Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)
(1955)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |||||||
De dubbele werking van Christus' éne verhoging,Ga naar voetnoot1)Tekst: Ef. 4:8. ‘Daarom zegt Hij: Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangen genomen en heeft den mensen gaven gegeven.’ Gemeente, God is één. Wanneer wij dit belijden bedoelen wij daarmee, dat God niet in delen is te delen. Wij kunnen nooit de ene eigenschap van Hem tegenover de andere stellen. Wij kunnen nooit één van Zijn deugden losdenken van de andere, maar het is zoals wij het zingen in den psalm: Door àl Uw deugden aangespoord, hebt Gij Uw Woord en trouw verheven. Daarom kunnen wij ook zeggen: in elk werk Gods treedt de ganse Vader van den Heere Jezus Christus voor ons. En in elk werk Gods toont Hij ons Zijn genade en Zijn recht, openbaart Hij Zijn liefde en Zijn toorn, doet Hij ons Zijn zegen en Zijn vloek horen. Wie God gelooft, gelooft in de eenheid van Zijn openbaring. Zo spreekt ook onze tekst van Hem. In één uur heeft Hij de gevangenis gevangen genomen en den mensen gaven gegeven. Onze tekst zegt: In de ene acte van Christus' hemelvaart geschiedt een dubbel ding, verterend en vertroostend. Wij spreken u vanmorgen over: De dubbele werking van Christus' éne verhoging. En wij letten op:
| |||||||
[pagina 103]
| |||||||
I.Dat Christus een dubbele werking doet, als Hij ten hemel vaart, enerzijds verschrikkend en anderzijds vertroostend, heeft in de heilshistorie een voorbeeld gekend. Gij weet, dat het hele Oude Testament een voorbeeld is. Als in den Kerstnacht de Christus geboren wordt, is dit maar niet het vallen van een ster uit de lucht, maar het opschieten van een zaad. Wij weten, dat heel Christus' werk vroeger is afgebeeld door offers en ceremoniën, door wetsbepalingen en tempeldienst. Dat alles werd vervuld bij Christus Jezus' komst in Bethlehem. Het oude Verbond was advent. Het was vol voorbeelden van den komenden Christus. Ge kunt geen tekst uit het Oude Testament lezen, of ge moet aan Christus denken om hem te verstaan. In onzen tekst lezen we: Daarom zegt Hij. De vraag komt op: Wie is die Hij? En wanneer sprak Hij? In onzen Bijbeltekst staat HIJ met hoofdletters geschreven. Hier wordt dus mee bedoeld: God. Er kan ook staan: Zij. Dan zou de Heilige Schrift er mee bedoeld worden. Dit zou ook naar het oorspronkelijke Grieks geoorloofd zijn. Hoe ge het ook leest, Hij of Zij, het is altijd goed. Immers, in de Heilige Schrift spreekt God zelf. Maar Hij is toch eigenlijk het echte. God spreekt altijd in den Bijbel. Hij is steeds aan het woord. Hij zegt wat, de Vader, Die de eeuwen omspant, Die Zijn Zoon van eeuwigheid aan Zich verplichtte in het Verbond des vredes; Hij zegt wat nodig is om de eenheid tussen Hem en den mens te herstellen en Hij zegt aan den mens wat nodig is om die eenheid zalig te genieten. En waar zegt Hij dan: Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangen genomen en heeft den mensen gaven gegeven? Onze tekst is een citaat uit Psalm 68. Gij allen kent dien psalm, vooral de berijming: Gij voert ten hemel op vol eer; de kerker werd Uw buit, o Heer! Gij zaagt Uw strijd bekronen met gaven tot der mensen troost, opdat zelfs 't wederhorig kroost altijd bij U zou wonen. In deze enkele woorden spreekt God dus Zelf. Hij zegt: dit gaat er gebeuren wanneer Mijn Zoon opvaart naar den hemel. Eén enkele acte. En toch een dubbel ding. Hij neemt de gevangenis gevangen en zegent den mens. Hij slaat dood en Hij streelt zachtkens. De vraag komt op: wat bedoelt Psalm 68 eigenlijk? Wordt hier zo maar abrupt gesproken over den Christus? Wordt hier zomaar | |||||||
[pagina 104]
| |||||||
