Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)
(1955)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |||||||
Het Christelijk gebed en de Drie-Enige God.Ga naar voetnoot1)Tekst: Johannes 16:26, 27. ‘In dien dag zult gij in Mijn Naam bidden; en Ik zeg u niet, dat Ik den Vader voor u bidden zal; want de Vader zelf heeft u lief, dewijl gij Mij liefgehad hebt en geloofd hebt, dat Ik van God ben uitgegaan.’ Gemeente,
Het moeilijkste ligt vaak in het gemakkelijkste, en ook: het eenvoudigste is vaak het diepste. Dit geldt ook voor ons onderwerp van dezen middag, namelijk het gebed. Het is iets heel eenvoudigs. Als je bidt, dan zeg je: om Jezus' wil, of: in Jezus' naam. Het kleinste kind weet het en heeft van zijn moeder geleerd dit er altijd bij te zeggen. Maar bij dit eenvoudige spreken raken we grote diepten. Nu moeten we vanmiddag leren zeggen: Ik ben er zeker van, dat van de diepte in deze woorden mij de helft niet was aangezegd. Het eenvoudigste zal blijken het moeilijkste te zijn, wanneer we vanmiddag gaan zoeken naar die diepe gronden in de woorden: ‘In Jezus' naam’. Het gebedje van de kinderen is zo gemakkelijk. Ze spreken een formule uit, waar ze vaak niet eens bij nadenken. Maar niet alleen de kleine kinderen, ook wij doen dit. Deze formule ‘In Jezus' naam’ betekent maar al te vaak een paar mooie woorden, maar zonder glans. 't Is als bij de Farizeërs. Ook zij zeiden mooie woorden op en er ontbrak de glans aan. Zo gebruiken we meestal de formule ‘Om Jezus' wil’ of ‘In Jezus' naam’. Willen we echter niet geoordeeld worden in 't gebruiken van deze woorden, dan zullen we moeten zoeken naar de betekenis er van en dan zullen we moeten weten, wat we er mee zeggen. | |||||||
[pagina 134]
| |||||||
Zo gaan we dan vanmiddag na: Het christelijk gebed en de Drie-Enige Godwaarbij we de volgende 3 punten behandelen:
| |||||||
I.Ik kan me voorstellen, gemeente, dat een enkele onder u vraagt: hoe kan dat nu? We krijgen vanmiddag een preek, met zoals gewoonlijk drie punten. Punt twee en drie begrijp ik wel, maar punt één niet. Punt twee handelt over God den Zoon. Dat is goed, daarover wordt in den tekst gesproken. Punt drie gaat over God den Vader. Deze wordt ook in den tekst genoemd. Maar punt één dan? Het gebed en God de Heilige Geest? Er wordt in den tekst met geen woord over den Heiligen Geest gerept, Hij wordt er helemaal niet genoemd. Hoe kan dan punt één zo luiden? Het antwoord op deze vragen is nu het volgende. Inderdaad, de naam van den Heiligen Geest komt als zodanig niet voor in den tekst. Toch staat de Heilige Geest wel in den tekst. Alleen niet Zijn naam, maar Zijn dag. In vers 26 staat: ‘In dien dag.....’. Dat is de dag van den Heiligen Geest. Als die dag komt, dan komt de actie los in de Kerk, waardoor er een wonder gebeurt. Er gebeurt namelijk dit, dat het gebed zich vasthecht aan den naam van Jezus Christus. ‘In dien dag zult gij in Mijn naam bidden...’ Dit wonder is verbonden aan den dag van den Heiligen Geest. Dit: ‘in dien dag’ is dus de dag van den Heiligen Geest. Wat wordt nu bedoeld met het woord ‘dag’? Dit woord kan betekenen een tijd van 24 uur, maar hier betekent het dit niet. De betekenis van dag is hier een hele lange periode, een lang tijdperk. We kennen het woord in vele betekenissen. In de eerste plaats: 24 uur, verder ook de tijd tussen zonsopgang en zonsondergang, dus: 12 uur of korter. We maken ook onderscheid tussen den ouden dag en den nieuwen dag, of: oude en nieuwe bedeling. De oude dag is dan de tijd van het oude Testament: de periode van Mozes tot Christus; de nieuwe dag: de periode van het Pinksterteest tot het eind der dagen. Dàn wil dag dus zeggen: de gehele wereldgeschiedenis. Het | |||||||
[pagina 135]
| |||||||
woord kan ook morgenstond betekenen. Maar hier heeft het de betekenis van: de nieuwe dag.
