Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)
(1955)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |||||||
Ezechiël, als de weduwnaar met droge ogen, een teken voor de Kerk.Ga naar voetnoot1)Tekst: Ezechiël 24:18, 20, 24a, b. ‘Dit sprak ik tot het volk in den morgenstond, en mijn huisvrouw stierf in den avond; en ik deed in den morgenstond, gelijk mij geboden was. Gebed: (na dankgebed na den Doop)
Vader van alle genade en God van alle recht en orde, Vader van alle vlees en van allen geest, wij hebben U nodig om hetgeen wij van U vragen te zien komen tot zijn eigen verwerkelijking. Alleen Gij kunt de geesten van deze ouders aldus bewerken, dat zij de geesten der kinderen beïnvloeden op de wijze, als het gevraagd en geëist wordt; dat ze alzo indringen in den geest van hun kinderen, dat zij Uw vriendelijk licht, dat hen echt natuuvlijk maakt, zien glanzen in het oog van hun ouders en daarbij besluiten, dat wie God dient toch heel blij kan wezen en in vreugde kan wandelen, natuurlijk, niet ondanks, maar door genade. Blijf ook aan deze ouders de genade schenken en geef aan de kerk, die om hen heen staat, dat ze een muur mogen zijn van geloof en van kracht van belijdenis, opdat zij een macht mogen zijn van trouw om deze vaders en moeders, die ook zelf in de kerk zijn groot gewovden en opdat ook zij aldus mogen weten, dat Uw rijke genade in Christus Jezus altijd genoeg is, om hetgeen wij beloven ook te doen en het- | |||||||
[pagina 52]
| |||||||
geen Gij van ons vordert ook in vrijwilligheid uit Uw eigen beloften te ontvangen.
Wij danken U ook, dat Gij aan een drietal doopleden der kerk in het hart gegeven hebt - naar wij vertrouwen mogen - hier voor ons te gaan staan om het ja-woord uit te spreken omtrent de vraag der kerk. of zij, die ook eens gedoopt zijn, niet aanvaarden voor zichzelf, wat hun ouders gevraagd wevd, toen zij zelf ten doop werden gehouden. En zij hebben hier ‘ja’ gezegd, het amen van het geloof voor het aangezicht Gods en in het oor van Zijn heilige gemeente. En nu zij in korten tijd misschien van ons heen zullen gaan naar dat andere werelddeel, waar ook een stuk van ons rijksgebied is en waar nauwelijks enkele men geleden verademing kwam, omdat de strijd van de macht, die ook daar zijn geweld ontplooide, moest worden gestaakt, laat dan op hun weg het licht van dit uur blijven schijnen en de ernst van dit uur blijven klemmen en de heiligheid van hun ja-woord hen verplichten en de grootheid van Uw ontferming hen altijd in rust houden, ook als de onrust komt en de moeite voor den dag komt. En laat Uw oog, dat vandaag in deze kerk gezien heeft, wat hier gebeurd is, mogen stralen in het hunne, opdat zij het zien, wanneer straks de getuigen van nu er niet meer zijn, wanneer die haag van belijders om hen heen er niet meer is, als ze misschien staan in een geestelijke wildernis, vereenzaamd, omgolfd door de stuwende macht van zonde en verderf. Laat ze trouw zijn aan Uw eigen Woord en het zaad det kerk zijn in de omgeving waar ze komen.
Wil ons allen schenken vanavond, om in Uw vrees bijeen te zijn, getroost en gesterkt door Uw eigen Woord; en wil ons aanschouwen in Christus, den Zoon van Uw innig en blijvend en eeuwig welbehagen. Amen.
