Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)
(1955)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 316]
| |||||||
De christelijke Sabbath.Ga naar voetnoot1)Tekst: Zondag 38. Er stond onlangs in één van onze bladen, in Rotterdam gedrukt, een bericht omtrent een handeling en besluit van een kerkelijke groep, die de naam van ‘Gereformeerd’ voert. Het besluit, dat ik bedoel, hield in, dat de leden van bedoelde kerk inzake het sabbaths-vraagstuk zich aan dezen regel moesten houden: alle arbeid, die slaafs was, mocht niet gedaan worden op Zondag. Wie een dergelijk besluit leest en dan tracht de vraag, wat mag en niet mag op Zondag, te beantwoorden, moet zich afvragen, of nu zo lang vergeefs gepreekt is over den christelijken sabbath. Want wanneer ik een kind ben, kan ik onmogelijk op Zondag kinderarbeid doen en op Maandag slavenwerk. Als ik vrij man ben in Christus, kan ik niet op den énen dag die vrijheid gebruiken en dan daarna in boeien gaan. Als ik kind ben dan is alle ding, dat God mij in Christus te genieten geeft, ontheven van het slaafse en ik ga dan in de slavenwereld in als vrije zoon van God, die den slaven het evangelie verkondigt op Maandag tot Zaterdag en zo den eeuwigen sabbath zelf aanvangt en anderen predikt. Dit is de korte inhoud van hetgeen vanavond gepredikt zal worden. De sabbath moet vandaag zijn rechten onder ons krijgen naar het woord, dat evangelisch sprak in de wet. En als vanavond de wet voor ons ligt als regel der dankbaarheid, dan is het het oudste gebruik, dat in het paradijs ingedragen werd, dat hier in beginsel voor ons ligt en zegt: zo moet het geschieden. Waar de wet als regel der dankbaarheid geldt, daar is het sabbathsvraagstuk van het hoogste belang; want alleen hij, die den | |||||||
[pagina 317]
| |||||||
sabbath kent in het aangezicht van Christus en de sabbathsvreugde op Pasen heeft zien opgaan als voortaan gegarandeerde vreugde, die in Christus is vastgelegd, kan 's morgens een lijdenspreek horen en 's avonds een preek over het vierde gebod. Daarom voegt zich aaneen: de ochtendpreek en de avondpreek. De éne heeft gezien, wat in dienstbaarheid nodig was, om ons den sabbath weer te geven en dien te verankeren aan de trouw van God. Zo kan ons vanavond de preek de vrucht van Christus' dienst en lijden, door Zijn gemis van alle sabbathsvreugde aan het kruis verdiend, doen zien. Laat ons, die vanmorgen Christus zagen op weg naar de ex-communicatie, nu zelf de communicatie-kracht van den sabbaths-vrede en -vreugde aanvaarden als door Hem geschonken, en niet als geëxcommuniceerden, maar als genodigden tot den sabbath Gods ingaan. Ik spreek over De Christelijke sabbath:
Psalm 81:2, 3, 4. | |||||||
I.Zoals ik zeide, zullen wij eerst spreken over den christelijken sabbath en het verleden. Dat ik den sabbath met u niet ga zien voor het heden of de toekomst, zonder eerst over het verleden te spreken, ligt eigenlijk dadelijk voor de hand. Want er wordt gevraagd: wat gebiedt God in het vierde gebod? En zo wordt niet maar alleen gesproken over het sabbathsgebod als een nodig gebod, omdat de mens rusten moet, daar hij anders zenuwpatiënt wordt, ook niet over den sabbath, die nodig is om een indeling van den tijd te krijgen, maar het sabbathsgebod is aan Gods zijde, d.w.z. de laatste grond ligt niet in ons, maar in Hem, en de verklaring van den zin van het vierde gebod is niet te geven uit de kennis der natuur, maar uit Gods geopenbaarden wil. Daarom is het noemen van het sabbathsgebod als een gebod Gods zelf reeds een heenwijzing naar het verleden van den sabbath. Dat blijkt reeds uit het opschrift van de wet. Er staat boven: Ik ben de Heere, uw God, Die u uit Egypte uitgeleid heb. En reeds dit enkele opschrift is een duidelijk bewijs, dat God naar het verleden | |||||||
[pagina 318]
| |||||||