Als Christus hier spreekt, is het nog slechts een paar weken van Pinksteren af. Hij zegt nu: ‘Nog een kleine tijd en ge ziet me niet meer’. De laatste drie jaar zijn de discipelen Hem gevolgd, hebben met Hem gegeten, zijn steeds bij Hem gebleven en hebben alles samen met Hem gedeeld. Dan komt van Christus de boodschap: Het is nog maar een klein poosje, dat ge bij mij zult zijn. Christus doelt hier op Zijn sterven: dat zal een scheiden zijn. Een scheiden tussen Hem en Zijn discipelen. De dood zal de regelmaat afbreken. Want na Pasen, als Hij opgestaan is, zal Hij niet dagelijks meer in hun midden zijn. Dan verschijnt Hij zo af en toe maar. En na Hemelvaartsdag zullen ze Hem helemaal niet meer zien, dan is Hij van deze aarde weg. Och, dit alles begrijpen de discipelen wel. Ze weten 't nu wel: over een poosje is het met het verkeer met den Heiland uit. Maar dan zegt Christus: ‘Wederom een klein poosje en dan ziet ge me wel’. Wat is dàt? vragen ze zich af. Het is onbegrijpelijk voor hen. Ze gaan praten onder elkaar. ‘Wederom een kleine tijd en ge zult me zien’. Dit kan toch niet Pasen betekenen, want na Pasen komt Hemelvaart. Na Pasen zal Hij weer weg gaan. Dan moeten deze woorden dus slaan op den tijd na Hemelvaart, besluiten ze. Ze begrijpen dat dit ‘zien’ na Hemelvaart moet zijn. Maar wat is dat dan? Het is Christus zelf, Die 't hun verklaart. Ik kom terug, zegt Hij, maar anders dan eerst. Het lichaam zal op deze aarde niet meer zijn, dat is ten hemel gevaren. Eerst kwam Christus op aarde als een klein kindje, als mens dus. Maar nu zegt Christus: Straks kom ik terug als Heilige Geest. Paulus zegt: ‘De Heere is een Geest’. Als de Geest komt over de Kerk, dan komt Christus over de Kerk. Uit Hem neemt de Geest alles. De Geest is de distributiedienst voor de Kerk. Hij deelt Christus' goederen aan de gelovigen uit. Denk er aan hoe 't is, als u op de bonnen uw goederen krijgt. Den ambtenaar, die de bonnen uitreikt, kent u niet. Maar u krijgt uw bonnen en uw goederen. Uw goederen komen, maar wie er voor zorgt en wie u bonnen geeft, dat is van minder belang. De persoon van den uitdeler treedt terug. In de Kerk nu komt de Geest de gaven uitdelen, die van Christus komen. Maar de Geest, die uitdeelt, treedt achter Christus terug. Hij is de Geest van Christus. Ge krijgt Hem, ge ontvangt Christus | |||||||
[pagina 136]
| |||||||
zelf in Zijn weldaden. Dat is de betekenis van het Pinksterfeest. Christus zegt nu: Die dag brengt de nieuwe bedeling. Er komt een veranderde toestand in de Kerk; het wordt een volkomen nieuwe toestand. Het is als met een vrouw, wanneer zij baart. Ze heeft dan droefheid, maar als het kindeke geboren is, dan is de droefheid teniet gedaan door de blijdschap om het nieuwe leven, dat geboren is. Zo is 't ook met u. Gij hebt droefheid, ge zult angst en pijn hebben: de angst en de pijn, omdat Ik van u moet scheiden; Golgotha komt straks. Gij moet door veel ellende heen, maar als dat geweest is, dan komt de blijdschap het leed doen vergeten. Dan zult ge niet meer vragen. Dan zult ge alles weten. Dan zijt ge geen onmondige kinderen meer. Petrus, de man die Christus tot drie maal toe zal verloochenen, zal gaan preken. De apostelen gaan naar de heidenen toe. Dan zult ge door den Geest alle dingen weten. Dan staat ge nooit met den mond vol tanden, want de Geest geeft u de woorden, die ge