Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)
(1955)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |||||
Christus, Zichzelf met de Hem gegevenen voorstellend aan den Vader.Ga naar voetnoot1)Tekst: Hebr. 2:13b. ‘Ziedaar, Ik en de kinderen, die Mij God gegeven heeft.’ Gebed:
Hemelse Vader, In den naam van onzen Heiland, die voor ons Zijn leven gaf en daarin Uw recht erkende en daaraan voldaan heeft, willen wij hedenmorgen ons voor U neerbuigen en belijden, dat wij, stof en as zijnde, dien God mogen kennen, die weet wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde, dat wij stof zijn. Wij zelf vergeten dat zo vaak. en wat om ons heen is weet het ook niet of wil het niet bedenken. En ons eigen geweten en ook Uw wet klaagt ons aan, dat wij nooit te verontschuldigen zijn en geen verontschuldiging kunnen vinden in het feit, dat wij maar stof en as zijn. Maar wanneer Gij ons tevoren gezegd hebt, dat er geen verontschuldiging is, als wij daar staan als verantwoordelijke mensen, wien toegerekend wordt, wat in den aanvang der tijden geschied is en ook wat wij vandaag hebben gedaan en dat die toerekening geschiedt aan onszelf ten dode, tenzij wij Hem geloven, die de toerekening voor Zich nam, dan komt Gij ons, die Uw naam belijden en die weer voortgaan met zondigen en die ons dagelijks moeten bekeren en verootmoedigen, daarna zeggen: Ik weet, dat Gij zulk maaksel zijt en stof zijt. En Gij, Heere, Gij, die alle dagen leeft om voor ons te bidden, hebt gezegd, dat Gij het doen zoudt, opdat de vastheid van Uw offerande en de verzoenende kracht van Uw verworven recht ons voor ogen zou staan in elk ogenblik van ons leven. Laat ons in dezen | |||||
[pagina 122]
| |||||
zin schuld voor U belijden mogen en daar niet om heen redeneren, want Gij blaast toch heen door alle drogredenen buiten de kerk en vooral ook in de kerk. Leer ons oprecht met U omgaan en vrijuit spreken, alles zeggen, wat er is en laat ons tot U mogen gaan met een eenvoudig hart, dat niet wil samengesteld zijn en niets achter houdt, wanneer het spreekt tot U en de mensen. Leer ons alzo onze dagen tellen, opdat wij een wijs hart bekomen binnen de kerk. Wij vragen ook Uw zegen over den dienst des Woords, opdat wij den Heilige mogen zien in Zijn heiligheid en te vaster aan Hem verbonden worden. Wil ook den Geest der heiligmaking en der gebeden geven, die uitzuivert in ons hart en in de kerk wat niet is naar Uw wil, die ons ook in de toekomst doet gaan op het pad van Uw recht en waarheid. Laat ons daarin elkander vasthouden, opdat, ook waar wij soms niet weten allen tegelijkertijd hoe het moet in vele opzichten, wij elkaar vasthouden mogen in den wil om voor Uw Woord te bukken, in het gebed om kennis daarvan te nemen en meer te verwerven, om elkaar zo vast te houden, daar, waar alleen broeders elkaar kunnen vasthouden, dat is voor den troon van Uw majesteit. Gedenk Gij allen, die verhinderd zijn om met ons mee te gaan, ouden, zwakken, soldaten, zeevarenden. Wil Gij alles, wat af mocht dwalen, terecht brengen en vasthouden door Uw genade. Gedenk onze koningin met haar huis en haar moeder; wil de regering geven, dat zij den rechten weg moge vinden en gaan om het onrecht te breken en om het gezag, dat toch ook in de wereld wordt aangetroffen, zijn klem te bezorgen. Laat ook in deze week Uw zegen mogen zijn op de bijeenkomsten, die