Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)
(1955)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |||||||
De belofte van den Verbonds-God aan den hogepriester Jozua.Ga naar voetnoot1)Tekst: Zacharia 3:7. ‘Zo zegt de Heere der heirscharen: Indien gij in Mijn wegen zult wandelen, en indien gij Mijn wacht zult waarnemen, zo zult gij ook Mijn huis richten, en ook Mijn voorhoven bewaren; en Ik zal u wandelingen geven onder dezen, die hier staan.’ Gebed:
Genadige Vader,
Uw gemeente plaatst zich voor Uw troon; ze doet dat in de gemeenschap van heel de kerk over heel de wereld en legt op dien troon de hand, omdat ze weet, dat er ook een mens op den troon zit, dat mensenvlees daar reeds erkend is, doordat Christus Jezus, de verhoogde Heiland daar is; dat Hij gezet is en is gaan zitten reeds op den troon, die troon van God is. Daarom durft ons vlees nabij komen; dat vlees is aan dien troon verwant. Daarom durven ook wij gaan staan voor den troon onder de engelen Gods en zeggen: U looft de engelen-schaar, en ook: U looft de apostelschaar, U looft al wat adem heeft, o God, om te zeggen, dat Gij heerlijk zijt en dat er geen maat en grens is aan Uw glorie. Laten ook wij vanmiddag rustig en vertrouwend tot U gaan zeggen, dat Gij zeer schoon zijt en zeer goed en oneindig rijk in de uitdelging der zonden, in het uitgieten van Uw Geest en in het verbinden van hemel en aarde door de kracht van Uw Woord, zodat de engelen boven en de mensen beneden Uw wil gaan volbrengen en op aarde gebeden wordt: Uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op aarde. Geef ons dat gebed te doen voor ons persoonlijk en intieme | |||||||
[pagina 91]
| |||||||
leven, voor ons eigen publieke leven, met name ook voor ons kerk-leven, opdat Uw kerk in handel en wandel, in belijdenis en tucht, in het gebruik van de sleutelen van het rijk der hemelen, Uw wil volbrengen, gelijk in den hemel, alzo ook op aarde; dat zij hierin ook versterkt moge zijn in het vaste geloof, dat, wat zij beneden bindt op aarde, in de hemelen is gebonden en dat die vastheid onmiddellijk verdwijnt, wanneer Uw kerk zich niet houdt aan den maatstaf van Uw Woord. Wil ons ook vanmiddag bij de opening van Uw Woord genadig zijn, ons den vrede schenken, die alle verstand te boven gaat en die in Christus Jezus vastligt; een vrede, die daar ligt in Christus' offerande, die klaar is, waaraan niets ontbreekt, doch dien wij door het geloof hebben aan te nemen, zullen we hem onzen vrede kunnen noemen. Hemelse Vader, laat ons dan kunnen zeggen, dat wij, rechtvaardig zijnde uit het geloof, vrede hebben bij God door onzen Heere Jezus Christus. En wil ons alles afnemen, wat den loop van Uw Woord zou kunnen hinderen. Wil ons ook schenken een goede conscientie in het erkennen van Uw naam en Uw gezag en in het herkennen van Uw beeld in ons eigen leven en laat alzo alle dingen mogen zijn tot verheuging van uw volk, tot zijn zuivering en vervolmaking en tot opwekking van de spanning van de engelen, die begerig zijn in te zien in wat Gij werkt hier beneden aan Goddelijke heilgeheimen. Hoor ons, o Vader, om Christus' wil. Amen.
De kerk van Christus, gemeente, staat of valt met de goede verhouding tussen de aarde en den hemel. Wij bidden elken keer in het Onze Vader: Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzo ook op aarde. En dat is geen gebed voor individuën alleen, die een wil er op na houden en op straat verkeren en in een zaak bezig zijn, maar ook en allereerst een gebed voor de kerk. Uw wil geschiede door ouderlingen en diakenen, synode- en classicale leden, hier op aarde gelijk in den hemel. En zoals de engelen het doen hierboven, laten wij het zo aanleggen hier beneden, en anders houden wij op, kerk te zijn. Men heeft vaak gedacht, dat het zijn in den hemel zelf, het geografisch dicht bij God zijn, door dat feit zelf reeds genoeg was voor de kerk. En men zei dan: de hemel is het arche-type, de aarde is het ec-type, breng ze bij elkaar, trek een parallel en de | |||||||
[pagina 92]
| |||||||
zaak is in orde. Dat is niet waar. Satan viel, al stond hij vlak voor Gods troon. Het is geen zaak van geografie, van in de buurt van den troon zijn. Maar als we weten willen, of we op aarde op den hemel lijken en of we beneden, op aarde, een wandel hebben, die hemels is, dan is de enige vraag, of het Woord des Heeren heerschappij over onze conscientie voert, ons gedrag bepaalt en onze Kerkorde heeft voorgeschreven. Want het Woord wordt boven gehoorzaamd en dat Woord moet beneden worden gediend. En zo komt daar het zich voortdurend conformeren van de aarde aan den hemel. En dat zich-conformeren begint bij elke kerk-vergadering en dat eindigt andermaal bij elke kerk-vergadering. Ik wil vanmiddag daarover spreken gaan, opdat wij, vrijgemaakte kerken, niet zouden roemen in het vlees, maar weten zouden, wat ons te wachten staat, als wij zouden nalaten, in dien zin ons te conformeren aan wat de hemel doet en aan wat zij gaan doen en blijven doen, die staan voor den troon des Heeren. Mijn onderwerp is daarom dit: De belofte van den Verbondsgod aan den hogepriester Jozua. Drie punten ga ik na:
Eerst zingen we den Psalm der priesters: Ps. 134:1, 2, 3. | |||||||
I.Onze tekst, gemeente, heeft een aspect allereerst naar de aarde. Twee kanten kijkt de Heere uit, als Hij hier een belofte geeft. Hij kijkt over de aarde heen en geeft daarover een belofte; Hij ziet ook den hemel, in en geeft daarover een belofte aan Zijn kerk.
Wat het eerste betreft: deze belofte heeft een aards aspect, want er staat dit: Zo zult gij, Jozua, Mijn huis richten en Mijn voorhoven bewaren. Dit deel der belofte, dat de profeet hier Jozua gegeven ziet, ziet op de aarde, want de gewone huis-, tuin- en keuken-tempel, niet eens zo bijster mooi, is hier bedoeld, als er staat, dat de priester Jozua den tempel richten en de voorhoven bewaren mag. Den priester Jozua kent ge wel, gelijk ge ook die hele mooie | |||||||
[pagina 93]
| |||||||
passage weet te verhalen uit het begin van ons hoofdstuk. Wij zijn hier namelijk in den tijd na de ballingschap. Zeventig jaren lang had de wrede vijand het volk vertrapt en getyranniseerd, maar eindelijk was onder een anderen koning, Cyrus, verlof gegeven aan het Jodenvolkje, om terug te keren naar het land der vaderen. Heel wat Joden waren achtergebleven. Het waren die Joden, die zeiden: waar het goed is, daar is je vaderland. Maar anderen waren graag teruggekeerd naar de oude stad en den ouden tempel, want ze vonden, dat, zolang God niet had gezegd, dat de kerk werd gedecentraliseerd, ze moesten blijven staan op centralisatie van de kerk. Dat betekent in goed Hollands dit: zolang niet God zelf na het Pinksterfeest, dat op Christus' hemelvaart volgde, alle kerken had gezaaid aan alle plaatsen van de wereld, aan alle plaatselijke kerken gelijke rechten gevende, zolang moest op één plaats de kerk haar middelpunt vinden, namelijk in de stad Jeruzalem en in den tempel, die daar gevestigd stond en dien Salomo gebouwd had. Wel was Salomo's tempel verwoest en in puin gelegd, maar God zelf gaf weer uitkomst, want koning Cyrus had ook verlof gegeven, om den tempelbouw te gaan hervatten. Men was reeds begonnen. En dat nieuwe huis was wel simpeltjes, vergeleken bij dien mooien prachtigen tempel van Salomo was het maar doodeenvoudig, klein van formaat, arm van stijl, beperkt van kwaliteit, maar toch, er was weer een huis, een stenen gebouw, een centrum voor den eredienst. En de stad Jeruzalem was weer metropool voor het hele vaderland, voor de hele kerk in verbondsverband en daarom: Loof den Heere! deze tempel hier is het bewijs, dat het oude verbond nog verbond is, dat het nog steeds is gehandhaafd door God. En de priester ontbreekt ook niet, want kijk, daar staat de priester, de man heet Jozua, een man uit een oude priesterfamilie, uit den stam van Levi. Inderdaad, herstel van den tempel, gepaard gaande met eerherstel van Jozua in zijn ambt; het was een feest geweest voor de kerk van den ouden dag. Te meer, omdat de vraag nijpend geweest was, al die zeventig jaar lang: ‘waar is toch de kerk?’. Ezechiël van zijn kant had ook al met die vraag te tobben gehad. Juist, omdat de kerk eeuwen lang door God zelf bepaald was als gecentraliseerd en er één plaats was met één tempel en met één priestervolk en met één verbondsterrein, daarom had men na de ballingschap gevraagd: Waar is het kerkadres? Degenen, die de vreemde koning had achtergelaten als een arm zoodje van ver- | |||||||
[pagina 94]
| |||||||
achte Joden bij den tempel, die zeiden: Wij zijn de kerk; des Heeren tempel, des Heeren tempel, des Heeren tempel is hier! Het staat er immers; dat stenen gebouw, dat oud adres, is de kerk, het kerk-adres. Het staat in den Bijbel. Het stond er ook, inderdaad, het stond er ook. En daarom zeiden ze: die anderen, die weggesleept zijn naar het vreemde land, die zijn de kerk niet meer, ze missen den tempel, het oude gebouw zijn ze kwijt, het adres is niet meer bij hen. En al mogen ze bidden en danken en vroom zijn, het baat niet, ze zijn geen kerk, want de kerk hangt aan het oud adres, den stenen tempel. En toen kwamen de beelden, die altijd zoveel kwaad doen in een tijd van kerk-verval en kerk-strijd. Toen zeiden ze parmantig: wij in Jeruzalem, wij bij den ouden tempel, wij zijn de goede korf van goede, gezonde vijgen en dat zoodje ginds is een collectie van kwade vijgen; die lust God niet. Of een ander beeld: Wij zijn de echte bijen, want bij ons is de oude bijenkorf; kijk maar naar den tempel: dat is de korf en de goede bijen vliegen naar den korf. Maar die andere lui heeft God weggeblazen, die zijn den korf uit, dat is geen bijenvolk meer.
En daarom nog eens, de vraag: ‘waar is de kerk?’ had genepen. Toen had Ezechiël gezegd: Heere God, Gij hebt wel de kerk gebonden aan één plaats, één stad en één tempel, inderdaad, maar gij hebt ze eerst gebonden aan Uw Woord. Het was niet zo: waar een stenen gebouw is, is het Woord. Maar het is zo: waar het Woord is, daar komt een stenen gebouw. En daarom, Heere, ofschoon ik, Ezechiël, een tijd lang van den tempel verwijderd ben, ik heb toch Uw Woord immers; zou ik dan niet kerk zijn, mijn Vader? En in het geloof dat, waar het Woord is, de kerk is, had Ezechiël gezegd: ik schrijf een vergadering uit van mijn consistorie van mijn kerkeraad. En Ezechiël met de oudsten - let op! - Ezechiël met de oudsten houdt publiek, officieel, op straat vergadering, zeggend: mensen, wij zijn toch de kerk en het adres ook, want het Woord is hier. En nummer één is het Woord; nummer twee is het stenen huis. Zeker, we snakken naar het stenen huis, God zelf heeft dezen berg begeerd ter woning, om, aldaar geëerd, Zijn heerlijkheid te tonen. We snakken naar een stenen huis, maar we zeggen dit: Geef ons Uw Woord, Heere! en het stenen huis komt dan wel weer terecht. Maar waar het Woord weg is, is de hele zaak weg en kapot en het stenen huis kan de kerk niet maken. Dat bleek trouwens zo, want 10 jaar later, 10 jaar | |||||||
[pagina 95]
| |||||||
na Ezechiëls wegvoering, ging de mooie tempel van Salomo in puin. En wie aan het stenen huis hing, had toen niets meer over.
Welnu, gemeente, nu komt na de ballingschap een antwoord op den roep van Ezechiël bij het begin van de ballingschap. Ezechiël zegt: Heere, Uw Woord is hier bij mij en de oudsten. Wij zijn de kerk en och, geef ons een stenen tempel terug Vader. Het adres van de kerk willen wij graag met inkt schrijven, die een gewoon mens lezen kan. En deze bede hoort God vandaag. En Jozua, hij heeft ook z'n mannetjes daar; Jozua met zijn priesters vormen weer een consistorie, een kerkeraad, een geestelijke hiërarchie, een college of raad der kerk. Ze hebben geloofd aan het Woord en ze hebben het Woord voor het geloof, maar ze krijgen ook daarbij, wat Ezechiël hoopte te krijgen, - in hope stierf hij - ze krijgen terug dat stenen gebouw, want ze mogen nu gaan, gelouterd zijnde, naar de oude stad; ze krijgen den tempel terug. En kijk, de kerk is daar, waar het Woord is en wie heeft, dien zal gegeven worden; die krijgt ook nog een stenen gebouw. En elke boerenjongen in Jeruzalem kan met gewone pen en inkt schrijven het adres van de kerk. Kijk maar naar den tempel van Zerubbabel, tempel nummer twee. De priester is Jozua, de hogepriester, de man van het vaste kerk-adres.
En nu komt als kroon op alles het visioen van den profeet Zacharia: hij aanschouwt, dat Jozua komt in den hemel Gods. Men toont hem Jozua, den priester, staande voor den troon des Heeren. Hij kwam daar aan met vuile kleren; dat betekent: met een ambtsgewaad, dat je niet passage geven kunt in den tempel Gods. Want een priester moet hebben witte kleren; zijn gewaad moet ‘kosjer’ wezen, zuiver, zonder smet. En die man draagt vuile kleren. Dat is geen incarnatie van zijn persoonlijke zonden, maar wat anders; dat vuile gewaad, dat geen passage geeft in Gods huis voor den priester, betekent: de zonde van het volk, van de kerk. En daarom dus, het vuile gewaad van den priester is verhindering voor den ambtelijken tempeldienst. Niemand van beneden kan de vuile klederen van hem afdoen, maar hetgeen bij mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God. Daarom dreunt de stem des Heeren van den troon in het visioen: Neem weg die vuile klederen, dat wegwerpelijk kleed en trek hem schone kleren aan en zet hem een zuiveren tulband op. En als de priester daar staat met ‘kosjere’ | |||||||
[pagina 96]
| |||||||
kleren, dan gaat die priester den tempel in. Hij mag het altaar bestijgen, hij mag het offer brengen. En die priesterdaad, die nu ‘kosjer’ is, en naar de wet, is het bewijs, dat het leed geleden en de ballingschap voorbij is. Het bijenvolk, dat door het Woord bewaard bleef voor den korf, is weer in den korf. God heeft Zijn schapen bezocht en wij gaan nu wachten, wij gaan nu wachten op dien Hogepriester, die straks ook heet Jozua, Jezus, en die komen zal om den tempel hier vervallen te verklaren en Zijn tempel uit te breiden heel de wereld over, plaats na plaats, Rotterdam, Pernis, Bergschenhoek, waar ook ter wereld, opdat dan die Jozua van het nieuwe verbond zal zeggen: Waar het Woord is en het geloof aan dat Woord, daar komt Uw kerk hier, en Uw kerk daar, uit alle volken en uit alle natiën. En het Woord met zijn geestelijke stenen brengt straks mee op Zijn tijd, een gebouw met bakstenen. Het komt best in orde, als het Woord er maar is. Zo mag Jozua, die nu witte klederen draagt, en ‘kosjer’ is, de belofte horen: Gij moogt richten en bewaren dat huis, dat ge ziet, Jozua, waarvan de sluitsteen klaar ligt, om ingemetseld te worden; dat is Mijn huis, o priester, en ik geef u ambtshalve recht van bestuur, uw volmacht als priester wordt vernieuwd in den hemel. Ge moogt den tempel richten, zijn bestuur aanstellen, den koster benoemen - zouden we zeggen vandaag -, den priesters en Levieten een taak geven, de offers regelen, de kerkorde afkondigen, het volk verzamelen, bidden, offeren, enz. En ge moet ook den voorhof bewaren, tegen alle gevaren moogt gij schutspatroon zijn en wachter. En daarom, Jozua, wat de aarde betreft, uw taak en uw privilege mag zijn: bewaar de kerk hier beneden in haar oud adres en maak plaats voor dien anderen Jozua, Die eens Mijn huis richten zal en Mijn voorhoven zal bewaren in volmaakten dienst en volkomen stijl door Mijn wet in alle harten centraal te maken. Inderdaad de consistorie van Jozua krijgt beloften met aspecten voor de aarde. Maar de aarde mag nooit van den hemel gescheiden zijn. Daarom komt nu het tweede punt. | |||||||
II.De ogen Gods overspannen hemel en aarde, allebei; en ook voor den hemel heeft zijn belofte aspect, want er staat voorts: ‘Ik zal u wandeling geven onder dezen, die hier staan’. Ik zal u, priesters, | |||||||
[pagina 97]
| |||||||
ambtshalve weer, wandeling geven, verkeer dus, heen-en-weer-passage, ‘permit’, onder hen, die hier staan. Wie zijn dat? Zij die hier staan, wie zijn dat? Het antwoord moet ons tekst-hoofdstuk zelf geven. Ik zei straks reeds: hier is een visioen. De profeet aanschouwt in den geest een raad des Heeren met Zijn engelen. Daar is Gods troon in het midden; daaromheen engelen, en in het front, middenin, staat de Engel des Heeren, de ongeschapen Engel des Heeren, dien de kerk altijd zo genoemd heeft, de Zoon Gods vóór Zijn vleeswording, Gods eigen Zoon, de latere Jezus, Jozua, die nu reeds hier staat om Zijn woord te spreken over den tempel en den priester. We zijn dus in dezelfde sfeer als in het boek Job. Die geschiedenis heeft zich op aarde afgespeeld. Een man met een vrij lelijke vrouw en kwade vrienden. Allemaal van de aarde, maar het voorspel is in den hemel. God houdt raad met Zijn groten, God zit in de vergadering Godes. Hij is met Zijn engelen bezig en de satan komt ook binnen. De satan. En de satan zegt in den hemel: Geef Job maar eens in mijn handen. En gelijk daar in het boek Job hemel en hemelingen met de aarde bezig zijn, zo ook hier. Er is een troon Gods in het visioen. De engelen staan er ook om heen. De Engel staat in het midden en satan is er weer. En de satan zegt: die Jozua heeft vuile klederen en kan geen ‘permit’ krijgen, want de priester met ‘niet-kosjere’ kleren past in den tempel niet. En nu is satans mond gesnoerd wat betreft de aarde. De priester heeft geen vuile kleren meer. De mensen kunnen zijn buitenkant zien. Echter, de Heere ziet het hart. Een mens moet ook van zijn vuil en juist van zijn vuil, ontdaan zijn van binnen. Anders krijgt de priester wel een passage-biljet voor den tempel beneden, maar wie zijn vuile kleren heeft afgelegd aan den buitenkant en het vuile hart behield aan den binnenkant, heeft voor de aarde een passage-biljet - de kerk kent het hart niet - maar geen passage-biljet voor de kerk daarboven. Daarom moet elk mensenkind z'n vraag aldus formuleren: O God, heb ik passage onder de mensen, omdat ik passage had en heb en houd onder de engelen? En op die kardinale vraag antwoordt de Heere bij Jozua: Kom maar binnen, Mijns Vaders gezegende! Ik geef u wandeling onder hen, die hier staan. Dat zijn de engelen, Gabriël, Michaël, Uriël. Vele engelen vormen den kroonraad van God, hemel-consistorie, hemel-hiërarchie, hemel-huis en hemel-tempel. Daarmee mag Jozua ambtshalve verkeren. Daarom dreunt het vandaag in den hemel | |||||||
[pagina 98]
| |||||||
met vasten cadans van de blijde aankondiging: Jozua, wat gij op aarde binden zult, zal in den hemel gebonden zijn. Jozua, als gij den sleutel gaat omdraaien in het kerkslot beneden, zal de hemel den sleutel omdraaien in het kerk-slot daarboven. Ik geef u wandeling, passage, verkeer, vice-versa, twee-zijdig, met die hier staan. Onder de engelen hebt ge vrijen toegang, toegang met vrijmoedigheid tot den troon der genade, het centrum der wereld, het hart der wereld. En waar het zó staat, heeft Jozua naar twee kanten passage; en waar deze toezegging de hemelpoorten open werpt en aan Jozua zegt: Ge moogt binnen komen, priester, achter het voorhangsel en dat wegschuiven straks en zeggen: hier ben ik, vrijmoedig, daar is deze inschakeling van den aardsen priester in den hemelraad, een samengang van de kerk boven met de kerk beneden. Nu klappen de vlakken der kerk in elkaar. Ze heeft een afdeling beneden, men noemt ze vaak - ongelukkig - ‘strijdende kerk’; ze heeft ook een afdeling boven, men noemt ze vaak - ongelukkig - ‘triumferende kerk’. Maar het staat hier reeds duidelijk aangewezen: de kerk beneden, ofschoon ze strijdt, triumfeert toch, want ze heeft het recht door het geloof, om met de kerk boven te converseren; en de kerk boven triumfeert wel, maar ze strijdt toch mee, want ze wandelt met de aardse kerk mee, op en neer, het is een wandeling van beneden naar boven en van boven naar beneden, engelen, mensen, apostelen, profeten, alles looft, alles trekt naar boven toe. En de troon des Heeren, waarvan het Woord uitgaat, is daarom de kern en de kracht, die alles aantrekt, wat kerk is en genaamd wordt. En van die combinatie staat de kerk rechtop. Waar het ontbreekt, is de kerk weg. Als dát waar is, dan mag de kerk binden beneden, omdat tegelijkertijd en vooruit reeds God ook bindt hier boven. En zo komt daar een machtige majesteit tot de kerk, die geweldig is. De muziek van de tucht komt ook hier vrij; de tucht staat aan het eind der verlossing. Het hoogtepunt van de kerk is: vrij zijn tot verlossing en bewaring daarvan in de tucht die zij oefent. | |||||||
III.Alleen maar, deze belofte is aan een conditie gebonden. Deze belofte, zegt onder meer Dr J. Ridderbos volkomen terecht in zijn commentaar, is verbondsbelofte van verbondsgemeenschap van het O.T. Maar het gaat niet door, als de voorwaarde niet vervuld | |||||||
[pagina 99]
| |||||||
wordt. Zo luidt de voorwaarde: indien gij in mijn wegen zult wandelen. Indien. En indien gij mijn wacht zult waarnemen. Als dát gebeurt, ja, dan krijgt ge beneden passage en boven, Jozua. Maar zo niet, dan gaat het niet door. En dat meent God grondig. Want wanneer straks Kajafas niet meer zegt tot den eersten Jozua: gij krijgt recht van passage, maar zegt van Jozua - den echten! - ‘weg met dien man’, hij lastert God, hij heeft vuile klederen aan, hij mag hier niet staan; en als Kajafas daarbij des Heeren Woord schendt en des Heeren eden breekt en de Kerkorde verwaarloost, dan is Kajafas weggeblazen en Christus Jezus, de echte Jozua, is verhoogd en komt zo maar, als mens, op den troon des Heeren. Daarom, de belofte heeft een voorwaarde. Juist omdat de kerk hemel-passage nodig heeft om kerk te zijn, moet ze zich afvragen: hoe kan ik dat wezen? Ik heb geen brevet voor den hemel, ik kan nooit geografisch den hemel benaderen. Het oer-type boven en de afbeelding beneden, dat klopt nooit. Hoe kan ik op den hemel lijken? Vraagt ge dat nog? Het Woord verbindt ze immers! Voor het Woord Gods beven de engelen: ga en hij gaat, kom en hij komt, doe dat en hij doet het. Het Woord is in den hemel de maatstaf en dat Woord is met gewone inkt, voor een boerenjongen leesbaar, geschreven. En het Woord gaat den tempel in, de priester moet het reciteren. Het Woord klinkt beneden anders dan boven, want de taal van het engelenkoor verstaan wij niet, wij boerenjongens, maar God is machtig om Zijn éne Woord in den hemel te geven in hemelvorm en hemelstijl en datzelfde Woord, onvervalst naar zijn inhoud, te geven in plat Nederlands, en plat Rotterdams voor mijn part ook. En als zo God Zijn Woord geeft aan Zijn kerk, klinkt het als conditie: In Mijn wegen wandelen, mijn wacht waarnemen. En zo klinkt in het O.T. uit den hemel over de kerk de grondidee van artikel 31 K.O. Uw besluiten, Jozua, naar de Schrift zullen ze zijn: in Mijn wegen wandelen: naar de K.O. zullen ze zijn: Mijn wacht waarnemen. En als Uw besluiten, Jozua, bewezen worden te strijden tegen de Schrift en de K.O., dan gaat het niet door. Dat is de conditie hiervoor, dat de hemel bindt boven, als gij bindt beneden. Laat het Woord los, Jozua, en uw passage-biljet beneden houdt ge misschien, maar boven mist gij het; lap de K.O. aan uw laars, Jozua, neem mijn wacht niet meer waar en de passage boven ontgaat u. De tempelwacht beneden is dan niet meer conform aan die hierboven en de band is dan doorgeknipt. | |||||||
[pagina 100]
| |||||||
En nu, waar het zó staat, mogen wij huiveren. We mogen niet gaan schelden vanmiddag, maar huiveren voor onszelf. Wij zijn vrijgemaakt op artikel 31, dank daar God voor. Maar dan dreunt in onze oren, wat hier staat. Als wij vandaag Jozua's daad overnemen en als we zeggen: Des Heeren tempel is hier, en als we zeggen: de wacht hebben we overgenomen, goed, zeg het dan, maar zeg eerst: een belofte èn een conditie. Zeg het maar tegen uzelf. We moeten de Schrift houden, de K.O. houden. En waar het zó staat zult ge vragen: Wie kan dat doen? Wie is bekwaam tot deze dingen? En ik antwoord ten besluite: lees den tekst maar. Dat kon Jozua niet en dat konden z'n helpers ook niet. Maar er stond voor zijn aangezicht de Engel des Heeren, die later heette Jezus, genaamd Christus, de Zoon Gods, ongeboren, vóór de vleeswording. Tot Jozua zei Hij: gij heet Jozua, want Ik heb u uw naam toegedacht. Ik heet ook later Jozua - Jezus, maar niet Ik ben naar u genoemd over een paar eeuwen, maar gij wordt naar Mij genoemd voor een paar eeuwen. Gij zijt Mijn type, Ik ben uw werkelijkheid. Ik kom met haast. De betere Jozua is de verklaring van den minderen Jozua. Deze Jozua hier had vuile klederen. De Andere heeft ze nooit gehad, maar ze overgenomen, ik zeg: overgenomen, van den minderen Jozua, om met den witten mantel van Zijn gerechtigheid hem te bedekken. Toen het hier stond: trek hem witte klederen aan, was dat de borgtocht van Christus reeds in afspiegeling. Christus stond voor dien Jozua in. Want deze Christus, de betere Jozua, heeft absoluut des Heeren wegen bewandeld en zonder enig gebrek Zijn wacht waargenomen. En zo durven wij zijn: vrijgemaakte kerk, niet vanwege onze parmantigheid, maar met vreze en beving in het geloof, wetend, dat de priester der belijdenis hier is en overal, waar het geloof is in het Woord en wij op één basis zijn samengekomen. En aldus zullen wij. Hem kennende, de wacht waarnemen, de belofte met den eis combineren en een ‘permit’ krijgen, een passage, een vrijbiljet op aarde en in den hemel. Want onze Hogepriester is binnengegaan achter het voorhangsel, is tot den troon genaderd, beklom hem naar rechtvaardigheid, en geen macht ter wereld trekt Hem er ooit weer vandaan. Hij komt, onze Jozua, Hij komt om de aarde te richten, de wereld in gerechtigheid. En eens komt daar uit Hem een volledig verkeer, een levende wandeling op verse wegen tussen aarde en hemel. Dat zal de dag zijn van de volkomen | |||||||
[pagina 101]
| |||||||
unificatie van de beneden-kerk en de boven-kerk in één triumferende kerk, tot eer van dien God, die ons heeft liefgehad! Amen.
Gebed: Wij danken U, barmhartige Vader; geef ons Uw Woord te verstaan en te volgen, met ontzag te erkennen en te geloven en te gehoorzamen ook. En bewaar ons als degenen, die één ding weten, dat we door de wet der vrijheid zullen geoordeeld worden. Amen.
Ps. 135:1. |