zonder meer plotseling iets gezegd over Hem? In zekeren zin: ja. De dichter zag den Christus komen. Aan den horizon zag hij verschijnen het beloofde vrouwenzaad. Maar toch is dit ook niet abrupt. Immers, dit woord wordt gesproken op zijn eigen tijd. En die eigen tijd is Christus' tijd. Heel het oude Verbond werkt op Christus aan. En Christus werkt in het oude Verbond naar Zijn komst heen. Zo is dus de tijd van den psalmdichter Christus' tijd. De dichter zag later in de toekomst den Christus komen, maar Hij zag Hem ook reeds in zijn eigen dagen. Wanneer leefde deze dichter dan? En wat zag hij precies gebeuren? Deze psalm is geschreven in de dagen van de opvoering van de ark naar den tempelberg te Sion. Ge kent die ark wel: die mooie kist van goud in den tabernakel. Ge kent ook het verhaal, hoe die ark een tijdlang overal gezworven heeft, totdat hij door David weer teruggebracht wordt op de hoogte van Sion, den berg waar later in Salomo's tijd de tempel is gebouwd. En zie, daarvan zingt nu Psalm 68. De dichter zegt: wanneer die ark naar boven gaat, dan vaart Gij, o God, op. Stijgt de ark omhoog, dan betekent dit een hemelvaart van God. Is dit nu eigenlijk geen dwaze afgoderij? Stel je voor: daar gaat een kist een klein eindje naar boven en dan roept een dichter uit: dat is een hemelvaart! Gaat er een kist naar boven, dan zingt een psalmist: God vaart omhoog. Dat is toch afgoderij? Sion stak toch eigenlijk maar een klein eindje uit boven de vlakte. En wie durft er dan te spreken van een hemelvaart? Die kist, dat is God toch niet? Dan vaart God toch niet omhoog? Is dit inderdaad dwaasheid en afgoderij? Op deze vraag antwoorden wij: ja en neen. Wanneer men die ark beziet in ongeloof, ja, dan is het afgoderij en dwaasheid. Maar wie God gelooft en zo over die ark gaat spreken, die pleegt geen afgoderij. Dan is het de volle waarheid. Hoe kan dat dan? Dat kan hierom: Omdat God de HEERE en Zijn ark wel onderscheiden zijn, maar nooit gescheiden. De ark des Heeren is wel van God onderscheiden. Immers die kist blijft een kist, en het goud daaromheen blijft goud. En dat kan God niet zijn. Maar als het Woord Gods zegt: Ik verbind Mij aan die ark tot op Christus' komst toe, dan zegt de HEERE door Zijn Woord, dat Hij die kist in beslag genomen heeft, en in Zijn dienst gesteld. | |||||||
[pagina 105]
| |||||||
En zo, zo zijn de ark en God nooit te scheiden. Dit heeft God er in gehamerd en wel op een zeer pijnlijke manier. Gij kent de historie. Israël dacht: Wie de ark heeft, die heeft God. Maar het zei dit in bijgeloof. In den strijd met de Filistijnen moest het volk van God het onderspit delven. Het deinsde achteruit. Toen klonk er een roep door het leger: Haal de ark! want wie die kist uit den tempel heeft, die heeft God. Toen men dit echter zei, triumfeerde het bijgeloof. Men was het Woord Gods omtrent de ark kwijtgeraakt. Toen zei de HEERE: nu zal Ik u, Mijn volk, een scherpe les gaan leren. Deze les namelijk, dat Mijn ark en Ik altijd onderscheiden zijn. Immers, Mijn Woord bindt Mij aan die ark tot op den dag van Christus' komst. Maar raakt ge Mijn Woord omtrent de ark kwijt, dan zult gij het aan den lijve ondervinden, dat Ik en Mijn ark terdege onderscheiden zijn. En wat doet de HEERE nu? Hij laat de Filistijnen winnen en de ark gaat in ballingschap. Hij wordt gevoerd naar Asdod. De Filistijnen dachten nu: wij hebben de ark te pakken, nu hebben wij ook den God van Israël. Wij zijn de gevangenis-directie van Israëls God. Dan breekt een priester zijn nek en een pasgeboren kind wordt Ikabod genoemd; de ere is weg. Dat was een ramp over de kerk. Toen heeft de kerk geleerd dat de HEERE en Zijn ark altijd onderscheiden zijn. Want wie die kist heeft en het geloof niet, heeft ook den God van de kist niet. De Filistijnen denken nu: wij hebben Israëls God. Maar God draait nu de rollen