gehouden zullen worden rondom onze Theologische Hogeschool, die ook vandaag onze offerande vraagt hier in deze kerk, en geef, dat in die vergaderingen de Geest van Christus moge heersen in het spreken en zwijgen, dat de band der eenheid moge worden versterkt en wij allen tezamen zien mogen, welken zegen Gij geeft ook in dit opzicht. Wil Gij ook de aanstaande synode van onze kerken door Uw genade leiden en ons allen geven mee te leven met ons gebed. En laat alzo Uw heilige wil ons leven regeren, opdat wij geen ogenblik vergeten, welken rijkdom Gij geeft door Uw trouwmakende genade ook in de vrijmaking der kerken. Houd ons dicht bij U en wil onze schuld ons vergeven om Jezus Christus' wil. Amen. | |||||
[pagina 123]
| |||||
Gemeente, Het zou me niet verwonderen, wanneer onder u er meer dan één was, die vanmorgen bij het lezen van den tekst, zo gedacht heeft: dat is een mooie tekst b.v. inzake den kinderdoop of een tedere uitspraak b.v. aangaande het christelijk gezin. Er is een vader, er is een moeder en die staan thuis aan tafel of bij het doopvont in de kerk en zeggen tot God: Ziedaar, ik en de kinderen, die Gij mij gegeven hebt, ons jongetje in de wieg en ons meisje aan tafel. Intussen houdt deze tekst met den kinderdoop rechtstreeks geen verband. Natuurlijk houdt elke bijbel-uitspraak met alles verband, dus ook deze tekst met den kinderdoop, maar rechtstreeks wordt hier niet op den kinderdoop gedoeld. En ook niet op het christelijk gezin, ofschoon weer langs een omweg deze tekst het gezin raken wil en beheersen. Want de Persoon, die spreekt en zegt: ‘Ik en de kinderen, die Gij Mij gegeven hebt’, is niet een mens, is geen vader van onzen plattegrond en geen moeder uit onze huizen, want die ‘Ik’, die hier spreekt, is geen ander dan Christus Jezus, onze Heere. En die God, dien Hij aanspreekt, dat is niet anders dan de Heere God zelf. Jezus Christus, staande bij Zijn kinderen, zegt: ‘Ziedaar, Ik en de kinderen, die Gij, hemelse Vader, Mij gegeven hebt’. En door deze uitspraak te doen, heeft Jezus Christus meteen ons gezegd, wat wij moeten verstaan onder het begrip ‘familie van Christus’. Wij zijn een beetje ontwend aan dien naam, maar in de geschriften van een paar eeuwen geleden wordt de kerk genoemd: Familie van Christus, Zijn huisgezin. En toen Hijzelf een keer gezegd heeft, toen Zijn moeder buiten was en Hem riep: ‘Roept Mijn moeder Mij? Ik kom niet voor den dag. Ik blijf hier preken, want hier in de zaal, waar Ik sta te preken, is iedereen, die van Mijn Vader den wil doet, Mijn moeder en Mijn broeder en Mijn zuster’, toen heeft Hijzelf in dat ogenblik gezegd, wat Hij verstaat onder de ‘familie van Christus’. Dat zijn geen verwanten, maar dat zijn allen, die den wil van Zijn Vader doen, een huisgezin, de familie van de kerk. En zo komt deze tekst naar ons toe, ook met directe aanwijzing omtrent de vraag, wie onze broeders zijn. Broeders zijn in Christus' mond diegenen, die in de kerk den wil van Zijn Vader doen. Hij zegt: als wij Abrahams kinderen zijn, dan zijn wij onderling broeders, Zijn kinderen, door den wil des Vaders te doen n.l. in de kracht van den Heiligen Geest. | |||||
[pagina 124]
| |||||
Laten dan ook wij vragen: Wie zijn onze broeders? en daarom spreken over het onderwerp, dat ik zo zou willen formuleren: Christus, Zichzelf met de Hem gegevenen voorstellend aan den Vader
| |||||
