Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)
(1955)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |||||||
Het teken van den Doop.Ga naar voetnoot1)Tekst: Zondag 27. Er is onlangs in onzen kring van predikanten, in vergadering bijeen, gesproken over de vraag, welke plaats het sacrament in onzen eredienst toekomt. Vanouds heeft de Geref. Kerk beleden, dat het Woord de eerste plaats toekomt. Wij waren en blijven: kerk van het Woord. Het Woord is begrijpbaar, verstaanbaar, doorzichtig, helder en krachtig, in het opbouwen van de kerk, van kleine en grote leden. Het sacrament kenden we wel en we eerden het ook, maar het sacrament, zeiden wij steeds, dat komt na het Woord en de vorm van het sacrament is een lege vorm, tenzij de lading van het Woord daarin mee komt. Tegen deze oud-gereformeerde opvatting - klassiek gereformeerd is beter gezegd - die het Woord in den eredienst voorop plaatst en het sacrament achteraan laat komen, is in de laatste jaren een streven openbaar geworden, dat zegt: het sacrament moet meer in het middelpunt staan. Niet het Woord, maar het sacrament is de bepaling van den eredienst. Van allerlei kant wordt deze stelling ondersteund. En in denzelfden tijd, de onze, die graag met mystieke producten uit de Middeleeuwen de mensen vermoeit en de zinnen afstompt, moet het onderscheid opgeheven en moeten de grenzen uitgewist worden, waarna in naam der mystiek de revolutie op wieletjes kan gaan. Er is ook in dezen tijd een mystieke onderstroom te kennen in het verplaatsen van het sacrament. Want het Woord had de scherpe onderscheiding: dit is goed en dat is kwaad; dit is God en ziedaar maar een mens. Het Woord zegt: Er zijn grenzen. Pas op, beef er voor. Maar het | |||||||
[pagina 248]
| |||||||
sacrament is een gebaar, een handeling, waarbij ieder het zijne denken kan. En het sacrament, waarin het Woord schuil gaat en de daad, de woordloze daad naar voren treedt, wordt daar vanzelfsprekend geëerbiedigd, of liever: verkeerd gezien en gepredikt, waar men de onderscheiding van het scherpe proza van Paulus en anderen kan missen en ons liever een kerk- en ere-dienst schenkt, waarin de daad dynamisch op u af komt en gij de grenzen tussen wat God is en niet-God, wat ‘boven’ en ‘beneden’ is, tussen geloof en ongeloof, meer en meer uit het oog gaat verliezen. Wie de waarheid der Schrift en het dogma der kerk in zwachtels wikkelt en zó presenteert, die moet ook wel het sacrament vereren boven het dogma en sterker: boven het Woord; die moet ook den eredienst van het sacrament doen uitgaan boven het Woord. God geve ons de genade om deze stroming te onderkennen en ons scherp er tegen te weer te stellen. Ik heb eens iemand horen zeggen, dat het sacrament toch wel in de kerk des Heeren veel betekent, want, zo las ik onlangs, wanneer in één jaar vier maal het avondmaal bediend wordt, vier maal slechts en 52 keer gepredikt wordt, dan kunnen wij van die vier avondmaalsbedieningen meer vrucht zien dan van die 52 preek-zondagen. Hoeveel twisten en ruzies blijven bestaan, ondanks die 52 preek-zondagen, terwijl die vier zondagen van het avondmaal in staat zijn, de ruzies te breken en dus in de heiligmaking grote, sterke dingen te doen...Inderdaad, gemeente, die vier avondmaalszondagen doen in de kerk gelukkig nog ontzaggelijk veel, maar ik vraag me af: waarvan komt dat? Waarvan komt dat? Om te beginnen, bij elke avondmaalsviering komt daar de voorbereiding, dat betekent: Woord-dienst. En voor ik het brood kan breken of nuttigen of allebei mag doen, heb ik een formulier, om precies te zeggen met scherpe onderscheiding wat het wel en wat het niet is. Dan komt daar nog een dankzeggingspreek; men leest de Schriften. En ik zeg op mijn beurt: bij elke avondmaalsviering is misschien twee minuten gebaar en handeling en een paar uren Woord-dienst. En ik ben er zeker van, wanneer het avondmaal van het Woord was losgemaakt en zijn plaats werd uitgelicht uit het geheel van den Woord-dienst, dan zouden die vier avondmaalszondagen bitter weinig uitvoeren in de kerk; dan bleven de ketterijen en kwamen opnieuw op partijschappen; en de kerk hield op kerk des Woords te zijn, zou opgaan in de wereld, haar naam vergeten, haar taak niet meer erkennen en straks op- | |||||||
[pagina 249]
| |||||||
