Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)
(1955)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |||||||
De aanwender en de dienst der genademiddelen.Ga naar voetnoot1)Tekst: Zondag 25. Er is geen preek in deze kerk gehouden, of vóór de preek begon en vóór de dienst begon, is van uw zijde gezegd: ‘Onze hulp is in den naam des Heeren, die hemel en aarde gemaakt heeft’. En misschien dacht ge wel eens na over de vraag, of het niet vreemd is, dat de kerk van Christus Jezus naar het eerste begin teruggaat: onze hulp is in den naam des Heeren, niet: Die ons vandaag een preek geeft, niet: Die straks wederkomt, maar: Die hemel en aarde gemaakt heeft, zoveel eeuwen geleden. Bij elken dienst der herschepping zeggen wij hulp te krijgen van den God der schepping, en bij ons jagen naar het einde sterken wij ons aan het begin. Als ge daarover nadenkt, zal u eigenlijk reeds de zin open gaan van hetgeen vanavond besproken zal worden, n.l. de leer der genademiddelen. Wij zijn zó vaak met de genade bezig, dat we de genademiddelen, onder al die bedrijven door, soms niet eens meer begrijpen. Wij zijn zó gewoon van de genade te zeggen: het komt van boven, dat wij vaak vergeten van de middelen te zeggen: dat is van beneden. Want het middel hoort altijd tot de wereld, waarin het bediend wordt. Het middel is altijd iets in en uit het vlak, waarin het optreedt en gebruikt wordt. En als er dus genademiddelen zijn en ze zijn echt middelen, dan zullen ze u, zoals ge op aarde zijt, op aarde gegeven moeten worden en daaruit genomen. Dat ze als middelen werken kunnen, dat komt van boven, maar als middelen zijn ze inderdaad dingen van de aarde; ze zijn uit de volheid, die ik noem ‘hemel en aarde, die God geschapen heeft’. Dus alle herscheppingsmiddelen wijzen naar het | |||||||
[pagina 234]
| |||||||
boven der herschepping, maar zijn uit de schepping; ze zien heen naar de andere wereld, maar zij zijn uit deze wereld. Door genade brengt God het bedorven begin toch naar het onbedorven einde en door de genademiddelen weet Hij Zijn plan uit te voeren van dag tot dag in de alledaagse wereld, maar dan van genade. Het lijkt vreemd, te spreken van genademiddelen. De één zegt: de genade is van boven, de middelen zijn van beneden, dus dat klopt niet. Er zijn er vooral in den laatsten tijd, die zeggen: Wie het woord ‘genade’ kent, lacht om het woord ‘genade-middelen’ en wie iets er van weet, toornt tegen de dwaze gedachte, alsof er genademiddelen zouden zijn. Middelen, zegt men dan, heeft de apotheker en de kruidenier en de bakker, middelen heeft de onderwijzer en de leraar, dat is allemaal van de aarde; en het is scheppingsleven, dat uit de scheping middelen krijgen kan. Maar als genade is herschepping, dan kan ze niet uit de schepping middelen hebben. Het woord ‘middelen’ moet ge schrappen, als ge van ‘genade’ spreken wilt. En tegenover dezen fellen aanval, niet op een letter in Zondag 25, maar op den gehelen Zondag, moeten wij een antwoord geven, en we doen dat, als we belijden te geloven aan het bestaan van genademiddelen en als dezulken, die zelf kunnen zeggen: Heer, ik weet wel heel zeker, in mij hebben ze gewerkt, ik had er baat van. Wie gelooft aan de genademiddelen en de genademiddelen door het geloof tot den dag van Christus' rijk bewaren wil, zal ook vanavond de ergernis en dwaasheid van de prediking van Christus overwinnen moeten door het geloof en de middelen, ook door de aanvaarding zelf van de werkelijkheid van die middelen. Laten we dan spreken over: De aanwender en de dienst der genademiddelen:
Ps. 22:13, 15 en 16. | |||||||
I.In de eerste plaats zien we, wie de aanwender der genademiddelen is. Op die vraag is het antwoord al reeds dadelijk te geven als we inzien Zondag 25. Er wordt gevraagd: hoe het geloof eigenlijk in de wereld komt. Het woord ‘komen’ moeten | |||||||
[pagina 235]
| |||||||