I.In de eerste plaats gaan we na, hoe Christus Jezus zichzelf en de Hem gegevenen den Vader voorstelt in hun onderlinge ongelijkheid. Het verschil, dat tussen beiden bestaat, wordt duidelijk aangegeven, terwijl Hij zegt tot den Vader: Kijk eens aan, wij samen. Ik denk, wanneer ik deze dingen zeg, aan den catechismus, wanneer deze spreekt in Zondag 13 over de vraag naar het onderscheid en de gemeenschap tussen Christus en de Zijnen. Dan is de vraag, hoe kan dat nu? Hij heet Gods Zoon; wij heten ook Gods zonen. Hij en wij hebben dus denzelfden naam: Gods kinderen. En als God dan een massa kinderen heeft, hoe kan Hij dan heten. Gods eniggeboren Zoon of Gods enig Kind? Dan zegt de catechismus: Ja, ja, we dragen denzelfden naam; we zijn kinderen van één Vader en dus eigenlijk broeders, want men noemt kinderen van denzelfden Vader toch broeders? Maar Hij is anders Gods kind dan wij Gods kinderen zijn. Hij is het van eeuwigheid, door eeuwige generatie uit den Vader en door Zijn eigen waardigheid, zonder genade; en wij worden kinderen door genade. Daar is ook die gedachte: We hebben één naam, we zijn broeders, aan één tafel zullen we samen eten, we hebben één Vader en toch, er is een geweldig verschil. Dat moogt ge nooit vergeten. Dezelfde afdeling van den catechismus gaat dan verder. Daar staat: hoe kan dat nu? Hij is onze Heere, en de Heer is toch zeker onderscheiden van den knecht? Nu zijn wij gemeenschappelijk broeders in één gezin èn Hij is onze Heere. Dan zegt de catechismus: Hij heeft ons gekocht met Zijn eigen bloed. liet onderscheid is toch weer gemeenschap, want nu wij Zijn eigendom zijn en meteen Zijn broeders, staan we op één platform. Onder één dak leven we en toch: er is verschil. In de gemeenschap van broeders is er verschil en in het verschil van Heer en knecht is ook gemeenschap. Die afdeling van den catechismus met die dubbele gedachte: | |||||
[pagina 125]
| |||||
eenheid en toch verschil, verschil en toch eenheid, moeten wij ook bij dezen tekst voor ogen houden. Hier is gemeenschap. Hij zegt niet: Vader, Ik sta hier en dáár staan de kinderen. Hij zegt niet voor den troon der hoogste Majesteit, dat men Hem afzonderlijk moet presenteren en dat dan straks de anderen mogen komen. Hij zegt: Vader, Ik zal Mij presenteren, maar met Mijn broeders. Want Gij en Ik zijn Vader en Zoon, maar Gij en zij zijn ook Vader en zonen. Dus Ik zeg: Ziedaar, hier staan wij samen. Hij presenteert zich met de Zijnen aan de hoogste Majesteit. Toen de Koningin onlangs receptie hield, werden eerst apart aan haar voorgesteld die met haar verwant waren, en daarna kwamen de anderen, die ter receptie ontvangen werden. Nu, op dit ogenblik staat Jezus Christus niet op den troon, ofschoon Hij daar elken dag zit. Maar Hij gaat nu vandaag van den troon afstappen en zegt: Vader, op Uw troon zie Ik U zitten en vóór den troon staande, zeg Ik: Receptie, Vader. Ik kom aan met die broeders van Mij: ziedaar, Ik en de kinderen, die Gij Mij geeft. Dus Hij houdt receptie met ons en stelt tegelijk zich voor aan den Vader, maar terwijl Hij het doet, is het onderscheid scherp getekend. In de eerste plaats door het woord ‘geven’ en daarna door het woord: ‘Gij hebt ze Mij gegeven’. Wanneer iemand zegt in de wereld: daar is een kind en dat kind is mij gegeven, dan denkt iedereen direct aan een kind en z'n vader en z'n moeder. Alle kinderen