Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)
(1955)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |||||||
Het feit van de vergadering der ware gemeenschap door het Woord en den Geest van Christus Jezus.Ga naar voetnoot1)Tekst: Zondag 21. Vanavond spreken we over de kerk. Wanneer ik zeg ‘kerk’, heb ik het oog op mensen, maar mensen in een bepaald verband, mensen, die bijeen gebracht zijn en gehouden worden door één beginsel, die aan één doel zijn ondergeschikt gemaakt en die dat doel samen op Gods tijd en wijze bereiken. Wie van de ‘kerk’ spreekt, spreekt over de vergadering en samenbinding van mensen. Nu is dat een thema, dat vandaag in de wereld zeer in trek is; binnen de kerk, maar ook op straat daarbuiten, is het thema zeer geliefd: samenbinding van mensen. Onze tijd zegt: het moet maar eens uit zijn met dat separatisme, dat ieder op zichzelf aanwees. Wij moeten meer worden samengebonden, wij moeten één volk zijn, één gemeenschap. De tijd is voorbij van het individualisme. ‘Elk voor zich’ is de liberale leus, maar het moet vandaag zijn: ‘Elk voor allen en allen voor één’. Die leus hoort ge verkondigen aan de partijen, die de laatste jaren ontbonden zijn, en die kunt ge vernemen van hen, die in deze dagen partijen ontbinden en ons voorhouden: allen zijn we één gemeenschap. We zijn blij, dat vandaag in de wereld die leus zo weerklinkt. Wanneer vandaag in de wereld die leus opklinkt: ‘Eén voor allen en allen voor één’, zijn wij blij, omdat wij die leus vóór dezen oorlog al lang, al eeuwen lang, zelf hebben aangekondigd. Hier staat het: Er is een gemeenschap, waarin elk zijn gaven ten nutte van anderen gewillig en met vreugde aanwendt. En daarom, deze tijd, hoe ver- | |||||||
[pagina 220]
| |||||||
schrikkelijk en benauwd ook, is toch weer een mooie tijd. Het is een tijd, die haastig is in het zoeken en jagen naar Christus' wederkomst. Daarom zijn wij hartelijk blij, dat wij de vrucht en de zegen ook van deze eeuw hierin zien, dat het thema der gemeenschap aan alle kanten wordt opgeheven. Alleen maar, nu komt aan de orde de grote vraag, welke de zin is van de samenbinding. Hoe maak ik uit zoveel mensen één gemeenschap, die aan elkaar is gehecht en waar elk z'n plaats inneemt in het grote geheel? Welke macht drijft haar er toe metterdaad te zeggen en vol te houden: Eén voor allen en allen voor één? Kan het bloed de factor zijn der samenbinding? Neen, zeggen wij, het bloed heeft geen stem en geen spraak en geen kracht in zichzelf. De jacht van het bloed en de drift verbindt wat natuurlijk is, maar de Geest alleen is het, die het bloed drijft en stuurt en dienstbaar maakt, en alleen de Geest is in staat, wat het bloed samenbindt, bij elkaar te houden voor alle eeuwigheid. Het bloed kan slechts dàn duurzaam samenbinden, als de Geest en het Woord het bloed aan zich dienstbaar maken. Het ras, kan dat ons samenbinden? Ook het ras bindt ons niet eeuwig samen. Het komt in de wereld nooit onvermengd voor en nog nooit is er geweest of zal er zijn een politieke samenbinding, die met rassen-samenbinding identiek is en gelijke grenzen heeft. Ook het ras komt op uit de historie en kan dan pas zijn doel bereiken, wanneer het is ondergeschikt gemaakt aan Geest en Woord. Kan de bodem soms samenbinden? De bodem, waaruit wij leven? Ook de bodem bindt ons nooit samen! Want de bodem kent geen grenzen, de bodem ziet geen merkpalen en grenspalen, alleen de geest en de middelen van den mens kunnen in den bodem grenspalen plaatsen. Want de bodem bindt nooit samen en de verdeling moet zijn ondergeschikt gemaakt aan een hogeren wil, dien we Geest noemen en dien we kennen door het Woord, dat den Geest drijft en door den Geest zelf gedreven wordt. Daarom zien wij vanavond met de taal van elke eeuw der kerk, dat de enige samenbinding, die duurzaam blijft, deze is, welke met behoud van bloed en ras en bodem, tenslotte opkomt uit den Geest en het Woord. De Zone Gods (staat er) gaat zich een kerk vergaderen door Zijn Geest en door Zijn Woord. De Geest, die het bloed gebruiken wil - denk aan den doop, waarbij het bloed der ouders de baan wordt, waarlangs de kinderen door één Geest in | |||||||