gezogen worden in den maalstroom der wereld, de wereld, die de grenzen tussen God en mens uitwist, tussen staat en kerk, tussen het éne en het andere volk en niet meer weet, dat de Schrift van onderscheidingen leeft en pas in die onderscheidingen mij de eenheid met God laat beleven. Als het er op aan komt heeft des Heeren avondmaal geen triumf in de kerk behaald zonder het Wooord en daarom, als God mij het avondmaal en den doop laat, blijve het Woord in den eredienst de ereplaats behouden. Trouwens, niet het sacrament heeft het gedaan. Wanneer men wijst op het avondmaal, wil ik vragen: Goed, gij hebt vier zondagen avondmaal, in een grote-stads-kerk sons 52 zondagen van den doop. Wanneer het sacrament als sacrament dan zo krachtig was, ook van het Wooord losgemaakt, wat moesten dan die 52 doop-zondagen wel uitrichten! Maar we zien in de kerk, dat, waar het Woord er uit gaat, er een verdwijnen van het doop-besef komt, en een reusachtige afval van den doop is dáár te zien, waar het Woord gepredikt wordt, maar zijn scherpe kanten verloor. Neen, de feiten, gelovig gezien, die bevestigen, wat wij vanavond gaan belijden: het sacrament komt, maar het Woord hebbe de ereplaats en de leidende plaats. Want pas zó ben ik in staat, het avondmaal en den doop recht te waarderen en den eredienst te bepalen naar de mening van Christus. Daarom ook, we houden ons bezig met de waarde van het sacrament, zoals het zichtbaar, hoorbaar en tastbaar in ons midden optreedt. Ik spreek over Het teken van den doopen ga drie dingen na:
Ps. 111:3 en 5. | |||||||
I.In de eerste plaats spreken we over de realiteit, de werkelijkheid van het teken van den doop. Ge moet daarbij wel bedenken, dat wij spreken over het teken van den doop. Een teken is pas reëel in de kwaliteit van teken, wanneer het echt teken is. Een zaak kan reëel, werkelijk zijn, en toch niet als teken werkelijk zijn. Maar als ik spreek over het teken en zeg: het teken komt realiteit toe, | |||||||
[pagina 250]
| |||||||
bedoel ik dit, dat het realiteit als teken heeft. De volle werkelijkheid en zin en achtergrond van het teken is juist dit, dat het helemaal onvervalst teken is, niet minder, maar ook niet meer, niet anders is dan echt teken. De eerste gedachte wordt aangegeven in den catechismus door de eerste vraag en het eerste antwoord. De vraag luidt zo: of het uiterlijk waterbad van den doop niet zelf is de actie van de afwassing der zonden. Met andere woorden, wanneer een kind of volwassene gedoopt wordt en een priester of een ander in den naam der kerk of in Christus' naam zegt: Ik doop u in den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, is dan die enkele handeling van dat doopbad door een mens, de daad van de afwassing der zonden? De vraag is niet, of God soms gelijk met den predikant of priester handelt, dat is de tweede kwestie, maar de vraag is deze: of de handeling zelf van het uitstrekken van de hand over het voorhoofd van het kind of den volwassene, of die handeling zelf is de afwassing der zonden, ja dan neen. Heb ik daarin de zaak, dat mijn zonden vergeven zijn, of moet er onderscheid gemaakt worden tussen het teken èn de betekende zaak? Die vraag moge sommigen misschien wat vreemd in de oren klinken, ze is toch begrijpelijk tegen den achtergrond van den strijd van vele eeuwen. De strijd over de plaats van Woord en Sacrament heeft in de kerk lang gewoed, vooral, omdat Rome de mystiek niet verlaten kon. Daarom heeft de Roomse kerk gezegd, dat God aan het teken van de doopshandeling zelf op de één of andere wijze vastgeklonken heeft, Zijn handeling van afwassing der zonden. De uiterlijke daad, zintuigelijk waarneembaar, de handelingzelf, is meteen een voertuig der genade Gods en in die handeling komt Gods genade mee. Vast en zeker komt ze mee, ze is er aan vast geklonken en kan er nooit meer afkomen. Dat in de Roomse kerk (dat betekent dus ook: in de kerk van onze vaderen) deze gedachte opkomen kon, is voorwaar geen wonder. Want altijd heeft de satan getracht, de kerk te beroven van haar goederen. En op twee manieren kan men dat proberen te doen. In de eerste plaats door het teken, dat God heeft gegeven, te laten verachten en vergeten. En in de tweede plaats door het teken naar voren te plaatsen, maar zò, dat een verkeerde gedachte er aan verbonden wordt, een verkeerd kader er om heen gebouwd wordt en aan het teken een waarde wordt toegekend, die het niet heeft en hebben kan naar Gods instelling. Verwaarlozing van den doop is altijd | |||||||
[pagina 251]
| |||||||
geweest het failliet van de kerk of van het volk. En daarom, toen satan trachtte de éne groep van de kerk het teken te doen vergeten, zei hij tegen die groep: het teken is ‘maar’ teken, het kan nooit de zaak zelf zijn, het is bijzaak. Toen kwam de kerk er toe, den doop te vergeten en ze sprak erg veel van de geestelijke gemeenschap met Christus en: ‘je moet het maar van binnen hebben’ en meer van die schijnvrome taal, maar in werkelijkheid ontzonk de kerk, die zo redeneerde, aan het verbond des Heeren, raakte haar stuur kwijt, kon niet verder. Maar aan den anderen kant van de kerk stond satan ook te preken en zei: het teken, dat is me wat! Zou God dingen geven die bagatellen zijn? Helemaal niet! Als Hij een geschenk geeft, is het van waarde. Het teken is van ontzaggelijke betekenis. De éne groep wordt wijs gemaakt: het teken betekent niets, het is maar teken; de andere groep: het teken is geweldig, is een groot ding, God doet nooit bagatellen. Aan den anderen kant zei satan dus door middel van het proza der kerk, dat men leren moest, dat het teken toch geen spel kon wezen. Er moest toch wat in zitten. Wanneer de kerk het teken zou geven van doop en avondmaal en het was de zaak zelf niet, wat had de kerk er aan? Wat hebt ge er aan, wanneer ge het teken hebt en de zaak zelf ligt achter het teken? En toen kwam langzaam maar zeker de gedachte opzetten, dat, waar het teken was, de zaak zelf in het teken meekwam en de beruchte term van ‘het teken als voertuig der genade’ is toen in de kerk er in gehamerd, zodat men toen zei: wie den doop ontvangen heeft, in den zin van het doopwater, die kan zeker zijn, dat hij de genade Gods draagt, want de genade-zelf, de afwassing der zonden-zelf, de reiniging, de schuld- en smet-vergeving, die is in den doop als handeling, die uitwendig is, vanzelf gegeven. Men prees Gods wonderen, maar zag voorbij, dat het wonder van den doop naar het andere wonder vraagt, de kennis van het Woord; en dat men gelovig ‘amen’ moet zeggen door het teken op hogen prijs te stellen. maar als het er op aan komt, door ‘amen’ te zeggen op den inhoud van het Woord. Dat in de kerk het teken zo werd begrepen en verkeerd gezien, moet u nooit verbazen. Dat is altijd in satans hand een middel geweest om de kerk te belasteren. Dat was het ook onder Israël, toen het teken van alle kanten u aankeek. Wij hebben betrekkelijk weinig tekenen: doop en avondmaal, maar Israël had een massa tekenen. In den tabernakel of in den tempel stonden ze op- | |||||||
[pagina 252]
| |||||||
gestapeld, waar men het offer moest slachten en het bloed moest sprengen. Dat volk van tekenen heeft ook in de dagen van het Oude Verbond voortdurend den strijd moeten voeren voor of tegen de rechte waardering van het teken in den eredienst. Ik noem een paar voorbeelden ten bewijze. Een mooi voorbeeld is de ark. Daar stond die mooie ark in den tabernakel, later in den tempel, in een aparte plaats, het allerheiligste, die prachtig mooie kist van fijn bewerkt hout en met goud overtrokken. De ark was bovendien met een teken zelf versierd, want er hing een wolk boven. Hij was bereikbaar op de wijze der zinnebeelden. Zolang de kerk dat teken nog waardeert op schriftuurlijke wijze (of, in die dagen, naar het gesproken Woord des Heeren,) betekent het twee dingen:
Wie deze beide grondgedachten aanvaardde onder Israël, kon de ark zien en de wolk zien staan en dankbaar zijn. Die wolk was de Heere-zelf niet, Hij woont niet in een huis met handen gemaakt, want ook de hemel is Hem te eng. Hij woont overal. Maar al was de wolk de Heere niet en de ark ook niet, toch was, maar dan door het woord der belofte, toch was de ark aan den Heere gebonden, niet van den Heere gescheiden, al was wel dat teken van de ark van den Heere onderscheiden. En zolang het Woord geloofd werd en Israël eredienst en sacrament onder het Woord plaatste, was daar geloof en geen bijgeloof, was de kerk gezond. Maar wanneer later de kerk zegt: och, het teken is een prachtig ding, dat hout blinkt zo mooi en het goud schittert zo prachtig, dan vergeet de kerk, dat het teken van de betekende zaak steeds is onderscheiden, en alleen dit éne overblijft: het teken is van de betekende zaak niet gescheiden. En toen kwam de dag, waarop Israël in benauwdheid kwam: de oorlog tegen de Filistijnen. Men dacht: in een ogenblik is de strijd verloren en wij zijn weg. De natie is weg en de kerk is weg. Deze ongelovige gedachte, door het bijgeloof gevoed, deed grijpen naar het wonder en de brutale daad. Ze zeiden: haal de ark; die mooie kist van hout en goud is immers de Heere zelf? Het is het teken, dus de betekende zaak meteen. Wie de ark heeft, heeft zijn God, onzen eigen God. Wie het teken van de kist heeft, heeft meteen den Heere, dien we hebben willen, en dus: haal de ark binnen het leger. En toen heeft God-zelf, Die Zijn teken anders weet te beschrijven en Die de betekende zaak altijd naar voren | |||||||
[pagina 253]
| |||||||