in de kerk vanmorgen zijn gegeven aan hun vaders en moeders en God gaf die kinderen aan die vaders en moeders. Want dat ge geboren zijt, kinderen, daar konden vader en moeder niets aan doen, dat was de Heere met Zijn almachtige daad, die de kinderen geeft aan hun vaders en moeders. En dus, wanneer de mens zegt ‘gegeven’, voelt iedereen: hier is verschil, ouders èn kinderen. Is dat hier aanwezig? Spreekt zó Hij, die zegt: Ik en de kinderen, die Hij Mij gaf? Het wonder is hier dit, dat Hij spreekt in de taal van iederen vader en moeder, terwijl iedereen weet, dat Jezus Christus nooit één kind gehad heeft in den zin van vader en moeder hier in de kerk. Wij denken daar weinig over na, maar het is toch een feit, dat de aandacht verdient. Jezus Christus is nooit getrouwd geweest. Zegt niet: och, dat onderwerp moeten we laten rusten, dat is te kies. Ik zeg, welneen, wat Hij doet en laat is gedaan en gelaten om de wet des Heeren. Als Hij dus niet trouwt, is dat niet vanwege de verachting van het huwelijk, Zijn eigen geschenk en op- | |||||
[pagina 126]
| |||||
dracht, maar hier moet iets achter liggen. Nu wil ik niet proberen, het onderwerp uit te putten. Het is onuitputtelijk. Maar ik wil één ding zeggen. Het antwoord geeft Hebr. 2. Waarom trouwde de Heere Jezus niet en krijgt Hij geen kinderen, zoals gewone vaders in de kerk? Daar staat nu dit: Zijn taak was om te zijn ons aller broeder en om te zijn ons aller broeder. Wanneer een man of vrouw vader of moeder worden en ze krijgen kinderen, dan is daar dus een aparte band tussen die beide mensen, vader en moeder, èn dat kind. Die aparte band is zeer bijzonder. Een kind staat tot zijn vader in nauwer relatie dan tot de buurvrouw of tot zijn eigen vrienden. Vader en moeder hebben een zeer bepaalden band aan hun kinderen en in de hele wereld zal die band niet neer te halen zijn. Krijgen de kinderen weer kinderen, dan wordt de band slapper tussen dien eersten vader en moeder en de kleinkinderen. En komen er drie geslachten of vier of vijf, dan wordt die band hoe langer hoe slapper. Want die paar kinderen, die ze hadden, hebben een aparten band gehad, volkomen verschillend van die later in andere mensenverhoudingen hun tegemoet komt. Nu dan, als Jezus Christus in dien gewonen zin kinderen zich had genomen, dan waren er een paar mensen in zeer bijzonderen zin Hem verwant geweest. Dan zouden een paar mensen zeggen: Hij is familie van mij. Dan was de Heiland van een paar mensen dus een bijzondere vriend geweest en in het bijzonder vader. Iets aparts in de grote kerk-familie. Maar Hebr. 2 zegt: Weet ge, wat Hij doen wil? wat Zijn eer is? Daar staat: Hij schaamt zich niet, onze broeder genaamd te worden en omdat Hij zich niet schaamt, van ons allemaal de broeder te heten, daarom zou Hij zich wel geschaamd hebben, van een paar mensen vader te heten. Hij wil allen, die Hem toebehoren op gelijke manier toebehoren. Hij trekt er geen één voor, Hij heeft geen aparte banden. In welken tijd ge leeft, op welke plaats ge woont, ge kunt allemaal in dezelfde verhouding tot Hem staan: broeder onder de broederen. Hij heeft niemand in de wereld verwekt om te zijn in bepaalden zin Zijn familie. En zó dus kan Hij zeggen: Ik en de kinderen, die Gij Mij gegeven hebt. Ze hebben allemaal denzelfden band. Ze zijn Mij gegeven. Maar hier voelt iedereen, dat woord ‘geven’ moet wat anders betekenen, dan wanneer gij zegt: bij mij is een baby geboren, dat kind is ons gegeven. Een ‘kind’ is wat anders bij u, als gij een kindje krijgt, dan bij Hem, als Hij zegt: de kinderen zijn Mij | |||||