heen grijpt. Niet maar in het algemeen gat God een wet, maar Hij zet er een datum boven. En gelijk een echte brief niet te verstaan is zonder een datum er boven, en de datum alles verklaren moet en de brief onzin wordt zonder een datum, zo ook met den brief, dien God schreef, dien men noemt ‘wet’. Ook die brief, waarin God Zijn hart uitspreekt als Vaderhart, is gedateerd. Ik ben de Heere, uw God, Ik heb u, Mijn volk, op dezen datum uit Egypte uitgeleid. Het diensthuis ligt achter u, het vrije Kanaän vóór u; Farao verdronk en nu zijt ge een volk zonder slavendrijver. En op dezen datum van de afschaffing der slavernij en van het-op-weg-zijn naar het land der vrijheid schrijf Ik u een brief, een dag-, week-, jaar-order, en Ik zeg: zolang de wereld staat, zult ge elke week afspiegeling doen van Mijn rust in de uwe. En die order geef ik u gedateerd, want hetgeen pas gebeurd is in de uitredding uit het diensthuis van Egypte, dat moet aan den brief nog een dieperen zin geven. Ik ben de Heere, Die u uitgeleid heeft, en met dien datum voor ogen zeg Ik: Gedenk den Sabbathdag. En dat die datum niet zonder betekenis is, is iederen bijbellezer duidelijk. Die datum komt vaak voor in de boeken van Mozes, voor zover ze de wet aan Israël voorhouden. Het aantal keren is moeilijk te tellen, waarin de Heere laat zeggen: Denk er aan, dat ge zelf ook slaaf geweest zijt. Hoe vaak stond het reeds in het hoofdstuk van Deuteronomium dat vanavond voorgelezen werd: Denk er aan, dat ge zelf ook slaaf geweest zijt! Erg vaak schrijft God boven een wet dezen datum. In Rusland hebben ze ook een datum: het zoveelste jaar van de revolutie; in Italië: het zoveelste jaar van Mussolini; in Frankrijk vroeger ook; maar in verheven zin heeft God een datum geschreven, dien ik nu reeds evangelisch noem, bij de afkondiging van de wet: het eerste jaar van het vrijvolk-zijn. Ik ben de Heere, Die u uitgeleid heb en elke dag, dien ge voortaan leeft, moet genoemd zijn naar dit feit van reformatie en elke handeling moet gedateerd zijn uit en naar dezen datum van mijn uitslaande sabbathsvrucht. En zo vaak God Mozes zeggen laat: Een nieuw gebod geef Ik u, denk er aan, dat ge slaaf geweest zijt, zo vaak komt het sabbathsgebod voor den dag. Ook waar het woord niet met zoveel letters staat, speelt de zin Israël voor ogen. De boer mag zijn akker niet schoon aflezen: hij moet Boaz kunnen worden en losser kunnen zijn van de weduwen en hij moet vader van David kunnen zijn en daarin van Christus. En daarom, vóór Boaz aan de beurt is, | |||||||
[pagina 319]
| |||||||
als de boer zijn akker oogst, moet hij niet zeggen: elke halm voor mij, maar hij moet wat overlaten voor anderen; want in den kring des verbonds moet ieder kunnen zien: Milde handen, vriendelijke ogen, zijn bij U van eeuwigheid. En onophoudelijk zegt God zo: Een dorsenden os mag men niet muilbanden. Waarom niet? Wij zouden zeggen: dat is juist voordelig en daarna kan het beest wat krijgen! Neen, zegt de Heere, gij, boer van Mijn volk, die van Mij gepacht hebt, ge moogt uw os niet muilbanden, omdat hier op den verbondsbodem arbeid en loon geen tegenstelling zijn, maar samen moeten gaan. De os moet onder het eten door kunnen zeggen: hier is wat voor mij. Want arbeid en loon zijn in 's Heeren wijngaard één. Slavernij wat den vorm aangaat, en kind-zijn wat het wezen aangaat, moet samengaan, en het stomme beest moet de zwakke stralen van de sabbathszon ondergaan en onder het werken door moet het kunnen eten. Ziedaar de sabbathsboodschap, die de hele wereld saneren zou. Dit is saneren, dat men het evangelie van de sabbathsgedachte dateert en bij elke handeling laat gelden. Ge voelt reeds, dat elken dag, als God zegt: Ik schrijf een datum boven Mijn brief, het gebod komt, dat de sabbaths-idee van rust, niet ondanks het werk, maar in het werk van de vrijgemaakte kinderen Gods laat verbeelden en laat zien. Toch zijn we nog niet klaar met alleen naar het jongste verleden terug te grijpen, maar we moeten ook naar het aller-aller-aller-eerste verleden