[pagina 221]
| |||||||
de gemeenschap der kerk worden ingelijfd - de Geest veracht het bloed niet, maar gebruikt het en beheerst het. De Geest wil ook het ras gebruiken, want uit alle taal en ras wil Hij vandaag Zijn kerk vergaderen en Hij heeft eens één ras gebruikt om een volkskerk daaruit te vergaderen. Wie de bloedsbaan der ouders, op de kinderen overgebracht, accepteert, heeft het ras niet verdoemd, maar alle rassen gelaten op hun plaats, dat is, onder de tucht van Zijn Geest en Woord. En die Geest gebruikt ook den bodem. Want wáár ge komt op de wereld, daar is het zó gesteld, dat de Heilige Geest op elken bodem waar Hij geboorte ziet, wedergeboorte werken kan en wil. En zo komt de Geest van boven af in de wereld in en gebruikt de macht van bloed en ras en bodem, ofschoon nooit zich daaraan bindende; maar ze regerende door Woord en Geest bindt Hij de mensen samen en werkt daar één kerk, één gemeenschap, waarin de leus waarachtig wordt: één voor allen en allen voor één. Deze gemeenschap vanavond belijdende en erkennende, gaan we spreken over: Het feit van de vergadering der ware gemeenschap door het Woord en den Geest van Christus Jezus. We gaan drie zaken zien:
Ps. 87:1, 2, 3 en 4. | |||||||
I.In de eerste plaats komt aan de orde het feit van de vergadering van de gemeenschap der mensen door den Geest en het Woord van Christus Jezus. Van dat feit spreekt ons de catechismus in de eerste vraag en het eerste antwoord. Dat blijkt een zeer merkwaardig antwoord, om wat er in staat en wat er niet in staat. Ge vindt daar geen geleerd betoog over het wezen der kerk of over het wezen en den vorm der kerk, en ge vindt daar helemaal geen betoog en volstrekt geen beschrijving van enig begrip der kerk. Er is niet gevraagd: Wat is de kerk? maar wat verstaat gij, boer, buiten- en burgerman, wetenschappelijk gevormd of niet wetenschappelijk gevormd mens, wat verstaat gij, gelovige, onder het | |||||||
[pagina 222]
| |||||||
feit, dat gij belijdt in de woorden, dat Christus Jezus door Zijn Heilige Geest zich een kerk bijeen vergadert? En op die vraag, wat jan-en-alleman onder ‘kerk’ verstaat, is het antwoord een volzin. Geen omschrijving, geen zogenaamde definitie, maar een volzin: Ik geloof, dat de Zone Gods, van het begin der wereld af, tot het eind der dagen toe, zich een gemeente vergadert. Dat gebeurt door Geest en Woord, want de Geest is de regeerder, het Woord van den Geest is de kracht, waardoor Hij de mensen samenbindt en houdt. En ik geloof, dat die gemeenschap, die vergadering, die vandaag aan den gang is, wordt bijeengebracht in enigheid, niet van bloed of ras of bodem of sexe, klasse, wetenschap, kunst, aanleg, genie, maar van geloof, van het ware geloof, en dat ik nu daarvan een levend lidmaat ben en eeuwig blijven zal. Hier is geen speculant aan het woord, die de kerkvergadering bekijkt op een afstand als object, neen, de man, die spreekt, is bij de kerk geïnteresseerd op leven en dood. Hij is levend lidmaat en zal dat eeuwig blijven - afgelopen, uit. Wat hier gebeurt, gaat hem persoonlijk aan. Hij is er in opgenomen en kan nooit toeschouwer zijn op het toneel, die uit de zaal toekijkt, neen, het is een stroom, die hem meeneemt, een optocht, die hem meesleurt. Bij die grote verzameling, die vandaag aan den gang is, bij dat drama, dat vandaag gebeurt, is hij betrokken en hij gaat mee voor tijd en eeuwigheid. Wij moeten het antwoord van vanavond eigenlijk bekijken uit het laatste gedeelte. Dan pas verstaan we den diepen zin daarvan. Een massa vergaderingen in de wereld kunnen we aankijken op een afstand. We kennen allemaal verenigingen en clubs, gezelschappen en instituten en we zeggen: dat lijkt me of dat lijkt me niet. Dat zijn verenigingen, die ge allemaal bekijkt als een verband, dat buiten u staat en dat toelaat het doel te onderzoeken enz. Ge kunt meedoen voor een tijd, ge kunt bedanken wanneer ge wilt. Ze houden u vast, wanneer gij het verkiest en wanneer het u behaagt laat gij ze los. Al die verenigingen, die ge dus op een afstand bekijken kunt, zijn dingen, die uw belangstelling kunnen bezighouden, maar nooit u voor tijd en eeuwigheid kunnen interesseren en meenemen. Maar hier is de kerk-gemeenschap, die elk van haar leden anders spreken laat. Deze vergadering, zegt de belijdenis, is geen zaak, die ik naar believen aankijken kan en ook wel een tijd lang kan laten lopen. Ik kan de kerk niet bekijken op een afstand. Ik was er in geboren, eer ik het wist; ze doopten | |||||||