[pagina 127]
| |||||
gegeven. Het woordje ‘geven’ houdt dus het onderscheid vast, maar zegt meteen: dat is een ander ‘geven’ dan wat wij hebben. Is dat ‘geven’ dan minder van betekenis? En is de onderscheiding tussen Hem en de kinderen een beetje slapper dan wanneer gij vader en moeder zijt? Neen gemeente. Het is andersom. Als ouders hier zeggen: dat kindje is mij (ons) gegeven, is dat een groot verschil. Maar als Hij zegt: die kinderen allemaal zijn Mij gegeven. is er nog veel groter verschil, dan wanneer een vader of moeder zegt: ik kreeg een kindje. Paulus zegt trouwens, dat alle vaderschap dat op aarde is, naar God genoemd wordt. Niet omgekeerd, dat God Vader heet, omdat wij den mooisten vadernaam op Hem mogen overdragen. Welneen, God is geen Vader naar onze gelijkenis, maar Paulus zegt: wij zijn vader naar Zijn beeld en gelijkenis. Het echte vaderschap is alleen bij God. Wat wij krijgen is maar een zwakke afschaduwing ervan. En als God de enige echte Vader is, is ook Jezus Christus de enige echte broeder. Het woordje ‘geven’ betekent hier wat anders, dan het ‘geven’ bij een vader en moeder. Het is een geven op twee manieren. Het is een geven eerst vóór alle tijden in den Raad der eeuwigheid, die men noemt den Vrederaad en het kwam daarna tot stand en daarom tot stand in den tijd, toen de kinderen, die Hij bezit uit den Geest Gods werden wedergeboren door het Woord. Wat dat eerste betreft, die Vrederaad heet in de kerk de handel tussen God den Vader en God den Zoon, waarbij de Vader den Zoon belooft, dat Hij alles zal doen wat nodig is om den Zoon te geven een volk, een kerk, een familie van verlosten en waarbij de Zoon belooft, dat Hij alles zal doen wat nodig is om de familie, die Hij roepen zal, te geven een rechtsgrond om Gods kinderen te heten, nl. het bloed van Golgotha, dat Hij storten zou voor de vergeving der zonden. Die vrederaad is geen genadeverbond. Het verbond der genade noemen we de handeling van God met de gelovigen en hun zaad, die handeling, die niet gaat over hun hoofd heen, maar gewoon met hen wordt verricht, waar zij bij zijn. Maar de vrederaad gaat wél over ons hoofd heen. Wij zijn verkocht aan Christus, vóór we het wisten. Ik kan ook zeggen: wij zijn gegeven aan Christus, vóór we het wisten. Zoals de verkiezing en de verwerping over onze hoofden heengaan en gebeuren in de eeuwigheid, als raad Gods aangaande de mensen, zo is ook hier dat ‘geven’ iets dat gaat over onze hoofden heen. Wij zijn cadeau gedaan, wij zijn | |||||
[pagina 128]
| |||||
weggeschonken, wij zijn overgedragen uit Gods eigen handen in de handen van den Zoon, eer wij er waren. Sommige winkeliers verkopen waren aan de klanten, die niet in den winkel liggen. Zo verkoopt ons de Vader en zo schenkt ons de Vader weg aan den Zoon vóór wij er zijn. Eer iets van ons begon te leven, was alles in Zijn boek geschreven. Het is geven vóór de grondlegging der wereld. En nu voelt ge wel: dat geven is volkomen anders dan elk ander geven. Vader en moeder krijgen kinderen. Ja, ze krijgen maar betrekkelijk, want geen één wordt vader zonder moeder, geen één wordt moeder zonder vader. Wij zijn afhankelijk van God. En