terug. Tweemaal komt het sabbathsgebod voor, in Deuteronomium 5 en Exodus 20. In Deuteronomium 5 wordt Israël vast in de gedachten geprent: Houd uw sabbath, geef uw vreemdeling rust, ook uw knecht, laat het dier niet uitgemarteld worden, en de vrucht van uw werk moet ge den Heere toewijden op den sabbath, want ge zijt zelf slaaf geweest en uitgeleid. Daarom, deze grond, die voor Israël in het bijzonder gold, komt ook terug in den tekst van het vierde gebod in Deuteronomium 5. Maar in Exodus 20 is het anders gezegd. Daar luidt het: Gedenk den sabbath, zes dagen zult ge werken, maar één dag niet en ge zult het werk dan ook bij anderen laten rusten, want - en hier komt het aller-aller-eerste verleden - want in zes dagen heeft de Heere den hemel en de aarde gemaakt, de zee en alles wat daarin is, en Hij rustte in het eerste begin van den gebroken tijd op den zevenden dag; en daarom, dat eerste begin geldt ook in het vierde gebod. Met zoveel woorden is het uit- | |||||||
[pagina 320]
| |||||||
gedrukt. En God, die het vierde gebod in de ganse wet dateert naar het jaar, naar het uur van Israëls volksbestaan, geeft voorts den onderbouw van een anderen datum, van het uur, waarop de sabbath gevierd is door God zelf. Hij heeft zelf den tijd geschapen, en nauwelijks heeft God den tijd gemaakt en in zes dagen laten breken, of het komt klaar en God rust. Dat is de grond, waarop het volk, dat God als Vader heeft gekend, ook week aan week sabbath houden moet. En als ge dat ziet, kunt ge ook zien, hoe hol en dwaas en onchristelijk zij spreken, die zeggen: God en mens zijn twee dingen, die elkaar nooit aan kunnen raken. Men zegt zo vaak: God is in den hemel en wij zijn op de aarde, dus ge kunt nooit iets afspiegelen van Gods werk. Nooit kan uw hoofd in den hemel reiken en nooit kan de hemel de voeten op de aarde leggen. Het zijn twee totaal andere werelden. Als dat waar was, kon God niet zeggen: uw tijd en uw tijdsindeling moet weerspiegeling zijn van Mijn tijdsindeling, toen Ik met volle Goddelijke majesteit Mijn arbeid van scheppen heb stil gelegd en tot Mijn rust ingegaan ben. Want het rusten Gods valt in den tijd op den zevenden dag. Maar als God rust, in den tijd, op den eersten dag die het eerste zevental heeft afgesloten, dan rust God op goddelijke manier. Wel in den tijd, maar niet door den tijd. Wel met den tijd, maar niet uit den tijd. Hij blijft God en de hemel blijft hemel en de oneindigheid blijft oneindigheid en van Zijn rust kan ik nooit iets verstaan. Ik weet er alleen dit van, dat Zijn rusten was een innig welbehagen over Zijn werk. God rust niet als één die moe is, maar als één die feest houdt over het werk, dat klaar is. En zo rust God op goddelijke wijs; Hij rust in eeuwige kracht, maar in den tijd. En die eerste sabbath, dien God viert in den tijd, bewijst reeds zelf, dat God en mens geen tegenstelling zijn, dat goddelijke blijdschap en scheppingsvreugde en aardse vreugde over den dienst, die God vraagt, geen contrasten zijn. Want die eerste Sabbath is een bewijs van gemeenschap en zegt eigenlijk reeds: het Woord is nog wel geen vlees geworden, maar het komt naar de wereld toe en de rhythmen van Gods eigen gedachten en zaligheden zijn reeds aangelegd op het rhythme der schepping Gods. En de mens heeft gemeenschapsfeest, heeft verbondsfeest gevierd in den eersten sabbath, die van den Heere was en die van den mens was. En als zo God dit werk voltooide in den eersten sabbath en de mens dit werk ontplooide in den eersten sabbath, dan verblijdt God zich in het werk en de mens | |||||||
[pagina 321]
| |||||||
