Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)
(1955)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |||||
De partij der partijlozen.Ga naar voetnoot1)Tekst; 1 Cor. 1:12; laatste woorden. ‘......en ik ben van Christus.’ Na dezen oorlog zijn we niet veel vooruitgegaan. De slagen, die toegebracht zijn, hebben ons nog niet veel verder geholpen, zover het het volksleven aangaat, en de verdwazing van den geest is groter inplaats van kleiner geworden. De satan bedient zich van den chaos om nog meer verwarring te stichten in de slagorde van Christus Jezus. En zoals gewoonlijk, vindt satan daar een prachtige leus voor uit, een leus, met het gevaar van dezen tijd beladen. Eén van de mooie leuzen van satan is: Weg met alle partijen! Dat wij één zijn; éénzelfde gevoel, hetzelfde doel, dezelfde levensrichting, dezelfde wil; en zo optrekken tezamen om den brand te blussen, waarin de wereld verteerd wordt. Wie blussen kan, helpe mee en drage water aan, want brandblussen is een zaak, waarmee partijen niets te doen hebben. Allen moeten dan in één partij van partijloosheid meedoen voor het noodrecht en de noodwet.
Een mooie leus, maar het is van A tot Z grote onzin. Want, indien de brand van ons volk ontstaan is door verwaarlozing van Gods Woord - en hij is daaruit ontstaan - dan kan de leus niet zijn: Blus den brand, gij gelovige naast den ongelovige, want wie geloof en ongeloof combineert en hun emmertjes water allebei in den vuurgloed werpt, die gooit een klein beetje water van het geloof en een hele massa van het ongeloof in het vuur en noemt dat brandblussen. Als de brand door het ongeloof komt, kan het ongeloof hem nooit blussen. En wie daarom de eenheid uitroept van | |||||
[pagina 66]
| |||||
gelovigen en ongelovigen, van christendom en humanisme, zeggend: Weg met de partijen, weg met de christelijke radio, weg met al die ruzies, laat de partijen zich in één beweging oplossen, laat de P van de partij, de B van de beweging worden, die wordt van satans leuzen verteerd, eer hij het weet en wordt gestraft met eenheidswaanzin, eer hij het woord in formule heeft kunnen brengen.
Dit alles is niet nieuw, maar oud. Ook in de kerk van Corinthe kwam dit voor. We gaan daarover vanmorgen spreken. Want het gaat kerk en staat beide aan. Ik spreek u over: De partij der partijlozen?en ga van die partij twee dingen na:
| |||||
I.Er zijn zonden, die men niet als zodanig gemakkelijk ziet, maar die toch zonden zijn in het oog van God, zonden, die men pas ontdekken kan, als men nauwkeurig nadenkt en gelovig den toets der wet aanlegt. Zo'n verborgen zonde was ook de zonde van de partij der partijlozen in Corinthe. Ze zeiden: Ik ben van Christus. En als ik u dien tekst op een briefje geef: ‘Ik ben van Christus’, zou men zeggen: Hang dien moeien tekst boven uw waskom in uw slaapkamer, om er 's morgens aan te denken; maak er een wandtekst van voor uw huiskamer, maak er een spreuk van voor vader met die prachtige woorden: Ik ben van Christus. We zouden ook zeggen: als ik sterven moet eenmaal, zeg dan: ‘Ik ben van Christus’. En zeker. God geeft ons de genade om bij het ontwaken, bij het slapen gaan en bij het dood-gaan in den goeden zin te zeggen: ‘Ik ben van Christus’. Dat is een juichkreet. Het is leven, om op de goede manier te zeggen: ‘Ik ben van Christus’. Maar juist daarom zeg ik, is het een verborgen zonde, als men die woorden ‘en ik ben van Christus’ opheft als kwaad, dus zoals te Corinthe. Want zoals het daar geschiedde, was het zonde, een zonde tegen de mensen, ja een zonde tegen den Heere Christus zelf. Een kwaad tegen de kerk van den Koning en een kwaad tegen den Koning van de kerk. | |||||
[pagina 67]
| |||||
Om met het eerste te beginnen: de partij der partijlozen in Corinthe leert ge kennen, wanneer ge weet, hoe ze stond tegenover de mensen. De woorden ‘en ik’ - ‘en ik ben van Christus’ - die woorden zeggen, hoe men in deze partij tegenover z'n medemensen stond. Om het kort te zeggen: die houding was er een van brutalen hoogmoed. De anderen waren ook hoogmoedig; ook die anderen zeggen: ‘en ik’, ‘en ik’. Nu willen die mensen boven de anderen uitkomen en ze zeggen ook: ‘en ik’. En dàt is het moeilijke van het geval. Ze willen zich van de mensen onderscheiden op de meest geraffineerde manier, die mogelijk is. Ze zeggen n.l.: jullie hebt onderscheidingen, wij staan boven de onderscheidingen. ‘En ik’ sta er boven! Jullie daar hebt partijen, maar wij staan boven de partijen, wij zijn partijlozen. En ik ben van de partij der partijlozen. Dat woordje ‘ik’ bedoelt hen te onttrekken aan den kring, die onderscheidingen maakt, maar het woordje ‘en ik’ is het bewijs, dat ze toch ook zelf een partijtje zijn onder andere partijen en dat hun partijloosheid een leus is, die dient als vaandelspreuk van een partijgroep, precies als bij de anderen.
In Corinthe n.l. waren twee predikers aan den gang geweest. Een zekere Paulus; ge kent den man; en een zekere Apollos; ook dien man kent ge wel. Wat Paulus aangaat, die was de oudste, had de oudste brieven. Hij had gewerkt onder eenvoudige mensen, zonder geleerdheid, zonder mooie termen. Geen mooie gebaren had hij gemaakt; hij had geen leuzen, maar hij had gezegd: Mensen, er is zonde en er is genade; er is vlees, en er is in Christus Geest. En gelooft ge nu? Zo had Paulus Jezus Christus gepredikt en Dien gekruisigd. En de Heere opende vele harten. Een gemeente was ontstaan. Paulus, de ambtsdrager in Christus, was verder gereisd op zijn leertocht en de kerk was in Corinthe gesticht. Ere aan Paulus!
Later kwam Apollos. Een schitterend man, een redenaar eerste klas, fijne gebaren, mooie bewegingen, prachtige redenaarstalenten, een zilveren stem, een man van hoge geleerdheid, bestudeerd, hij had de scholen van Egypte bezocht enz. Een man, die kon optreden, ook voor de buitenwereld. En Corinthe houdt van fijne lui. Het is ook een stad van betekenis met een schouwburg en een leeszaal; een stad van cultuur en geleerdheid. En kijk nu eens aan, dat kleine groepje christenen had nu ook nog eens | |||||
[pagina 68]
| |||||
een voorganger, waarmede men elken heiden de loef afsteken kon. Geen wonder, dat sommigen zeiden: Paulus was een beste broeder, maar een beetje simpel en helemaal geen redenaar. Maar Apollos, dat was een man, dien je van alle kanten bekijken kon. Paulus studeerde bij Gamaliël, zo'n rasechten Jood; maar Apollos heeft philosophie gestudeerd; in Egypte is hij geweest; het is niet zo'n gewone Jood, maar een fijn cultuurmens. Daarom, ge moet, zeiden ze, niet alleen Paulus hebben en niet elken zin van Paulus van buiten leren en daaraan binden gaan, maar ook de figuur van Apollos bekijken.
En zo komt daar het uitspelen van den één tegen den ander; het onderscheiden meer en meer van den één tegenover den ander. En straks komt er partij-vorming. De éne partij is een Paulus-partij en zegt: Ik ben van Paulus; en de andere partij zegt: Wij zijn een Apollos-partij; ik ben van Apollos. En ze gaan samen bakkeleien; er komt narigheid van en het eind is, dat sommigen zeggen: het moet maar eens uit wezen. Wij stichten een aparte partij, wij gaan terug van Apollos over Paulus naar Christus. Wij gaan terug naar Christus. Of ook: wij gaan uit boven Apollos, boven Paulus, naar Christus toe. Daarom zijn wij de partij, niet van Paulus, niet van Apollos, maar van Christus. Ik ben van Christus! En zo komt die groep der partijlozen in Corinthe te staan tegenover de andere partijen, want Christus betekent altijd: niet Paulus, niet Apollos, maar de daarboven uitgaande Christus. Want de partijloosheid is hier geen opdracht aan een ander, om te zeggen: Bekeer u van het separeren van Paulus en Apollos van Christus tot het verbinden van die drie, maar het eind van de zaak is: hun hoogmoed plaatst hen boven de anderen, zodat ze wel roemen in hun partijloosheid, maar toch eigenlijk zijn: partij nummer drie. En met fijne ironie zegt Paulus ook: Ze denken wel, dat ze zonder partij zijn, maar ze zijn toch partij; want het woordje ‘en ik’ hebben ze alle drie: ‘en ik ben van Paulus’; ‘en ik ben van Apollos’, ‘en ik ben van Christus’. Als ze gezegd hadden: laten we één van zin zijn, dan hadden ze niet gebruikt de woorden: ‘en ik ben van Christus’, maar de smeekbede: ‘Laat ons zijn van God in Christus en daarom meteen van Paulus en van Apollos’. Maar ze hebben deze grote fout gemaakt, dat zij zich onderscheiden van de anderen.
Wat was het een prachtig zinnetje: ‘Ik ben van Christus’. Dat | |||||
[pagina 69]
| |||||
is gezegd, niet ten overstaan van Christus zelf, maar ten overstaan van de gemeente. Het is geen onderwerping aan Christus zelf, maar een verheffing in hoogmoed boven de mede-broeders. De tragische figuur wordt komisch: ook de partij der partijlozen heeft een slagzin, ook nog vandaag. Mijnheer Mussert zei ook destijds: Ik ben geen partij, want ik sta boven de partijen, maar hij was toch partij onder de anderen. En de gehele wereld roept: ‘Weg met de partijen’ en ze maken bewegingen inplaats van partijen, om de partijen op te slokken in de beweging. Maar nauwelijks zeggen ze één woord over het zogenaamd beginsel, over het zogenaamd nood-programma, of hun eerste woord is: zich onderscheiden van andere partijen met een beginsel. En nu zij er over praten, zeg ik dadelijk: hun beginsel-preek ken ik allang, want het is een preek van één der wederpartijen, die vroeger ons ook hebben tegengestaan, met name hen, die Christus willen belijden in kerk, staat en maatschappij. Het woordje ‘en ik’ onderscheidt deze mensen van hun mede-mensen. | |||||
II.Maar de andere woorden ‘ik ben van Christus’ laten zien, hoe ze staan tegenover den Koning der kerk. Wat bedoelen ze er eigenlijk mee te zeggen: ‘En ik ben van Christus’? Dat is op twee manieren bedoeld. Er waren twee voedingsbodems voor deze leus in de gedachten-wereld, waar ze uit voortkomen.
De éne leus was die van de mystiek en de andere leus was die van de terugkeer naar het oude verleden. De éne groep, die deze leus der partijloosheid ophief, was die van de mystiek. De mystiek is in Corinthe - en ook vandaag nog - niets anders dan de leer, dat men God kennen kan zonder enig middel. De mystiek zegt: een gewoon mannetje en vrouwtje heeft den Bijbel nodig om God te kennen en heeft een dominee nodig, die het Woord predikt, maar wij zijn de partij der Woord-lozen; wij krijgen het zo maar in eens, het komt op ons aan, overvalt ons, het komt zo maar op ons neer van boven af en ineens komt een ogenblik van vervoering, van extase, waarin ik word geplaatst buiten de gewone verbanden. En daar heb je het. Dan kijk ik dwars over alle dominees heen in den hemel en ik kijk pardoes, zonder een catechisatieboekje, zo maar in den hemel. Ineens word ik onttrokken aan de sfeer, waarin dominees preken, ouderlingen huisbezoek doen, | |||||
[pagina 70]
| |||||
belijdenissen op papier komen te staan. En ineens overvalt mij de aanschouwing van den hemel. Je bent zomaar zalig in vervoering, meteen in den hemel. Het middel van het Woord ontbreekt hier helemaal.
Nu voelt ge wel, dat dit strijdt met onzen catechismus en onze belijdenis. De catechismus zegt: We kennen God door de genademiddelen. Middelen. En de belijdenis zegt: We kennen God door twee middelen. Wederom: middelen. Daarom is alle mystiek in den zin van de mensen van Corinthe zo door en door ongereformeerd, want ze zegt: Ik heb geen Woord nodig, geen Woord met een grote ‘W’ en geen woord met een kleine ‘w’. Geen Bijbel heb ik nodig, het Woord met een grote ‘W’, en geen domineeswoord, het woord met een kleine ‘w’. Want alle woord is onderscheiding, maar als je God ziet op onze manier, verdwijnen de onderscheidingen. Hier beneden zeggen ze: woorden, Paulus' woord of Apollos' woord. Boven zeggen ze: geen enkel woord. Hier beneden zeggen ze: er zijn tegenstellingen, òf Paulus' leer, òf Apollos' leer. Maar boven zeggen ze: helemaal geen leer, daar zeggen ze: Christus. Hier beneden zeggen ze: òf dit òf dat; òf Paulus òf Apollos. Boven zeggen ze: èn Paulus èn Apollos en de figuur van die twee vervlochten in dien enen naam van Christus. Daarom is de leus der mystiek: daar is een dubbele genade, een gemene gratie en een particuliere gratie. De gemene gratie, zeggen ze, is bij de kerk-mensen alleen, die hebben het Woord nodig; catechisatie-kinderen leren woorden; dominees spreken woorden elken Zondag en elken dag der week; ouderlingen spreken met woorden. En, zeggen ze: woorden zijn goed als voorbereiding, als bodem, waarop je leert geloven. Dat is de gemene gratie, maar die maakt niet zalig. Als het er op aankomt, is dat woord niets gedaan, maar een sta-in-de-weg voor de klare stem van God. En daarom, er is een andere genade, een particuliere genade, een wel zeer particuliere genade. Het is die, dat we boven de wolken uitgetild worden, alle woorden, alle begrippen, alle onderscheidingen, alle partijleuzen, kwijt raken eens en voorgoed. Want boven alle partijen uit staat Christus. En daarom is de mystiek, die zegt: Ik ben van Christus, de éne leus, die moet uitgaan boven de aarde en uitgaan boven de partijen en uitgaan boven de onderscheidingen. Daar is Christus ontheven van alle tegenstellingen, los van alle mensen-verbanden, Christus in Zijn mooie licht, in Zijn mooie | |||||
[pagina 71]
| |||||
sereniteit van hemelse zaligheid en vervoering. Ik ben van Christus. Och, och, wat is het vroom!
En nu groep twee. Die zegt niet: je moet boven de aarde uitgaan, daarboven uit, dat niet. De mystiek wil naar boven toe, maar groep twee blijft kalmpjes op aarde staan. Groep twee redeneert zo: je moet teruggaan van het jongere naar het oudere, je moet teruggaan van het vervolg naar het begin; je moet teruggaan van vandaag naar den eersten dag. Zij zeggen het zo: Apollos, maar daarvóór kwam Paulus. Die is een beetje ouder. Apollos was een stroom apart, niet de bron. En ook Paulus is een stroom apart en niet de bron. Maar wij zeggen: je moet terug, niet naar Paulus, een kanaal, of naar Apollos, ook zo'n kanaal, maar naar de bron en de bron is Christus. Apollos, zeggen ze, heeft Paulus verbeterd; Paulus heeft Christus een beetje verbeterd op zijn manier. Ze hebben allebei wat gebracht, wat eenzijdig was, maar wij gaan naar Christus terug. Dat is de oude bron; dat is het meest oorspronkelijke; de bron, die bij Hem het zuiverst is, heeft klanken, onvermengd, geen dogma apart, maar de levende waarheid. En dus jongelui, naar het oude, niet de stroom van vandaag, maar de bron van het eerste begin, geen kanalen, die gegraven zijn, maar de aanvang van de beweging in Christus, Daarom: jij bent van Paulus, een vervolg; jij van Apollos, ook een vervolg; ik ben van Christus, het oer-begin met z'n prachtige, originele, zuivere, dynamische spreken.
En daar staan we nu. Groep één zegt: Boven de partijen Christus. Groep twee zegt: Vóór de partijen Christus. Ze hebben groot verschil en grote overeenkomst. Groep één zegt: Er moet wat af, de historie heeft niets te maken met Christus, die staat boven de aarde; groep twee zegt: Neen, neen, ik wil blijven op aarde, maar ga terug naar het kleinste begin. Ik sta niet boven den stroom, maar vóór den stroom; de bron wil ik plaatsen vóór den stroom.
En zo vindt ge tweemaal schijnbare vroomheid en het wordt één leus: Ik ben van Christus. Toen men dát in Corinthe zei, toen schaterde satan. Die vrome leus had de kerk verkracht, want deze leuzen zijn een geweldige belediging van Christus Jezus; een omkering van het Evangelie. De mystiek zegt zo prachtig en mooi: och, onze Heiland staat boven de partijen. Dat is niet waar. Dat | |||||
[pagina 72]
| |||||
liegen ze. Dit is waar: het Woord daarboven is vlees geworden hier beneden en heeft onder ons gewoond en hier beneden hebben wij Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van den Eniggeborene van den Vader. En wanneer het Woord vlees geworden is, mag geen dominee zeggen: Hij staat boven de partijen. Hij kwam niet om te zijn een partij onder de partijen, maar ook niet om te zijn: partijloosheid. Hij trekt zich iets aan van de dingen van den dag; hij neemt aan de partijen, die er zijn. Wat de mystiek zegt, is grote onzin. Want de gehele Bijbel is van woorden vol en alle woorden zijn het Woord van God; het is klaar en duidelijk. Want God is in staat om in mensen-woorden en mensen-taal te leggen Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid op zo'n manier, dat mensen-woorden, ofschoon gebrekkig, toch schathouder zijn van de genade. En wie daarom zegt: Christus moet ik hebben, want Hij staat boven de partijen en wie Christus plaatst buiten de partijen, dien zeggen wij: Hij staat er midden in met Zijn belofte en eis, met Zijn geboden en verboden. Hij zegt: in alle partijen wil ik leggen het zaad van het Woord, dat vrucht dragen zal 30-, 60- en 100-voud. Als men zegt: Hij staat boven de akkers, dan liegt men. Christus zegt: Mijn Vader is de Landman en Ik ben de Zaaier en Ik ga uit om te zaaien hier in de akkers en Mijn zweet valt op de akkers der mensen, Mijn bloed vermengt zich met de aarde der mensen. En al Mijn zaad zal vrucht dragen: 30-, 60- en 100-voud. Het is goddeloos om te zeggen: Hij staat boven de partijen. En zo goddeloos zijn ook de anderen van de tweede groep, die zeggen: ik ga terug naar de bron. Dat is ook zo'n prachtleus van satan: terug naar de bron. Je hoort ze het zeggen vandaag: terug naar de bron. Dat kán betekenen: Ga terug naar den maatstaf. Dan vind ik het prachtig. Leg den maatstaf aan van het Woord Gods. En je mag zo wel zeggen: Terug naar de bron. Maar in Corinthe zeiden ze ook: naar de bron terug en het ging toen verkeerd. Wanneer ik zeg: de rivier de Maas is een lange lijn door Frankrijk, België en Nederland, een lange lijn; het water is smerig en vuil, er drijft olie op; we moeten terug naar de bron, dan zeggen de Rotterdammers: Jij dwaas, jij dwaas, de bron van de Maas is pas den naam bron waard, als de stroom er uit voortkomt. Een bron, die geen stroom voortbrengt, is geen bron, dat is een fabeltje, dat is een mythe, dat is onzin. De bron van de Maas is daarom bron, omdat er een rivier komt. Inderdaad het is een lange lijn met modder en viezigheid en een katte-lijk en een beetje benzine van | |||||
[pagina 73]
| |||||
een schuit, die ligt te laden, maar de rivier is Gods rivier, die de akkers bevrucht, de weiden wil besproeien, die het zaad bloeien laat. En die rivier mag je nooit uitspelen tegen de bron, want de bron spuit door om de rivier water te geven. Zoals de Psalmdichter zegt: Gods rivier is van water boordevol. Zeg nooit: naar de bron terug en zeg nooit: ik houd mij aan Christus Jezus. Dat is onzin. De één zegt: boven de partijen ga ik uit; de ander zegt: ik sta vóór de partijen. Dan kun je vandaag met Kuyper meegaan en zeggen: antithese; en morgen met Schermerhorn en zeggen: weg met de antithese. Vandaag kun je zeggen: de stroom, het kanaal van de A.R.partij en morgen kun je zeggen: de stroom, het kanaal van de N.V.B.Ga naar voetnoot2). Maar je doen en laten, daar staat Hij dan buiten. Je programma, daar staat Hij dan buiten, en je dagorder en nachtorder, daar staat Hij dan buiten.
Ook de satan lacht om die vroomheid: ‘en ik ben van Christus’. Prachtig zegt hij, de bron uitgespeeld tegen den stroom, de werker losgemaakt van Zijn werk, de hemel gescheiden van de aarde, het Woord gescheiden van het vlees en God gescheiden van den mens. Weg met die vervloekte spreuk. Immanuël, God met ons! Maar wie het zo mag zeggen, schrikt meteen heilzaam zijn leven lang. Ik zeg nu tot allemaal: De spreuk is: God met ons, Immanuël. Ik heb de bron en ik heb de kracht. Christus is in de preek van Paulus en in de toespraak van Apollos; en ik zeg van allemaal: terug naar de bron. Mens, ga alle rivieren zuiveren en maak den stroom zuiver, doch om Gods wil: houdt aan den stroom vast. En ik zeg het ook zo: Zie naar boven en laat de wet donderen uit den hemel boven in de aanspraak Gods, maar zeg nooit: Heere, ik speel ‘boven’ uit tegen ‘beneden’. Want hier beneden is het Woord vlees geworden en op dezen wereld-akker werpt God het zaad uit, dat vrucht gaat dragen. Niet den Heiland plaatsen buiten het leven, maar Hem er in halen. De antithese gaat nooit dood; wat zijn historie betreft in den dag der dagen en daarna blijft hij eeuwig zichtbaar in den hemel tegenover de hel. Er is de antithese in staat, maatschappij, kunst en wetenschap, in alle dingen. En geen beweging dus der partijloosheid, maar bekering der partijen, is de enige manier om den brand van Nederland te blussen. | |||||
[pagina 74]
| |||||
En wat de kerk-kwestie aangaat; laat uw oren niet verleiden door het mooie thema: ik ben van Christus. Maar zeg ronduit: omdat Hij van boven kwam, omdat de bron spuit en blijft spuiten hier beneden, daarom wil ik zeggen: èn Paulus èn Apollos; en ik wil ook zeggen: Paulus' of Apollos' vlees òf Paulus' of Apollos' geest. Ik heb ze allebei nodig: het òf òf, wanneer het gaat naar den maatstaf van het Woord; en als dat gebeurd is en blijft gebeuren, daarna: èn èn. Maar nooit zeggen: verbindt èn èn en vergeet het òf òf der wet van den Heere God. Satan lacht als de mensen zeggen èn èn, niet het èèn of het ander, partij a of partij b, wij maken een partij der partijlozen. Maar als satan lacht, dan lacht de hemel ook. God zal lachen om de partij der partijlozen. Want het blijft een partij.
Gelukkig ieder kindje in de kerk en elk mannetje en vrouwtje hier, waarin de Geest Gods werkt, die hen radicaal vernieuwt, die hen wedergeborenen noemt door het Woord Gods. God zal tellen de schare van hen, die toch leven uit God, die toch leven uit de bron. En die schare van wedergeboren mensen zal vormen de mensheid Gods. Zeg vaarwel aan de leus van satan: Ik ben van Christus. En behoud door genade de grens tussen dood en leven, tussen God en satan. Dan kunt gij zeggen, nu bij het opstaan 's morgens en bij het naar bed gaan 's avonds en bij het uitblazen straks van de levenslamp, in den beteren zin des woords: God zij gedankt: Ik ben van Christus (Zondag 1 van den catechismus) en Christus, die is van God.
Gebed des Heeren vers 2. Amen. |
|