om. Mijn volk moest leren dat de kist en haar God wel onderscheiden zijn, maar gij, o Filistijnen, zult het nu Ieren, dat de ark en Ik nooit te scheiden zijn. De ark wordt gebracht in Dagons tempel. En wat gebeurt er nu? Dagon valt voorover. De Filistijnen denken: Die ark is toch een kwaad ding. Zou dan toch de God van Israël er aan gebonden zijn? Ze gaan dan de ark rondvoeren en overal waar zij komt, daar zaait zij dood en verderf. De Filistijnen voelen het nu: wie de ark heeft, die heeft God. Zo worden ze gedwongen om op een nieuwen wagen zonder aandrijving de ark weer weg te voeren naar het land van waar zij gekomen was. Als Israël de ark weer ziet, dan roepen ze het uit: we hebben God terug. En weer spreekt hier het bijgeloof. Men grijpt de ark aan. Er schiet vuur van den hemel, en er vallen doden. Een tijdlang moet de ark nu rusten in een particuliere woning. Als David dit echter hoort, dan vindt hij dat niet in den haak: Ik, de | |||||||
[pagina 106]
| |||||||
koning woon in een paleis, en de HEERE heeft geen tempel. Dat zal anders moeten worden; immers. God staat boven mij. Hij heeft priesters en profeten en koningen aangesteld, Hij moet een tempel hebben. En zo komt David tot het plan om de ark naar Sion te brengen. Op zekeren dag, als de Filistijnen verslagen zijn, haalt hij de ark. En hij brengt haar naar Sion, waar straks de tempel gebouwd zal worden. En dan zingt hij een lied: Wat ben ik blij, zie, de ark gaat naar boven. Wat zeg ik? De ark? God vaart naar boven! Hij stijgt ten hemel op vol eer. Deze ark-opstijging is een hemelvaart van God. Nu één van beide: het is overdrijving en afgoderij, of het is de volle waarheid. Wanneer wij Gods waarheid zien en den Heere vrezen, dan is dit spreken géén afgoderij. Want wie gelooft in het Woord en Davids groten Zoon ziet komen in het vlees, die weet dat het teken en de betekende zaak samengaan door het Woord. Het komt op het Woord aan. God leert ons dus een dubbel ding: Hij en de ark zijn wel onderscheiden, want de eenheid van God en mens, in de ark gesymboliseerd, moet nog vlees en bloed worden in Christus Jezus. Maar de ark en God zijn nooit gescheiden. Want God zelf heeft begeerd om aan die ark gebonden te zijn tot op den dag van Christus Jezus' komst. Het Woord Gods bindt het teken aan de betekende zaak. In het geloof kan de dichter het zeggen: als de ark opstijgt, dan stijgt God op. Die in het geloof het teken van Doop en Avondmaal gebruikt, die weet, dat door het Woord het teken is verbonden aan de betekende zaak. Zo waarachtig als gij in het geloof het doopwater ontvangt en het teken van brood en wijn gebruikt, zò waarachtig is de betekende zaak aan u vervuld. | |||||||
II.Daarom kwam het er voor den dichter op aan dat hij den Christus zag komen. In Davids tijd was die ark slechts wat hout en wat goud. Dat hout moest verdorren en dat goud moest weg. Immers, het is vandaag ook weg. Want God is van eeuwigheid bestemd om blijvend te zijn God-Immanuël, God-met-ons. En hoe kan dat gebeuren? Dat kan, omdat God en mens samenkomen in den mens Jezus Christus, den Zoon van God. Nu moet ge dit niet gaan vergeestelijken en gaan zeggen: het hout van de ark, dat is Christus' lichaam. Neen, ge moet het Woord horen en geloven. De ark was | |||||||
[pagina 107]
| |||||||