we goed nagaan. Komen betekent: ‘voor-het-eerst-komen’, opkomen, geboren-worden, maar het betekent ook: ‘telkens-weer-komen’. De Heilige Geest werkt en versterkt het geloof, wanneer het komt voor het eerst en gewerkt wordt of wanneer het telkens weer komt en versterkt is. Dan wil ‘komen’ dus telkens zeggen: weer-komen, over-heel-de-linie-komen, weerkomen van het geloof, dat als wonder in elk mensenleven gelegd is; het geloof als komend geloof, dat komt en weerkomt en opkomt, maar ook blijft, dat is een voortgang van een zeker beginpunt naar een eindpunt. Want het geloof, althans in dien bepaalden vorm, komt op in een punt des tijds, dat we noemen ‘wedergeboorte’, wanneer God een mens aangrijpt, dat hij van vijand vriend wordt. Het geloof neemt ook een keer een einde, althans in een bepaalden vorm; het geloof namelijk voor zover het tegenover aanschouwen staat en haakt naar niet-aanwezige goederen; dat geloof wordt beëindigd bij het stervensuur. Dan gaan we over in aanschouwen. En er zal eens de dag komen, waarin het geloof van heel de kerk in aanschouwen overgaat. Nu kan men spreken van het geloof in natuurlijken zin, dat betekent: tot-God-‘amen’-zeggen. Dat geloof is ook in Christus geweest; het is ook in de kerk hier beneden, het zal er ook in alle eeuwigheid zijn. Dus in anderen zin is het geloof een kwestie van tijd en eeuwigheid en is niet gewekt in een punt des tijds, om straks ook weer te verdwijnen. Het geloof betekent dan hetzelfde als aanschouwen, alleen van den kant van mijn amen-zeggen. Maar het geloof in den zin van vanavond, waarop ik op een zekeren dag tot God amen-zeg en dus nog niet aanschouw, wat ik toch ga geloven en heb geloofd, dat geloof komt op in een punt des tijds en neemt ook straks in een ander punt des tijds in zijn tegenwoordigen vorm een einde. En nu zifn er middelen, waardoor het geloof komt van het eerste naar het laatste punt. Die middelen doen bemiddeling, leggen verbintenis, zijn de lijn, die punt één en twee verbinden moet. Nu is de grote vraag, wie die middelen aanwendt; en op de vraag, vanwaar het geloof komt, is het antwoord: het komt van den Heiligen Geest, want Hij werkt het geloof en versterkt het ook, laat het opkomen en weerkomen door de middelen, die wij noemen aan den énen kant: het woord der prediking en aan den anderen kant: de sacramenten. Daarom is hier het eerste steunpunt der gedachten: de Heilige Geest is aanwender van de genademiddelen. | |||||||
[pagina 236]
| |||||||
Er zijn middelen te krijgen en die werken ten bate van het geloof; en nu is het niet de kerk, niet de dominee, niet vader en moeder, maar de Heilige Geest, die de middelen aanwendt en gebruikt en stuurt naar het doel; de Geest, van Wien de kerk belijdt, dat nooit enig door Hem gebruikt middel ledig wederkeert. Met deze gedachte staan we reeds dadelijk midden in de kwesties van vandaag. Ik heb reeds aangeduid, wat de kwestie van vandaag is. Men zegt ons vandaag, dat er een tegenstelling is tussen Gods Geest en de middelen. De Geest Gods, zegt men, bemiddelt niet. Het middel is om te komen van punt a naar punt b; het bevindt zich dus op het vlak van de aarde, van het scheppingsleven. En de Heilige Geest kan niet ingaan in het scheppingsleven, want Die is boven het geschapene. Neen, zegt men, wie den Geest kent in eeuwigheid, zegt: de Geest doet niet aan middelen, de Geest is geen bedienaar van middelen, dat is beneden hem. Dat kan de kerk wel doen, en de christenen en de piëteit, maar de Geest niet. Hoogstens de geest van mij met een kleine ‘g’, maar de Geest met een grote ‘G’ is geen bedienaar van middelen. Er is geen toonbank te maken in de hele wereld, waar de Geest achter kan staan. Een kruidenier, een apotheker, dat kan, maar den Geest kan men nooit in een winkel brengen, waar men middelen uitdeelt, want Hij wil ze niet uitdelen. Ge moet, als ge deze dingen hoort, niet zeggen: dat is allemaal onzin. Want ketterij is het wel, en heel erg ook; maar gelijk in elke ketterij, is ook hier niet alles onzin. Er is toch iets hier, dat weliswaar eenzijdig is opgekomen, maar waar we niettemin aandacht aan moeten geven en dat we zullen moeten bestrijden. Wat is het ware in deze redenering? Wat is het element van waarheid, dat hier gezocht wordt? Het is dit: dat nooit het eindige, dus ook geen eindig middel gelijk staat met den oneindigen God en dat nooit de Heilige Geest zich laat begrenzen in of door wat ik heb en door den tijd, waarin ik kom van punt tot punt en voortga van kracht tot kracht. En als men zegt: Heb eerbied voor den Geest, haal Hem nooit naar beneden toe, zet Hem niet achter een toonbank, dan zeggen wij: we zijn dankbaar voor de herinnering. Dit alles is niet nieuw. Ook Calvijn heeft het reeds gezegd en hij leerde het van Paulus. En heel de Schrift heeft het ons geleerd. Als Israël zegt: Haal de ark, dan kunnen we gezond vechten, dan zegt de Heere: Nu de ark naar de Filistijnen. Want wie het middel of het symbool met Hem, die het bedient, gaat verwarren, | |||||||