spreken moet, in den mond. Tot nog toe hebt ge niet in Mijn naam gebeden. Maar dan gebeurt dat. Pinksteren is de scheiding. Na Pinksteren zult ge bidden in Jezus' naam, door den Heiligen Geest. Het begint op Pinksteren. Maar, zo vragen we ons af, hoe kan dat nu? Begint dan op Pinksteren pas het gebed in Jezus' naam? Hoe kan dat? Heeft dan Abraham niet zo gebeden? Heeft hij niet gebeden in den naam van den enigen Middelaar? Is dus het kleine kindje van na den Pinksterdag, dat in Jezus' naam bidt, wijzer dan Abraham, den vader van alle gelovigen? Abraham sprak toch van Christus' dag? En David dan, koning David? Lees toch zijn Psalmen, zoals Ps. 22, 40, 72, 132 enz., waar hij zingt van den komenden Messias. Zou hij dan niet bidden in Zijn naam? En Jesaja? Hij spreekt steeds over den Knecht des Heeren. Zou hij, Jesaja, niet gebeden hebben in Zijn naam? Na Pinksteren pas in den naam van Jezus bidden? Dus hebben dezen geen van allen in Zijn naam gebeden? Het staat er toch. Petrus en Johannes hebben niet gebeden in Jezus' naam. In den grondtekst staat een woord voor ‘niet’ dat betekent: helemaal niet. Dus zij allen hebben tot nog toe helemaal niets in Jezus' naam gebeden.
Wat is de oplossing voor al deze vragen? Hier is het zo eenvoudige antwoord: Zij hebben allen tot nog toe niet gebeden in | |||||||
[pagina 137]
| |||||||
den naam van Jezus, maar in Christus' naam. En na Pinksteren bidden allen in den naam van Jezus Christus. Christus wil zeggen: Gezalfde. En het Hebreeuwse woord voor Christus is Messias. Dus Christus = Messias. Ze hebben allen gebeden in den Naam van den Messias. Maar die moest in het Oude Testament nog komen. Die moest nog zeggen: het is volbracht. Het woord: ‘Het is volbracht’ kwam nog niet van Zijn lippen. De gelovigen in de oude bedeling vroegen dus in den naam van het komende, den komenden Messias. Maar als Golgotha achter den rug is, heeft het ‘Het is volbracht’ geklonken. In dien dag is het bewijs geleverd. Christus zeide: Ik ben klaar. Drie dagen later zei God de Vader ook: Ik ben klaar, en Hij haalt Zijn Zoon uit het graf. Dus Jezus is bewezen te zijn de Christus. Eerst was het: bidden in Christus' naam; Hij moest nog offeren. Maar nu is het: bidden in den naam van Jezus Christus; Hij heeft geofferd en is geofferd. Nu is de historische persoon Jezus gekoppeld aan den naam Christus. Zo verbindt de Heilige Geest de beloften in de profetieën aan het gebeurde. ‘Straks lopen jullie allen weg als schapen zonder herder’ zegt Christus. Hoe kan Hij nu doodbloeden? Maar na Golgotha zult ge weten: zo moest het gebeuren. Het verleden wordt gekoppeld aan den naam van Jezus. Op het Pinksterfeest is het (Petrus zegt het in zijn rede met nadruk): Jezus is de Christus, Hij is de Borg en Middelaar voor de Kerk. De Heilige Geest bindt aan dezen canon. Golgotha en Pasen, het kruis en de opstanding: dit is de weg, waarlangs de profetie vervuld wordt. | |||||||
II.De Heilige Geest legt ook den band tussen ons gebed en den Zoon. In dien dag, den dag van den Heiligen Geest zult gij bidden in Mijn naam, zegt de tekst. Wat Mij betreft, zegt Christus, Ik hoor u in Mijn naam roepen, maar Ik zeg niet, dat Ik den Vader voor u zal bidden. De Kerk gebruikt de formule: ‘In Jezus' naam’ en ‘Om Jezus' wil’, maar Ik zal Mijn mond niet open doen; als gij zegt: In Jezus' naam, dan houd Ik me misschien wel stil.