als de Heere zegt: het zal niet gebeuren, dan komt daar geen kind. Hij sluit de poorten van geboorte toe, als Hij wil. En als ik een kind in de wereld het mijne noemen mag, kan ik zeggen: dat is mijn kind, maar wij zijn familie in passiviteit. Ik heb óók weer een vader en moeder, die hadden er ook weer een en zo kom ik bij Adam terecht, die God als Vader gehad heeft. Ik geef dat kind geen vlees en bloed en ik geef dat eigenlijk ook niet door. Kinderen en ouders zijn instrumenten in Gods eigen handen. Wij ‘krijgen’ heel betrekkelijk. Maar als de Vader zegt van eeuwigheid: Mijn Zoon, Ik geef U Uw gemeente ten geschenke, is dát geven in volstrekten zin, absoluut geven. De Vader beschikt over Zijn eigen gemaakte schepselen en geeft de kinderen nu bij voorbaat aan den Zoon. Dat is vrije handel. En dan komt het tweede geval. Het eerste geven was in eeuwigheid, het tweede is in den tijd. Want omdat God de kinderen aan Christus geeft in de eeuwigheid, daarom geeft Hij ze ook aan Hem straks in den tijd. Hij zendt Zijn Geest uit, Die ze wederbaren moet. Het Woord is het zaad der wedergeboorte en door het Woord te geloven, worden ze ook wedergeboren. En als de Heilige Geest met die almachtige daad het leven werkt in een kind, dan zegt de Vader: Ik heb die koopwaar en dat geschenk aan U overhandigd vóór den tijd weliswaar, maar nu kom Ik die waar leveren, nu kom Ik het gekochte U doorgeven. Ik heb kinderen, die dood waren, tot leven gebracht en omgebogen; door het Woord, dat de kerk baart en door de kerk, die het Woord bedient, is de familie uitgebreid en gegroeid eiken dag en na iedere preek; elke ambtsdienst, die in de kerk gebeurt, is toebrenging van kinderen aan den groten broeder Jezus Christus. Vader, hier zijn wij samen, hier ben Ik en de kinderen, die Gij Mij geeft. Gij geeft ze Mij, Vader, in den | |||||
[pagina 129]
| |||||
Vrederaad vóór den tijd, door toebrenging in den tijd tot in het eind der dagen. ‘Geven’ is een volstrekte daad, want geven, ook in den tijd, is een almachtige daad van wedergeboorte. Dat woord is schepping en niet verandering in den zin van restauratie of reparatie; het is een nieuwe schepping. Alleen die nieuwe schepping brengt mij onder den Vader als Zijn kind en Hij geeft mij aan den Zoon als Hoofd des lichaams, als den Koning van het huis, als eerstgeborene onder de zonen en als den Middelaar van het Verbond der genade. | |||||
II.En wie nu het onderscheid zag, die kan nu zien de gemeenschap. ‘Vader, hier zijn wij nu, Ik en die kinderen. Aan U zijn wij allemaal onderworpen. Uw leven en het Mijne, Vader, zijn in elkaar overgegaan van eeuwigheid. Maar als mensenkind, als Hoofd der kerk, ben Ik ook Uw knecht, wat ook zij hier zijn. Ik schaam Mij niet, hen broeder te heten.’ Daarom is Hebreën vol van die éne gedachte: Hij schaamt zich niet te heten onze broeder. Wij spreken vaak van den Heere Jezus. Dat moet ook. Wij zijn schuw om te zeggen: broeder Jezus. Toch mag dat. Jezus, mijn broeder. Als Hij zich niet schaamt voor dien naam, moet ik mij dan schamen? Ik zei straks: Het is geen ‘geven’, zoals hier. Daar is geen Vader, zoals hier. Er is geen Moeder, zoals hier. Daarom staat ook in dezen tekst: Hij is broeder geworden door eigen keus. Als hier in de kerk een zusje een broertje heeft gekregen, dan zal ze zeggen: ik kreeg een broertje. Maar geen enkel kind néémt zijn broertje