[pagina 237]
| |||||||
die moet leren, hoe dwaas het is. Als iemand zegt: de Geest Gods is nooit bij het aardse, dan zeggen we: vriend ge spreekt in zuivere, goede woorden en wat ge nu zegt, erkennen we als leer der Schrift. Alleen maar, juist omdat de Geest Gods, God is, daarom is Hij machtig om door Zijn eigen keus en schepping, en schikking en toeschikking uit het aardse te maken middelen, die door Zijn wil en goddelijk bevel kracht van zegening hebben, om mij te brengen van het punt des tijds in den aanvang tot het andere punt in het vervolg en straks in het einde. Want de Geest staat niet in dien zin boven de middelen, dat Hij er buiten zou staan. Wanneer ik zeg: ik geloof aan de genademiddelen, is dat de voortzetting van het geloof, dat zegt: ik belijd de vleeswording des Woords. Dat het Woord vlees geworden is, betekent, dat Gods Zoon in het vlees is ingegaan, niet er boven gezweefd heeft. Dat is aanvaarding van de aarde en haar volheid, en haar volheid van middelen ook door den Zoon van God. En als de Zoon Gods zó barmhartig is en zo echt menselijk, dat Hij ingegaan is in de wereld van onze middelen, zodat elke boterham van Hem middel is geworden tot mijn verlossing en elke preek van Hem middel was tot omzetting van hemel en aarde in verzoening met God, dan komt de Geest na Hem en neemt deel aan de verlossingsarbeid en gaat ook in de wereld en zegt: de aarde en haar volheid is des Heeren; en al wat de aarde voortstuwt van het begin tot het einde, van Adam en Eva tot Christus, tot Paulus, tot vandaag, tot den jongsten dag, zal Ik, Heilige Geest, in Mijn dienst stellen en Ik zal de wereld aannemen en niet boven de middelen staan, maar er ingaan en gebruik er van maken en ze aanwenden uit kracht van de souvereine verlossing. Daarin eren wij den Heiligen Geest. Men kan zeggen: Hij is te hoog voor middeltjes en staat niet achter een toonbank, laat Hem in den hemel, houdt de middelen hier op aarde. Neen, zeggen wij, dat een gewone preek iets doen kan of een zeker boek met letters, dat Bijbel heet, wat doen kan, dat een doopvont, water, een handeling, een avondmaalstafel, wat doen kunnen, dat komt van boven. Dat ze middelen kunnen zijn, dat komt van den Heiligen Geest. Het zou niet gaan door ons zelf. Dat het mogelijk was, is souvereine genade en goddelijke almacht. En gelijk we den Zoon beledigen door te zeggen: mens en daarmede uit, maar Hem eren door te zeggen: mens en Hij werd dat, omdat Hij God was, zo ook hiermede. Wie den Geest met de middelen vereenzelvigt, beledigt Hem. Maar wie zegt: de middelen | |||||||
[pagina 238]
| |||||||
kunnen aanknoping doen in den tijd aan Gods eeuwigheid en daar is een souverein wonder, daar is almacht voor nodig om een boek en een preek en gebroken brood en vergoten water te maken tot middel van genade, die verheerlijkt den Geest. Het middel der schepping, dat mij brengt tot de volle gave der herschepping. En daarom moet ge de belijdenis handhaven en de consequenties trekken. Wat het laatste betreft, als ge het zo ziet, is de eerste slotsom deze: Hoe natuurlijk is dan het geloof en hoe onnatuurlijk is niet-geloven. Als de Geest Gods uit het scheppingsleven middelen nemen kan en uit de tijdelijke wereld genomen zijn een boek, water, brood, een menselijke handeling, dan is het geloof niet bovennatuurlijk, maar dan is het natuurlijk. Dan is ook de kerk geen ding tussen hemel en aarde, geen luchtkasteel, maar het huis der nieuwe mensheid, die nieuw heet door genade en vertoont Gods eerste bedoeling met Zijn eigen wereld. Geloof is daarom niet iets aparts. Dan waren er geen middelen nodig. Genade doet nooit een instelling, maar alleen herstelling. Als genade een instelling