We vragen:
| |||||||
[pagina 138]
| |||||||
Eerst het tweede: ‘Ik zeg niet, dat Ik den Vader voor u zal bidden!’ Wat? Staat het er werkelijk? Wist ge, gemeente, dat dit in den Bijbel staat? Ik geloof, dat de meesten van u zullen zeggen: dat wist ik niet eens. Christus bidt toch alle dagen voor ons? Hij zegt immers: Er komt een andere Trooster. Een andere voorbidder, advocaat, Paracleet komt er. Christus is dus de eerste voorbidder, Paracleet. Hoe kan Hij dit dan zeggen? Hij had toch pas nog tegen Petrus gezegd: Simon, Simon, de satan heeft zeer begeerd u te ziften als de tarwe, maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude. En nu zitten wij zonder voorbidding? Hoe kunnen wij iets vragen zonder Jezus' voorbidding?
Daartoe zien we naar de betekenis van het bidden in Jezus' naam, naar dit mysterie van het in Jezus' naam bidden. a. De eerste betekenis van deze formule (‘in Jezus' Naam’) is deze: Vader, ik vraag dat wel, maar ikzelf heb geen enkelen grond om dit te vragen. De enige grond van mijn gebed is Christus' offerande. Ik pleit op het offer van Jezus Christus. Wij vragen in ons gebed iets van den Vader in Jezus' naam, want de grond is niet bij ons, maar bij Christus, Hij heeft betaald voor de schuld. God is barmhartig en rechtvaardig en Hij geeft alleen dat in barmhartigheid, wat Hij in rechtvaardigheid geven kan. Voor de schuld moet dus betaald worden.
b. Ben ik klaar, als ik het zo zeg? Neen, er zit meer in. Ik zal trachten u dit in een voorbeeld duidelijk te maken. Bij een bruiloft of een begrafenis is er iemand, die de verschillende gasten uitnodigt. Er gaat dus iemand bij de gasten rond om dezen uit te nodigen. Een bode of een aanspreker bezoekt de gasten en zegt: de familie X vraagt u om te komen op de bruiloft (of begrafenis). Die man, de ceremoniemeester dus, mag niet zo maar gaan vragen, wat hem belieft, en hij mag ook niet zijn eigen kennissen gaan uitnodigen. Hij heeft een bepaalde opdracht en hij krijgt een briefje, waarop staat, welke mensen hij moet uitnodigen. Hij mag dus alleen die mensen uitnodigen, die op zijn briefje staan en hij gaat die mensen niet persoonlijk uitnodigen, maar uit naam van zijn opdrachtgevers. Hij spreekt dus, maar degene, die hem zendt, is de man die vraagt en die uitnodigt. Als een moeder tegen haar zoontje zegt: Ga eens vragen of meneer en mevrouw die en die op visite komen, dan moet die | |||||||
[pagina 139]
| |||||||
