Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)
(1955)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 263]
| |||||||||
De verzekering en vermaning van het heilig Avondmaal.Ga naar voetnoot1)Tekst: Zondag 28. We gaan, gemeente, enkele weken spreken over het Heilig Avondmaal des Heeren. Daarover is Zondag 28 bezig de bespreking te openen. Daarna volgen de Zondagen 29 en 30 en het loopt vervolgens uit op de leer van de kerkelijke tucht, de sleutelmacht en dan is hiermede meteen het einde bereikt van het tweede deel van den catechismus en komt de leer der dankbaarheid. De vraag is vaak gesteld, waarom de kerk in dezen tijd nog zo lang en breed spreekt over het H. Avondmaal. Sommigen zeggen: och, we verstaan wel, dat vroeger in den tijd van allerlei kerkelijke twisten zo breed is uitgeplozen en zo fijn is uitgeplozen de betekenis van het H. Avondmaal, want toen waren er allerlei strijdvragen over de betekenis, den aard enz. van het Heilig Avondmaal. Maar sinds de Reformatie tot rust gekomen is en de strijd met Rome en Luther over het Avondmaal beslecht is en wij van de Roomsen verwijderd zijn geworden en met Luther geen strijd behoeven te voeren, kon het beter zijn in plaats van drie hoofdstukken er één aan het H. Avondmaal te wijden. Wie gaat er nu zoveel proza besteden aan zo'n eenvoudige symbolische handeling van eten en drinken. Men moet niet alles zo fijn uitpluizen, het komt aan op de gezindheid van het hart, op het zetten van uw hart op Christus' offerande, waaraan gij gedachtenis gaat stichten, en het andere is goed voor theologen. Toch is dat niet wat nieuws, dat het Avondmaal komt met een brede bespreking, en dat juist zodra daar de puntjes op de i gezet | |||||||||
[pagina 264]
| |||||||||
worden, meteen de strijd ontbrandt. De apostel Johannes, de Evangelist, is toch heus geen man, zou men zo zeggen, die het bijzonder begrepen heeft op letterzifterij, en zijn machtige stijl onderscheidt zich van alle andere evangelisten. Die man is de tere spreker en denker, in wien de liefde zo vaak naar voren komt en wiens gedachtenleven helemaal niet lijkt op den strijd van de kerk over dit en dan dat. Juist die Evangelist heeft behalve over de instelling van het avondmaal het meest gesproken over den zin en de betekenis van het avondmaal en heeft Christus Zelf aan het woord laten komen, niet pas gelijk Hij in de Paaszaal optreedt en het avondmaal bedient en instellen gaat, maar gelijk Hij daarvoor reeds in een discussie met de Joden het vraagstuk aansnijdt en meteen antwoord daarop geeft, het vraagstuk van het eten van Zijn vlees en het drinken van Zijn bloed. Een heel hoofdstuk is aan die vraag door Johannes gewijd, of liever door Christus gewijd. En merkwaardig is, dat juist toen de splitsing zich begon te openbaren in den kring van Jezus' volgelingen, nà de rede over het avondmaal. Na die merkwaardige rede over het eten en drinken van Christus' vlees en bloed komt dan dit: Velen van Zijn discipelen, dit horende, zeiden: Deze rede is hard, wie kan ze horen? Wie houdt het nu uit bij zo'n Rabbi, die zulke brutale dingen durft zeggen? Bij een Rabbi, die zegt: Gij moet Mijn vlees eten en Mijn bloed drinken? Dat vinden de Joden aanstotelijke taal: het eten van mensenvlees, het drinken van mensenbloed. En dan hoort Jezus dat en vraagt: Ergert u dat? Is dat een steen op den weg, waarover gij vallen moet? En als dan op die vraag, of men zich ergert, elk voor zich antwoordt, de één sprekend, de ander zwijgend, dan zegt Jezus: Daarom heb Ik u gezegd: niemand kan tot Mij komen, tenzij het hem gegeven wordt van den Vader. Want Jezus wist van den beginne, wie zij waren, die niet geloofden, en wie hij was, die Hem verraden zou. Die ergerlijke rede van het eten van Zijn vlees en het drinken van Zijn bloed, heeft blijkbaar ook in Zijn eigen plan dienst moeten doen tot schifting tussen de volgelingen. En als een massa discipelen van den buitenkant afscheid neemt, als de school van Jezus leeg loopt, als de schare klein wordt, juist na die avondmaalsrede, dan gaat Hij met de overblijvenden op het thema door en vraagt: Wilt gij ook niet heengaan? En dan komt Petrus voor den dag en zegt: Tot wien zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens; ook als Gij spreekt over Uw vlees eten en Uw bloed drinken. | |||||||||
[pagina 265]
| |||||||||
Met andere woorden: de eerste maal toen Christus aanraakte, wat nu aan de orde is, toen is de scheiding gekomen in de kerk van het oude Israël en is het oude Israël afgescheiden van het nieuwe. En nu komt tot ons de vraag ook, of wij niet heen willen gaan na het harde avondmaalswoord, want in den grond der zaak geldt van dit feestelijk eten en drinken, dat het een ergernis is voor den Jood en een dwaasheid voor den Griek, maar hun, die geloven, kracht Gods en wijsheid Gods. Ik wil spreken over de belijdenis onzer kerk aangaande het Heilig Avondmaal, en den tekst van de eerste vraag volgende ga ik spreken over: De verzekering en vermaning van het Heilig Avondmaal.