verblijdt zich in het Zijne, en dan is daarin de sabbath in het verleden ons verklaard. Wie het zo gezien heeft, heeft een krachtigen grond gelegd onder de sabbathsprediking. Men heeft wel eens gezegd: de mens heeft rust nodig, dat blijkt uit de historie. Toen de revolutie den sabbath afschafte en de rust na tien dagen invoerde, is dat blijkbaar niet zo gebleven en ook in Parijs heeft men den sabbath weer op den zevenden dag, of liever gezegd op den eersten van elke zeven dagen, ingevoerd. Nu kan men zeggen: dit is een mooie natuurindeling, maar het zij verre van ons, dat wij zouden zeggen: op dien grond vieren wij den sabbath. Wie het zo den mens duidelijk maken wil, legt den grond in de natuur, in onzen aanleg, in de spankracht van onze ziel, die op een zekeren dag rust nodig heeft. Maar tenslotte heb ik geen maatstaf om te zeggen: om de zeven dagen is goed, maar om de tien dagen kwaad. Neem mij de wet Gods at en den Bijbel en ik heb geen grond meer om te zeggen: na zes dagen werken, één dag rust. Maar laat God me zeggen, waarom het moet en laat Hij zeggen: uw verleden, het naaste en het allereerste, ligt ten grondslag aan uw eigen levensen wereld-indeling. Dan kan ik de sabbathsklokken laten luiden, wetende: dat is muziek, die Gods oren strelen kan. Want onze klokken zeggen: Mensenkinderen, God zeide: Gedenk, er is nog regelmaat in den tijd, ofschoon geslagen door de zonde en dat is nog nawerking van den ouden sabbath en van den eersten. Iederen Zondag gedenk ik aan den eersten sabbath Gods, en zo is daarom onze sabbath een ingaan tot Zijn sabbath en niet een ingaan van Hem alleen tot mijn sabbath. Men zegt: Wij hebben rust nodig en God is zo vriendelijk ons die te geven. Inderdaad, God is ook vriendelijk, maar ik zeg er bij: het gaat tenslotte daarom niet, want Paulus zegt in één van zijn brieven, dat sabbathswerk eigenlijk dit is, niet dat God tot mijn sabbath afdaalt, maar dat ik tot Zijn sabbath opklimmen ga. En als ik dat doe, als ik mijn geest inspan om Hem te zien in Zijn hoogheid, Die. zegt: Ik, de Heere, ben zelfgenoegzaam, dan kost dat inderdaad bloed en zweet en tranen. Er geen harder werkdag dan de sabbath. Want de inspanning van mijn geest, en dat mij concentreren op Gods naam en deugden en dat behagen-scheppen in Gods heerlijkheid, gaat niet vanzelf. Het is oefening tot godzaligheid. Maar als ik het doe. dat betekent, als ik mijn leven inkleed met het oog op Hem, wat komt er dan een vreugde. Dan weet ik dit éne: de eerste | |||||||
[pagina 322]
| |||||||
sabbath van God is al een bewijs, dat eeuwigheid en tijd in gunst elkaar raken, dat de Eeuwige, op goddelijke manier, in den tijd Zijn heerlijkheid uiteenleggen wil in de breking van de stralen van den tijd. En daarom weet ik het: als ik opklim tot Zijn sabbath, is dat geen kansspel: het zou kunnen gebeuren, dat Hij naar mijn sabbath toekomt; neen, ik weet het: Zijn sabbath betekent contact tussen boven en beneden. En als ik daarom tot Zijn sabbath inga, dan komt Hij tot mijn sabbath in. Maar als ik mijn sabbath van den Zijnen losmaak en den mijnen maak tot het eindpunt, waar het om gaat, moet ik den mens als einddoel zoeken, en dat is afgoderij en den sabbath schenden. En alle vroomheid, die mij als mens tot grond maakt en doel, is een onmogelijke sabbathsidee invoeren. Calvijn zegt: Als we tot Gods eer leven willen, betekent dat inderdaad voor ons zelf het hebben van de zaligheid. Dat is in betrekking tot den sabbath: Als wij tot Zijn sabbath ingaan, is onze sabbath gegarandeerd. Ik weet geen moeilijker ding dan goed sabbath-vieren. Ik sprak over den datum van Gods sabbathsbrief. Nu is het heel lang geleden, dat God dien datum van de uitleiding uit Egypte schrijven moest. Die datum staat nog boven de wet. Dat werk was kerkelijk. Israël was kerkvolk en was op weg naar het nieuwe verbond. Maar gelijk Exodus 15, het lied van Mirjam, Openbaring 15 zoekt, het lied van het Lam boven, en gelijk Mozes, de eerste middelaar, den beteren Middelaar zoekt van het nieuwe verbond, zo zoekt Gods datum van Sinaï dien anderen datum, waarop de betere Middelaar, Christus Jezus, uit den afgrond van den dood opklom op het Paasfeest. En als vandaag de Heere nog stenen tafelen zou geven, dan zou Hij schrijven: Ik ben de