[pagina 223]
| |||||||
me, eer ik verstand had; ik ben lid van haar, eer ik het weet. Ik blijf het mijn leven lang en ik zal eeuwig volhouden van die kerk lid te blijven, levend lid. Mijn begeren is er in, mijn verstand is er in, mijn smaak is er in. Ik ben er in door hoog gezag en ga mee in alle eeuwigheid. Want ik moet met den stroom meegaan. Hier is elkeen, die zo spreekt, geen toeschouwer in de zaal, maar speler op het toneel, en het toneel met zijn spel beweegt de hele zaal, en al wat in de wereld is hangt samen met het feit der vergadering der kerk. Omdat de kerk de hele wereld raakt en aan het feit van die vergadering elk mens gemeten wordt, is het één protest tegen elke beschouwing der geschiedenis, die twee terreinen leert in het bestaan der wereld. Sommigen zeggen: er zijn twee terreinen, een boven-wereld en een beneden-wereld. Daar boven is het echte en hier beneden het mindere. Dat is hier afgewezen. Er staat: de Zone Gods en Zijn Geest, die van boven komt en Zijn Woord, dat goddelijk Woord is, komen hier aan den slag. Hier is geen engelen-vergadering, hier is geen goden-collectie, maar hier worden mensen bij elkaar gebracht, mensen van wie de één erg geleerd is en de ander misschien wel idioot en van wie de één is rijk en de ander miserabel arm, van wie de één is man en de ander vrouw. En al die mensen, die echt van de aarde zijn, compleet aardse lui, natuurlijk sexueel bewogen als iedereen, met al hun hebben en houden, worden vergaderd door de kracht uit den hemel, die op de aarde werkt. Die kracht is de Geest, die door het Woord van boven spreekt en dondert, maar het komt in catechisatielessen en dominees-preken. En daarom is de kerk geen collectie van mensen van een andere, hogere orde, geen vergadering van engelen of engelachtige mensen, mensen, gepromoveerd tot een hogeren staat, maar een vergadering uit den hemel hier op aarde, een vergadering, die elke seconde zegt: Er zijn geen twee werelden: boven en beneden, maar er is één wereld. God is op de aarde; het Woord werd vlees en de Geest woont in de allergewoonste mensenharten, als het mijne en het uwe. Ja, zegt een ander, goed, er zijn geen twee terreinen van de wereld, boven en beneden, maar in deze wereld is toch tweeërlei geschiedenis; er is een profane geschiedenis en een heilige geschiedenis. Een profane geschiedenis, waarin de mensen kunnen kopen, handel kunnen drijven, zaken kunnen doen, een vrouw kunnen trouwen, kinderen krijgen en alle natuurlijke dingen kunnen doen. Dat is de profane geschiedenis. De staat valt er onder, de | |||||||
[pagina 224]
| |||||||
maatschappij, de school misschien. En er is ook een heilige historie. Daar is de engelenwereld bij betrokken en de wedergeboren mens en God en de andere goede dingen en machten. Twee histories: een profane en een heilige. In de éne historie, zeggen sommigen dan, wordt satan bekend, in de andere, de kerk-historie, wordt God openbaar. Want in de kerk is God openbaar geworden; in haar werd God vlees en bloed, in haar neemt het eeuwige Woord gestalte aan van mensen. Geen twee werelden dus, maar tweeërlei historie. Ook die gedachte wordt vanavond hier verworpen. Want de Zone Gods (staat er), die de kerk vergadert, doet dat uit het ganse menselijke geslacht. Niet uit één hoekje haalt Hij de mensen voor de kerk bij elkaar, om de anderen te verwaarlozen, niet één plaats heeft Hij uitverkoren om te zeggen: daar ben Ik en de rest laat Ik lopen, maar uit het ganse menselijke geslacht, uit alle ras, elke taal en bodem, haalt Hij door Zijn eigen keus, die geen debat ooit toelaat, mensen en zegt: Hier heb Ik een kind Gods, u wederbaar Ik en elke wedergeborene is voor Mij ambtsdrager in de republiek, die Ik