jongen die mensen gaan vragen, die moeder wil hebben. Dan mag hij niet zelf zijn opdracht veranderen en zijn vriendjes gaan uitnodigen. Als A dus iemand iets vraagt in naam van B, dan is A de man, die 't zegt, maar B is de vrager. Niet A vraagt iets, maar B. De betekenis van het ‘In Jezus' naam’ is dus: Jezus vraagt het en niet ik zelf. Als wij iets vragen, dan brengen wij de boodschap van den Zender over. Dan is het Christus zelf, die in ons bidt. Het is eenvoudig, maar ontzaglijk diep. Als we dus zeggen: ‘Om Jezus' wil’, dan zijn we dus vrijmoedig en brutaal. Dan zeggen we: het is mijn mond die spreekt, maar Jezus vraagt het. De stem is van Jezus en niet de mijne. Huivert ge nu niet voor die vreselijke woorden? Durft ge zeggen: niet ik, maar Uw eigen Zoon vraagt het? Als de aanspreker iemand vraagt, dan mag hij niet buiten zijn opdracht gaan en eigen vrienden vragen. Zo mogen wij dus niets vragen, waarvan we niet zeker zijn, dat Jezus dit ook van den Vader vraagt. Want als ge bidt, dan bidt Jezus.
c. Komen we nu tot de derde betekenis van die woorden. Wij zeggen: Vader, wat hier staat, dat bidt Uw Zoon door mijn mond. Als ik dit zeg, dan moet ik ook precies weten, wat ik bid. Ik mag alleen vragen wat Jezus zelf vraagt. Ga ik daar buiten, dan ben ik brutaal, evenals die aanspreker, die zijn eigen kennissen gaat uitnodigen. Hebt ge zo wel eens gehuiverd voor uw gebed? Hebt ge zo 't wel eens ingedacht: ik mag niet maar alles vragen aan den Vader? Toch breng ik hier geen nieuwe gedachte. Het staat al lang zo in de belijdenis. Zie Zondag 45 van den Heidelbergsen Catechismus. Daar staat, dat ik moet bidden om alles, wat geboden is te bidden. Het moet geen improvisatie zijn. Het moet op mijn ceremonie-meesters-briefje staan. De rest valt er buiten. In de Schrift staat: dat en dat mag ik bidden en verder niets. Hij moet vragen, wat ik vraag. Wij zijn in ons gebed gebonden aan het gebod. Maar hoe kan dat? Bidden de Zoon en ik dan niet wel eens tegen elkaar in? Stel uw vrouw is ernstig ziek en ligt op de rand van den dood. Zou Jezus dan wel bidden, dat ze beter wordt? Mogen wij wel om beterschap bidden? Als ik bid: Vader, maak ze beter, dan kan de Zoon wel bidden: Vader, haal ze naar Boven, 't is haar tijd. Dan bidden we dus tegen elkaar in. Hoe kunnen we dan zeggen: In Jezus' naam? Neem een ander voorbeeld: uw zoon zat tijdens den oorlog in een concentratie-kamp, of nu: uw zoon | |||||||
[pagina 140]
| |||||||
zit als militair in Indië, waar de dood ieder uur wenkt. Mag ik nu niet meer om zijn behoud bidden? Laten wil deze drie dingen in het oog houden, gemeente:
Maar wat mag ik dan wel zeggen? Mag ik nooit bidden om het onzekere? Dat mag wel, gemeente. Maar houd dan dezen regel: u mag alles zeggen: u mag vrijmoedig zijn, maar houd de grens van 't bekende en 't onbekende in het oog. Alles wat u beloofd is in den Bijbel, mag u vragen zonder voorwaarden. Als u bidt: Vader, ik heb gezondigd, vergeef het, in Jezus' naam, dan kunt u zeker zijn: Hij zal het doen. Jezus vraagt het Zelf. En wat het onbekende betreft: als ik maar geloof, dan zullen alle dingen medewerken ten goede. Ook de dood van iemand uit uw familie. Als Christus in Gethsémané is, dan ziet Hij al Zijn verschrikking, al het lijden, dat Zijn deel is. Daar vraagt Hij Zijn Vader: als het kan, neem Gij dan dezen drinkbeker van Mij weg. Maar Vader, Uw wil geschiede. Hij stelt Zelf dus de grenzen en eerbiedigt die. Zijn gevoel zegt: de pijn is te erg, maar Zijn ambt is: Christus; dus Vader, volbreng Uw recht. Hij zegt dus: Vader, niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede. Dit is de grens. Bij het vragen naar het onbekende, moeten wij dit er bij zeggen. Praat maar vrijuit, maar bewaar de grenzen. De Vader is en blijft de Vader en het kind is kind. En dat kind zegt: Vader, niet mijn wil, maar Uw wil. We mogen dus zonder meer het beloofde vragen en het niet beloofde ook, mits we niet uit het oog verliezen: Uw wil geschiede, Als we zo vragen, kunnen we de grens eerbiedigen. Als wij het maar zo zeggen.
Nu begrijpt ge ook, waarom Jezus zegt: ‘Ik zeg niet, dat Ik den Vader voor u bidden zal’. Let goed op: Jezus zegt niet, dat Hij niet voor ons bidden zal, maar: Ik zeg niet, dat ik 't doen zal. Christus zegt het niet van te voren, dat Hij zal bidden. Als uw kind morgen jarig is, dan zegt u niet, dat u wat zult geven. Toch hebt u misschien het cadeautje al in uw kast liggen. Een voorbeeld: Er is een jongen, die op eigen benen gaat staan. | |||||||
[pagina 141]
| |||||||
Hij gaat trouwen en wil in de zaken gaan. Hij wil zakenman worden. Nu zegt zijn vader: Hier jongen, hier heb je een kapitaaltje, doe nu je best en pak aan. Nu sta je op eigen benen en nu moet je zien, dat je er komt, met Gods hulp. Maar 's avonds zegt die vader tegen zijn vrouw: als 't met onzen jongen mis gaat, dan zullen we hem als 't nodig is, helpen. Hij heeft zo altijd een achterdeurtje. Maar zegt die vader dit ook tegen zijn zoon? Wel neen. Zegt hij dit tegen zijn zoon, dan wordt diens verantwoordelijkheidsgevoel niet geprikkeld. Nu die jongen er niet op rekent, beseft hij zijn verantwoordelijkheid en gaat het goed. Als een dokter een patient krijgt en hij gaat hem onderzoeken, dan weet hij meestal wel, hoe 't er mee is. Maar zegt hij dat dan direct? Die dokter zegt dit niet bij voorbaat. Als de patiënt de medicijnen maar inneemt. Het is zo, dat niet ieder alles zegt, wat hij zeggen wil en zeggen kan. We hebben onze verantwoordelijkheid en die moeten we beseffen. Ieder moet afgaan op de bekende dingen.
