B.C. van het vrijheidsbegrip. Hier is vrije liefde, waar gij elkaar vindt voor het altaar Gods, waar ge persoonlijk zijt geknield, zodat ge pas de gewone dingen van elken dag kunt doen, als ge een eigen altaar in uw huwelijksleven optrekt. Dan is er leven. Want daar kan Christus zeggen, dat uw verhouding een ware afspiegeling is van de grote verhouding van Hem tot de kerk. Dan pas hebt ge elkaar gevonden in liefde, die nooit het natuurlijk leven verwerpen kan, maar ook daarin God ziet alle dagen en die zich geen seconde onttrekt aan de opdracht tot tempeldienst. En de binding maakt vrij. Ge vindt elkaar als vrijgemaakten Gods. Door de vrijheid uit Christus kunt ge zeggen: We kennen de vrije liefde en staan in de vrijheid. En Christus gaat ge eren ook daarin, dat Hij het zevende gebod met u mee gehandhaafd heeft in Zijn niet-kunnen en niet-willen-trouwen. Want Christus Jezus had een taak, de éne taak, die boven alle andere werkverschaffingen Gods uitgaat; Christus Jezus heeft daarom niet mogen trouwen, want Zijn arbeid was niet zich aan één, maar zich aan allen geven. Niet om in deze wereld het lichaam voort te zetten, was Jezus op aarde, maar om door den Geest te laten leven in alle eeuwigheid. Zijn taak was niet de natuurlijke geboorte vooropstellen, maar om de wedergeboorte als recht voor het eeuwige leven te verwerven voor | |||||||
[pagina 358]
| |||||||
allen, die geboren worden. Welnu, deze Christus heeft alle dagen het vlees gebonden aan de wet. Hij heeft elken dag zich zo beheerst, en zo bedwongen zonder zonde, dat Zijn lichaam elk ogenblik bereid was tot tempeldienst aan God. Daarom, ongetrouwden, kunt ge zelfs nu Hem als voorbeeld nemen, en kunt gij getrouwden evenzeer, schoon Hij ongetrouwd was, uw eigen huwelijkskuisheid vinden, als Hij uw borg wordt hierin, dat uw vlees zich laat tuchtigen en pas daarin vrijheid durft hebben. Daarom kunt gij, die geen kinderen kunt krijgen, Hem als priester elken dag uw hele zaak zeggen. Want dat éne lichamelijk leven met alle gebeurlijkheden en niet-gebeurlijkheden stellen onder den dienst van God dag en nacht, dat heeft ook Hij gedaan. Den gansen weg gaat Hij mee en verstaat u en is priester van barmhartigheid, wetend wat zwakheid is. Maar gij, die het nieuwe leven niet groeten kunt en die afgeleerd hebt te lachen over den tempel Gods, die zich uitleggen gaat onder uw ogen, gij kunt Christus niet groeten in het uur, wanneer gij komt aan de fonteinen van het leven en gij Zijn verbond niet zelf aanvaardt in de vruchten. | |||||||
III.Daarom bekeren we ons, gemeente - want bekering blijkt nodig te zijn - bekeren wij ons van het wegschrappen van het opschrift boven de binnenste kamer van ons huis. Bekeren wij ons van de ellendige gewoonte, die al meer schijnt toe te nemen om te zeggen: ‘Het is een ding van de aarde’, om te zeggen: ‘God staat er buiten’. Bekeert u van de willekeur en komt zo terug tot de vrije keus. Kies Hem en daarna een meisje. Kies Hem en dan een kind. Roep hem aan in den tempel, maar ook in de huiskamer en in de slaapkamer. En als dan de tempeldienst weer actueel wordt, dan komt de tempelernst, ik kan ook zeggen: het tempelgeweld, naar u toe in dat machtige woord van den catechismus, waar staat, dat de onkuisheid van God vervloekt is. Op het woord ‘vloek’ is de catechismus zuinig, maar het moest hier staan. Wie van den tempel praat, heeft in één adem gezegd: zegen en vloek. En als hier staat: vervloekt is de onkuisheid, dan wil dat zeggen, dat God de zonde van onkuisheid niet zoekt in de verarming van uw leven, in de versmalling van den bodem, waarop ge werken kunt, maar het betekent, dat de vloek achter u aan moet komen, als gij mank gaat juist op dit punt van de ambtsgedachte. Wanneer ge nu weet, dat de ambtsgedachte lederen dag u op- | |||||||