Ps. 138:2 en 3. | |||||||||
I.In de eerste plaats vraagt onze aandacht het feit van de vermaning en verzekering, die in het Heilig Avondmaal besloten ligt. Ik ga uit van het enkele feit, dat de catechismus in de eerste vraag zelf dat feit als zodanig veronderstelt en eigenlijk ten grondslag legt aan al wat verder volgt. Immers, de eerste vraag luidt: Hoe wordt gij in het Heilig Avondmaal vermaand en verzekerd, dat de enige offerande van Christus, aan het kruis volbracht, u ten goede komt? Met andere woorden: de manier, waarop het gebeurt, komt eigenlijk allereerst aan de orde, maar dàt het gebeurt, is eigenlijk de veronderstelling van de hele opzet. En het Heilig Avondmaal zelf is naar deze eenvoudige aankondiging vermaning en verzekering. Natuurlijk loopt deze beschouwing terug naar hetgeen reeds vroeger gezegd werd, toen de vraag was, wat sacramenten zijn. Daar is ook gezegd: sacramenten zijn heilige tekenen en zegelen door God ingezet om ons daarmee iets te verstaan te geven en te verzegelen. Met andere woorden: de grondbeschouwing der sacramenten als zodanig gaat vanavond verder en wordt volgehouden en de hoofdzaak is daarom dit, van het Avondmaal ook, dat de vermaning gebeurt en de verzekering geschiedt. De vermaning dus | |||||||||
[pagina 266]
| |||||||||
in eigenlijken zin wordt ons aangerekend en de verzekering, waardoor wij buiten allen twijfel horen verkondigen, dat dit en dat een in ons aanwezige werkelijkheid is. Wij kunnen nooit genoeg dankbaar zijn voor het feit, dat deze beschouwing van het avondmaal als actie en verzekering nog steeds in onze belijdenis aan de kerk wordt voorgehouden, want elke avondmaalsbeschouwing moet onherroepelijk stranden, wanneer daaraan getornd wordt. En tegenover het feit van een in de laatste dagen meer en meer opkomende beschouwing wil ik voor dit maal eens even apart stil staan bij het feit van de vermaning en verzekering bij het avondmaal. Een vermaning toch is eigenlijk, afgedacht van de manier waarop het gebeurt, een algemeen ding, dat met het woord gebeurt. Ik kan immers een vermaning niet kennen zonder het woord. Soms komt daarbij een handeling om kracht bij te zetten, maar geen mens kan een vermaning met een gebaar of teken doen, zonder dat door het woord de vermaning geschiedt. Met de verzekering desgelijks. Een verzekering kan niet gebeuren zonder het woord. Ik kan wel bij het gesproken woord weer een teken voegen en wanneer ik het woord verstaan heb, kan ik het teken meteen doorlichten. Maar al kunnen verzekeringen gebeuren door symbolen, gebaren, tekenen en zegelen, niettemin heeft geen enkel teken en zegel zin en enige kans om wat te zeggen, zonder het voorafgaande woord. Dat woord zit er in vast, komt er in mee, kleeft er aan en er is niets eenvoudig zonder het woord, dat duidelijk vermaant en verzekert. Waarom wordt vanavond dit alles zo naar voren gebracht? Omdat in den laatsten tijd ook de leer der sacramenten weer scherp in discussie kwam en met name één theorie over de betekenis en het ontstaan van het Heilig Avondmaal in de laatste jaren veel aanhangers gewonnen heeft. Deze theorie omtrent het ontstaan en de handhaving van het avondmaal gaat uit van deze gedachte, dat het avondmaal toch eigenlijk niets anders is dan een zogenaamde ‘chaburah’, een maaltijd van mensen, die samen tot één club behoren. Een kameraad kennen we allemaal tegenwoordig. Een kameraad is in onze dagen iemand, die, hetzij in een partij, hetzij in een bepaalde orde of staat, met anderen zich gegrepen voelt door één gedachte en die éne gedachte ziet en die éne leer beschouwt als het principe, dat samenbindt en houdt; en zo vormen ze samen een heilige orde - of menen het tenminste - of een onheilige orde; | |||||||||
[pagina 267]
| |||||||||