het voorbeeld, maar Christus is de werkelijkheid. De kreet: Immanuël, is vervuld in Christus Jezus. Daarom overdreef David niet, toen hij sprak van de opstijging der ark als een hemelvaart van God. Want dit woord, eens gesproken door den dichter van Psalm 68, is vervuld in Christus Jezus. Hij was het, Die ten hemel voer vol eer. Toen ging God naar den hemel om hier te blijven, toen ging een Mens naar den hemel om dààr te blijven. Als een Mens ten hemel vaart, dan betekent dit dat God en ik niet te scheiden zijn, en als God ten hemel vaart, dan betekent dit, dat zij nochtans steeds onderscheiden zijn. Toen David de ark opvoerde naar den tempelberg, toen schoten daaruit vlammen vuurs, die de gevangenis gevangen namen, maar ook strelende tongen waren, vol van genade en barmhartigheid. Wat David betreft, hij was ook een koning, evenals Christus door God aangesteld. En in zijn opvoering van de ark verrichtte hij een dubbele werkzaamheid. Want wanneer voerde hij de ark naar Sion? Toen zijn zwaard mocht rusten, zo staat er geschreven. Hij had de Filistijnen verslagen, zij die dachten God gevangen genomen te hebben, had hij gevangen genomen. Als David feest houdt, dan beheerst de Davidische vrede zijn rijk. Er wordt zelfs geschreven, dat hij de Krethi en de Plethi, Filistijnse soldaten, tot zijn lijfwacht genomen had. Stel u voor, dat een beul van Dachau, die u eerst getergd heeft, nu op u passen moet. Betekent dat geen victorie? Stel u voor, dat Montgomery in triumftocht rondrijdt en achter hem aan kwamen gevangen soldaten. Zo stond David op zijn gloriepunt. De Syriërs waren gebonden, de Amorieten zwegen, David heeft de gevangenis gevangen genomen, alle gevangenisdirecties zitten zelf opgesloten. Ge weet, de Filistijnen waren slechts kerkvijanden voor een tijd. En als zij zich bekeren en voor den God van Israël bukken, dan zingt de psalm: De Filistijn, de Tyriër, de Moren zijn binnen u, o Godsstad, voortgebracht. De echte gevangenis echter, dat is de zonde. De satan, dat is de ware gevangenis-directeur. Daarom moet de Christus komen om Zijn kerk radicaal los te maken uit de gevangenis der zonde. De Christus, Die op Golgotha de hel gaat splijten en Zijn volk uit de gevangenis gaat bevrijden. David heeft zijn duizenden verslagen, maar Christus heeft er één verslagen. Wat David in zijn tijd ondervond is echt geworden en vervuld in Christus Jezus. Toen | |||||||
[pagina 108]
| |||||||
werd het gevangennemen van de gevangenis een feit. Als de Heiland sterft op Golgotha en mijn schuld betaalt, dan heeft Hij mij losgekocht uit de boeien van den groten gevangenis-directeur, die satan heet. Dan kan de hemelvaart komen. De hemeldeuren gaan open en Gods Zoon krijgt macht om na de beloning van het recht alle gevangenissen gevangen te nemen. Alle Dachau's en alle Bergen-Belsen's en de concentratiekampen van alle tijden zijn nu voor Hem. En nu kan mij niets meer scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus. Hij heeft alle concentratiekampen gevangen genomen en als hij, die Hem gelooft, gedwongen wordt het crematorium in te gaan, dan zegt hij nu: nochtans ben ik vrij, want ik heb de eenheid van God en mens gezien in Christus Jezus. Maar daarnaast zeggen we ook meteen: Zijn machtsbetoon geschiedt op grond van het recht. Hij gaat ook Zijn volk met gaven voorzien. Toen David de ark opvoerde naar Sion, heeft hij gehuppeld voor de ark uit. Michal, zijn vrouw, lachte hem uit: is dat een koning?, zomaar tussen het gewone volk, al huppelend? Maar David gaat door en zegt het zijn volk: Ik schenk u vandaag een feestdag en ik geef u ieder een geschenk. Hij geeft aan ieder afzonderlijk een bolle broods, een stuk vlees en een fles wijn. Naast het feit, dat hij de Filistijnen overwonnen heeft met het zwaard, geeft hij zijn volk nu ook een positieve gave: brood en wijn. En ook dit voorbeeld in Davids tijd wordt straks vervuld in het feit van Davids groten Zoon. Als Christus ten hemel vaart, dan betekent dit niet alleen dat Hij de gevangenis gevangen genomen heeft, maar óók, dat Hij nu uitgieten gaat hemelse gaven. Die bollen broods, een stuk vlees en de fles wijn worden nu de geestelijke gaven van den Heiligen Geest, Die een iegelijk geeft gelijk Hij wil, man voor man en stuk voor stuk, een ieder persoonlijk en individueel. De genade van den Heiligen Geest is hier een strikt persoonlijk geschenk. Zo worden hemelse gaven uitgestort door Christus Jezus na Zijn hemelvaart. | |||||||