Zo is 't ook met ons bidden in Jezus' Naam. Jezus zegt: Mijn naam is solide en de bank is safe. Als ge goed bidt en u aan uw briefje houdt, wees gerust, dan krijgt ge ook, wat ge vraagt. Maar......pak aan en vertrouw op Mijn beloften. Maar ook: als iemand gezondigd heeft, hij zij niet bang; we hebben een Advocaat bij den Vader. We hebben onzen Voorbidder (vergelijk het voorbeeld van dien jongen, die een eigen zaak begint). Die advocaat wil voor me bidden, elken dag. Maar Hij zegt tegen mij: doe uw werk in Mijn kracht, pak aan en denk bij uw bidden om Mijn grens en Mijn briefje. Doe dan wat op Mijn briefje staat. Vergelijk de belijdenis: de belofte komt met een bevel van geloof en bekering. Het is niet louter zo: als je in zonde valt, dat geeft niet, want we hebben een Advocaat. Maar: hier is je briefje, de belofte, hier is 't bevel om te geloven. Geloof en zondig niet meer. Het is tegelijk een ultimatum en een vergunning. Zo leert Jezus aan Zijn jongeren mondigheid. Vroeger waart gij onmondige kinderen, ge waart nog onder de wet. Ze waren nog pupillen. Maar nu is Pinksteren gekomen: de jongeren moeten nu zelf gaan aanpakken. ‘Doe uw mond wijd open en Ik zal hem vervullen’. De pupillen worden mondig gemaakt. De poort tot den Vader is open. ‘Ga dan bidden’ zegt Jezus, het is een bevel. Zeg niet: ja, je moet toch maar durven en je moet toch maar | |||||||
[pagina 142]
| |||||||
kunnen en je moet toch maar de vrijmoedigheid hebben, enz. Dat is allemaal waar. Maar met waarheden kun je de waarheid versperren. Als Hij zegt: Mijn Naam is voldoende, dan moet ons dat genoeg zijn. Aanvaard dan Mijn bevel met belofte-gezag. Mijn woord zal u opjagen tot gebed, dat is de gang des geloofs. En zo komen de kenmerken wel.
Dus: De Zoon houdt Zich paraat. Zijn pleidooi is geen waaghalzerij. Denk aan art. 26 van de Ned. Geloofsbelijdenis. Leest U 't maar eens na. Ik vind het het mooiste artikel van onze belijdenis. In dit artikel staat, dat wij een Advocaat hebben bij den Vader. Wij moeten niet een anderen zoeken. De Vader wist, dat we zondaars waren, toen Hij ons dezen Advocaat gaf. Zeg niet: ik ben zo'n zondaar, 'k sta er buiten. Doe niet zo dwaas. De Vader wist best, dat gij zo'n zondaar zijt. Daarom gaf Hij u een advocaat. De gaven van den Zoon zijn het bewijs van de genade des Vaders. Al zijn uw zonden rood als scharlaken. Ik zal ze maken als witte wol, zegt God. | |||||||
III.Zo hebben we dan gezien ten eerste: het gebed en de Heilige Geest en ten tweede: het gebed en de Zoon. We zien dan tenslotte nog: het christelijk gebed en God de Vader. De Vader Zelf heeft u lief, omdat gij Mij lief gehad hebt en omdat gij hebt geloofd, zegt Christus. Dit is 't kenteken, dat de Vader u liefheeft. Dit wordt nu vastgekoppeld aan het voorgaande. Daar staat: Ik zeg niet, dat ik voor u bidden zal. De zaak is namelijk al klaar. Mocht ge nu gaan twijfelen, weet dan, wat Hij zegt: de Vader heeft u lief. De vruchten zijn er. Twee dingen zijn gevonden. Ten eerste: Gij hebt Mij lief gehad en ten tweede: Gij hebt geloofd, dat Ik van den Vader ben uitgegaan. Ge hebt het zwaar gehad. Drie moeilijke jaren hebt ge moeten omgaan met Iemand. Die u altijd de waarheid zei en die nooit heeft gevleid. Zo één volgen kost moeite. Gij hebt alles moeten verlaten, vrouw, kinderen, uw bedrijf. Dit is een offer. Nu gaan we eens zien en we maken de balans op. Gij hebt Mij liefgehad, zegt Jezus en gij zijt Mij gevolgd in liefde. Gij hebt geloofd, dat Ik van God ben uitgegaan. Geen avonturier ben Ik dus, maar wettig gezonden. Ik heb een ‘Ausweis’ van den Vader. Ik ben Zijn wettige Afgezant. Geen figurant, geen eigenwillige. | |||||||