brengt, het teken in ballingschap doen gaan, en om het bijgeloof te beschamen heeft God de ark gebracht in der Filistijnen land. Dat betekent: Hij is zelf, zegt David later, in ballingschap gegaan. Dat kan David zeggen, maar niet de man, die den veldslag niet winnen kan zonder de ark. David zegt: Heere, Uw teken en betekende zaak zijn zó verbonden, dat ik straks, als ik de ark zie, zingen mag: de ark gaat naar boven, mijn Heere gaat naar boven. En als David de ark opvoert, dan staat David er bij te zingen. Hij zegent het volk en zegt: de ark vaart met gejuich op en meteen breekt zijn mond in lof uit: God vaart voor ons oog, met gejuich omhoog. Want de opvaart van de ark is voor David, voor wien het Woord alles doet en voor wien het teken komt na het Woord, aanleiding om te zingen: God vaart op. Hij jubelt het uit, dat God opvaart, gevangenissen gevangen neemt en gaven uitdeelt. Als David zegt: eerst het Woord en geloof en daarna het teken, dan mag David zingen: Teken en betekende zaak zijn niet gescheiden. Waar de ark opvaart, daar vaart mijn God op, zegt David, en uit deze belijdenis wordt de psalm van Christus' hemelvaart geboren. Want Paulus kan zeggen in Ef. 4:8: Daarom zegt Hij (dat is God) in de dagen van de ark-opvoering onder den Woord-dienst: Gij zijt opgevaren in de hoogte, Gij hebt de gevangenis gevangen gezet en aan de mensenkinderen gaven uitgedeeld, geestelijke gaven, die op Pinksteren en na Hemelvaart vervuld zijn. Want de opvoering van de ark is toen, langs de Woord-baan, geworden aanvang van Christus' opvaart naar boven toe. Dat kan gezegd worden bij het woord, dat de betekende zaak en het teken niet gescheiden zijn. Maar als Israël bijgelovig wordt, dan zegt God: Ga maar in ballingschap, kist van hout en goud, en Mijn eer gaat ook in de gevangenis. En dan gaat de ark van haar basis weg, ze komt in een vreemd land, ze staat voor Dagons priesters, de gewijde ark, die mooie kist; totdat in Dagons tempel, als de deuren dicht zijn en geen mens in den tempel komen kan en dus iedereen weet, wat hier gebeurt, gebeurt langs onzichtbare banen, God 's nachts Dagon voor de ark buigen laat, opdat Israël en de Filistijnen samen leren, dat de ark des Heeren, het teken, en de Heere-zelf wel degelijk onderscheiden blijven. Hij mag de ark in ballingschap doen gaan, maar als de heidenen zeggen: ‘Hoera, wij zijn er’, dan zegt der Joden God, die van alle vlees God is: Mijn ark staat hier en Mijn teken en betekende zaak zijn zo verbonden dat Ik, om Mijn eer | |||||||
[pagina 254]
| |||||||
aan u bekend te maken, voor de ark Dagon tuimelen laat. En als de ark terug komt, komen de Filistijnen geschenken brengen. Maar toch moest Israël de ark ontvangen langs een kruisweg, want in Beth-Semes vallen doden bij getallen. En wanneer Uza zijn hand uitsteekt, al is het best bedoeld, moet ook die man sterven, want Israël, dat de ark eerst met God identiek maakte, moet nu één ding verstaan: dat God, ofschoon Hij nooit met de ark identiek wezen wil, toch met de ark samen gaan wil, omdat het Woord des Heeren bij hen is en daarom ook komt bij de ark. Dat is teken en betekende zaak. En God heeft gezegd, dat de kerk het teken nooit de echtheid mag geven van de betekende zaak, want de ark is dan pas zin-vol, als het teken slechts als teken reëel is. Neem het Woord van de ark weg en de belofte van de ark weg en het oude verbond als verbond, en de ark is een ding dat je in kapitaal kunt omzetten. Maar laat het Woord staan en de ark als teken krijgt haar plaats. Zeg niet: och nu ja, dat was maar een los voorval. Ik zeg: neen, dat was geen inzinking, maar het was eigenlijk de hele gang van Israëls strijd. Wanneer later Ezechiël in ballingschap is, kilometers ver van Jeruzalem en van de basis der ark, wat dan? Dan is de kerk in tweeën gesplitst: één groep woont nog in de heilige stad Jeruzalem; die kunnen nog den tempel bezoeken, offers zien brengen en ze zeggen: hier is de kerk, des Heeren tempel, des Heeren tempel is hier. Want hier staat nog die mooie kist, hier zijn de tekenen, de tekenen zijn de betekende zaak, dus: de kerk is hier in de heilige stad. En in die vreemde stad, in dat vreemde land, daar is maar een handvol bedorven vruchten en de kerk van ontrouwe lui, die gestraft zijn vanwege hun zonden. Doch de profeet van de kerk zegt: ja maar, zo staan de zaken niet. En dan komt het mirakel op zekeren dag, dat de wolk des Heeren, dat teken van 's Heeren aanwezigheid, nota bene komt in het huis waar Ezechiël verbliji houdt, dat oord der ballingschap. Dat was geen band aan het teken van 's Heeren aanwezigheid, aan het teken van 's Heeren majesteit, maar dat was het verhuizen van de basis van den tempel en die komt in een onrein land, waar allemaal heidenen wonen. En nog vreemder wordt het, als de profeet een visioen krijgt. De Heere pakt hem bij z'n haren, beurt hem op en brengt hem door de lucht heen naar een plaats, waar hij zien kan wat in den tempel gebeurt. En hij ziet, dat de tempel van tekenen boordevol is. Op | |||||||
[pagina 255]
| |||||||