We denken vaak dat onze strijd, onze kerkstrid, zoiets heel buitengewoons is, en dat met name de vraag die ons in deze dagen bezighoudt, zo heel nieuw is, de vraag: Wáár is het adres van de kerk? Reeds vanmorgenGa naar voetnoot2) heb ik op die vraag, als in Ezechiëls dagen, ook opgeworpen, met een enkel woord gewezen. Dat ga ik vanavond breder doen. | |||||||
[pagina 53]
| |||||||
In Ezechiëls dagen was ook de grote vraag: Waar is de kerk? Dat is het probleem van het hele boek. Want de kerk van die dagen was in tweeën gespleten. Er was een koning geweest, ongeveer als Hitler, ook zo'n Pan-Aziaat, gelijk Hitler een Pan-Europeaan wilde wezen, zo'n grote slokop, die alle volken wou beheersen en zijn rijk wou maken de centrale macht van Azië. Nu was die koning ook gekomen naar het land van Abrahams kinderen. Hij was Juda genaderd, was tot het hart van het rijk doorgedrongen, was de hoofdstad genaderd, had Anathoth gebombardeerd en was gekomen tot in de stad Jeruzalem. En toen het tweestammenrijk in tweeën gespleten was door de frontopschuiving, toen was de strijd al gauw gestaakt en kwam de capitulatie van het rijk van koning David voor dien Pan-Aziaat. En toen kwam het vanzelf verder. Toen de koning baas was, zei hij: we gaan beginnen, dat volk onder contrôle te stellen. Hun koninkje mogen ze houden, maar we gaan hen controleren. Hij nam uit het volk de pit en het merg en de kracht weg. Hij voerde de voornaamste mensen naar zijn vreemde land, de leiders, den adel, de profeten, ook den priesterzoon, den profeet, genaamd Ezechiël. Hij dacht: als ik de leiders heb, heb ik de natie en wie den adel heeft, heeft de sterkte van de natie, en dus met de eerste deportatie ben ik voorlopig tevreden. En zo kwamen daar de voornaamste leiders naar her vreemde land toe, ze werden gedeporteerd, waren ballingen, de ballingschap was begonnen bij den eersten troep ellendigen, die werd weggevoerd naar het land in het Noorden.
Toen kwam de vraag: Zeg nu eens, waar is de kerk? Eeuwen lang heeft God gezegd: de kerk in het oude verbond wordt centraal vergaderd. Dáár zijn heilige tijden, heilige personen en ook heilige plaatsen. Jeruzalem is de heilige plaats; dat was eerst Silo. De tèmpel is de heilige plaats; dat was eerst de tabernakel. Het was geen beste tijd toen er nog geen vaste heilige plaats was; toen het volk nog een vondelingen-volk was en reisde van stad tot stad, was er geen heilige plaats, in Egypte niet, in Abrahams tijd niet. Maar reeds op de woestijnreis, toen het vondelinge-kind Israël 's Heeren bruid zou mogen worden en was thuis gebracht, reeds tóén kwam alles naar een vaste plaats. Mozes zei: wij zijn op reis, toch maken we een vaste heilige plaats: een tabernakel, dien we dragen kunnen. Maar toch, een tabernakel met de aanspraakplaats van Gods heiligheid en een centraal adres. En wanneer later die | |||||||
[pagina 54]
| |||||||
ark het land binnenkomt, is er een drang om die ark een vaste plaats te geven. En dan toornt de Heere tegen Micha en anderen, die naast de hoofdplaats een eigen kapelletje maken gaan. Neen, zegt God: centralisatie van den eredienst is voorlopig Mijn program. En dan komt David en zegt: Heere, ik heb een centrale plaats in het paleis van de macht, geef ons ook een centrale plaats voor de kerk in den eredienst. Ja, zegt de Heere, Ik ben al bezig; Salomo zal het doen. En als Salomo dan eindelijk komt en van her- en derwaarts de ingrediënten samenleest en de tempel klaar is, dan bidt Salomo en de priesters maken muziek en het volk juicht. Eindelijk, daar komt de wolk neerdalen, die het symbool is van Gods aanwezigheid in verbondstrouw en vestigt zich op de ark en zegt: Hier is Israëls centrale heiligdom. God zelf heeft dezen berg begeerd
ter woning, om aldaar geëerd,
Zijn heerlijkheid te tonen.
Met andere woorden: eeuwen lang was er ingescherpt bij het volk: Wij hebben vandaag een centrale plaats, dat is Gods ordinantie. En het wàs ook Gods ordinantie. En toen de ballingschap gekomen was, was het zo toegegaan: De arme stakkers, die men wegvoerde, die waren nu ver van die centrale plaats. Maar die vreemde koning van het Noorden had een hele massa mensen achtergelaten, arme lui, handwerkers enz. Die mensen moesten het land nog zo'n beetje bewerken. Dus ze waren door den vreemden koning bij de oude plaats en den ouden tempel gelaten. Zij waren nog bij de centrale plaats. Toen zeiden ze: Het is duidelijk, geen discussie mogelijk: des Heeren tempel, des Heeren tempel, des Heeren tempel is hier!! Hiér is het mooie stenen gebouw, hiér is het oùde adres, hiér het werk, dat Salomo bouwde in 's Heeren naam en waar de Heere ging wonen. Des Heeren tempel is hiér! God zèlf heeft deze plaats begeerd ter woning. Toen kwamen ze tot een andere uitspraak: Wat hier is, is ginds niet. