Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)
(1955)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 145]
| |||||||
Consecratie-dienst van de Kerk.Ga naar voetnoot1)Tekst: 1 Timotheus 4:5. ‘...want het wordt geheiligd door het Woord Gods en door het gebed.’ Gebed:
Onze Vader, die in de hemelen zijt, Laat ook dit uur mogen zijn een uur, dat geheiligd wordt door het Woord Gods en door het gebed. Spreek Gij tot ons, gelijk Gij reeds hebt gedaan; laat ons spreken tot U, gelijk wij bezig zijn te doen en laat in die ontmoeting tussen U en ons de dingen, die ons voorgesteld zijn, in het licht komen te staan van het verbond van Uw genade en van Uw vrede, opdat het zo alles dienstbaar moge zijn aan Uw verheerlijking, aan de vrijmaking van ons geweten, aan de verheerlijking van Uw naam en aan de consolidering van de gereformeerde kerk. Elken dag hebben wij dat allemaal nodig, ook het laatste. Heere, schenk het ons door Uw rijke gunst en maak ons oprecht in het zeggen van wat zo vaak over onze lippen komt, dat die genade niet verdiend is en zelfs verbeurd. Dan zullen we ook het wonder zien, dat Gij de kerk stevig maakt, een kerk uit één stuk. En als we daarom bidden als een onverdiende genade, dan zullen we ook zelf ons inspannen om de solidariteit te dienen; om allen tegenstand te helpen overwinnen en alle moeite; en daarin zelf een aandeel te nemen naar Uw trouw en goedheid voor Uw volk, die telkens weer tegen alle wonderen der wereld in, 't wonder ons schenkt van een solide kerk; een kerk, die - wonder der wonderen - er blijven zal, steeds weer onderduikend en boven komend, voortdurend in een procedure gewikkeld tegen de zonde en ongeloof en ongehoorzaamheid en ondanks haar | |||||||
[pagina 146]
| |||||||
eigen zonde toch weer vrijgemaakt door den Zoon des mensen. Geef ons ook vandaag. dat wij, Uw Woord aanhorende, deze dingen zien mogen in grote blijdschap, die Uw volk hebben mag en hebben blijft, over Uw eigen wonderen, die zich dagelijks voltrekken. En neem van ons weg wat het vrije uitzicht op Uw genadetroon zou verhinderen. Onze zonden willen wij U belijden, Vader; wil ze ons genadig vergeven en daarvan getuigenis aan ons schenken diep in ons binnenste door het indringende Woord, want daarmee alleen dringt de Geest in, in de binnenste delen van ons hart. Wil onze kinderen houden bij de kerk van Christus en ze door ons voorbeeld laten zien, hoe prachtig het voor een mens is als hij lid van de kerk mag wezen. En laat niet onze zonde en slapheid en onze on-solidariteit de oorzaak of aanleiding zijn, dat het bederf in de kerk bij het jongere geslacht zich weer inzet. En voorzover ook wijzelf tot het einde der dagen toe reformatie nodig hebben, juist in het wezen der kerk en er pas bredere reformatie komen kan bij die voortgaande van de kerk, laat het dan in beide opzichten zijn een reformatie van het kerkelijk leven en van kerkelijke mensen over heel de linie van het leven; maar dan ook alleen met voortdurende verdieping naar beneden toe. En laat zó de vrede van Uw genade ons hart vervullen mogen met blijdschap en met christelijken ernst. Leer ons Jezus Christus zien, den Profeet en Priester en Koning, met Zijn voortdurenden consecratie-dienst. Laten ook wij vanmiddag daarvan spreken mogen in vreugde en spanning, door Uw Geest daarin geleid en bewaard van de zonde. Wij gedenken allen, die ons toebehoren en hier niet kunnen zijn, ook onze soldaten en mensen op zee. Houd Gij ze vast en verbind ze door Uw Geest aan ons en aan Uzelf in de eerste plaats. Zegen den arbeid van de zending en evangelisatie en ook van de opleiding tot den dienst des Woords. Geef ons ook vandaag aan die opleidingen haar behoeften te denken, als onze gave gevraagd wordt. Zegen ons koningshuis en ons volk, dat uitééngeslagen ligt en zijn plaats in de volkerenwereld bij den dag meer verliest. En geef ons, waar ons volksleven achteruit gaat, de profetische vlam te mogen laten branden en aanblazen, maar in zuiverheid en gehoorzaamheid. En wil ons elken Zondag daartoe opleiden tot bediening van de ambten, die Gij ons allen schenkt. Doe het alles om Christus' wil, hemelse Vader. Amen. | |||||||
[pagina 147]
| |||||||
Gemeente, Wij hebben als Protestanten en Gereformeerden zo ons eigen woordenboek. En iedereen, die daar kennis van neemt, weet meteen, dat ons woordenboek van het Roomse woordenboek heel erg verschilt. Een Roomse man kan niet schrijven over Protestantse kwesties, of je voelt dadelijk: die man is Rooms. Ik kreeg kort geleden een geschrift in handen van een Roomsen kloosterling over de scheuring in de Gereformeerde kerken over de doopvragen. Het was een prachtig stuk. Die mijnheer gaf ons volkomen gelijk bovendien. Maar je voelde meteen, die man is Rooms, want zijn woorden (b.v. doopsel) verschilden van onze woorden. En hoemeer de Roomse kerk zich van de Schrift verwijdert en daarin volhardt, en hoemeer wij bij de Schrift leren leven en daarin volharden, des te meer zal het gescheiden optrekken van deze twee grote groepen zich openbaren, ook in onze woordenboeken. De afstand wordt groter. Daar is winst in zoverre wij hier verkeerde woorden kwijt raken, maar er is verlies in zoverre wij de Roomse woorden niet meer controleren en zeggen: wat gaat ons dat woord aan. Eén van de woorden nu, die de Roomsen elken dag gebruiken, is het woord: consecratie. Ik weet zeker, dat gij allemaal denkt: daar praat een Gereformeerde niet over. Ik ben van plan er over te spreken den gehelen morgen. Want consecratie, wat is dat eigenlijk? Dat is dit: de Roomse priester komt in de Roomse kerk en gaat de mis bedienen. Dat is alles verkeerd. Dan pleegt hij vervloekte afgoderij. Bij een stukje brood en een glaasje wijn zegt die man de formule: dat is Mijn lichaam, en dan wordt zo'n gewoon stukje brood, dat zo van den bakker komt, lichaam van Christus. Van een gewoon stukje profaan brood, dat je de poes kunt geven, wordt het dan lichaam van Christus. Die man consecreert; hij maakt heilig. Consecreren betekent: iets wat niet heilig is, heilig maken. Die wijn is gewone wijn uit een gewone, normale fles, en dan zegt die priester met zijn autoriteit: ‘dat is Mijn bloed’ en prompt, op hetzelfde ogenblik gebeurt het wonder van boven. Dus die consecratie is een normaal ding: heiligen, apart plaatsen, het profane wordt heilig gemaakt. Dat is consecratie. En die consecratie is bij de Roomse kerk daarom niet te missen, want de priester, die vergeten zou de woorden te zeggen, zou geen brood onderscheiden van het lichaam des Heeren en geen wijn van Zijn bloed; die zou alleen brood eten en wijn drinken. En nu eet hij het lichaam van Christus en drinkt hij echt bloed. | |||||||
[pagina 148]
| |||||||
Consecratie. Dat woord zijn wij kwijt geraakt met die hele mis en die hele leer van de wezensverandering bij het sacrament. Maar als Paulus zegt, dat bij ons, Gereformeerde mensen, de dingen van den dag, die in uw keuken staan, uw huiskamer-spullen, uw kantoor-werk, moeten worden geheiligd, dan gebruikt hij het woord ‘consecratie’. We moeten overboord gooien wat daar omheen is, en daar tegen in gaan. Maar consecratie is nodig, want ik moet elken dag heilig zijn. Ik ben toch geen heilig man, die met een apart pak over de straat loopt. Ik heb toch niet de figuur van een eenzame, die zegt: ik ben heilig en de rest is profaan. Paulus zegt: welneen, de sfeer, waarin ge verkeert, is ook heilig en wat ge aanraakt is ook heilig. Er is een voortdurende consecratie. Alleen maar, het is de vraag, wie ze doet en waardoor ze wordt uitgericht en hoe gewone mensen, als u en ik zijn, daaraan te pas komen. Daarom wil ik spreken gaan over Consecratie-dienst van de kerk. Wij zien drie dingen:
| |||||||
I.We zouden ten eerste spreken over wat men daaronder verstaan moet, wat het wezen is van den consecratie-dienst van de kerk. Wat is dat, als iemand in de Gereformeerde kerk spreekt over consecratie? De tekst zelf geeft ons daarvan een omschrijving door het werkwoord, dat gebruikt wordt. Er staat ‘heiligen’. Het ‘wordt’ geheiligd; en in het woordje ‘wordt’ ligt dus de gedachte: er is iets, dat eerst niet heilig is, maar het wordt geheiligd. Ik denk weer aan dien Roomsen man van straks. Die zei: het is gewoon brood en gewone wijn om 8 uur, maar om 8 uur 10 als de formule klinkt, dan wordt het geheiligd. Nu, als Paulus zegt: het wordt geheiligd, bedoelt hij iets dergelijks. Ik zeg niet: het gelijke, maar iets dergelijks. Want heiligen betekent toch: een verandering aanbrengen. Die verandering kan gebeuren op onderscheiden manier. Wordt een mens geheiligd, dan kan het zo toegaan: hij was onheilig en wordt een heilige. Als ik een onwedergeboren mens ben en in zonde leef en ze | |||||||