doet, betekent dat: iets doen, wat niet door God gedacht was; dan waren de middelen onmogelijk, want dan had de schepping niets om tot genademiddelen te dienen. Maar indien de genade middelen hebben kan en wil uit het aardse, dan is de genade geen instelling van nieuwe zaken, maar brengt door een wonder van God de oude zaak terug. Ik krijg Adam weer bij zijn volle menselijkheid en ik krijg mijn gezondheid terug bij het avondmaal en word weer mens van cultuur bij een goede preek. De genademiddelen maken me mens. Anders komt in de menselijkheid de dwaze cultuur, die spreekt van een motor. Genade is herstelling en daarom kan ze middelen gebruiken en hangt alle genade van het gebruiken van middelen door den Heiligen Geest af. De Heilige Geest doet niet iets nieuws bij het gebruik van genademiddelen. Vandaag hebben de middelen een aparten naam: doop, avondmaal, vroeger: besnijdenis, pascha. Elke tijd heeft andere middelen, maar ook weggedacht van de tijden en ook weggedacht van de bedeling na den zondeval, is de Heilige Geest altijd bezig, middelen te nemen tot geloofsversterking, ook in het paradijs, ook in alle tijden. Geloof is in een bepaalden zin: God aanvaarden in Christus Jezus, maar het is ook, vóór van Christus sprake kan zijn, in het paradijs: God aanvaarden. Welnu, zulk een geloof hadden ook Adam en Eva voor den zondeval. Zo zou het geloof geweest zijn, als de wereld was blijven staan. En in zulk een niet-zondige wereld, | |||||||
[pagina 239]
| |||||||
die niet op Christus aangewezen was, reeds daar is de Geest bezig het geloof te werken en te versterken. Hij werkt het in het uur der geboorte, als de mens geplaatst wordt in het verbond en hem een persoon maakt, die het verbond kennen kan. In een wereld zonder zonde is de geboorte meteen het uur van geloofswerking en ook in het paradijs versterkt de Geest het geloof. Het gaat ook daar van kracht tot kracht steeds voort. Want de mens leert en groeit en wast op in kennis. En waar alles wat natuurlijk is, groeit in den tijd en het geloof in het paradijs natuurlijk is, daar het met de geboorte meekomt, daarom groeit de mens in het paradijs ook in het geloof, zolang de wereld nog niet eeuwig is. Daarom moogt ge zeggen: Gods Geest gebruikt middelen, en dat noemen: middelen van Gods gunst en liefde in alle tijden, zonde of geen zonde, slang of geen slang, antichrist of niet, Christus of niet. En als ik dat weet, dat Gods Geest Adam geloofswerkina en -versterking gaf, dan begrijp ik pas echt, dat genade herstelt. De Heilige Geest dringt, als Hij mij gelovig maakt, terug naar het algemeen menselijke. Deze genade maakt ons weer menselijk en maakt ons geschikt voor het einde door ons eerst te doen leven uit het begin. Nu de slotsom. Als dit waar is, houdt dan op met de tegenstelling van Geest en middel. Satan heeft altijd getracht deze twee uit te spelen tegenover elkaar. En in sommige eeuwen heeft de kerk ook gezegd: de genademiddelen zijn een verlengstuk van de kerk. De kerk heeft de vroomheid en zingt die uit in de psalmen, de Bijbel is een document van vroomheid en piëteit. En men zeide meteen: de doop is gedachtenisteken of symbool, waarin de kerk afbeeldt, hoe noodzakelijk het is om van vuil rein te worden. Het avondmaal is een gedachtenismaal door Jezus gegeven, Die een mooien dood gestorven is, en dat feit heeft de kerk begrepen en zij heeft gedachtenis gesticht aan Jezus. Toen zeide de Satan: alle genademiddelen, bijbel, doop en avondmaal, zijn verlengstukken van de kerkelijke vroomheid en daarvan documenten. De kerk spreekt zichzelf aan in de zogenaamde genademiddelen. Dus de genade verlengt zichzelf, en het geloof, opgevat als uiting van religieuzen zin, bouwt zichzelf. Wie zo sprak, kwam tot onderschatting van de sacramenten. Anderen zeiden: Neen, zo is het niet. De Heilige Geest is het, die het door en tot mij doet. God heeft het Zelf in handen van de kerk gelegd, aan wie de Geest gegeven is. En middelen moet | |||||||
[pagina 240]
| |||||||