[pagina 143]
| |||||||
Neen! Ik ben gezonden als Messias en gekomen als Jezus! Hij, Die geschorst en afgezet is en gekruisigd is, is legitiem van den Vader gekomen. Door dit te geloven, eert gij Jezus als den Christus. Nu heeft de Vader u lief, want gij hebt Mij liefgehad en gij hebt geloofd, dat Ik van den Vader gekomen ben. Is dit de grond, waarop God u liefheeft? Neen! Indien ja, dan zou het slot van de preek een streep halen door de punten 1 en 2. Als dat zo was, dan zou de grond van het gebed in den mens liggen. Dan zou ik bidden in eigen naam. Maar als ik bid, dan bid ik in Zijn naam. De grond voor het gebed ligt in Hem. Het is dus niet de grond voor de liefde des Vaders, maar het kenteken. Als de Vader u liefheeft, dan geeft Hij u wat. Omdat ge 't verdiend hebt? Welneen: Als een kind van zijn vader te eten krijgt, dan is dat geen verdienste van dat kind. Neen, de vader houdt van dat kind en daarom verzorgt hij het. Het is geen verdienste, maar een bewijs, dat Vader zorgt. Zo ook wij. Heb ik geloof? En liefde? Bid ik? En vind ik daarin een grond voor Gods zorg? Neen, maar dat de Vader voor ons zorgt behoort tot de kenmerken van ons kindschap, dat zijn: de vruchten van Vaders werk. Wij zouden niet geloven en liefhebben, als de Vader het ons niet gaf. Zo maakt Jezus dezen ring weer vast. De grond van mijn gebed ligt buiten mij, in Hem. De Geest neemt het uit den Zoon en de Zoon is van den Vader uitgegaan. En de Vader zorgt voor u door den Geest. Uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen. De Goudsmid sluit den ring. Hij sluit den ring van het vertrouwen, van de trouw tussen God en Zijn volk. Houdt dan het rijke Woord vast met al zijn pijnlijkheid. Ik heb nog nooit een gebed zo pijnlijk gevonden als vanmiddag. Als ik bid, mag ik niet gaan buiten de grens. Als ik bid zeg ik: Vader, ik zeg het, maar eigenlijk zegt Uw Zoon het. We hebben het zo elken dag moeilijk. Want als ik bid, dan zeg ik: Uw Zoon zegt 't, Vader! Dan is een preek niets moeilijker dan een gebed. Bij beide is het: zeggen, wat Hij zegt. Wij huiveren voor 't mysterie van 't gebed en onze onmacht. Wie het mysterie van het gebed ziet, die komt pas helemaal in het gebed. Dan stamelen we: Vader, laat Hij het overnemen. Ik kan niet bidden en niet preken zoals het moet. Ik kan het niet uit eigen kracht. Maar dan zegt God: dat weet ik al. Paulus zegt (Rom. 8): wij weten niet te bidden, zoals het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. De Heilige Geest is advocaat nummer twee en Hij | |||||||
[pagina 144]
| |||||||
weet, hoe het hoort. En advocaat nummer één weet het ook! Hij zendt een anderen Paracleet. Die bidt voor ons, overeenkomstig Gods wil. De Kerk vraagt in Jezus' naam, wat Hij zelf vraagt. Het is niet: Uit God, door de Kerk, tot God zijn alle dingen, maar uit God, door God en tot God zijn alle dingen. God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. We zijn vanmiddag begonnen met den Heiligen Geest, toen kwam de Zoon en we zijn geëindigd met den Vader. Geen wonder. Iedereen begint zo. Als hij geboren is, komt hij in aanraking met den Geest: Doop - Verbond. De Geest brengt dan in geloof tot den Zoon en de Zoon brengt u tot den Vader. Van Gods kant is de cyclus: Vader - Zoon - Heilige Geest, maar van mijn kant is het: Heilige Geest - Zoon - Vader. Alle roem is uitgesloten. Wie roemt, die roeme in den Heere. Amen. |