[pagina 149]
| |||||||
liefheb, zodat mijn hart vol is van lelijkheid en bedrog en zelfzucht en als dan de Geest Gods in mijn binnenste komt en mij wederom baart door een nieuwe schepping, dan word ik een ander mens. Geen anderen naam krijg ik, geen ander karakter; het karakter blijft. Geen andere substantie komt in mijn leven. Ik blijf die ik was. Maar ik ben van binnen veranderd en dat werkt door naar buiten toe. Dus het woord ‘heiligen’ betekent dan een zedelijke verandering; de hoedanigheden worden van slecht nu goed. Is dat hier bedoeld? Neen, dat kan niet bedoeld zijn hier, want zoiets kan alleen gebeuren bij mensen. Er is maar één soort schepsel Gods, dat dat proces ondergaan kan: de mens. God wordt nooit veranderd, is trouwens geen schepsel, maar Schepper. Engelen worden ook niet meer veranderd. Bij de engelen is er wel een gedaante-verandering en een wezenlijke verandering van hun hart, want zij waren heilig en werden onheilig toen zij duivelen werden. Maar dat blijft dan zo; duivelen worden niet wederom geboren. Dus het ontheiligen is gebeurd, een zedelijke verandering. Maar een duivel veranderen ten goede, gebeurt niet. Het woord ‘geheiligd’ in dien zin, kan van de duivelen nooit gelden. En andere dingen komen niet in aanmerking voor wederomgeboorte. Wordt een lamp wederom geboren, of een glaasje water, of een meubelstuk of de potten en passen is de keuken? U zegt: Schei uit met dat vragen, het lijkt wel spotternij. En wanneer we verder gaan, wordt dat zo. Daarbij is geen mogelijkheid van wederom-geboorte. Maar als Paulus het woord ‘geheiligd’ gebruikt, waar praat hij dan over? Als het over ‘iemand’ was, dan zou hij zeggen: hij of zij. Hij zegt: ‘het’ wordt geheiligd. Wat bedoelt hij? Volgens het vorige vers bedoelt Paulus: alle schepsel Gods. Nu is een mens een schepsel Gods, maar één onder vele. Potten en pannen zijn ook schepselen Gods en het huwelijk ook. Het huwelijk heeft God ook gemaakt, man en vrouw, die samen komen. En alle dingen: huisraad, huiselijk werk, kantoorarbeid, ambacht, beroep, wat God daarin gemaakt heeft, wordt geheiligd. Niet dat, wat ik er van maak, want ik kan van de dingen, die God maakt, iets vermaken. Ik breng de klad er in. Maar het schepsel Gods, zover Hij het gemaakt heeft en het Zijn maaksel gebleven is, dat, zegt Paulus, is goed en dat wordt geheiligd. Dus we doen den tekst onrecht, wanneer we zeggen, dat hier de gave van de wedergeboorte bedoeld wordt. Er gebeurt niets aan het maaksel Gods, dat tòch geheiligd | |||||||
[pagina 150]
| |||||||
wordt. Dus hier is heiligen, is consecratie niet een veranderen van het wezen of van de kwaliteiten. De dienst, die er mee gebeurt, kan misschien veranderen, maar hier is niet bedoeld een zedelijke verandering. Het woord ‘heiligen’ moet hier dus betekenen een dienstbaar-stellen aan heilige verrichtingen, voor een heilig doel. Het is dienstbaar-stellen op de één of andere manier, zó, dat de gewone, natuurlijke dingen worden gesteld in een sfeer en worden geplaatst in de categorie en worden opgenomen in den dienst van heiligheid. Nu is de vraag, wat bedoelt Paulus hiermee? Wat verstaat hij onder de consecratie van potten en pannen? U moet niet zeggen: Paulus spreekt van die rare woorden. Want och, u hebt allemaal wel horen spreken over dien tekst, die zegt, dat de bellen der paarden geheiligd worden. Als Paulus zegt: alle maaksel Gods is goed en het wordt allemaal geheiligd, en als de profeet zegt: de bellen van de paarden worden ook geheiligd, dan durf ik zeggen: de profeet en Paulus staan vlak naast elkaar. Maar hoe komt Paulus er toe, dat te zeggen? Hij geeft les aan Timotheus, zeg maar: college. En dan zegt hij in een pastoralen brief, waarin hij den herder onderwijst in de kunst van het herderschap, hoe hij de gemeente leiden moet, hoe hij de ketterij moet tegen gaan en welke gevaren hij onderkennen moet om te waarschuwen. De kudde wordt besprongen door ketters. Hij moet er niet van schrikken, want het moest zo gaan. De Geest zegt duidelijk, dat er dwaalgeesten zullen komen, die leringen der duivelen zullen brengen, zij zullen van het geloof afvallen, de geesten verleiden en die zullen