ge hebben. Ga trouw naar de kerk, gebruik de sacramenten, want in de middelen zit de kracht en wie ze niet gebruikt, komt om van honger en van dorst. Dit is overschatting der middelen. Die twee dingen: onderschatting en overschatting, zijn de twee klippen, waar het schip der kerk voortdurend zich heen wil dringen. Ik zou willen zeggen: Houd op met te trachten door de klippen heen te komen, omzeil ze liever om de ketterij te ontgaan. Want het is niet waar, dat de Geest tegenover het middel staan kan. Ik kan niet zeggen: de Geest of het middel, ik kan niet eens zeggen: middel, maar ook Geest. Ik moet dit zeggen: De Geest, als Geest van Christus, is niet zonder middel. Een vrouw, die zou zeggen: wel het huwelijk wil ik, maar niet den man, of wel den man, maar niet het huwelijk, of den man, maar ook het huwelijk, daarvan zoudt ge zeggen: ge zijt dwaas of een echtbreekster, want de man is er slechts in het huwelijk en het huwelijk is pas huwelijk als de man uw man is. Ge kunt nooit die twee van elkaar abstraheren, ze zijn pas in hun eenheid huwelijkskwesties, en hetgeen het huwelijk bouwt, is pas in zijn eenheid huwelijksmiddel. Zo ook hier. Zeg nooit: wel den Geest, maar het middel niet, of: de Geest is alles en het middel neem ik op den koop toe. Zeg ook niet: het middel, maar ook den Geest; het Woord, maar ook den Geest. En kom niet langer in het vaarwater van de klippen, het éne hier en het andere daar, maar zeg: de Geest Gods, Die zich beweegt in dienst der middelen, is niet te kennen zonder middelen, en de middelen zijn niet te kennen als middelen zonder den Geest. Denk den Geest weg en een preek is een stukje cultuur; denk den Geest weg en het brood van het avondmaal is een gedachte-symbool en het water van den doop is symbool. Het is ritueel, dat ook de heidenen kunnen hebben. Daarom, wie den Geest scheidt van de middelen en omgekeerd spreekt van de middelen zonder den Geest, voor dien is het maar een pralen met termen. Maar het geloof zegt: Gelijk Gods Zoon op aarde was, die wandelde in het lichaam en elk van Zijn voetstappen was passeren van den Zoon Gods, maar ik nooit Gods Zoon los kan denken van Zijn menselijkheid, zo ook hier, zo ook bij den Geest. Ik zie Hem gaan in den dienst des Woords; ik zie Hem gaan langs de doopvonten en triumferen; ik zie Hem bedienen de middelen der genade bij het avondmaal en ook triumferen. De Geest, Die rondgaat en meegaat met de kinderen der aarde, is thans historisch geworden, gelijk de Zoon het ook was. Hij blijft de aarde volmaken en ons eveneens en | |||||||
[pagina 241]
| |||||||
de gehele wereld brengt Hij daarin tot het einde der dagen toe. En pas dan als de tijd is weggevaagd en het begrip sterker-worden is uitgesloten, zal Hij ophouden geloofsversterking te doen, maar blijft mij met God verbinden, zodat ik ‘amen’ zeg tot God, maar dan altijd even sterk. Hij zal ophouden door de middelen van kracht tot nieuwe kracht te doen gaan. Hij zal de kracht bestendig houden door voortdurende samenbinding van God en mijzelf. En waar geloof en aanschouwen één geworden zijn, daar komt het woord naar voren: ‘De God des Heils wil mij ten Herder wezen......’
Ps. 23:1. | |||||||
II.Wanneer men vraagt naar de vrucht der middelen, dus naar de uitwerking, naar wat ze doen, dan is reeds in het tweede antwoord van onzen Zondag de hoofdzaak gezegd. De Heilige Geest gebruikt de sacramenten, echter alleen maar sacramenten, die het Woord nader aandringen. Al schijnt het tweede antwoord alleen van de sacramenten te spreken, toch is het anders, want de sacramenten dienen om het Woord duidelijker te doen spreken. Daar het eerste antwoord spreekt over het Woord en de sacramenten, doet het tweede het ook. Er is het Woord Gods, waarin Hij belooft en beveelt, dat we geloven; en hetgeen het Woord zegt, dient om het hart te openen, om het geloof te werken. Nu komt het Woord terug, niet één keer en dan uit, het loopt niet weg, als het geloof gewerkt is; het blijft terug komen, voortdurend richtend, voortdurend den weg wijzend en waarschuwend. Waar het Woord begonnen is en zijn eigen begin maakt tot vervolg, door steeds weer te komen, komen de sacramenten en gaan nu hetzelfde doen wat het Woord doet: namelijk sterker maken, maar op een andere manier. Het Woord, dat het eerste wonder deed, namelijk het geloof werken, vindt nooit de sacramenten naast zich om het geloof te werken, dat kan niet. Teken als symbool zegt niets zonder het Woord. In een museum hebt ge niets aan alles wat er staat, als niet iemand het verklaart. En daarom moet een engel reeds bij Zacharia staan, den profeet, die symbolen ziet. Daarom, het Woord, dat verklaring doet, is een krachtig middel, het symbool komt pas daarna. Er is eerst de gedachte en dan pas het symbool, eerst het Woord, dan het teken. Daarom is het sacrament uitgesloten van de werking van het | |||||||