maak, de republiek der theocratie, de republiek der heiligen Gods, die door één beginsel gedreven zijn en tot den groten dag bij elkaar gedreven worden. Daarom is elke historie eigenlijk kerk-historie. Indien de kerkvergadering komt, gebeurt dat niet in een uithoek der wereld, zeg bij de Joden of bij de Armeniërs of bij de Zoeloes of bij de Hottentotten of bij de Nederlanders. Dan zou ik kunnen zeggen: God maakt aan den énen kant profane historie en aan den anderen kant hebt ge heilige historie. Maar wanneer elk volk zijn kerk-mensen levert, wanneer elk ras zijn wedergeborenen afstaan moet, wanneer alle bloed kinderen Gods kent, dan is alle historie heilige historie, omdat alle historie eigenlijk is: een gaan van God naar Zijn eigen doel en het samenbrengen door God van Zijn eigen gemeenschap in de baan der kerk, om daarin eeuwig te blijven. Er is geen vaderlandse historie en apart daarnaast kerk-historie; maar eigenlijk is de historie van het vaderland, historie van de kerk. En wie vandaag zijn eigen land verstaan wil en zijn eigen volk de toekomst profeteren wil, moet nooit zeggen: God, Nederland en Oranje, maar moet zeggen: God en de kerk en van daaruit komt de belofte ook voor den staat, bepaald door de kerk en door haar gebeurtenissen. En als zo wegvalt het onderscheid van vaderlandse en kerk-historie, valt ook weg het onderscheid van algemene en kerk- | |||||||
[pagina 225]
| |||||||
historie. De éne algemene historie is de grote kerk-historie. Uit alle volken, die bestaan, haalt de Heere Zijn heilige kerk. Dat kerkvolk, uit alle hoeken samengelezen, brengt Hij in één gemeenschap samen, als degenen, die zeggen: Ja Vader, in tijd en eeuwigheid. Die kerk, zo verzameld uit vele volken, om háár is het te doen bij elke revolutie, bij elke reformatie, bij elken oorlog en vrede. Noem mij een tractaat van vrede, waar ge wilt, ik zeg: het gaat om de kerk. Noem mij een unie, waar ge wilt, ik zeg: het gaat om de kerk. Elk jaartal, dat de kinderen leren op school en alle andere, die ze niet leren, het zijn allemaal jaartallen der kerk. En elk jaar dat ik noem Anno Domini, is jaar van onzen Heere Jezus Christus. In het jaar onzes Heeren zo en zoveel ben ik geboren. Anno Domini ga ik sterven. Anno Domini ga ik trouwen, krijg ik kinderen, gebeuren er rampen, gebeuren er ook goede dingen. Dat betekent: alle dingen van Napoleon en van Caesar en van alle machten, die er in de wereld verder mogen zijn, Hannibal enz., ze gebeuren Anno Domini, in het jaar, waarin deze Heer van vanavond, Christus Jezus, de kerk vergadert. En wie goed historie schrijven wil, moet niet zeggen, dat het grote jaar was, toen Egypte kwam tot een koningschap, of toen Rome kwam onder een keizer of toen Hannibal in de wereld alle mensen schrikken deed, maar dat het grote jaar bijvoorbeeld dit was, dat Mozes den Bijbel ging schrijven. Dat is een jaartal, dat geen één boekje van de algemene historie noemt, maar het is het grote jaartal, dat God in de kerkboeken schrijft: dat het Woord van God Schrift is gaan worden. Zo komt daar een heilige historie; elke dag van elk jaar, dat heet Anno Domini, jaar van den groten Christus, is daar een dag van kerk-vergadering. Want, staat er, de Zone Gods vergadert nog vandaag de kerk in Geest en in Woord. Hij vergadert, dat is onvoltooid tegenwoordige tijd. Het is gebeurd, het gebeurt nog. Ik weet niet, hoe het gaan zal in de wereld. Ik weet niet, wie het wint, naar het vlees gesproken, in den bestaanden oorlog, maar ik weet één ding, dat hier staat: hoe het ook lopen mag - dat de kerk altijd blijft vergaderd worden. Dat gaat door, omdat elk jaar van den Heere Jezus Christus betekent: een schrijven op de wolken van Zijn naam, een brengen onder Zijn beslag van de hele wereld en een samenpersen onder één noemer en een samendrijven onder één leus van al degenen, die bij elkaar gebracht zijn, niet door een menselijk beginsel, maar door de drift van den Heiligen Geest, die drijft, waarheen Hij wil, die bijeenroept, niet waar een aan- | |||||||
[pagina 226]
| |||||||
knopingspunt is, maar roept, waar niets is. Want alle mensen roepen bijeen waar een aanknopingspunt is, alle bestaande machthebbers, voor en na, zijn gedwongen, ik zeg: zijn gedwòngen zich aan te sluiten bij hetgeen voorhanden is. Geen mens komt ooit anders op gang in de volks-vergadering. Maar de Geest Gods, ofschoon Hij, gelijk ik zei, bloed en ras en bodem nooit versmaadt, hun bestaan nooit veracht, maar altijd gebruikt, is toch nooit daarvan afhankelijk. Hij blaast waarheen Hij wil. Geen macht drijft Hem. En waar de Geest kiest, wederbaart door Woord en Geest, en dus waar dood is en niets is, levend maakt en leven schenkt, daar is deze kerk-collectie een wonder; daar is een natuurlijk gebeuren, maar nooit van de natuur afhankelijk. En het feit der kerkvergadering, dat altijd doorgaat, bindt daarom mijn geest meer dan enige staat die opeist, bindt m'n aandacht meer dan enige grootte, die ik ooit zie groeien. - En het wonder is dit: ik ontdek haar pas, als ze er is en zichzelf bekend maakt. Want ze is niet een volk onder de volken, een kring onder de kringen, er is tenslotte maar één kerk. Nooit een kerk onder de kerken. En daar er maar één kerk bestaat in de ganse wereld, door één Geest beheerst, kan ik nooit die kerk met een andere vergelijken. Ik moet haar bestaan aanvaarden door het geloof en ik heb nooit één grond om haar te aanvaarden dan het geloof. Volken kan ik zien en volken kan ik vergelijken, mensen kan ik zien en mensen kan ik vergelijken, rassen kan ik zien en rassen kan ik vergelijken; er zijn er meer dan één. Als er kerken waren met religies kon ik ook gaan vergelijken, maar daar er maar één kerk is kan ik nooit vergelijken en nooit het kerk-wezen afleiden uit vergelijkende wijsheid. Maar de stem des Heeren, de stem, die hinden jongen werpen doet, die den donder slingert langs de hemelbanen, de stem des Heeren zegt: Ik blaas, waarheen Ik wil, en Ik roep dien Ik verkies, Ik breng samen, die anders uit elkaar lopen zouden. En de stem des Heeren zegt mij: Ik maak de kerk. Gelooft gij het? En maar één antwoord past: Ja Heere, ik geloof, dat Gij bezig zijt de kerk te vergaderen. Ik zie het niet, ik begrijp het niet, ik begrijp nooit Uw daden, ook deze niet, maar op Uw Woord heb ik U geloofd. De kerk-vergadering is geloofsstuk. Wij zijn vaak geneigd te zeggen: och, kerken zijn er vele, ook religies zijn er vele, vergelijk ze maar, haal de beste er uit, comparatief te werk gaande, en dan vindt ge, waar ge wezen moet. Maar als deze kerk bijeenkomt onder | |||||||
[pagina 227]
| |||||||
Christus' eigen macht door Zijn Geest en Woord, kan geen mens vergelijken; want dat inderdaad de éne mens wedergeboren is en de andere niet, kan ik nooit bewijzen of aannemelijk maken door vergelijking. Ik kan eenvoudig zeggen: het is, zoals het hier gezegd is en door het geloof kan ik het zien, door het geloof kan ik ook de kerk vandaag zien. | |||||||
II.Wie het feit der kerk-vergadering ziet, kan ook nu haar karakter verstaan. Wat is de kerk eigenlijk? Het tweede antwoord zegt, wat de kerk voor karakter heeft. Zij is de gemeenschap der heiligen; dat is geen aparte zaak naast de kerk, maar de kerk is de gemeenschap der heiligen. Ik geloof een heilige, algemene christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen. De kerk van straks is zelf die gemeenschap der heiligen. In dit woord ligt het karakter der kerk prachtig en scherp uitgesproken. Het kan nooit zijn een gemeenschap van mensen, die één aanleg hebben. Wanneer er dàt in de kerk was, mensen van één aanleg, één ligging, één mening, dan waren we gauw klaar. Dan konden we zeggen: Neem de kerk-mensen die u lijken, zoek predikanten die preken naar uw zin, zoek mensen van uw type en ge zijt klaar: de kerk een gemeenschap van gelijkgezinden. Maar dat staat er niet! De gemeenschap der heiligen betekent: gemeenschap van mensen, die God apart zet in de wereld als Zijn gekenden. Er kan ook geen kerk zijn als gemeenschap van rassen. Ik ken geen kaffer-kerk tegenover een boeren-kerk in Afrika, ik ken geen Joden-kerk tegenover een Arabieren-kerk. Niet rassen-gemeenschap, maar heiligen-gemeenschap is de kerk. Ze is geen gemeenschap van mensen, die gelijk gezind zijn of een klasse vertegenwoordigen, maar gemeenschap der heiligen, dat betekent: gemeenschap, eer zij het weet en bekend is bij zichzelf als gemeenschap der heiligen. Wie zijn nu die heiligen? Dat zijn soms de wedergeborenen in wie de heiligmaking leeft, die door één Geest gedreven zijn, die één God zoeken, één gebed doen en door één verlangen zijn gedreven. Maar als het er op aan komt, is dat toch niet het allereerste. Heiligen zijn eigenlijk zij, die God terughaalt uit den verdorven staat der zonde tot den ouden staat van gerechtigheid, heiligheid en waarheid. Oorspronkelijk was er geen kerk in het paradijs, want de kerk, die van Christus komt, is als zodanig pas ontstaan na den val. Als de val gekomen is, dan komt Christus, | |||||||
[pagina 228]
| |||||||
de tweede Adam, die bijeenbrengt wat eerst verloren was, en de kerk was pas aan de orde na den val. Maar vóór den val was er ook iets als heiligengemeenschap in het paradijs, vóór den val was er ook gemeenschap der mensen, en alle ras dat in Adam besloten was, alle sekse die in Adam besloten was, (de vrouw komt uit hem), alle aanleg en klasse, die er later zijn zouden, is in het paradijs bestemd om te zijn gemeenschap der heiligen. Daar ben ik, waar ik wezen moet. Oorspronkelijk in het paradijs is de mensheid een gemeenschap van heiligen. Niet van heiligen tegenover nietheiligen, maar allen zijn daar heiligen, door één Geest gedreven, door één Woord beheerst, naar één dag zich spoedende, naar één doel elkaar drijvende. Als nu de zonde komt, is dat ontbinding in de bestaande gemeenschap, en de zonde maakt dit ellendige, dat zij oorzaken van scheiding zoekt in de onderscheidingen, die er zijn in de wereld. God maakt uit één bloed en één Adam vele rassen, maar het paradijs kent geen rassen-strijd, de zonde pas maakt rassen-strijd. Uit één Adam komen vele klassen, maar het paradijs kent geen klassen-strijd, alleen de zonde maakt klassen-strijd. Uit één man, Adam, komen vrouw en man, maar in het paradijs is geen seksen-strijd, de man trouwt de vrouw, heeft lief, kent ze en belijdt ze; er is één familie, ondergeschikt aan de kerk-unie. En de kerk-gemeenschap is gemeenschap van de mensheid Gods. Maar door de zonde komt de haat van den één tegen den ander. Adam klaagt over zijn vrouw, de vrouw klaagt Adam aan en de zonde brengt de rassen-, klassen- en seksen-strijd. Alle zonde maakt het onderscheid van ras, van klasse, van sekse, van aanleg, tot oorzaak van scheiding. En nu komt daar Gods eigen Geest om het kwaad in zijn loop te stuiten. Nu komt daar een kerk, een mensen-vergadering, uit Geest en Woord weer samengebracht. Christus wordt tweede Adam, wel tweede, maar toch tweede Adam. Een echt mens, die de mensheid kent en lief heeft en alle mensen aanneemt. En als Hij nu komt, is de kerk dat grote lichaam, waarin de Heere Jezus Christus aldus opereren gaat, dat geen onderscheiding, noch van ras, noch van klasse, noch van aanleg, noch van sekse, ooit maar oorzaak van scheiding worden mag. Want het zijn mensen, mensen Gods uit alle ras en klasse en sekse samengelezen. God wil Zijn heiligheid weer geven in de gemeenschap van mensen, die samen één God dienen en door het Vaderschap van de herschepping herleid worden tot den Vader van de schepping, zodat | |||||||
[pagina 229]
| |||||||
de natuur door genade hun weer toekomt, hen weer opneemt en samen maakt gezonde mensen, schoon om naar te kijken, heerlijk om te zien, vastgelegd in één Geest tot den dag der dagen toe, om te zijn: heiligen, niet heilig gemaakten, maar apart-gezetten uit de wereld, apart geplaatsten. Ze krijgen de heiligmaking, maar, geloofd zij God!, de kerk hangt nooit aan de heiligmaking, maar de heiligmaking hangt aan de kerk. Nooit kan God uit den aanwezigen voorraad van de natuur of van genade de kerk bouwen, maar de bevoorrading in natuur en genade komt uit de kerk. Hij roept, wien Hij wil, Hij kiest in vrijheid, Hij is ongebonden, volkomen vrij. En uit alle ras, zonder enig aanzien des persoons, kiest Hij, wien Hij wil; waar Hij wil schenkt Hij de heiligmaking. Ik ben heilig, eer ik ben heilig-gemaakt. Ik ben apart gezet, eer ik apart leven ga. Ik ben verkoren tot heiligmaking, eer ik de heiligmaking ken. En als hier staat: gemeenschap der heiligen, dan is het eerste punt dat hier staat, dat de gelovigen, allen bij elkaar gemeenschap hebben aan Christus Jezus. Dat is er, eer zij het weten. Die gemeenschap bestaat in den doop, in de wedergeboorte, in de verkiezing, eer zij het weten. En gelijk de Staat der Nederlanden bestaat, eer ik het weet, en niet ik in de wieg dien staat ga bouwen, maar die staat me opneemt eer ik het weet, en er is, eer ik het besef, en pas later door mij gediend wordt, zo ook hier. De grote kerk-staat is er, eer ik het weet en de gemeenschap der kerk, als staat der heiligen, als staat der verkorenen, als lichaam van Christus Jezus, heeft, zijn leden, maakt zijn leden, kiest en plaatst zijn leden, eer zij het weten, vóór zij het willen, ongeacht hun eigen bedoeling en hun eigen ‘ja’ of ‘neen’-zeggen. En pas daarna en pas daarom en pas daardoor komt dan het tweede punt, dat nu door het bestaan van die gemeenschap in mij persoonlijk ontwaakt de wil tot gemeenschap. Nu komt de heiligheid, het apart-staan, de heiligmaking: ten andere moet elk zich schuldig weten, zijn gaven ten nutte der andere lidmaten te besteden. De republiek is er, eer ik het weet. Als ik het eenmaal weet door het Woord, ga ik me thuis voelen. Ik ga zitten naast de anderen en zeg: Broeder, zuster, wij gaan samen leven, samen bidden, samen strijden. En dan komt het gevoel der gemeenschap vanzelf. Dien groten zegen wil ik u vandaag met graagte verkondigen. Als God, de Heere, hing aan deze orde: eerst gevoel van gemeenschap en dan gemeenschap, kwam er nooit wat van | |||||||
[pagina 230]
| |||||||
terecht. Want och, de kerk is zo vaak een treurig ding zoveel het vlees aangaat, en iemand zei eens terecht: het is in de kerk vaak zo'n verschrikkelijke janboel, dat ze moet zijn Gods werk, anders was alles allang in de kerk kapot geslagen. Als de kerk hing aan het besef van gemeenschap, aan het gevoel van gemeenschap, aan het beleven daarvan, kwam God achter de feiten aan. Maar geloofd zij God: het is juist andersom. Daar is gemeenschap, eer ik het weet en eer ik het wil, omdat zij bestaat door de daad Gods, den Auteur, die de republiek maakt, zonder president, dien de mensen aanwijzen kunnen. Daarom komt er gevoel van saamhorigheid, daarom komt er een band en samenbinding aan één Heiligen Geest. | |||||||
III.En nu het zó staat, nu komt de kerk tot de garantie, die haar bestaan verzekert voor tijd en eeuwigheid. Haar garantie, want daarvan handelt ons derde punt: ik geloof de vergeving der zonden. De vergeving der zonden is nu geen gave aan de kerk op grond van het kerk-bestaan, maar ze bestaat als feit, dat God laat gebeuren naast het andere feit van vergadering der kerk. Want hier is vanavond deze gedachte, dat God, de Heere, de zonde vergeeft in gemeenschap immers van de kerk, ja van de kerk. Niet op grond van haar eigen religieusiteit, haar eigen godsdienstigen aanleg of iets dergelijks, want uit Gods eigen wil en verkiezing is de kerk opgekomen, waaraan God garandeert de vergeving der zonden. Die machtige werkelijkheid, dat het feit der kerkvergadering en het feit der zonden-vergeving samengaan en samenwerken, trilt ook na in de confessie: dat er buiten de kerk geen zaligheid is. Dat kan nooit zijn, dat men leden uitschakelt van afgescheiden kerken, want ook buiten onzen kring kent God de Zijnen, maakt Hij ze zalig, en Hij roept vrij naar Zijn eeuwige zalen toe ook uit hen, die nooit de kerkmuren van binnen hebben bekeken, ook uit hen, die op zolder zitten, apart gebleven met een boekje in een hoekje. Maar als wij nooit kunnen zeggen, dat wij bij ons hebben het privilege van zaligmakende kerk uit ons, toch is ook nooit gezegd, dat het bij de kerk toevallig is dat zij staat in Gods gunst. Neen, zegt God, Ik breng de kerk bij elkaar en ofschoon er zijn in verzoeking hier en daar, die op zijpaden dolen, die geleid worden door een verkeerd beginsel, die samenkomen, waar ze niet horen en ofschoon zij van hun kant zondigen tegen Mijn vergaderingswil en kracht, Ik neem ze toch samen, want | |||||||