een rij staan ze allemaal, alle tekenen van Mozes' dagen af. Maar in den tempel doen ze smerige dingen; ze offeren aan de zon, ze plegen schandelijke daden. Een valse afgodendienst brengt tot onzedelijkheid, zelfs in den eredienst, als ze zeggen: wij zijn sacramenteel, wij hebben de tekenen. Maar de verbondsrechten hebben ze geschonden, wijl het Woord uit hun ziel weg is. En de profeet ziet dit, dat het teken van 's Heeren tegenwoordigheid, de wolk, die boven de ark eeuwen lang gestaan had en die haar basis had op die plaats boven de ark, dat die wolk zich verheft van tussen de cherubs en gaat naar den drempel van het huis. Wanneer een man, die eeuwen lang op een stoel zat, opstaat van dien stoel, zegt men vanzelf: hij gaat nu eindelijk verhuizen. En als God het teken van de wolk boven de ark laat verhuizen van de eeuwenoude plaats naar de tempeldeur, zegt iedereen: God gaat verhuizen en de profeet zegt het ook straks. Er komen zes engelen met een knots in de hand en één staat in het midden. Nummer één is de Engel des Heeren, de Zoon van God-zelf, die een schrijversinktkoker voert en die het teken van het kruis moet plaatsen op het hoofd van hen, die doleren, klagen over de breuk der kerk, die de zonden bewenen en het kwaad betreuren en naar heiligmaking snakken. Die blijven behouden, want bij hen is de betekende zaak. Maar de rest moet sterven. Wie het teken heeft zonder de betekende zaak, dus geen teken heeft, die moet sterven. Met andere woorden de kerk is èn hier èn daar, èn bij de basis Jeruzalem èn in het land der ballingschap. Want de kerk is daar tenslotte, waar de betekende zaak is. In de tempelstad hadden ze een massa tekenen, doch maar een klein beetje betekende zaak en in de ballingschapsoorden hebben ze helemaal geen teken meer, de tempel is weg, het altaar is weg, de priester en de ark zijn weg. Maar ze klagen om hun zonden en hopen op Christus Jezus, die komt aan het eind der eeuwen en ze zeggen: hier zijn de tekenen weg, maar de betekende zaak is hier aanwezig. Heere, hier is gezucht en gekerm vanwege de zonden, zult Gij het niet zien? Ja, zegt de Heere, Mijn wolk komt bij Ezechiël en trekt den tempel uit, want de kerk is tenslotte dáár, waar de betekende zaak is, het Woord weer geloofd en aanvaard wordt en het teken komt daar bij. Wie heeft, dien zal gegeven worden. Wie de zaak heeft, die betekend wordt, krijgt overvloed, maar wie niet heeft, van dien moet genomen worden, ook wat hij heeft. Wie de betekende zaak niet heeft, van | |||||||
[pagina 256]
| |||||||
dien neemt God ook weg wat hij heeft, de tekenen, en God gaat van hem verhuizen naar den drempel toe, straks naar buiten; en het einde is, dat, wanneer Christus sterven gaat, dit alles vervuld wordt, de tempelgordijnen gescheurd worden van boven naar beneden in één seconde en het heiligdom profaan gemaakt wordt en van tekenen ontdaan. En wat aan tekenen restte, hebben wij vandaag hier in de kerk gehad. Een eenvoudige doopshandeling. Och, zo simpeltjes: een man met een gewoon pak, en gewone mensen en een gewoon kind en een formule van een beetje Hollands proza; dat was alles. Maar dat sobere teken is in zijn simpelheid Nieuw-Testamentisch; want dit is Gods gedachtengang en werkmethode: naar mate de kerk meer krijgt van de betekende zaak, naar die mate kan de kerk minder krijgen van het teken-zelf. Het teken schrompelt in. Niet wijl de Heere in ballingschap gaat, maar wijl de zaak over het teken triumfeert, dus aanvaard wordt de armoedigheid, de simpelheid, de doodeenvoudigheid van het teken, ook bij den doop. En we zeggen: de Heere doet de kerk twee dingen zien: ten eerste: dat teken en betekende zaak, ook in den doop, steeds onderscheiden blijven, dat nooit de doop is de afwassing zelf en dat nooit het teken is de zaak zelf; ten tweede: dat teken en betekende zaak toch, waar het Woord regeert, nooit gescheiden zijn en dat binnen het Woord-verband, binnen het kader van het Woord, in het raam van den Woord-dienst, het teken dan pas krijgt de volle waarde, wijl het ook weer geschikt is om bij het Woord te komen en wat in de kerk te verrichten. De vraag: waar is de kerk, is tenslotte niet bepaald door de vraag: waar is het doopvont. Dat kan iedereen vasthouden, ook de antichrist. De vraag is: waar is de betekende zaak, waar beeft men voor 's Heeren Woord en Naam. En in dat verband is het teken grote genade. Maar dit staat voorop: het is maar teken. En waar de betekende zaak recht beleefd wordt, wanneer de gemeenschap met God bewaard wordt, ook al verdwijnen de middelen, daar blijft de kerk, desnoods zonder doopvont, desnoods zonder avondmaalstafel - het komt zover -, desnoods zelfs zonder dienaar, maar de kerk blijft, wordt uit het Woord gebouwd en door het verbond. Dat betekent niet maar een teken, maar betekende zaak, hoewel, zolang het God behaagt, het ook van tekenen voorzien is. | |||||||