[pagina 359]
| |||||||
vordert en gij niet handelt naar de ambtswet, dan komt de vloek over u, de vloek van sterilisatie, die gij zelf in uw leven inbrengt en die ge misschien noemt levenscultuur. Ik denk niet aan sterilisatie, die gij zelf in uw leven inbrengt en die ge misschien noemt levenscultuur. Ik denk niet aan sterilisatie in den bepaalden zin van vandaag, maar aan hetgeen de bijbel noemt: ledig en onvruchtbaar zijn voor Hem. Dat is de sterilisatie, die in elk leven komt, dat de onkuisheid kent en er ‘ja’ tegen blijft zeggen. Het verhindert het doen der werken. Onvruchtbaar was Michal toen ze David niet begrijpen wilde in zijn ambtsdienst. Gelijk Michal voor alle eeuwen als type van deze onvruchtbaarheid gesteld is, is ook vandaag het leven duidelijk wanneer het wrakken vertoont. Er zijn er die nooit komen tot een blijmoedig offeren voor God; dan deugt het niet met hun sexuele leven; er zijn er, die nooit kunnen lachen, dan deugt het niet met hun sexuele leven. Er zijn ook ouders, die, nu ja, hun kind in de wereld komen laten, maar hun ‘nu-ja’, ‘het-moet-dan-maar’, daar waar de engelen Psalm 8 willen zingen, schreeuwt in de oren van God, die krijgshelden hebben wil, ook uit de kerk van Rotterdam-Delfshaven. Daarom willen wij terug naar de volheid des tijds, toen Christus kwam. Toen Hij kwam was er een moeder, die Maria heette en een andere moeder Elisabeth. Toen deze twee moeders, de één nog niet aan trouwen toe en de andere reeds over de periode heen, elkaar ontmoetten, heeft het kind Christus Jezus met het kind Johannes een groet gewisseld vóór hun geboorte. Toen heeft God reeds de gedachte zo geweldig gebonden op het geweten van de beide moeders, dat ze, eer de kinderen geboren waren, haar ganse bestaan doorhuiverd zagen van grote blijdschap over het wonder, dat de zon der gerechtigheid van beneden stralen kwam uit het lichaam van vlees en bloed. Als dan de vader van den Doper het kind een naam moet geven, zegt hij: het kind is een geschenk van den Allerhoogste, is vol van de genade Gods. En deze Zacharias, vader tegen wil en dank, door het wonder, prijst God vanwege het kind. En als hij het kind ontvangen heeft, zegt hij, dat het heen moet gaan voor 's Heeren aangezicht. O, dierbaar kind, o, stof van vreugd, Geschenk van 't Alvermogen (enz.). Als het nu waar is, dat de tempeldienst elken dag doorgaat, dat het tempelgeweld van óf zegenen óf vloeken elken dag doorgaat, kom dan naar het leven toe, kom dan naar elkaar toe, geniet dan man met de vrouw van uw jeugd en geniet samenkomend de vet- | |||||||
[pagina 360]
| |||||||
tigheid van het huis des Heeren en weet, dat God u vandaag ook geeft te zien een kind in adventstijd. Maria, Elisabeth, Zacharias, de Doper en Jezus, dat was de eerste adventstijd, maar in den tweeden leven wij en de tempelbouw gaat verder. God vraagt kinderen, Zijn kinderen uit u. Hij vraagt van u, dat ge niet maar vanwege natuurlijke ouderliefde, die ook de dieren hebben, maar vanwege het Woord Gods in uw binnenste, tot uw geboren kind en vooral tot uw nog te wachten kinderen zeggen kunt: O, dierbaar kind, o, stof van vreugd. Geschenk van 't Alvermogen! Amen. Lofzang van Zacharias vs 3 en 5. |
|