Heere, Die u in Jezus Christus uit het diensthuis der zonde op Paasfeest uitgeleid heb. Hij zegt trouwens in de Schrift hetzelfde: Staat in de vrijheid, waarmede Christus u vrijgemaakt heeft. Dat woord in Galaten, dat de sabbathskwestie behandelt en zegt: de datum is nieuw-testamentisch, schrijft een anderen datum boven het sabbathsgebod en zegt: nu komt de sabbath niet aan het einde van de zes dagen, maar aan het begin. In het oude verbond was het ook evangelisch, maar nog in een schaal. Daarom is er wel rust, dat betekent: prediking van Christus, maar de rust komt schaduwachtig achter de zes dagen aan. Op den sabbath van het oude verbond zegt men: hier komt er één, die moe is, die gaat uitblazen bij God. Als ik rust krijg na den arbeid, dan kom ik moe aan. | |||||||
[pagina 323]
| |||||||
Maar als God zegt: Neen, Mozes, de datum is vervuld in Christus en het Paasfeest is de inzet van den vrijheidsgang naar den eeuwigen sabbath, dan zullen we het omkeren: niet de rust na het werk, maar de rust vóór het werk. Want geen afgetobde moet Ik zien, die moe komt uitblazen, maar Ik wil christenen zien en helden, die op den dag van Maandag tot Gods werk zeer gewillig zijn. Daarom komt in het nieuwe verbond de betere datering. Het is Pasen geweest, en wie dat heeft gezien zegt: Welnu, Heere, gelijk in Israël het oude verbond de algemene kerk samenvatte, maar strikt persoonlijk ieder de genade op het geweten bond, zo is het nog vandaag in de kerk: Het gebod van den eersten rustdag op Pasen is algemeen voor de ganse kerk, maar het spreekt ieder persoonlijk aan. De genade van Mozes klom hoger en werd genade van Christus. Maar ook dat is niet genoeg. Christus, op Pasen het graf verlatende, stijgt ten hemel en gaat den priesterdienst van bidden verrichten, elken dag. En Hij heeft ook Zijn Geest gezonden, die alles uit Christus nemen zal en het Zijn kerk verkondigen. En de Geest heeft den Bijbel gegeven en de kerk gereformeerd, de wedergeboorte tot stand gebracht, van ongelovigen gelovigen gemaakt en al de genade tot op dezen dag geculmineerd. Huiver nu van den datum. Vandaag wordt u persoonlijk gezegd: Gedenk den sabbath. En de datum boven den brief is de datum van vandaag, en al de geculmineerde genade komt daarin mee. Het is een roepstem Gods om u het sabbathsgebod in te prenten; Gods stem verkondigt u de opgestapelde genade. Alles wat God u geeft telt mee in den pleitgrond om den sabbath recht te vieren. Wie zo den datum zag, zegt ook: Heere Christus, kom Gij met haast. Want de culminatie van genadevruchten, die bij elke sabbathsprediking meetelt en die deze week weer groter is dan verleden week, omdat de Geest weer verder ging, dat allemaal zegt ons: iedere sabbath komt van het verleden, de allereerste en de laatste en de jongste genade Gods, alles moet dringen naar de sabbathsviering in uw heden. Wie dat nu ziet, zegt: daar is een haast; wat we doen op den sabbath, dat doen we haastig en wat de Heere doet, doet Hij haastig. Maar er is geen overhaasting. God slaat geen sabbath over. Het aantal wordt door Hem geteld. Hij zal er niet één overslaan, noch er één aan toevoegen. En als de tijd voldragen is en het aantal sabbathen uitgewerkt, dan komt de Heiland om | |||||||
[pagina 324]
| |||||||
den eeuwigen sabbath aan te vangen in zijn volkomenheid. Dan zullen wij zien, dat bij Hem de vrede groot is en dat de mens, die Hem eenmaal zag in de grote schare der kerk, wel in dagen van druk kan zingen: Ik heb mijn tranen onder 't klagen, tot mijn spijze dag en nacht, als het feest voorbij is, maar ook in Christus kan zingen: O, mijn ziel, wat buigt ge u neder, waartoe zijt ge in mij ontrust? De ontwrichting in den tijd is door de sabbathsregelmaat reeds overwonnen. Als God den tijd regelmatig houdt, na alle zes dagen een sabbath, zoudt gij, mijn ziel, die ontwrichting dan als het laatste zien? Neen, voed het oud vertrouwen weder, zoek in 's Hoogsten lof uw lust.