ze vormen samen een kameraadschap, een kring, een club, een staat. Van oude tijden aan zijn er van die kameraadschappen geweest, filosofische of andere clubs, die meenden, dat ze ook daar iets religieus konden presteren. Ze waren ook bij het jodendom, vandaar het Joodse woord ‘charubah’. Ze waren er in de dagen van de eerste christenen. Ze waren later bij de vrijmetselaars enz., die de kerk bestreden heeft en die hunnerzijds de kerk bestreden hebben. En ze zijn er weer in elken kring, die het kameraadsbeginsel ziet als de eigenlijke uitdrukking in een kring van mensen, die een bepaalde geheimleer, die ge voelen moet, zich hebben ingedacht, die samen daaruit willen leven. Welnu, zegt men dan, zo'n fellowship, zo'n kring van makkers, pleegt samen te komen, en als ze samen komen is het een kring van ingewijden, die door één idee gegrepen zijn; en om die gemeenschap en de vreugde daaraan uit te spreken, gingen ze samen eten en drinken. Het was een maaltijd, niet maar een zekere daad van iemand, die zich den dood van het lijf houden wil, neen, het was een plechtige handeling, waarbij de geest (met een kleine letter) samenbond, de geest van kameraadschap en van samen ingewijd zijn in het keurcorps van hen, die de éne idee samen aanhingen, die idee, welke den helen kring heeft gegrepen en beheerst. Nu zou ook Jezus van Nazareth met Zijn 12 leerlingen zo'n ‘chaburah’ gevormd hebben. Hij had ook begrepen, dat het Rijk der hemelen wat anders was dan de Schriftgeleerden leerden, die alles hadden ontzield. En tegenover die brede massa van de kerk met toga's aan, Kajafas en Annas enz., tegenover die allen met het sacrament, dat men officieel kon kennen, Pascha en besnijdenis, tegenover die officiële kenners en tegenover het aardse koninkrijk en den staat en de kerk, had dan Jezus van Nazareth als ingewijde ingesteld een kring van kameraden. Ze hadden een eigen apart geheim, want het Koninkrijk der hemelen lag niet maar zo voor het grijpen, ze waren door één idee bezield, die de grote massa niet begreep, die hun geheim was, die hen samenbond en die hen eigenlijk uit de wereld uittrok en aan elkaar verbond. En in den nacht toen Jezus wist: het wordt een conflict, Ik ga verraden worden, toen Hij begreep, dat de botsing moest komen tussen den officiëlen Raad van Kajafas en Zijn eigen kring, in dien nacht kwam Hij samen met Zijn fellows en als hun leider ging Hij aan tafel zitten. Hij nam brood en wijn en zei: Broeders, kameraden, we gaan samen een maaltijd vieren, een maaltijd van de ‘chaburah’, want we gaan vieren onze saamho- | |||||||||
[pagina 268]
| |||||||||
righeid en het feest van ons delen in één apart goddelijk geheim. En wat vandaag betreft, zegt men dan: iedereen, die ook kent het geheim van Jezus van Nazareth en die ook tegen de officiële kerk en groepen in wil en durft en moet gaan en die ook het geheim der kerk, die geestelijk is, heeft verstaan, die ook achter de schermen zien kan en ook aldus is ingewijd in den kring der mystieke kerk, ook die mag gaan naar de ‘chaburah’ van vandaag, die men Heilig Avondmaal noemt. Maar de grote massa, ook de kerkmassa, kan het toch niet begrijpen, omdat het het geheim is van hen, die door één geest bezield zijn. Avondmaal, de grote gedachtenis-maaltijd van de ‘chaburah’ van Jezus van Nazareth! De sociëteit van Jezus van Nazareth komt op een grote glorie-tocht, zo vaak ze avondmaal viert in dezen zin. Dat klinkt, gemeente, allemaal ontzaggelijk stichtelijk. En dat ook in de kerk dit zo gemakkelijk ingang vindt, verklaar ik hierdoor, dat wij, Gereformeerden, er een zaak van gemaakt hebben voor enkel ingewijden. Nog steeds zijn er groepen, die het prachtig vinden, wanneer maar een paar ingewijden komen en laat de rest maar weg blijven. Maar dat is toch maar rechtstreeks ingaan tegen wat hier staat, n.l. dit: dat hier geen geheime cultus optreedt, maar er wordt vermaand en verzekerd. Daarom gebeurt eigenlijk assistentie aan den Woord-dienst; de vermaning en verzekering zijn hoofdzaak. Van deze gedachte, die het avondmaal inschakelt bij den dienst des Woords en eigenlijk van zijn zin berooft, wanneer de Woord-dienst van vermaning en verzekering niet voorop gaat en alles verklaart, van deze gedachte verwijdert zich ontzaggelijk wie de ‘chaburah’-theorie van het Jodendom aanvaardt. De verschillen zijn voor het grijpen. Ik zal ze even noemen. In de eerste plaats, de ‘chaburah’ heeft het eigenlijk meer begrepen op het samen-eten dan op het eten. De makkers komen samen, hebben een onderonsje en dat samenzijn is het overspatten van de vonk van het heilig geheimenis-vuur van den één op den ander; samen-eten is meer dan eten. In het avondmaal is het eten hoofdzaak en het samen-eten is er wel bij, doch het is niet de hoofdzaak zelf. Want immers, waar het avondmaal de gemeente samentrekt in verzekering en vermaning van Christus' wege, daar mag het avondmaal van den Woord-dienst zich onderscheiden daarin, dat het hier de aparte wijze volgt van eten en drinken en daarom is het eten en drinken onmisbaar, | |||||||||
[pagina 269]
| |||||||||
maar het samen-eten is het geheim niet. Wat hier gebeurt, is ook het overspatten van een vonk van den één op den ander, maar in de eerste plaats het overspatten van een vonk van Hem, die vooraangaat en vooraanzit en Zichzelf geeft in duidelijke taal als offer voor de zonde en pas daarnà gemeenschap onder elkander sticht. In zo'n kameraadsmaaltijd is voorts de hoofdzaak weer dit, dat men het eten betrekt uit de natuur. Men mag keur-spijzen voor den dag halen, maar het zijn spijzen van de natuur. En dat men hier samen komt, dat is eigenlijk de hoofdzaak, die aan de natuurlijke spijzen haar eigenlijk karakter en betekenis geeft. De spijzen worden geheiligd en krijgen haar functie in het samen-eten, geheiligd vanwege hen, die aanzitten, want die geven aan de natuurlijke spijze een heilige functie. Dat is niet zo bij het Heilig Avondmaal, want de natuurlijke spijze is wel brood en wijn, maar brood en wijn wijzen op het lichaam van Christus; Die zit daar de eerste maal aan tafel als gastheer en Zichzelf geeft Hij daar weg. Dat doet nooit een voorzitter van een kameraadsmaaltijd. Zichzelf geeft Hij weg. En het eten en drinken betekent niet in het algemeen iets zeggen van heilige samenbinding, maar het betekent hier, dat ze niets kunnen, tenzij door Christus Jezus, Dien zij helemaal in zich opnemen moeten; vandaar, dat zij van eten en drinken spreken. Wat alles hier beslist is dit: bij de ‘chaburah’ is er de ingewijde, die een mysterie heeft en begrijpt wat een ander niet kan en mag naderen. Men gaat altijd zitten met den rug naar de wereld toe. Het is een particulier geheim van enkele ingewijden, die nun geheim hoog en aristocratisch bewaren. En nu is ook het avondmaal inderdaad iets, dat geef ik toe, dat alleen voor een bepaalde groep van mensen mogelijk en bereikbaar is. Het is voor u wel en voor een ander niet. De één eet en drinkt zich een oordeel als hij komt en de ander eet en drinkt naar den wil des Heeren. Maar de scheidslijn van wel of niet samen mogen komen is niet de vraag of gij het geheim kent, dat een ander mist, want het avondmaal heeft alleen maar één scheidslijn: geloof dan wel ongeloof. En wie gelooft, mag en moet komen en wie niet gelooft moet buiten blijven. Maar voorts kent het avondmaal geen enkele klasse en geen enkel ras en onderscheid van bloed. Het is geen mysteriën-dienst. Het snijdt af elken draad van aparte makelij tussen mens en mede-mens, want het zegt, dat het brood, dat wij hier breken, het brood der wereld is. Ik ben het brood der wereld, staat er. En wanneer ik | |||||||||
[pagina 270]
| |||||||||
zeg: blijft er af, ongelovigen, is dat niet om te zeggen, ge blijft er af, omdat ge het geheim niet kent, maar omdat gij, het kennende verwerpt; want och, of gij kwaamt en naamt. Wij smeken u om Christus' wil: doe mee, want gij gaat dood als gij het niet doet. En als daarom het avondmaal de pretentie voert van het samenroepen van vermaanden en verzekerden van Christus' wege, wijs ik terug de gedachte als zou het een maaltijd voor ‘ingewijden’ zijn. Ook is het avondmaal niet in een bovenhuis apart, waar staat ‘verboden toegang’ voor niet-ingewijden, want juist in de kerk is het publiek geheim de gave van Christus Jezus. En ik zeg, dat er geen geheim gebeurt, wat het avondmaal zelf betreft, want het proza van Gods Woord gaat voorop, dat wordt aangezet door de luidsprekers van het Heilig Avondmaal; en dit zegt ons, dat hier alleen hij buiten blijft, die kennende de duidelijke spraak van het Heilig Avondmaal, zegt: Ik wil niet, ik verkies het niet en ik zeg ‘neen’ tegen wat ik wel verstaan heb in de doorzichtige boodschap van het avondmaal. Daar is wel een mysterie in dat doorgenade-‘ja’-zeggen op de duidelijke boodschap van het avondmaal. Het mysterie ligt in het ‘ja’-zeggen zelf, maar de prediking van het avondmaal is even duidelijk als wanneer de Bijbel open gaat, de belijdenis onderschreven wordt en de formulieren gelezen worden. Daarom komt Christus niet naar de Joden toe in den nacht van het verraad om te zeggen: wij zullen een kameraadsactie stichten, want Hij geeft zich in den dood om hunnentwil en ze leven uit Hem. Het is geen genieten van wat samen tussen hen is en leeft, maar het is ingaan van den één voor allen in den dood en meteen het uitgesloten worden van het leven. En anderen mogen genieten vreugde en zaligheid. Niet wat zich beweegt tussen die 12 mensen in, maar wat de Eén doet voor de anderen is beslissend hier. Daarvan zingt de kerk haar roemtaal en viert zij bij het avondmaal gedachtenis. Zijn dood is leven voor anderen. | |||||||||
II.En daarom komt pas nu voor den dag de manier, waarop ik hier ga eten en drinken, waarop ik word vermaand en verzekerd. In de preek is die vermaning en verzekering die van het gewone woord. Bij het avondmaal komt daarbij de daad van eten en drinken. Ik moet van dat brood eten en van den beker drinken en dan moet ik daarbij bedenken de belofte, die zegt, dat dat eten afbeelding is en dat dat drinken afbeelding is, dat het breken van het brood | |||||||||
[pagina 271]
| |||||||||
Jezus' eigen dood afbeeldt en de wijn Zijn bloed en dat het zo komt om te verzekeren. Want zo echt en zo alledaags en waarneembaar alle actie is van het krijgen van den beker en het nemen van het brood, zo echt is ook, dat God daarin vast garandeert mij in genade aan te nemen en mij even concreet opneemt in de kerk, in de nieuwe mensheid, de stad, die boven is, den hemel namelijk met zijn heerlijkheid en zijn gezelschap. Daarom is ook het eten en drinken niet maar de enige vermaning en verzekering, want het breken van het brood en het uitgieten van den wijn is vooraf gegaan als vermaning en verzekering. En wat voorts de gast hier doen mag, is: de gedachte van samenzijn nog maar accentueren. Hier kan het eten niet gebeuren zonder de voorafgaande daad van het breken van het brood en het vergieten van den wijn. Het gaat voorop, want dat is hoofdzaak. Niet dat ik eet is hoofdzaak, dan was weer het accent verlegd in onze handeling, dan was er weer de religieuze kring, die haar geloofstunctie uitricht en duidelijk maakt in het avondmaal. Neen, er staat hier: gebroken brood gaan wij eten en vergoten wijn gaan wij drinken: neem aan, neem aan, breken en uitgieten; en de zaak gaat eigenlijk niet door wanneer geen brood gebroken wordt; dan is het eigenlijk geen avondmaal; wanneer geen wijn vergoten wordt, dan is het ook eigenlijk geen avondmaal. En pas als die actie gepasseerd is, dat God voor onze ogen het brood gaat stuk breken, pas daarna kan ik komen met de anderen mee en gaan eten dat bepaalde brood en drinken den vergoten wijn. Met andere woorden: Gods eigen actie gaat voorop en de onze volgt. In Zijn handeling betekent het breken van het brood een wijzen naar Christus' lichaam, naar Zijn gewelddadigen dood. Het was geen natuurlijke dood, maar betaling voor de zonde. Zijn dood als offer is hoofdzaak, die mij geschilderd wordt. Daarom ook het uitgieten van den wijn, die mij herinnert aan Zijn gewelddadig uitgieten van Zijn bloed. Daarom is het voor ogen schilderen van Christus' dood hoofdzaak en daarom gat God garantie, dat dat feit reëel gebeurd is. En pas daarna komt door de kracht, die de H. Geest in mijn hart indraagt, eerst door het Woord en ook door het sacrament, onze daad van eten en drinken, wat wij daarin doen. Gods actie van Zijn kant, die wij mee gaan doen; Zijn kudde eet daar. En gelijk een kudde schapen, een congregatie van schapen in de weide gebracht wordt door den herder en de weide vindt, die hij heeft uitgekozen, zo is ook hier de Herder der schapen. Zijnerzijds laat Hij ons eten en | |||||||||
[pagina 272]
| |||||||||
maakt ons een etende congregatie in de ure van het avondmaal. Maar gelijk daarna de schapen door een ingeboren drang vanzelf hun poten op het grasveld zetten en het gras afscheuren gaan en door de natuur gaan eten, zo ook hier. De congregatie, die eten moet door 's Heeren beschikking, gaat ook zelf nu door den natuurdrang eten. En nu krijg ik dit, dat mijn geloofsdrang om samen met anderen te zijn, wordt versterkt, maar ook dit, dat mijn eigen drang om te leven met Christus zich mag uitleven. En ik voel wel trekken den coetus, de samenkomst der kerk, maar ik heb veel meer dan de ‘chaburah’, want mijn Gastheer is meteen èn offer èn offeraar, Hij is breker van het brood en de Verbrokene zelf, die den wijn plengt en zelf uitgegoten is op het altaar der verzoening. Daarom komen Gods actie en de mijne hier samen en de simpele doodgewone wijze van vermaning en verzekering is echt naar de orde van het N.T..Denk eens even aan de drukte op het Pascha, wanneer het beest wordt geslacht, de familie samenkomt en het ceremonieel plechtstatig is. Hoe eenvoudig is het avondmaal daarbij dan in aanzien: een eenvoudig gebaar, bloedloos brood en wijn, die niets verschrikkelijks hebben en geen enkele actie van slachting, alles eenvoudig. Maar de eenvoud van het N.T. hoort bij den rijkdom. Het teken is ingeschrompeld vergeleken bij het O.T..Maar hoe meer het teken inschrompelt, wat betreft de verschrikkelijkheid, des te meer zal de kerk opwassen in het kennen van de betekende zaak, want nu komt door het teken heen de plaats van de uitwerking van deze verzekering en vermaning. | |||||||||
III.Nu komt dit, dat ik, door het geloof etende Christus' gebroken lichaam en door het geloof annexerende in mij Zijn vergoten bloed, deze vrucht verkrijg: Ik neem wederom in eigen actie Zijn lijden en sterven aan en ik krijg daardoor opnieuw in den tijd, vandaag, vergeving der zonden. Ik word wederom gerechtvaardigd in den tijd in en door het geloof. Bovendien krijg ik gemeenschap met Christus door Zijn eigen Geest. En ik heb ook dit effect, dat Hij en ik, over twee werelden verdeeld zijnde, Hij boven, ik beneden, nochtans door een band getrokken worden, want, ofschoon Hij geslacht is, toch staat Hij aan de tafel en zit daar; en hij, die in de kerk heet dienaar des Woords en der Sacramenten, heeft de opdracht en het privilege om Hem te mogen vertegenwoordigen en in Zijn naam te zijn: vooraanzitter, die ambtelijk geroepen wordt en | |||||||||
[pagina 273]
| |||||||||
in Zijn naam tekenen uitdeelt. Dat zijn dus, gemeente, geweldige vruchten, want hier is het eten en drinken, na Gods eigen actie van breken en uitgieten van het brood en den wijn, inderdaad functie gebleken van het geloof, dat nu verzekerd wordt en opwast. Het is aannemen met het ganse hart, met een gelovig hart, het hart als centrum van den mens, van zijn gehele bestaan. Want gelijk eten betekent: een spijs, die buiten me ligt, in me opnemen, waardoor mijn bloedsbaan aan den gang gehouden wordt en de spijze in mijn eigen bestaan wordt ingeweven, zo ook hier. Ik annexeer mij door mijn eigen daad Christus en zeg: het is geen feit, dat buiten mij is. geen leer, die ik aanvaarden kan met mijn verstand, maar de Heilige Geest is in mij ingegaan. Ik heb er een leer over, maar die leer komt vanwege het feit, dat ik er zelf deel aan heb. Ik leef daaruit, ik neem het op en aan, niet alleen met mijn verstand, maar met mijn ganse persoonlijkheid, dat betekent: alles wat centraal is. Vandaar, dat alles er aan te pas komt: mijn wil, mijn gemoedsleven, mijn natuurlijk bestaan. En de jonge man wordt er door geheiligd en de oude vrouw wordt opgefleurd. Mijn hele mens, ook mijn natuurlijke mens, mijn lichaam, heeft er, deel aan, want ik heb het woord gehoord door de megafoon van het Heilig Avondmaal en ik leef daar uit. Op de centrale ben ik aangesloten. Het eten is gezegend, want eten en drinken is niet, dat ge uw tong beweegt, maar dat God u inschakelt met Zijn eigen daad en met uw eigen etensdaad in het grote proces van de onderhouding en regering van de werld. Daarom komt tegelijk met het eerste effect van eten en drinken een andere zegen, de zegen, dat ge inderdaad weer rechtvaardiging van zonde krijgt en het eeuwige leven. De rechtvaardiging der heiligen, die het besluit Gods achter zich heeft in eeuwigheid, is gebonden in den tijd aan het geloof. Het geloof, zegt de kerk in haar leer, neemt aan de rechtvaardigmaking in den tijd en we krijgen daardoor de rechtvaardigmaking, aan het geloof gebonden. Daarom ga ik naar huis, gerechtvaardigd na het avondmaal, niet voor het eerst, want dat gebeurt, wanneer ik het Woord heb aangenomen en de profetische rol heb meegekregen. Maar zo vaak ik in den tijd daarna de geloofsdaad moet verrichten door elken Zondag de preek met ‘amen’ te beantwoorden, zo ook hier. Ik ga gerechtvaardigd naar huis, opnieuw is de zonde vergeven, zodat de mens, die tot het avondmaal komt en elken dag bidt: vergeef ons onze schulden, ook verhoring krijgt bij het Heilig Avondmaal. | |||||||||