tot broertje. Maar als Hij zegt: Vader, het zijn Mijn broeders, dan zegt de Hebreën-brief (Hoofdstuk 2): Ja, want Hij nam ons als Zijn broeders. Broeders van vlees en bloed, dat betekent: als kinderen, die God in de wereld heeft geplaatst. Dat staat zoi mooi in vers 14. Omdat Gods kinderen, die de Vader hebben wilde tot kinderen, vlees en bloed hebben, daarom nam Hij vlees en bloed aan. Hij verkoos de bloedsgemeenschap. Deze broeder is niet door de noodzaak onze broeder. Hij wou het zelf. Hij nam ons bij voorbaat tot broeder aan en werd geboren om te kunnen zijn broeder. Mijn gewone broeder is geboren uit één familie met mij. Maar hier is het net andersom: niet geboren toevallig uit één familie en daarom broeder. Neen, Hij zei bij voorbaat: Ik wil broeder zijn en daarom neem ik aan hun vlees en bloed. En nu gaat Hebreën dat op drie manieren bewijzen. | |||||
[pagina 130]
| |||||
Eerst haalt de apostel een tekst aan, in het vorige vers, uit Psalm 22. Ik ga sterven voor de zonden, maar Ik ga ook opstaan straks en Ik loof eerlang U in een grote schaar. Onder Mijn broeders zal Ik psalmzingen. Den priester zie ik staan hier onder Zijn broeders om God te loven. Dan komt bewijs twee. Bewijs twee is aangehaald uit Psalm 18. Er staat: Mijn betrouwen zet ik op den Heere. Is dát nu een bewijs, dat Hij broeder heten wil? Ja, het staat er. Want Psalm 18, die hier wordt aangehaald in den beginregel, dien kunt ge ook vinden in 2 Sam. 22. Daar zingt Koning David een Psalm. Wanneer? Daar staat: Als God hem rust gaf van al zijn vijanden. Toen kwam de laatste daad: David sloeg de reuzen dood. Hij begint met Goliath en eindigt er ook mee. Er staat ‘reuzen’. Reus I was Goliath. Hij sloeg hem dood en kreeg een troon. Reus II en die anderen waren even lang. Lees maar 2 Sam. 21, dat eindigt met reuzen. Die kreeg David ook klein. En toen de vijanden weg waren en de reuzen dood, toen heeft David de ark gehaald. Hij zong van rust en vrede met zijn volk. Hij weet: ik ben koning, maar koning van de theocratie, geen tyran, geen sultan, maar broeder van allemaal. En Michal lacht wel achter de gordijnen, omdat de koning met eenvoudige mensen gaat huppelen. Laat ze lachen, sla haar schoot met dorheid straks; dat mens kan geen kinderen krijgen in de kerk, zij kent de familie niet in de kerk en zij verstaat niet, hoe de koning dansen kan met het gewone volk. God, staat er, heeft Michals schoot toegedaan, want een vrouw, die zó spot, kan geen kinderen van Israël krijgen en geen moeder zijn van Israël. Een kind in de kerk is geen zaakje van bloed, maar van geest en van ambt. Men kan ongetrouwd zijn, net als de Heiland, of getrouwd zonder kinderen, en tóch zijn familie van Jezus en een vader in Israël, kerkvader, en een moeder in Israël, als het Woord ons maar samen bindt aan Hem. En als zo David rusten mag en zingt Psalm 18, dan staat de koning onder de broeders en niet boven de onderdanen; hij is koning van de theocratie. Let op: Psalm 22 - Priester; Psalm 18 - Koning; en nu Jesaja 8 - Profeet. De profeet Jesaja had een massa tegenstand bij de deftige heren. Koning Achaz zei: Die man praat van vrede, vrede door het geloof. De mensen zeiden: die man, Jesaja, is onwezenlijk, hij is onpractisch. En toen de grote massa zei: Weg met dien man, met z'n | |||||
[pagina 131]
| |||||