[pagina 257]
| |||||||
II.Want, ziedaar mijn tweede gedachte, het teken is toch wel geschikt. Het is als teken toch geschikt om wat te doen in de kerk; het kan functioneren bij het Woord en achter het Woord aankomen en dingen doen, die des Woords zijn. Waarom noemt dan Christus - en God, staat in antwoord 2 - den doop het ‘bad der wedergeboorte’ en de ‘afwassing der zonden’? Waarom? Spreekt Hij slordig? Geeft Hij een valsen naam? Schroeft Hij de zaken op? Vervalst Hij de papieren der kerk? Waarom? Wel, staat er, naar het recht van David. De Filistijnen mogen niet zeggen: de ark gaat naar Dagon toe, dus God gaat naar Dagon toe. En als ze het zeggen, krijgen ze zweren en andere plagen. Maar laat David maar zeggen: de ark vaart op, God vaart op. En als Davids grote Zoon komt, Davids Zoon, Wiens Heilige Geest in vraag 73 bedoeld wordt, dan mag Davids Zoon en Zijn Geest, den doop noemen: het bad der wedergeboorte en de afwassing der zonden. Want als zij het zeiden: David en Davids Zoon en de Heilige Geest in beiden, dan komt het woord ‘verbond’ voorop; eerst het Woord en dan het teken. En dan krijgt het teken de machtig grote waarde van het teken, dat van de betekende zaak niet is gescheiden. Door hetzelfde Woord, dat de ark een plaats wijst en dat de ark doet functioneren, is ook de doop aaneengesmeed aan de betekende zaak. Nu bindt God vast aan de actie van het wassen met natuurlijk water, de afwassing der zonden en Zijn handeling komt daarin mee, gaat er mee samen en paart zich daaraan. Hoe dat gebeurt, weet ik niet. Ik ken de wedergeboorte niet. Ik ken ook haar wijze niet. Dat in één gezin de één wedergeboren is, en de ander niet, kan ik geloven, maar niet bewijzen. Ik kan trouwens geen schepping bewijzen en de herschepping kan ik ook niet bewijzen. Want ik was er eigenlijk als ‘ik’ niet bij. Ik ben pas gemaakt tot een wedergeboren mens in het uur der herschepping. Dus vraag mij nooit, hoe het toegaat, dat de Geest zich paart aan de handeling van den doop. Maar wanneer het Woord domineert in de kerk, zeggen we: het Woord zegt het en daarmee afgelopen. Het Woord zegt het, dat God Zijn daad door het Woord aan de onze verbinden wil. En als ik het verbond houd en teken en betekende zaak op deze wijze met elkaar in verband zet, krijg ik door het Woord garantie, dat God de Heere zijn handeling paart aan de mijne. Ik verlaat u niet, zegt de Heere. | |||||||
[pagina 258]
| |||||||
Daarom noemt de Heere den doop, als teken, nu inderdaad de actie van het wassen zelf, om een dubbele reden. Allereerst deze: de doop heeft een prachtig teken, omdat hij afbeelden kan. Gelijk water het vuil van het lichaam afneemt en daarin soms grote dingen doen kan, zo is ook de doop niet zelf, maar de zaak, die God aan den Doop verbonden heeft, de afwassing der zonden; het is een mooi symbool, een mooi teken van het Woord. Het Woord kan reeds veel doen. Mensen-woorden kunnen een massa omzetten, kunnen volken veranderen. Mensen-woorden kunnen jaren lang beslag leggen op de massa, Maar Gods Woord kan meer dan dat; het kan de kerk, die niet is, verwekken en waar een stenen hart was een vlezen hart schenken. Zijn Woord kan een massa doen. En als bij het Woord het teken komt, dat behalve in proza ook in gebaren-taal gaat spreken, dan doet dat teken een massa. Het laat de mensen iets aanschouwen. Kinderen kunnen er bij. Het beeld van het wassen is voor een kind toegankelijk en het teken is als teken daarom reeds effectief, het is geschikt voor die functie, in de banen van het Woord, om het Woord te versterken en meteen te gaan dienen en verbreiden. En daarnaast komt ook de tweede functie van het sacrament: het kan ook verzegelen. Alle zegel is alleen pas waar, wanneer het woord er bij komt. Een zegel onder een kwitantie is pas teken van garantie, wanneer de Staat zegt: aan dat garantieteken hecht ik, staat, deze betekenis. Elk zegel wordt pas zegel en doet pas z'n eigen functie van verzegeling, wanneer er een macht is boven het zegel, die zegt: ik, staat, of koning, ik, autoriteit, bind door mijn woord aan dat vodje papier de waarde van een garantie, die jaren en eeuwen lang gelden moet. Zo komt ook het Woord van God, de overheid der kerk, die den kerk-staat gemaakt heeft en beheerst, en God zegt, door het Woord sprekend: Ik bind als autoriteit der kerk, vrij kiezend uit duizend mogelijkheden, aan dat teken van den doop bij wijze van garantie de waardigheid en de kracht om te garanderen, dat hier Mijn gemeente is. Ik ben het teken gepasseerd en ik ga Mijn Geest paren aan dat doopsteken en dan komt de wedergeboorte, hetzij vóór of na den doop. Maar het komt, zegt de Heere, zeker. Het komt echter alleen in het kader van het Woord. Want de staat, die zijn eigen waarden devalueert, zijn eigen zegelen gaat bespotten en verkrachten, zo'n staat moet niet denken, dat God aan hem zijn garanties van waarde laat behouden; zo'n staat is oud en verouderd en nabij de verdwijning. En wat van | |||||||
[pagina 259]
| |||||||
den staat reeds geldt, den staat met grenzen die veranderen kunnen en met één ruk devaluatie kunnen toelaten, is nog te meer in de kerk aanwezig. Gods Woord is de grens van het sacrament, onderpand van Zijn garantie. En als de kerk als de Filistijnen op het teken verliefd wordt en geen liefde heeft voor de betekende zaak, dan is bij voorbaat gezegd: Al mag de kerk met doop-water sprenkelen zoveel ze wil, toch heeft God gezegd: Mijn stroom zuig ik weg uit de bedding van die kerk. Waar het teken wordt gescheiden van de betekende zaak, geldt het teken niet meer. Dat betekent: geen samengang van Gods en onze actie in de kerk zonder geloof, zonder belijdenis, zonder betekende zaak. Maar waar het Woord heerst en voorop gaat en geloofd wordt, daar is de garantie, dat het teken wat doet in het illustreren van de kerk en wat doet in het garanderen aan twijfelaars, dat God inderdaad zo wis en waarachtig Zijn zaak aan het teken verbindt, als ik zie met m'n ogen, dat het brood gebroken en de wijn vergoten en het water gesprenkeld wordt. Daarom beeft de kerk, als ze iacht. Ze lacht over het teken des doops! Wat een weldaad en heerlijkheid, eenvoud en rijkdom. Maar ze beeft. Men kan de éne zaak niet uit het verband uitrukken. Dat doopvont hier moet hier staan, onder den preekstoel, daar vóór en daar onder. En wie ze van elkaar scheiden gaat, zie toe: hij heeft de kerk in Filistea veranderd en pocht: des Heeren tempel is hier, maar de wolk gaat weg; want ook dàt is gegarandeerd door God, dat God zelf het huis verlaten gaat, waar men pocht over het teken, maar niet roemt in de betekende zaak. En zo de kerk beeft voor de armoedigheid van het teken en den samenhang van teken en betekende zaak, dan komt de baan van het teken voor den dag. | |||||||
III.Langs welke wegen gaat het teken? Welke banen volgt het teken? Ik kan het zeggen met dat mooie woord, dat de kerk al eeuwen lang kent: dat het teken des doops volgt de baan van het bloed. (wij zijn den tijd vooruitGa naar voetnoot2)). Men zal ook de jonge kinderen dopen. De kinderen van de kerk, die het bloed der kerk-mensen dragen en voortzetten, die op de bloedsbaan der kerk staan, die gaan gedoopt worden. Als men de kinderen doopt, is er grond voor in de Schriften, want ze zijn in het verbond des Heeren be- | |||||||
[pagina 260]
| |||||||
grepen. De belofte is ook hun toegezegd. De Heilige Geest, die de zonde-afwassing, de betekende zaak, volbrengt, heeft de baan van Zijn kant gekozen. En nu God de baan van het bloed koos, van mijn en uw bloed, en van mijn kinderen bij voorbaat zegt: ze horen er bij, nu komt het teken de bloedsbaan langs en langs de bloedsbaan doet het dienst aan het Woord en zijn functie heeft het onder het Woord. Dat is niet, zeggen we, dat het bloed in de kerk heerst. Het Woord heerst, en waar des Heeren Geest door het Woord den mens wederbaart, daar mag hij wezen Germaan of Jood of Rus of Mongool of Kaffer of wat dan ook - waar het Woord den mens wederbaart, door welke actie of preek ook, daar bindt de kerk zich aan 's Heeren Woord. En waar de Heere door Zijn wederbarende genade iemand van onkerkelijk bloed in de kerk indraagt door het Woord, moet de kerk zeggen: het Woord domineert boven het teken en het teken van het Woord en zijn kracht wordt bediend aan dien man of die vrouw, die van buiten komt. Een ander bloed, een ander ras, een andere bodem, maar de Heilige Geest heeft hem ingebracht door Zijn genade in de republiek van de kerk, die ieder accepteren moet en mag. Maar komt een man in de kerk, die van buiten kwam met vreemd bloed, dan wordt zijn bloedsbaan meteen gezuiverd, dan klinkt over zijn hoofd heen: U en uw zaad na u. Abrahams stijl past in zijn geval. De kroeskop van den neger en de kale schedel van den man, die laat bekeerd wordt in een grote stad, ze hebben allemaal samen gehoord den stijl van Abraham: U en uw zaad na u. Hun bloed is dierbaar in Gods ogen. Want langs de bloedsbaan van onze eigen sexualiteit wil de Heere gaan tot het kerkkroost en zeggen: uw bloed is aan het Woord ondergeschikt gemaakt. En nu het Woord over het bloed ging heersen en de keus bepaalde uit alle volken en taal en bloed, nu het Woord uit alle bloed Zijn keuze doet, nu wil ik geen bloed verachten, want het bloed heeft een plaats in de kerk mits onder het Woord, mits onder de verkiezing, mits zijn baan niet het Woord en de moraal en de wereld een wet voorschrijft of een baan er voor openen gaat, maar mits het Woord de baan des bloeds opene, souverein. Mijn bloed komt hier terecht op zijn plaats onder God en onder het Woord en onder de vrije souvereine verkiezing. Maar dan is het ook meteen door God aangenomen. Ik en mijn kinderen. Toekomst-muziek bij het huwelijk: Ik en mijn kinderen. Mijn bloed is den Heere aangenaam. En de bloedsbaan is zó | |||||||