[pagina 242]
| |||||||
geloof. Maar het geloof, dat gewerkt is, moet sterker worden en dat doet God door het Woord te prediken, zodat die éne gedachte al meer wordt uitgelegd. Die ontvouwing is een groot geschenk. Vandaag zeggen sommigen: weg met de logica. Ik ben dankbaar voor de logica. De uitlegging is een groot geschenk van God en ook daarin kan de Geest niet ‘uitgedacht’ worden. Met alle kracht heeft de mens Hem te geloven, dus ook met de kracht der redelijke aanspraak. Daarom eerst de preek, die als voornaamste dient om het verstand te versterken en het begrip te verhelderen en ook, door steeds weer te komen, de klem van Gods beloften iederen dag weer bindt op de ziel. En elke preek staat verantwoordelijk voor verdere geloofsoefening en sterking. Maar, omdat God weet, wat maaksel wij zijn en vertrouwd is met middelen van de wereld, daarom geeft Hij mij meer middelen. Hij neemt een middel in het schrift van letters, visioenen, proza, poëzie, maar Hij heeft ook andere middelen, want de aarde is des Heeren en haar volheid. Hij heeft ons gezien toen we de rivier in gingen en baadden. Nu geeft Hij een schilderij van het baden in het leven. In het beeld van de doopshandeling beeldt Hij af, wat op ander niveau gebeurt, doch in deze wereld, als mijn geest weer rein gemaakt wordt. Hij zag ons eten aan tafel en dat beeld van het gezin, waarin één uitdeelt, wordt nu gebruikt als beeld van die andere zaak. Christus is in de kerk gegaan en is gezinshoofd, Hij is de eerste onder de broeders. En waar de Heilige Geest en Christus samen mijn tafel kunnen aanrichten, daar is de tafel een symbool. Zo komt de Heilige Geest, die verheven schilder en gaat schilderen voor mijn oog wat Christus doet. En al de versterkende middelen, die ik krijg in het dagelijkse, in het scheppingsleven, worden nu beeld en garantie-teken van de versterkende middelen der genade. Zo komt er harmonie tussen het conflict van vandaag, het conflict van den gelovige en den gelovende. Ik sprak over hen, die zeiden: de Geest is veel te hoog om middelen te gebruiken, want de Geest is God en oneindig en de middelen zijn eindig en menselijk. Zij, die zo spreken, zeggen ook: geloof is een mooi woord, maar ge moet het niet menselijk maken. Geloof is, dat God inslaat als de bliksem en u overweldigt. Het kan nooit een stukje geschiedenis in uw leven zijn. Geloven betekent: in een punt des tijds Gods geweld ondergaan en in dat punt des tijds dat ondergaan beantwoorden door schrik en beven en zeggen: God is mij te sterk en ik hoop op Zijn heil. Daarom | |||||||
[pagina 243]
| |||||||
zegt men: geloven is maar een ogenblik, dat kan nooit worden oorzaak van gelovigheid in den tijd. Want gelovigheid betekent dat ik ingesteld ben op het geloof. Iemand kan een loper zijn van beroep en toch niet lopen op het ogenblik. Hardloper is een naam voor een beroep. Daad van lopen is de daad van een ogenblik en kan nooit later als zelfde daad weerkeren. Zo is het ook in het geloof. Gelovend moet ge zijn, dat betekent: in een punt des tijds tegen God ‘amen’ zeggen, maar gelovigheid is een beroep, is een levenshouding, levensinstelling. Dat komt niet te pas. Wij willen heel mooie dingen zeggen van het geloof in een punt des tijds en den gelovenden mens prijzen wij, eren we, maar den gelovigen mens erkennen we niet, want alles wat menselijk is kan niet gewerkt worden door de Heilige Schrift en den Heiligen Geest, want de Geest komt niet in in aardse verbanden. Dat is het wat tegenwoordig vaak wordt beweerd. Wat een troost, dat wij gereformeerd zijn en staan voor deze Zondagsafdeling. Als de Geest mij grijpt, vernieuwt en versterkt, dan zal ik morgen mijn geloofsactie krachtiger doen dan vandaag. Als Mozes den ‘Nebo’ bestijgt, betekent dat uren en uren klimmen als oude man. Dan doet hij gewillig een geloofsdaad. In Egypte had hij dat niet kunnen doen. Mozes' geloof was sterker dan ooit in een ander punt des tijds. Daarom kennen we gelovend en geven toe, dat élk mens op élk punt des tijds de acte des geloofs moet doen. Maar de acte van den gelovende is nooit in strijd met den gelovige in zijn toestand; integendeel, omdat het geloof van middelen bediend kan worden en herstel is van het oude, moet men pas gelovende zijn en kan dat pas wezen, door eerst gelovig te zijn gemaakt. Gelovig gaat aan gelovend vooraf. Het is een toestand. Ik heb een andere houding wanneer ik geloof en wanneer ik niet geloof; en in m'n alledaagse dingen heb ik, als het goed is, een houding, die anders is dan de houding van een ander. Daarom, de gelovige, wiens houding door het geloof, of liever door hetgeen het geloof werkte, is veranderd, wordt telkens weer gelovend. En gelijk de loper telkens weer lopen moet om de kracht te vernieuwen, zo moet de gelovige steeds weer de daad van geloof doen en gelovend gaan worden. En nu komt de Heilige Geest en gebruikt de middelen op aarde: een preek, een avondmaal of een doopvont, dat geslachten aanspreekt en volgt de bedeling van oud- en nieuw-verbond. En al die middelen sterken den gelovige en maken hem als gelovige in staat tot steeds nieuwe | |||||||
[pagina 244]
| |||||||
en krachtiger daden van geloof. En als hij zichzelf onderzoekt, of hij in het geloof staat, kan hij dat pas, als hij gelooft en als gelovige andermaal de geloofsacte verricht door naar het Woord te grijpen en alleen daarnaar zijn leven na te gaan en zijn hart te onderzoeken. Er staat in de Rotterdamse Kerkbode: de heidenen zeggen: ken uzelf, of andere heidenen zeggen: sterk uzelf, maar er staat van een christen: zonder Mij kunt gij niets doen. Dat is een prachtig woord. De heidenen zeggen: ken uzelf, doe het zelf, maar van een christen staat er: zonder Mij kunt gij niets doen. Daarom zeg ik nooit: ken uzelf, sterk uzelf en ook nooit: bepaal uzelf, want mijn eigen plaatsbepaling in Gods hemel en mijn eigen naamgeving kan ik alleen doen met Hem. Zonder Hem kan ik niets doen, ook niet mezelf onderzoeken, ook niet mijn avondmaalsgang, ook niet mijn daad van mezelf herkennen als kind Gods. Daarom, gemeente, de Heilige Geest is eerste oorzaak, maar de Geest wil uw daad gebruiken als tweede oorzaak. En Paulus kan schrijven: omdat God in u werkt, werkt ge zelf en hongert naar het Woord en naar den doop, gaat bewust en ambtelijk naar het avondmaal en laat dus met Hem en door Zijn Woord geleid, uw geest versterkt zijn, nu met uw eigen daad mede, daar ge levend zijt gemaakt, tot den dag, waarin de versterking wordt een begrip uit wat achter ons ligt. | |||||||
III.En als ge vraagt: hoe is het mogelijk? dan zeg ik: dat staat in antwoord drie en vier. Dat de middelen wat kunnen doen en een functie hebben, komt van den Heiligen Geest. Christus heeft de genademiddelen ingesteld. De sacramenten heeft Hij ingesteld door een apart bevel. Hij heeft ook vroeger reeds als Verbondsengel ingesteld besnijdenis en pascha. Hij heeft Zijn Woord gegeven en daarom: de middelen zijn middelen door Hem, dat betekent: ze doen inderdaad wat, ze doen wat door de instelling Gods, dat betekent: door verkiezing. Het woord uitverkiezing is niet een term over de vraag, hoe ik sta tegenover de eeuwigheid. Ik moet overal uitdragen, dat brood voeden kan en vergif niet; dat betekent uitverkiezing. Zo is het ook hiermede. De volheid der aarde is des Heeren. Hij geeft mij middelen, als Hij wil, om het geloof te sterken, en ben ik gelovig, dan kan ik ook tot nieuwe geloofsacte komen door een muziekstuk of een gedicht of een gesprek. De ganse aarde- | |||||||
[pagina 245]
| |||||||