[pagina 274]
| |||||||||
Het is eigenlijk dwaas en ongehoord om te bidden: vergeef ons onze schulden, elken dag, en dat niet te laten vergezeld gaan van het gelovig aannemen van de preek en het gelovig aanzitten aan het avondmaal. Maar wie ze samen combineert: de vraag om schuldvergeving en het doen, bij de prediking op deze en bij het avondmaal op zo'n manier, gaat inderdaad gerechtvaardigd naar huis. En de machtige daad van de rechtvaardigmaking wordt hier in de kerk duidelijk geleerd. Men mag niet zeggen, dat de rechtvaardigmaking niet in den tijd gebeurt en niet door het geloof. En dan komt als laatste vrucht de mystieke unie. Het woord ‘mystiek’ is een gevaarlijke term inzoverre als de ‘chaburah’ er ook mee komt. De ‘chaburah’ zegt: Wij zijn nog eens mystiek, de vrijmetselaarsloge enz. Onze kracht is daadkracht. Onze vriendschap is heilige orde. Onze ideeën zijn pakkende leuzen, dynamisch en vooral niet statisch, Wij zijn de kring der mystiek, want wij begrijpen het nieuwe leven, niet door verstandsfuncties maar door het tasten naar het ideaal, dat ons bezield en gepakt heeft. Ik zei straks reeds, dat wij die leer voorbijgaan, wat betreft haar grondtrekken en haar armoedigheid; maar nu zeggen we na het voorgaande, nu zeggen we, na den Woorddienst en met inschakeling van den voorop geplaatsten Woord-dienst, nu zeggen we, nadat God vooropgegaan is in kerk-vergadering, in te eten en te drinken-geven, nu zeggen we: daar is ook bij ons mystiek. Niet mystiek als zelfstandig naamwoord, dat niet, maar mystieke unie, waarbij mystiek is bijvoegelijk naamwoord, in den zin van ‘verborgen’. Er is toch een geheimzinnig weefsel, dat zich onttrekt aan de zinnen, die zien en tasten kunnen en dat ook onmisbaar is bij het avondmaal. Nu komt de Geest, niet met een kleine ‘g’, niet de geest van de ‘chaburah’, van onze idee, maar de Heilige Geest met een grote ‘G’; God zelf, onbereikbaar, die vooraan gaat, die gebiedt, die spreekt en het is er. En die Geest, dien ik door het Woord ken en ook bij het avondmaal kennen moet naar het Woord, die Geest heeft gezegd: Welnu, Ik, almachtig God, bind in één daad tesamen Christus, Die boven is naar het vlees, en de kudde schapen, die beneden is. En die éne Geest bindt hen en Hem samen. Hij hoort er ook bij, bij de gemeenschap, die Hij zelf gemaakt heeft, en trekt ons naar Hem toe. En die éne Geest kan nu die machtige taal gebruiken, die hier staat en die ik nooit zou aandurven als het niet hier stond met het voorgaande er bij: been van Zijn been, vlees van Zijn vlees. De taal der mystiek, die op | |||||||||
[pagina 275]
| |||||||||
het kantje af ketterij geworden is, mag hier staan en kan hier staan, want hier is ze ontdaan van het mystieke dat mensen maken, en is voorbereid door Christus. Been van Zijn been, dat betekent: ik heb zó echt gegeten door het Woord in mijn geloofsdaad, dat niet Jezus, maar dat Jezus Christus in mij gestalte neemt. Wanneer ik zeg: Jezus kwam in mij gestalte nemen, is Hij nog mens. Wanneer ik zeg: Jezus, historische persoon, dan kan de één denken aan het verleden en de ander aan den Bruidegom daarboven. Maar wanneer ik Jezus Christus zeg, dan zeg ik het goed. Jezus, ja, de historische persoon, maar in het ambt gekwalificeerd, predikende, de kerk vergaderende door het ambt, nooit buiten het ambt en buiten het Woord om. En die Jezus Christus gaat nu in de kerk gestalte krijgen en het wordt één lichaam, Hij het hoofd en wij de leden. Eén Geest bezielt hen, één Geest, niet opkomend uit mensen, animistisch, maar een Geest, die de ergernissen en de dwaasheden van de prediking aandurft, die ouderlingen en diakenen aanstelt, de kerk samenroept, die tien maal het Woord laat prediken tegen één keer avondmaal bedienen. De Geest, die met de letter komt en die gebruikt en de verborgen werking ter toetsing geeft aan kleine kinderen, ter toetsing aan de Schriften, zeggende: Alles, wat in u niet met het Woord klopt, werp het weg, keur het af en alleen dat, wat in uw binnenste leven klopt met het geschreven Woord, moogt ge aanvaarden als vermaning en verzekering op grond van het Woord, dat kinderen kunnen verstaan, ofschoon het dieper is dan zij. | |||||||||