ze ook toevallen. Het zijn leugensprekers en gemene huichelaars en het zijn mensen, die je op een afstand moet houden, het zijn mensen met een geweten als met een brandijzer toegeschroeid. Hoe kan de kerk last krijgen van mensen, waarvan je zeggen mag: hun geweten werkt niet meer. Want wie een wond met een brandijzer toeschroeit, heeft met één slag die wond dicht gemaakt. Het kost vreselijke pijn, maar de plek is droog en geen druppel bloed komt er meer uit. Als men nu z'n geweten met een brandijzer toeschroeit, betekent dat: de plek is niet meer te vinden. Nu zoudt u zeggen: de Gereformeerde kerkmensen van vandaag en Paulus' gemeente-leden van toen kunnen zulke mensen wel ontdekken. Neen, zegt Paulus, ze komen de kerk binnen met een toegeschroeid geweten, het zijn mensen, die hun geweten het zwijgen op-leggen. Hoe kan dat? Met een hart, waartegen elk woord af- | |||||||
[pagina 151]
| |||||||
schampt, in de kerk blijven en de mensen verleiden? Dat ligt, zegt Paulus, aan hun leer. Er zijn sommige leringen, zegt Paulus, die een mens altijd zedelijk vermoorden. Een valse leer kan den enen keer iemand nerveus maken en in spanning houden en een anderen keer zijn geweten met een brandijzer toeschroeien. De mensen leren niet. In theorie hebben ze een ‘prachtige’ leer, maar die leer is zó, dat je die nooit kunt doen, En als je wat zegt, dat gebeuren moet en het kàn niet gebeuren, dan krijg je dit, dat je een huichelaar bent en het wéét. Als je voortdurend zegt: zó moet het en het kán niet, dan maak je van de mensen huichelaars. Wat leren dan die mensen? Ze zeggen: niet trouwen, want het huwelijk is een verboden zaak voor christenen. En dit fijne puntje, dat ze het huwelijk verbieden, dat is de leer, die Paulus bedoelt. Die leer, zegt Paulus, leren ze wel, ze hebben er heel veel argumenten voor, maar ze houden zich er zelf niet aan. Daar heb je het: het geweten met een brandijzer toegeschroeid. Ze zeggen met een kalm gezicht: het mag niet, raak het niet aan, dat is onheilig, maar volhouden kunnen ze het niet. Dan krijg je de toestanden, die Paulus gispt, dat ze het wèl zeggen, maar toch niet doen. De natuur is sterker dan de leer. Waarom zeiden die mensen, dat een christenmens niet trouwen mag? Ze hadden daarvoor twee gronden. Een theologischen grond omtrent het wezen Gods en een historischen grond omtrent de aanstaande komst van Christus. Wat punt 1 betreft, ze hadden een eigenaardige leer omtrent God. God, zeiden ze, God is een mooie naam, daar moet je vanaf blijven, daar zit majesteit in, en geweld. God!!! Nu, zeiden ze, God betekent: één wezen is het hoogste wezen, het Opperwezen. Wij kennen dien term ‘Opperwezen’ ook uit de gezangen en de berijmde psalmen. Ze bedoelden dat, zoals zij het zeiden: het Opperwezen is een wezen, dat boven andere wezens staat. Boven welke wezens eigenlijk? Wij zeggen: God staat boven de mensen en engelen en boven werken en krachten enz. Dan zijn wij klaar. Maar, zeggen zij, zo eenvoudig is het niet, God staat ook boven de engelen. Natuurlijk, antwoorden wij, dat weten we al. Zij zeggen: neen, neen, Hij staat ook boven de goden. God en goden, daar kunt ge allebei van spreken. Heel de wereld is vol geesten en nu is daar één hoogste wezen helemaal boven aan; dat is het Opperwezen, de allerhoogste God. En nu zijn er van dien hoogsten God trapsgewijs afdalend lagere geesten. Die komen bij de mensen, | |||||||
[pagina 152]
| |||||||
mensen van verschillende soort, monniken, priesters, mensen van lager orde: boeren en burgers; en van nog lager orde: mensen, die helemaal in het stof zitten, de man, die het mestvaalt-bedrijt bedient enz. Dus heel de wereld is vol van trappen en graden, ook de wereld der engelen. Zij noemen ze niet maar gewoon engelen. Engel betekent: bode. Dat is maar een gewoon woord. Zij noemen ze: aeonen. Aeonen betekent: geesten van boven-menselijke kracht. Nu zeggen zij: heel de lucht is vol van die geestelijke boosheden of heiligheden, allebei. Er zijn engelen van lagere orde en er zijn weer aartsengelen van hogere orde; er zijn aeonen van bijna goddelijke kracht en van helemaal goddelijke kracht. Onze Heiland was een ‘Aeoon’ van bijzonder formaat. We krijgen dus in de godenwereld trappen en graden. 't Is één grote cirkel-beweging: de buitenste rand, daarbinnen weer een rand, allemaal randen van verscheiden lichtsterkte. En al die geesten, al die tussenwezens zijn naar mate men hoger komt, hoger en hoger. En dan krijg je verscheiden wezens b.v. het middelaarswezen Jezus Christus en dan krijg je wezens, die zijn een beetje goddelijk, en boven al die goden heb je één Aeoon, de hoogste God, en dan kun je niet verder. Nu, zoals de mensen de geestelijke dingen overlaten aan de dominees en de priesters en monniken, en het boeken-schrijven aan mensen, die daar meer tijd voor hebben, zo ook bij de goden. Niet één God doet alles, maar de goden delen ook den arbeid onderling. De hoogste God, die vindt het de moeite niet waard, om wat te maken te hebben met dat kleine goed van stof en as en been en vlees en man en vrouw en huwelijk en sexualiteit. Daar geeft Hij niet om. Hij is Geest en broedt en denkt......!Hij is verheven in gedachten en raakt het stof niet aan. De wereldschepper is demiurg, god van lager orde; die interesseert zich met macht en majesteit voor stof en as en vlees en botten en huwelijk, die maakt de wereld met bloemen en bomen en mensen en beesten. De hele schepping komt van den lageren god. Door het feit, dat de wereld door een lageren god geschapen is, bewijst zij, dat zij (de wereld) van lagere orde is. Je mag het doen. Natuurlijk, er moeten putjesscheppers zijn, er moeten gemeente-reinigers zijn, er moeten ook kinderen komen, dus je zit er aan vast. Maar als je naar boven wilt en wilt opklimmen tot grote heiligheid, moet je het loslaten. Je bent een mens, die uit de modder gegrepen is bij zijn geboorte, kind van de aarde. Maar als je een geestelijk mens bent, ga je je oefenen tot godzaligheid. Geen lichamelijke oefeningen, zoals de sport-maniakken, maar | |||||||
[pagina 153]
| |||||||
dan ga je mediteren, dat betekent: van de wereld ontkomen. Je gaat als God broeden en je gaat denken over den oorsprong der dingen, de rangorde der grootten, de hiërarchie des hemels: er is god, hogere goden en eindelijk de hoogste God. En als je mediteert, laat je je vrouw in de keuken, dat mens; je bent een vrome man, te hoog voor je vrouw met dat spul. Maar je gaat mediteren voor God en je wordt gereinigd door op te klimmen naar de wereld Gods. Je raakt de banden kwijt van het aardse en je wordt een engel gelijk. Daarom, christen, als je ‘model’ worden wilt en straks bij je dood gauw ‘boven’ wilt komen, reinig je dan, oefen je in meditatie, probeer af te komen van het aardse en ga niet trouwen, man. En als je getrouwd bent, dan laat je je vrouw links liggen. Want een christen moet mediteren over den hoogsten God en dat betekent: zich met den rug keren naar het aardse goed. Dit was de eerste grond, dien men aanvoerde voor het niettrouwen. Bovendien, zegt men: Paulus heeft toch gezegd, dat we in het laatst der dagen zijn. Onze Heiland komt toch terug, die hogere Aeoon, dien God gemaakt heeft, die Middelaar, die tussen God en ons in staat. En die Middelaar, die onder vele Middelaars staat, - want de lucht is vol van Middelaars, elke Aeoon bemiddelt, God boven en wij beneden, Aeonen zijn midden-figuren - die ene komt gauw terug. Hij komt terug. En als de wolken zich scheuren bij Zijn wederkomst, dan moeten wij klaar wezen. Als Hij je vindt, terwijl je met je vrouw of je kinderen speelt, zegt Hij: is dat nu een mens! Je moet zorgen dat je dan mediteert, ga liever in een klooster. Het aardse goed wordt niet geheiligd, dat is van lager orde. Wees bereid om te mediteren en je te ontdoen van het vette der aarde. Wees bereid, den bruidegom te verwachten en te zeggen: we gaan samen opklimmen tot den anderen Middelaar, om zo te komen tot den enen hoogsten Aeoon. Wanneer? Dat wete God. En als ze zo zeggen: God is heilig en de Middelaar, dien we kregen, komt terug, dus trouw niet, dan zegt Paulus tegen Timotheus: Nu moet je oppassen hoor. Punt één, zegt Paulus, middelaars is onzin. Ik heb geen God, die in een cirkel om de wereld heen staat. Ik heb maar één Middelaar Gods en der mensen. God is één, ook de Middelaar is één. Ik heb geen reeks Aeonen, geen reeks middelaars. Want een middelaar is geen tussen-persoon. Een middelaar is bij de heidenen een tussenpersoon, die God en mij | |||||||
[pagina 154]
| |||||||
verbindt. Hij heet een middel-wezen. Welneen, zegt Paulus, Middelaar-zijn, dat is een zaak van dienst, en niet van tussen-wezen zijn. Maar middelaar betekent: verbond. God mijn vriend, ik Zijn vriend, zo begon de wereld. Het verbondswoord was er. Toen kregen wij twist met God, we werden vijanden. Nu komt de Middelaar verzoenen. Dàt is Middelaarswerk. Niet een figuur, die aan twee verwant is, maar dienaar, priester, lam, offer voor de zonde, die het recht voldoet. Als er maar één God is en één Middelaar, dan is het gedaan met de aeonen-leer van tussen-wezens, die allemaal middelaar zijn. Dus als er maar één God is en geen God, die bovenaan staat, is er maar één Opperwezen, niet een wezen van goddelijkheid en extra-goddelijkheid, maar één God en één Middelaar. Daarom, de schepping komt van denzelfden God, die Zijn Zoon zond. Als, er maar één God is en geen twee, drie, vier of vijf van lagere orde, dan moet deze wereld met m'n vrouw en kinderen en met m'n eten van boerenkool, en met vissen en met modder, van dien énen God afkomen. Als er maar één God is, moet die hele wereld, met dat platte bedrijf, dat hier gebeurt, van dien énen God komen. Hij schaamt zich niet om de vleugels van een mug te maken en de tenen van mijn kleine kindje. Hij schaamt zich niet om man en vrouw zo te verbinden, dat een kind geboren wordt. Dat vindt Hij prachtig werk. Hij zegt: een kunststuk. En als de mensen zeggen: niet trouwen, dat is van lager orde, dan zegt Paulus: Niet trouwen? Wou je God beschuldigen, dat Hij te hoog moet zijn om zoiets te maken als het huwelijk en wou je zeggen: als het tóch gebeurt, is het van lager orde? Als er maar één God is, moet Zijn Naam dekken alle schepsel Gods. Wat u er van maakt, is een andere kwestie. U misvormt het met bedrog. Het huwelijk uit Gods handen is goed. Koffie en thee en tabak en wijn zijn goede schepselen, waarin nooit zonde ligt. De zonde komt er aan te pas, omdat mijn hart bedorven is. Het is goed. Ik mag nooit den Heere in Zijn maaksel beledigen, dus ik mag nooit zeggen: natuur is maar natuur, en genade is genade, meditatie, naar God toegekeerd. Neen, genade kan pas genade-diensten wakker roepen, als ik mij in de natuur geplaatst weet en daar den Hoogsten God in Zijn eigen werken weet te eren. Dus, zeg niet: dat is profaan goed; het is wel profaan, maar niet omdat het natuur is, maar omdat wij zondige mensen zijn. Sport is niet verkeerd, laat het lichaam maar bloeien, maar doet niet de sport om de sport, zoekt niet het lichaam om het lichaam, net als een kloosterling, die zich oefent in | |||||||
[pagina 155]
| |||||||
zielstechniek; hij gaat mediteren, hij is de man van de zielegymnastiek. En een ander oefent zich voor het lichaam en zegt: dat is voor mij de cultuur. Paulus zegt: gymnastiek is altijd mis als je het lichaam cultiveert, dat is afgoderij; ook als je je ziel oefent in zielegymnastiek. Je mag geen stukje van je wezen apart plaatsen. Dan zal de één een mooi lichaam hebben en de ander een fijne ziel. Paulus zegt: dan krijg je stukjes en beetjes. De één het vlees, de ander den geest. Het éne is voor weinig nut. Maar de godzaligheid is tot alles nut, dan krijg je een lijf den een ziel, goed toegerust, niet om dat lijf en om die ziel, maar om God te dienen. En als man en vrouw hun lichaam fit houden om gezonde kinderen te krijgen, omdat God een zaad Gods zoekt, het zaad, dat Hem dienen gaat, dan wordt alles er in betrokken. Niet als je de boel uit elkaar haalt. En als zo de dominee preekt en zijn vrouw de keuken doet en als zo de ouderling huisbezoek doet en zijn kantoorwerk in orde is en als iedereen het zijne doet, boeken lezen, kranten schrijven, naar de normen der belofte en naar den eis der wet, dan, zegt Paulus, wordt het geheiligd. Het was niet profaan in den ochtend der schepping. Het was alles heilig. Het werd aan de zonde dienstbaar gesteld na den val. Het was onheilig. Nu gaan we dat consecreren, terughalen en God teruggeven als Zijn materiaal, waarmee Hij gediend kan worden. Een soldaat, die de geroofde tempelvaten uit Assyrië gaat weghalen en teruggeeft, gaat consecreren. Er was een gouden beker, die werd gestolen door de burgers van Babel, toen was die beker onheilig geworden. Wie hem terughaalt van Babels tempel, consecreert den beker, dat betekent: de beker wordt weer geheiligd, aan den Koning dienstbaar gesteld. En als we zo natuurlijke dingen den Heere dienstbaar stellen, dan consecreren we. Daarom is er een bevel: stelt uw lichaam en uw leden tot wapenen der gerechtigheid. En daarnaast het verbluffende woord: zou ik het lichaam, dat ik heb, en zijn leden, leden van een hoer maken? Met mijn gehele lichaam ben ik Zijn bezit. De Heere heeft gezegd: Zijt aan Mij dienstbaar. Daarom moet ik mij niet laten afvoeren in den dienst der zonde, maar mijn leven consecreren, actief en passief, subject van dienst en object. En zo zegt Paulus: als de Heere komt, Christus, - en Hij komt inderdaad gauw - moet Hij u niet mediterend vinden. Hij zegt: blijf vechten, soldaat en houd uw kruit droog. De antichrist komt, laat hij je vechtende vinden en alzo doende, bezig met je ‘business’, maar aan 's Heeren dienst geheiligd. | |||||||
[pagina 156]
| |||||||
II.Want zo komt de wijze van consecratie dicht naar voren toe. Hoe gaat dat heiligen nu toe? Moet ik woorden prevelen, die de dingen magisch laden? Moet ik een steekvlam ontsteken, om de smet van de zonde er uit te halen? Paulus zegt: welneen, het gaat zo gemakkelijk en zo moeilijk. Het gaat door twee krachten: de consecratie gebeurt door het Woord Gods en door het gebed. Dat zijn twee woorden, die beide een richtingsverkeer aanduiden. Het Woord Gods betekent: daar is God, de hoogste God en hier ben ik. Hij woont in den hemel en ik ben op de aarde. Nu spreekt Hij tot mij en door dat spreken tot mij van boven naar beneden, maakt Hij gemeenschap. Dat beeld van straks, Hij daar en ik hier, gaat verdwijnen. Hij komt in den Middelaar naar mij toe. Ik heb een Mens op aarde gekend, dien ik een hand kon geven. God sprak mij aan, toen Hij vlak bij ons stond in Jezus Christus. God betekent niet: God boven en ik beneden, neen, wij kunnen vlak naast elkaar staan, maar dan is het Woord Gods verbinding-leggend. Het Woord betekent van Zijn kant: Hij komt naar mij toe. In Zijn Woord maakt Hij van zich uit een verbintenis naar mij toe. En nu komt het gebed. Wanneer ik zeg ‘bidden’, dan zeg ik: nu ben ik aan het woord. God bidt niet, vooral niet tot mij. In het gebed zoek ik contact met God. Ik spreek Hem aan. Ik stond hier als dreumes, maar Hij zegt: Ik ben vlak bij u. Zeg, wat ge wilt voor de aanspraakplaats van mijn heiligheid. Ik ben overal. Als ge bidt, ben Ik meteen bij de hand. Ik hoor mijn volk bidden. Daarom is er over één pad een tweerichtingsverkeer. Het Woord Gods: Hij spreekt tot mij; het gebed: ik spreek tot Hem. En dat Woord, het levende Woord van Zijn kant voortdurend gesproken, en mijn voortdurend spreken, dat schept verkeer op den verbondsweg. Hier is het verbond. Want het woord ‘verbond’ ligt in den tekst duidelijk in. In den grondtekst staat een woord voor ‘gebed’, dat je maar zelden aantreft in den Bijbel. Het woord ‘bidden’ heeft in den Bijbel een massa betekenissen. Hier is een woord, dat betekent eigenlijk zoiets als een ‘rendez-vous’, een ontmoeting. Je kunt iemand tegen komen en zeggen: Hè kerel, ben je daar. Je loopt hem tegen het lijf. Dat is geen bidden, want iemand tegen het lijf lopen is maar toevallig. Ik moet God nooit tegen het lijf lopen, ik moet Hem zoeken. Maar ik kan iemand ‘rendez-vous’ geven en een afspraak maken. Dan komt de één van dien kant en de ander van | |||||||
[pagina 157]
| |||||||
den anderen kant. We vinden elkaar. Dat is ook rendez-vous, elkaar tegen het lijf lopen, maar door afspraak en oefening. Ik ga op tijd van huis. Ik oefen mij tot die godzalige ontmoeting, die is geprepareerd, van te voren bedacht, in systeem gebracht. Ik ga God ontmoeten, want Hij spreekt op tijd. Om 10 uur begint de preek. Zo laat ga ik Hem zoeken op den bekenden weg en ik ga Hem ontmoeten. En als dàt gebeurt, zegt Paulus, op den verbondsweg, dat God u aanspreekt met Zijn ‘rendez-vous’ en gij spreekt Hem aan met uw ‘rendez-vous’, dan is er de samenkomst van God met Zijn volk. Dan worden de dingen geheiligd. Niet door formules en wijding. Niet eens je hand hoef je te leggen op den man, de vrouw, het kind tegenover je. Bid tot den Heere, sla een blik op je vrouw en kinderen, je bedrijf en goed, en zeg: Heere, het is allemaal aards goed, maar het komt van U vandaan en het zijn dingen, die U ter eer gebruikt moeten worden. Dan wordt alles geconsecreerd. Hij spreekt eerst, gij spreekt daarna en dat ‘rendez-vous’, die ontmoeting, dat ontmoeten van elkaar, dat brengt alles wat van lager orde lijkt in heilige orde van ambtelijken dienst. Uw lichaam met zijn natuurlijke functies, uw huwelijk met z'n natuurlijke dingen, het wordt een zaak Gods. Daar komt de Doop bij en de Avondmaalstafel. Het blijft brood en het blijft wijn. Maar de Woorddienst, in de gebeden opgevangen, is consecratiedienst. Het wordt allemaal geheiligd, dat betekent, dienstbaar gesteld aan des Heeren dienst. Dan vindt de Heere Jezus u klaar met Zijn kinderen. Als Hij gezegd heeft: Ik kom als een dief in den nacht, dan betekent dat: ik moet uw kinderen ook nog hebben, die op de lijst der verkiezing staan. Wanneer een kind geboren wordt, is dat goed, want dat kind stond boven al aangetekend. Daarom, wat ik ook doe, als ik in mijn arbeid op Christus hopende ben, zeg ik: Heere, het is allemaal voor U, het wordt geheiligd door het Woord Gods. | |||||||
III.Dit gaat iedereen aan. Deze consecratie is dan ook algemeen. Er staat niet: een paar schepselen worden geheiligd. Paulus zegt: ik heb geen keus te doen. ‘Het’ wordt geheiligd en ‘het’ betekent: alle schepselen Gods. Niet mijn mismaaksel, maar Zijn maaksel en dat allemaal over heel de linie. Niet zo nu en dan geheiligd, eens per Zondag. Het gaat allemaal door. De consecratie-dienst van alle dingen. Alles ontvangt den zegen des Heeren, zonder formule. | |||||||
[pagina 158]
| |||||||
En zo komt er voortdurende dienst. Iedereen mag oefenen. Geen heilig man, die bovenaan staat boven de anderen. Ze hebben allemaal hun consecratie-ambt. Wie het Woord verstaat en......reproduceert, die is - en nu wordt het menens - lid van het volk van priesters, lid van de massa van profeten, lid van het gilde van koningen. Allemaal het ambt en allemaal consecranten van God. Zo komt de oproep. Niet om te zeggen: wat ben je mooi, je bent een mooie mijnheer als je een figuur bent, apart gemachtigd tot consecratie. De priester is een pracht-man om te zien en de anderen zijn maar leken. Ja, ja, die gaan ook het huwelijk niet voorbij, de priester wel. Je krijgt techniek, een priester van een orde en van een bijzondere orde, trappen en graden. Allemaal weer heidendom, natuur, krachtuitstraling, machten, tronen. Paulus zegt: Ik ken geen machten; ik ken maar één macht, dat is de troon in den hemel, vanwaar de H. Geest wordt uitgezonden; door het Woord en het gebed. Ik word door het Woord wederom geboren. Ik word veranderd, maar m'n spullen meteen. En als de Koning komt in het eind der dagen, dan zegt Hij, eschatologisch terugziende: ik heb gezegd bij het begin: vermenigvuldig uzelf, trouw, doe economisch je plicht, haal uit de wereld wat er in ligt, bebouw den hof en maak een cultuurwerk van de wereld. Die zaak is mislukt door uw zondeval. Maar de ene Middelaar, die in het hart der tijden kwam, die heeft het weer in orde gemaakt. Hij heeft Zijn vlees gekruisigd en is ongetrouwd gebleven, niet uit huwelijksverachting, maar om de bestaande mensen te redden en geen nieuwe in het leven te roepen. En toen de Heiland stierf, niet uit zwakheid van het vlees, maar om den dood te lijden vanwege de zonde in het vlees, toen is alle vlees, zover het zondig is, begraven en ik ben met Hem begraven door den doop in den dood. Hij zei wat en ik zei wat en ik ben zo opgestaan, in den hemel gezet. Ik ben vandaag met mijn gewone kleren aan, met mijn gewone gezicht, met Christus verborgen in God en ik word eens geopenbaard in heerlijkheid. Dan is alles geheiligd op de nieuwe aarde door het Woord Gods en door het gebed. En het blijft allemaal heilig, want noch Zijn Woord zal uitvallen, noch het mijne. De permanente Woord-dienst is het enige consecratie-middel, universeel en algemeen, in elk moment van den tijd, die voortsnelt naar Gods eeuwigheid. Amen. | |||||||
[pagina 159]
| |||||||
Dankgebed:
Heere, wij danken U, dat Gij Uw Woord ons schenkt. Leer ons het dankbaar gebruiken. Houd ons onder die geweldige dienste-baarheid van dagelijkse consecratie. Het wordt heel moeilijk hier. Want de dingen zijn goed, maar wij niet. Wil ons bekeren, dat wij goed en ambtelijk mogen arbeiden zes dagen van de week en reinig ons, niet van het schepsel, maar van onze dode werken. Amen. |