eeuwige polemiek tegen den koning, toen zei Jesaja - en God liet hem dat zeggen -: Verzegel de wet onder mijn leerlingen en bind de getuigenis maar toe. Dat betekent een oordeel en ook zegen. Want de profetie, die de grote heren van de kerk verwierpen, die wordt toegebonden. Dat is ook een zegen. Bind ze toe onder mijn leerlingen. Dat zei hij toen, neen, dat zegt de Vader tot Jesaja. Want zo'n man, die onderwijs geeft uit de Schriften, die baart de kinderen door het Woord. En Paulus zegt: Ik heb u geteeld door het Evangelie. Je wordt in de kerk vader, al heb je nooit een vrouw gezien, door het Woord. En als Jesaja kinderen krijgt in zijn leerlingen, dan komt daarna Jesaja met zijn familie. Hij heeft twee zonen. De eerste heet: Schear-Jaschub. Dat betekent in oorlogs-politieken stijl: het wordt oorlog en dan gaan we er aan, maar de rest komt terug uit de concentratiekampen, het overblijfsel alleen komt terug. Maar de oorlogspolitiek is meteen een profetie van het Evangelie in kerkstijl. Het kan óók betekenen: het overblijfsel bekeert zich, dat restje, dat overblijfsel der verkiezing Gods (Jes. 31), het bekeert zich tot God. De andere zoon heet Maher Schalal, Chas Bas. Dat betekent: binnenkort wordt de staat gesloopt en met een paar maanden zijn wij er uit, voor zover het vlees aangaat. Maar het betekent ook: wie u benauwt, wordt opgeslokt. Assyrië zal ook hen nemen. We gaan samen in ballingschap. Let op: Priester - Psalm 22, Koning - Psalm 18, Profeet - Jesaja 8. En als Jesaja zijn leerlingen heeft die geloven, en zijn kinderen van zijn eigen vrouw, wier namen een preek geweest zijn, dan zijn zij samen kinderen, die God hem geeft. Die twee jongens van vlees en bloed, wier namen kerk-thema's zijn èn die andere kinderen, zijn leerlingen. De bloedbaan neemt God aan; hij mag zijn jongens houden. Ook vandaag neemt God de bloedbaan nog aan, anders was er geen kinderdoop. Maar de bloedbaan is het tweede. Student is méér dan kind. Zó is Jesaja met zijn kinderen naar het vlees èn zijn leerlingen, één familie die zich bekeert, en zegt: Vader, daar staan wij samen, ik en de kinderen, die Gij mij geeft. De familie van Jesaja wordt niet bepaald door vlees en bloed, maar door het doen van den wil des Vaders. Zo, gemeente, gaan we nu eindigen. Wij hebben ook onze kinderen. Dankt God er voor. Neem de bloedbaan aan, maar neem | |||||
[pagina 132]
| |||||
ook aan het Woord. Het Woord heerst over het bloed. Als in de vrijmaking om 's Heeren wil de man zegt tot zijn vrouw: het gaat niet goed en als een jongen zegt tot zijn verloofde: wij moeten eerst samen buigen voor het Woord, zeg dan niet: wat een misère, ook niet: spijker de zaak maar aan elkaar, maar: verenig en scheid naar het Woord! Broeders zijn zij, die in de kerk het Woord des Heeren aanhoren en daarna doen. En als we zó de dingen zien, zien we Christus in gemeenschap en onderscheid. De kerk is Zijn familie, door het Woord gebouwd. Als we dat zien zeggen we: Heere, we laten ons nooit binden onder geen beding. Maar als Gij eenmaal blijkt te binden, bind ons zelf Heere, en maak ons daarin vrij en geef ons een gezonde kerkopvatting en een prachtige kerk-gemeenschap en de éne kerkfamilie, die geboren wordt door toedoen van Uw wil. Jezus zegt, rondom ziende, maar binnen de wanden, waar de preek nog klinkt: wie daar in huis den wil des Vaders doet, is Mijn moeder en Mijn zuster en Mijn broeder.
Ps. 22:16. Amen. |
|