IV.Welke autoriteit moet er zijn, om het zó voor elkaar te brengen? De autoriteit, niet van de leden der ‘chaburah’, maar van Christus' eigen gesproken Woord en van Paulus' ambtelijk en apostolisch gezag. Waar staat dat nu? vraagt de catechismus. En dan luidt hel antwoord: het staat in de instelling van het avondmaal en in Paulus' brieven aan Corinthe. Christus betuigt het ons in de instelling van het Heilig Avondmaal, toen Hij samenkwam, niet om te leven uit wat ze samen hadden als 11, 12, 13 leden van een fellowship, maar uit wat Hij zei toen Hij sterven ging naar de Schriften, Priester en Lam tegelijk. De autoriteit is niet de autoriteit van den stervenden mens. Wij zeggen vaak: Dat is de stoel van grootvader, die dood is, laat hem staan, de oude man leeft dan voort in onze gedachten. En zo zeggen ook de leden van de fel- | |||||||||
[pagina 276]
| |||||||||
lowship: het avondmaal is heilig, want Jezus ging sterven en Zijn laatste wil is ons wet. Maar dàt staat hier niet voor autoriteit! Sterven maakt geen mens heilig. Woord en gebed maken een mens heilig. En niet, dat Jezus stervende was, is de autoriteit van het avondmaal; want Hij die sterven ging, zegt: Ik leef straks opnieuw. En bij voorbaat het leven krijgende, zegt Hij: eet en drink, totdat Ik kom, en Ik kom inderdaad elken Zondag naar u toe. Geen autoriteit van een stervenden man, maar van een Man, die geleefd heeft en leeft en dood geweest is. De autoriteit van den Gezondene van den Vader, van den Messias, die is in het avondmaal en komt er in mee. En daarom kan Paulus komen en apostolisch zeggen: ik zeg het, ik, ik geroepen apostel, dienaar van de kerk, getuige van Jezus, geroepen mensenkind, ik beveel u, kerkmensen, zo te doen als het avondmaal voorschrijft. Daarom gaan wij eindigen vandaag, niet met een sentimentelen kijk in den hof, waar een mensenkind bad, al was het Jezus zelf; want wie het daarvan hebben moet, zal het nooit eigenlijk van het avondmaal hebben, maar er vandaan gaan met een gevoel, dat het doodgelopen is en van het Woord gescheiden. Wie de autoriteit kent van Christus Jezus, Die God en mens in één persoon is, en voor het avondmaal beeft, gelijk hij voor het Woord beeft, en het gebod om te eten en te drinken niet minder vindt en niet anders dan de tien geboden, die man kan komen bij het avondmaal en zeggen: Heer, ik beef voor de autoriteit van Uw commando, want de ganse wet, die met donder en bliksem spreekt, hoewel met vredebedoelingen komende, is ook bij het Heilig Avondmaal. Niet in een stil vertrek, waar de massa niet komen kan, maar in de plaats van Horebs geweld en Golgotha's schrik, daar is het avondmaal des Heeren mgesteld. Gij zult niet stelen, wèl avondmaal vieren; gij zult niet echtbreken, gij zult wèl avondmaal vieren; eer uw vader en uw moeder, verkondig Mijn dood; gedenk den sabbathdag, vier Mijn avondmaal, gebruik nooit ijdel Mijn naam, bedien het avondmaal, enz. Elk gebod met autoriteit schakelt zich vast en aaneen met het gebod van het Heilig Avondmaal. Dat gebod verschrikt mij, wanneer het alleen maar beschuldigend is; maar wanneer ook dit gebod komt met evangelische bedoeling, kan ik rustig naar huis gaan. En in dit gebod vallen samen de autoriteit van Christus en Zijn apostelen en de liefde van Hem, die Zich gaf in den dood en gastheer zijnde, de voeten der gasten wast en Zichzelf wegschenkt naar den aard van het verbond der genade. Dit | |||||||||
[pagina 277]
| |||||||||
verbond te zien is grote blijdschap. We stichten geen fellowship, maar versterken wel de gemeenschap der heiligen. En de éne republiek van wie door Gods Woord geroepen zijn, zullen wij opnieuw plaatsen in het kerk-verband van Hem, die straks het andere avondmaal inleidt, dat boven is, waar ook Hij Zijn plaats aan de tafel prijs geeft als één Die de eerste is, en God zelf doet ingaan in de gemeenschap in het nieuwe Jerusalem, opdat God in allen alles zij; die God, die den ambtsbrief van Christus Jezus gebruikt heeft, om in den tijd Zijn rijk te stichten, dat is uit en van en tot alle eeuwigheid. Amen. Ps. 65:3. |