[pagina 231]
| |||||||
de grote kerk-vergaderingsactie begint, waar het Woord uitgaat, maar ze gaat verder en de Heere Christus zegt: Kom in, gij gezegenden van den Vader. De kerk-vergadering gaat door, alle eeuwen, alle dagen; zij is één doorlopende actie, hoewel geen actie zonder enige grenzen. Ik kan nooit de kerk geven van die echte kerkgrenzen. God eert het instituut, verplicht daartoe ook ons, maakt er een conscientie-zaak van voor mij, maar Hij blijft vrij van Zijn kant. Hoewel Hij ons bindt aan den eis van kerkvergadering, is Hij toch vrij van Zijn eigen wetten en Hij kan roepen waar Hij wil roepen, hoeren en tollenaars en zondaars, gelijk Hij ook doet. En de stroom, die bij ons is, kan Hij doen verzanden en doen uitgaan naar een andere plaats. De kerk heeft geen garanties uit zichzelf, maar hierin, dat ze heeft de vergeving der zonden. Als God zegt: daaraan bind Ik Mijn genade, dat Mijn kerk, die Ik maak, huis der genade wordt, dan is dat de grote regel, die ons allemaal binden moet in onze actie van kerk-vergadering. Het is de grote regel van de doorgaande genade Gods: Buiten de kerk geen zaligheid, buiten de kerk, de bij God bekende daad van mensen-vergadering uit één Geest, geen zaligheid. Want de zaligheid is de baan, waarlangs God het huis vergadert, het lichaam bijeenbrengt en den staat Gods bouwt door één Geest. Maar wanneer we leven in een staat, moet elk zich daaraan houden. Wanneer het onweert, kruipen de koeien naar het hek van de wei, wanneer het stormt gaan de mensen binnenshuis en wanneer het regent zegt iedereen: geef m'n jas. Als een macht, die buiten mij is, mij meesleurt, moet ik me daar naar richten, mijn houding daarnaar bepalen. En nu God zegt: Ik vergader een mensen-collectie, naar Mijn methode, naar Mijn eigen doel en maatstaf en Ik bind aan Mijn collectie de grote weldaad van rechtvaardigmaking en zonde-kwijtschelding, welnu, doe het dan maar, kruip in uw schulp en zeg: O God, breng mij in de kerk-vergadering en laat al mijn daden gebonden zijn aan Uw kerk-vergadering, laat Uw machtsdaad in het vergaderen der kerk en mijn machtsspreuk elkaar vinden mogen, nu en in alle eeuwigheid. Wanneer die regel ons bindt, dat God de rechtvaardigmakende weldaad bindt aan 't bestaan der kerk, waardoor de mensheid Gods zich beter samenvoegt dan ze tot nog toe ooit gedaan heeft, dan komt er huivering in den naam ‘kerk’, dan komt er huivering in het | |||||||
[pagina 232]
| |||||||
niet-bijeen-vergaderen van wat samen hoort, dan komt daar angst voor wie de kerk vermijden en een kerkje op eigen houtje maken gaan en dan komt de macht van het geloof, dat van de kerk het Woord predikt en niets meer en niets anders. En het wordt één jubelzang, die de engelen horen, de jubelzang van den Filistijn, den Tyriër en de Moren, die in den énen staat, met andere dan onze rijksgrenzen, geboren zijn en daar bewaard blijven. En in dien staat zullen alle fonteinen wezen van het genade-bestaan, dus ook van het natuurlijk-bestaan; de fonteinen van huwelijksvreugde, overgegaan dan in het beeld van Bruidegom en bruid, God en kerk; de fonteinen van wetenschap, van kunst, van lust en begeerte, van natuur, die door de genade vrij gemaakt wordt.
En waar de weldaad van de vergeving der zonden onberouwelijk is en aan niets anders hangt dan aan de vrije genade, is, wie haar heeft, gegarandeerd. Daarom, elke staat en elk volk verdwijnt, elke staatsgarantie komt in een crisis en wordt vaak een vaag teken, maar de garantie van de vrije verkiezing Gods, die onberouwelijk is, die nooit personen aanziet, maar het neemt uit God zelf, die blijft eeuwig en die klinkt na in het machtig woord voor de kerk: Wat gij op aarde bindt, is boven gebonden, wat gij op aarde ontbindt, is boven ontbonden. Maar ze klinkt ook na in den geweldigen jubel: Waar Ik ben, daar zal ook Mijn dienaar zijn; of in de andere kreet: Uw volk is mijn volk, uw God is mijn God; of in het andere, u allen bekende woord: Ik ben een pelgrim hier benêen, maar Uw gehoôn heb ik - wat een wonder - niet vergeten!
Ps. 122:2, 3. Amen. |