Ps. 42:2 en 3. | |||||||
II.Al het voorgaande was nodig, om nu nog op twee dingen te wijzen, n.l. dat de sabbath voor ons heden en voor de toekomst een grote betekenis heeft en dat daarin de volle genade van Christus nodig is voor elke sabbathsacte. Want immers, nu we vragen gaan: Als dat in het verleden gebeurd is en als mijn heden bepaald is in het verleden, wat is dan heden mijn sabbathswerk? Als onze sabbathsbrief zo gedateerd wordt, dat hij begint eeuwen geleden en als God voorts den sabbath dateert naar Mozes' uitredding en naar Christus' Paasfeest, dat ik alleen maar geloven kan, en naar de jongste, de kerk en mij bewezen genade, die ik alleen maar door genade kennen kan, hoe moet ik dan op dezen datum, waarin elken dag de brief een nieuwen datum moet krijgen, hoe moet ik vandaag sabbath vieren? Is het uitblazen, is het nueens-van-het-werk-af-zijn, nu eens niet naar de fabriek enz. en nu eens geen slaafse arbeid? Neen, zegt de Heere, dat is het ook wel, maar dat is van den tweeden rang. Als God, de Heere, den datum schrijft van de uitredding uit Egypte, maar eerst zegt den datum van Zijn eigen eersten sabbath, dan is daarin bepaald, wat de sabbath is. Dan zegt Hij dit de sabbath is geen ding van negativiteit, maar van positiviteit. Ik wil dit en Ik wil dat. En dat negatieve: geen narigheid, geen moeite, dat is pas door het positieve bepaald. Ik wil verbond, Ik wil gemeenschap. Dat kan ieder begrijpen. - Er was tussen die twee datums een geweldig verschil. De éne datum was de uitredding uit het diensthuis en de andere Gods eigen sabbath. De eerste datum, de uitredding uit het diensthuis, is geschreven na den | |||||||
[pagina 325]
| |||||||
zondeval, in een gevallen wereld, die Christus nodig heeft. Maar de andere datum was geschreven in een niet gevallen wereld, er was nog geen zondeval; het verbond was er eerst, het verbond in de eerste bedeling. Wij noemen het achteraf: het werkverbond. En daarom, de twee datums lijken heel anders, want er tussen ligt de zonde. We zeggen het zo: er ligt een crisis tussen. De wereld was zeer goed, toen de eerste datum geschreven werd en de wereld was kwaad toen met den tweeden datum de brief opnieuw geschreven werd. Dat is het grote vraagstuk, dat ons bezighoudt. Hoe moet ik nu die datums beschouwen? Welke is de gewichtigste, de eerste of de tweede? Het antwoord is heel gemakkelijk. Als God de eerste is en ik niet, en als Zijn vreugde om Zijn werk alles is en pas daartoe de mijne bestaat, dan is het eerste: dat God Zijn sabbath krijgt. Niet het eerste is, dat ik uitblazen kan, maar het eerste is dit, dat God Zijn rhythme door genade in den tijd handhaaft, dat Hij daarin komt van Zijn eerste begin naar Zijn laatste einde, den dag der dagen; dat Hij jaagt van het eerste werkbegin naar de laatste werkacte, den jongsten dag en daarna den eeuwigen sabbath. Daarom gaat het. Als God den eersten datum schrijft in de eerste verbondsbedeling, die nog geen genade-verbond heet, is de sabbath allereerst hierin, dat de nieuwe mensheid gebouwd wordt. Want het nieuwe is het oude. De kerk noem ik de nieuwe mensheid, omdat ze pas door de nieuw ingetreden genade vergaderd kan worden. Maar het blijft toch de oude mensheid. De kerk is de echte mensheid, die God zag, reeds voor den zondeval. Daarom is dit sabbathswerk, dat wij den sabbath Gods gaan herstellen als mede-arbeiders door Zijn genade, dat de nieuwe mensheid samenkomt, dat God opnieuw Zijn eigen werken krijgt hersteld om Zich te verblijden. En daarom moet de kerkdienst, het predikambt en de scholen onderhouden worden. We zorgen ook voor de armen, maar dat komt in de tweede plaats; allereerst geven we, opdat God geprezen worde. Want geen kerkinstituut onderhouden we, opdat het een heils-instituut zou zijn voor de armen, maar opdat God in Christus de wereld terugkrijgt, de oude mensheid door de vernieuwde. En daarom, gelijk Adam de trappen van Gods troon bouwen moet van onder op, zo gaan Abram en Mozes en Jesaja en Paulus en Calvijn en gij vandaag van onder op werken, niet scheppende door eigen kracht, maar als mede-arbeider door Christus bekwaamd en geroepen. En dus doen we het werk, culminerend in het zoeken van den kerkdienst. | |||||||
[pagina 326]
| |||||||