[pagina 261]
| |||||||
natuurlijk, dat iedereen de bloedsbaan kan aftekenen. Want het Woord en de genade des doops zijn zó echt goddelijk en geestelijk, dat de Geest komt langs de natuurlijke baan van het bloed. Want geestelijk betekent niet boven-natuurlijk, is nooit tegen-natuurlijk, het betekent: in de natuur ingaan naar het recht van den Heiligen Geest en naar de kracht van den Heiligen Geest. Wijl de doop geestelijk is, dat betekent: wijl de Geest de natuur aanvaardt, daarom volgt de doop de baan des bloeds en den band des bloeds: ik en mijn kinderen. Nooit mechanisch. Waar teken en betekende zaak worden verward, zal God de verbondsdreigementen handhaven. Bij alle verbond, vroeger en nu, hoort de dreiging. In het paradijs dreigt de verbonds-God met den dood, dien nog nooit een mens gezien had. Onder Mozes' dagen dreigt de Heere met de doodstraf en tuchtigt God. En nog vandaag dreigt de Heere, dat al wie het verbond vergeten en schenden gaat, uitvalt uit de vastheid van het verbond. Die dreigementen staan ook op het doopvont! Wacht u! Vreest en beeft! Wie het verbondsleven miskent en den bondsband breekt en het verbond verscheurt, moet nooit zeggen: het teken is mij gelaten, dus de zaak is er nog. Alle verbond betekent beroep op verantwoordelijkheid. En ik weet geen enkele manier om mijn verantwoordelijkheid erkend te zien, dan langs den weg van het verbond. Daarin gaat God met mij handelen. Niet als dood kapitaal, dat verhandeld wordt tussen den Vader en den Zoon in eeuwigheid. Want, ofschoon ik in eeuwigheid ben verhandeld in den Raad des Vredes, toen ik van den Vader aan den Zoon gegeven werd, toch heeft God juist daarom in den tijd het verbond der werken gemaakt, het verbond der genade daarna en mij daarin aangegrepen. Het kapitaal, verhandeld in eeuwigheid, blijkt de menselijke verantwoordelijkheid aan te grijpen in den tijd van Adam en daarna bij Christus in het verbond der genade. Daarom, de kerk die den verbondsgang ziet en die banen betreden mag, prijze den Heere! Hier is bloed-theologie! Geprezen bloed, dat in staat is, baan te zijn van den Heiligen Geest, baan van het Woord, baan van alle betekende zaak. Maar nog meer! Geprezen zij God, de Vader, Die het bloed nooit spontaan rein verklaart, doch het bloed aan het Woord ondergeschikt maakt. En het Woord met Zijn beloften en dreigementen staat ook boven het, doopvont. En van dezen kansel uit, waar de dender der wet evangelisch uitgesproken wordt in den verbondskring, wordt ook het | |||||||
[pagina 262]
| |||||||
doopvont bedreigd. Maar deze kansel zal ook genade prediken mogen en de doop komt er bij, want wie heeft, dien zal gegeven worden. Daarom gaan wij nu de kerk uit in vreze en beving. Paulus moge wel zeggen: in naarstigen arbeid zich goed in te spannen, geen kamp te geven, dat betekent: vechten om de zaak te houden. Houdt vast, wat gij hebt, doet uw best er voor, spant u in. De bloedsbaan hebt ge niet, wanneer hij u vermeestert en bepaalt, maar de bloedsbaan hebt gij als meester der vrijheid, wanneer ge door het Woord gegrepen, het Woord zelf zien gaat en dragen gaat langs de baan van uw bloed. En als dan de Heilige Geest Zijn garanties mij schenkt, die Hij nooit breken gaat, durf ik de wereld in. Geen volk kan mij redden, maar in de kerk ben ik gered. Geen staat kan mij behouden, maar in de kerk ben ik behouden en ik heb in Christus, wat ik mij toeëigenen ga. In de kerk staande, ga ik nooit kerk en volk verwarren, want het bloed geeft geen garanties en geen kansen, wanneer het Woord geschonden wordt; maar ik blijf het zegenen en met gretigheid volgen, waar de Heere het aanneemt. Mijn ganse bestaan met zijn blote natuurlijkheid is nu gemaakt tot geestelijk bestaan, vol van 's Heeren majesteit. Ik durf nu zeggen: voertuig van Zijn Woord; niet spontaan, door eigen aandrift, niet automatisch, maar door de voortdurende vervulling der belofte, die zegt: Ik denk aan uw bloed - Christus' bloed - en aan uw water, dat teken van Christus' bloed en meteen van Zijn Geest is, meteen baan, waarlangs mijn eigen bloed zich aftekenen gaat en zijn loop gaat voleindigen. Mijn hart zal één keer versagen en het klopt nogal onregelmatig, maar de regelmaat van den doop is de redding van mijn hart en van mijn bloed.
Amen. |
|