volheid is des Heeren en wijst naar boven toe en kan, gezien door den bril des geloofs, inderdaad mij opnieuw voortekenen en ook garanderen, dat God getrouw is en dat Hij aan mijn dood geen lust heeft in eeuwigheid. Nu komt de vraag naar voren: waarom kan alles niet sacrament heten? Sommigen zeggen: alles is sacramenteel. Neen, zeggen wij, dat kan niet waar zijn, want er is uitverkiezing. Dat het Woord Gods, gebracht zijnde, bij den één het geloof werkt en versterkt en bij den ander niet, dat is uitverkiezing. Dat de doop mijn geloof sterkt, is een beschikking geweest. Vandaar ook, dat wie niet gelooft in het Wooord en niet Gods verkiezing erkent in het kiezen van de middelen, ook niet gesterkt wordt; hij eet en drinkt zichzelf een oordeel. Niet omdat het sacrament een magische werking heeft, maar omdat God zegt: dit middel is aangewezen en het is rebellie als ge het voorbijgaat of er mee speelt. Daarom is het beschikking Gods, dat deze middelen dien dienst kunnen doen. Wie daarom zegt: een preek van de kerk is een ‘verraden’ van de cultuur van de kerk, heeft gelijk. Elke preek draagt de zwakheden van den tijd, waarin we leven. Wie zegt: het avondmaal is een gedachtenismaal, heeft gelijk. Doop, avondmaal, lied, preek, het is allemaal mede een uiting van wat er leeft in de kerk. Maar eer het dat zijn kan, is er eerst het Woord Gods, dat er in meekomt. God koos uit de aarde-volheid dat Wooord om te zijn: Woord van God ter eeuwige verlossing; uit alle volken koos Hij de Joden om den Messias voort te brengen; Hij koos water om mij daaraan te binden en ook brood en wijn. Ik buk voor Zijn bevel, als ik het niet zoek in de muziek, maar in brood en wijn. Ik buk voor het bevel, als ik 's Zondags niet lees een mooien roman, maar naar de preek ga, ook al zou het mij persoonlijk minder interesseren. Ik buk voor het bevel, als ik uit alle cultuurfasen die van Christus' geboorte ‘bepalend’ noem, en ik buk voor het bevel als ik als uiting in Rotterdam die levenshouding aanvaard op Zondag en Maandag, die men ‘kerk’ noemt en me daarin opbergen ga, veilig in den Rots der eeuwen. Dat bevel moet ge meer voelen als bevel. Zeg niet: het is bevel en daarmee uit, want het gaat door het bevel heen terug naar de schepping, juist omdat in de geschapen wereld van het paradijs niets zweeg, maar alles juichte in het jazeggen en dus ook daarin zich uitte. Zo ook hier. Als God werkt in de kerk hebt ge aansluiting bij uzelf. Ge spreekt uzelf uit in het | |||||||
[pagina 246]
| |||||||
lied der kerk, ook in het ambt der gelovigen; en de preek is gedragen door u allemaal. Inderdaad er is ook de uiting van uzelf, gelijk in het paradijs. Maar de eerste blijft God in voorkomende genade en in blijvende liefde. Daarom, gemeente, vergunningen zijn er 's Zondags, maar ook bevelen. En er is groot verlof in de kerk, afwerping der banden, opening der gevangenis, verlof, gratie, gunst, goedertierenheid, maar er is daarna bevel, souvereiniteit, de scherpe snede van het mes, alles of niets, en dat geweld van alles of niets, hel of hemel, is in de preek en bij den doop en bij het avondmaal. Dank Gods Geest, Die ingegaan is in de wereld van middeltjes, want ten slotte zijn het maar kleine dingen, doop en avondmaal; ik kan er buiten en de kerk moet er straks buiten kunnen als de antichrist den tempel verwoest en de tafel omschopt. De kerk kan desnoods zonder de middelen van preek, doop en avondmaal. De laatste blijft God, Die het Woord zelf in de kerk indraagt. Daarom, dank den Geest, Die de middelen tot middelen maakt, en die dank blijve erkenning van Gods souvereine bestel. Beef! niet voor het menselijke in de preek, maar voor God, Die zegt: daarvan wil Ik Mij bedienen, en beef voor het water van den doop, voor brood en beker in het avondmaal, voor Hem, Die daarin optreedt. En als ge beeft voor het bevel en de critiek Gods aanvaardt in een punt des tijds, zult ge, gelovig zijnde, weer gelovend blijken door Hem, Die u heeft liefgehad, en daarin zult ge zien de kracht van dien God, Die de middelen uitdeelt, uit de aarde genomen, maar Die daarin voltrekt Zijn belofte, die zegt: ‘Zie Ik maak, ook bij de middelen, alle dingen nieuw’ en zo heendringt van de Alpha tot de Omega, van het punt des tijds der schepping tot het andere punt des tijds van den jongsten dag. En gij, die tussen deze beide punten instaat, leeft uw leven met vrees en beving, dat betekent: met geweldige inspanning, want de middelen zijn vlak bij u, de genade is geen ding achter de wolken, maar is nabij, in uw mond en uw hart. Woord, water, wijn!
Ps. 111:3. Amen. |
|