En de eerste sabbathsvreugde is: de kerk onderhouden. Het lijkt plat, maar het is diep geestelijk. De commissie van beheer is nummer één. En wie zegt: het is niet erg geestelijk, het komt aan op den troost van de ziel, tegen dien zeg ik: arme stakker, die nu ‘gemoedelijk’ wordt onder zo grote genade! Uw gemoedelijkheid moet gericht zijn op God en Zijn werk; niet vleselijk, maar geestelijk. Het intekenbiljet van de commissie van beheer in de eerste plaats. Het predikambt onderhouden, jagen naar het beroepen van een dominee, denken om de school, alles doen voor een goede opleiding van de dienaren des Woords, dat is sabbath vieren, het werk aanpakken van de kerk, dat is opbouwen van Gods troon, van blijdschap daarover, dat Zijn oude creatie Hem weer prijzen gaat. Is het niet mooi? Het is ook profetisch. En als het profetische het eerste is, het positieve, dat we Gods sabbath vieren gaan en zeggen: O, Heere, alles in ons dringt om Uw heerlijkheid te tonen, dan gaan we den tijd indelen, om dat te bereiken, dan komt de tijdsschematiek. Inzonderheid op den sabbath tot de gemeente Gods naarstig komen. Niet: alleen op den sabbath, maar inzonderheid. Ik moet elken dag tot de kerk komen; als ik 's Maandags bid, kom ik; als ik 's Dinsdags offer, kom ik tot haar; als ik 's Woensdags kinderen opvoed, kom ik; als ik 's Donderdags haar naam naar buiten uitdraag, kom ik; als ik 's Vrijdags de kerk in het hart draag, zo kom ik; en als ik 's Zaterdags van m'n spaarbankboekje een systematisch overwogen penning voor de kerk reserveer, kom ik; maar inzonderheid op den Zondag kom ik, En de blijdschap vanwege de grote genade in de kerk indragen, desnoods boven een café zitten, dat is arbeid Gods: mede-arbeider te mogen zijn en medehelper bij het opbouwen van de nieuwe mensheid. En dan deponeer ik 's Zondags in den offerzak, waarin Christus' priesterschap zich vertoont, wat ik heb weggelegd voor hen, die vrijgemaakte kinderen Gods zijn, opdat ook zij kunnen zeggen: Als ik zwak ben, dan ben ik machtig. Dan gaan we Gods Woord horen en de sacramenten gebruiken, en al die dingen samen zijn dan harmonisch tussen werkdagen en rustdagen. Wie het zo doet en het Woord inzonderheid in het oog houdt, die zal niet meer zeggen: Op Zondag geen slaafs werk, maar verder wel, die zal alle dagen vrij van slavernij zijn, die zal het sociale leven niet meer uiteen helpen scheuren, en de revolutie vermijden. Die mens zal een kind van den sabbath zijn, ook wanneer het kruis hem drukt en het leed hem de keel toeknijpt. Zondagskinderen zijn is | |||||||
[pagina 327]
| |||||||
geen sprookje, maar het is een mandaat, dat u is opgelegd. Wee hem, die in de kerk van het nieuwe verbond den naam Zondagskinderen een sprookje vindt. En als dat het heden is naar de positieve zijde, zet dan het negatieve er maar naast. Als ik eerst den sabbath zag door het Woord van Gods kant uit, dan kunnen we den sabbath ook zien van onzen kant uit. We zijn in een kromme wereld en we hebben uitblazing nodig. En dan, als het eerste voorop kwam te staan, dan moogt ge uitblazen, dan is het mooie Zondagspakje een gave Gods en dan moogt ge dat aantrekken, omdat uw Vader met u feest houden gaat. Dan krijgt ge terug, dat de arbeid u niet te veel gaat worden, dan krijgt ge verkwikking voor het vlees en een maaltijd, die een feest betekent en heel de natuurlijke blijdschap. En dit heden, zo geregeld, is rijk en groot, maar denk er aan: diegene, die het alleen als uitblaasdag ziet en niet meer, of wie dat voorop stelt, eindigt in zichzelf, eindigt in zelfdienst. Die man kan tweemaal naar de kerk gaan en misschien heel flink offeren en toch een sabbathsschender zijn. Als het alleen gaat om uw eigen stichting, om uw eigen uitblazen, of om de onderhouding van de armen, dan zeg ik: dat kunnen ze ook bij de liberalen en bij de heidenen. Wie het zo ziet, kan lopen in het spoor der wet naar den buitenkant, hij blijft toch van binnen Farizeëer, die de wet heeft gezien, ook de sabbathswet, maar niet in de pauze van de narigheid het positief ingaan tot Gods zaligheden kent. Zeg daarom: alles is toch eerst God zien, Die alle dingen maakt, ook de sabbathsindeling, tot Zijn eigen glorie. God, Die dan zegt: Als Ik een feest houd, is de tafel ook aangericht voor u en de bekers vloeien over; want, zegt de Heere, Ik heb besloten, om Mijn feest van Triniteit voor de schepping naar buiten te dragen en Mij te verheerlijken in de schepping. Daarom zweert de Heere: Mijn rust is er nooit zonder de uwe. De eerste scheppingsweek is evangelisch. Geloot dan die grote genade, zeggende: Ja, Heere, het is ook echt waar voor mij, op Uw Woord heb ik gehoopt. En als dat ontbreekt, is het hart er uit. | |||||||