III.Dat alles is vervuld in deze dagen. En let nu op het verband van onzen tekst. Ge kent Efeze 4: Zo bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping, met welke gij geroepen zijt, u benaarstigen- | |||||||
[pagina 109]
| |||||||
de te behouden de enigheid des Geestes door den band des vredes. Eén lichaam is het en één Geest, zoals gij ook geroepen zijt tot één hoop uwer roeping. Eén Heer, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die daar is boven allen en door allen en in u allen. Dit alles is dus het gemeenschappelijke. Maar in dat gemeenschappelijke komt ook het individuele uit: maar, zo zegt vers 7, aan elk van ons is de genade gegeven naar de maat der gaven van Christus. Dat wil dus zeggen, dat Christus aan ieder persoonlijk de gaven des Geestes afzonderlijk schenkt. Bij den één komt dit meer uit in verstandswerk. De ander is een gevoelsmens. Zij hebben allen de eigen maat van de gaven van Christus. Zo is het ook vanmorgen hier in de kerk. Hier deelt Christus Jezus geschenken uit. Hier is de invasie van den Geest van Jezus Christus in uw hart. En in al die gaven is dit het doel: opdat het wederhorig kroost, door het geloof, altijd bij God zou wonen. Daarom, vrijgemaakte kerk van Utrecht, wat klaagt ge nu nog? Wat zegt ge: de prediking is maar punt twee? Neen, op de éérste plaats staat de prediking. Want hier worden de gaven van Christus uitgedeeld en die zijn hard èn zacht. Achter elke gave van den Geest ligt de vloekdienst van Golgotha. Immers ik was een Filistyn van nature; een deel van het wederhorig kroost. In elke wedergeboorte door den Geest is daarom een dubbel ding gebeurd, verterend en vertroostend. De ene wedergeboorte rust op het gevangen-nemen van den zondigen mens, want wij zijn dood van nature, d.w.z. we zijn gevangen in de klauwen van satan. Maar dan komt ook het positieve: het geven van de gaven, het leven van den dienst van God. Nu is elke gave goed. Een bevend oud moedertje, dat haar psalmen zingt, maar ook een striemend artikel in de pers. Het stamelende kindergebed en het formuliergebed in de kerk. Er zijn onderscheiden gaven. Niemand heeft teveel en niemand heeft te weinig, want: Mijn genade is u genoeg. Dat staat geschreven op elke gave van Christus. Je hebt er genoeg aan. Het is voldoende. Daarom zeggen we: in elken Woorddienst, in het voortgaande werk der vrijmaking, op catechisatie en huisbezoek, geschiedt een dubbel ding: het gevangennemen, dat is: het doden van den ouden mens, en het uitdelen der gaven, het opstaan van den nieuwen mens totdat straks de dag der dagen aanbreekt en het lichten gaat. Dan zal Davids grote Zoon voor het laatst gevangen nemen | |||||||
[pagina 110]
| |||||||
en gaven uitdelen door te zeggen: komt in gij gezegenden des Vaders! Op de tafel van de bruiloft des Lams ligt alles klaar. Uit den énen troon Gods zal dan een dubbele vlam schieten, die de gevangenis gevangen houdt en die de straten verlicht, die van goud zijn, waar Gods volk krijgt wat het eeuwig nodig heeft. De éne persoon van Christus Jezus zal ze beide doen uitgaan. Want God is één en ook Zijn Woord, het Woord van Zijn openbaring. Zo geschiedt er elke seconde en iedere minuut van iedere preek een dubbel ding: de gevangenis wordt gevangen genomen en aan den mens worden gaven uitgedeeld. Zalig is hij daarom, die het éne Woord Gods hoort en bewaart, en zegt: ik weet, dat teken en de betekende zaak wel onderscheiden, maar niet gescheiden zijn; die het Woord gelooft en daarin Christus Jezus ziet, Davids Zoon en Davids Heer. Amen. Psalm 2:4. |