III.Wie het heden zó ziet, die komt langs lijnen van geleidelijkheid naar den sabbath der toekomst. Alle dagen mijns levens van mijn boze werken rusten, den Heere door Zijn Geest in mij laten werken en alzo den eeuwigen sabbath in dit leven aanvangen, niet: na dit leven zien lachen. Hoort dien bazuinstoot! Het einde is gelijk | |||||||
[pagina 328]
| |||||||
aan het begin. Ik zei in het begin, dat iedere sabbath, die er is, bewijst, dat eeuwigheid en tijd geen contrasten zijn, maar dat de eeuwige goederen in den tijd worden uitgedeeld en dat God in den tijd is gekomen. Dat komt nu bij het einde terug. Geen tijdelijke sabbaths-afspiegeling en dan niet meer, maar den eeuwigen sabbath in dit leven aanvangen. Dat lijkt een paradox, en wie van Barthiaanse gedachten last heeft, zegt: het is onzin. Maar hier staat het: in dit leven den eeuwigen sabbath aanvangen; niet maar hopen, maar hier beginnen. Want, gelijk de Zoon zegt, dat wie in Hem gelooft, nu vandaag het eeuwige leven heeft, en het niet maar krijgen zal, zo ook hier. De eeuwige sabbath kan reeds vandaag worden aangevangen of wat beter is, worden voortgezet. Deze gedachte plaatst ons voor ogen het gewicht der dingen. Als Gods sabbath betekent: overschaduwing van den tijd door de eeuwigheid en indragen van Zijn eeuwig zelfbehagen in den tijd, dan zoekt God bij den wereld-aanvang van den Alpha-sabbath de wereld-eindiging van den Omega-sabbath. Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde. Genesis 1 - sabbath en Openbaring 22 - sabbath. Ik kom altijd haastiglijk, en dat Ik haast maak, dat bewijst elke Zondag. Is het geen wonder, dat de wereld vele duizenden jaren bestaat en dat nog steeds, ondanks de revolutie, toch nog vandaag de herinnering er is aan de eerste wereld-week? Is het geen wonder? Hebt ge ooit een ding gezien, taaier dan de sabbath? Wat een tegenstand overwint God om dat vol te houden, die indeling van zeven dagen met één dag rust. Er is geen beter bewijs voor de voorzienigheid Gods dan dat altijd nog de sabbath bestaat. Nu ik dat weet, kan ik wat zien groeien. Het koren zegt mij: Er komt een dag, waarin koren en most er niet meer zullen zijn en mijn nieuw lichaam zonder vlees en bloed God eeuwig zal prijzen. En als er een kindje geboren wordt, zeg ik: Het komt allemaal terug, het is sabbath geweest. En geen enkele begrafenis is er, of twee sabbathen hebben het graf van beide kanten afgezet, òf ten oordeel òf tot eeuwig leven. Ten oordeel ook, want wie den sabbath elken Zondag gebeuren ziet, maar niet aflaat van zijn boze werken, dat betekent; de slavernij liefheeft, voor dien betekent elke sabbath een oordeelsprofetie. God gaat door. De klok slaat elken Maandag verder, elke week weer zeven dagen verder. En als God zegt, dat elke sabbath het einde der dagen zoekt, zegt Hij meteen dit: iedere dag en speciaal elke sabbathdag is een handhaving van God zelf, | |||||||
[pagina 329]
| |||||||
niet als wereldschepper slechts en als wereldrechter, maar als Vader van de kerk. En wie het vaderschap niet hartelijk liefheeft en geen bekering zoekt in het geloof, heeft elken Zondag de genade tegengestaan. Als hij zich niet bekeert, is elke sabbath een gongslag van den Rechter, Die zegt: uw dagen zijn geteld en welhaast komt de dag van het eeuwig verwijzen naar het oord, waar de rust niet meer bestaat, doch de onrust eigenlijk alles is. Wie de slavernij der zonde wil, krijgt zijn slavernij. Hij heeft den God des sabbaths verworpen. Maar wie de genade zoekt van den barmhartigen Priester en het offer aanvaardt van de dienstbaarheid van Christus Jezus, en tot de genade ‘ja’ zegt, die heeft zelf reeds door Gods genade mede-arbeider Gods mogen zijn, ook hier in het van zijn kant losmaken van de banden der zonde. En als zijn oog breekt zal hij zeggen: Nu laat Gij, Heer, Uw dienstknecht gaan in vrede, want mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien, Uw heerlijkheid, bereid voor alle volken en allereerst voor het volk Israël. Want: een licht, zo groot zo schoon, gedaald van 's hemels troon, straalt volk bij volk in d'ogen.
Gezang 1:5. Amen. |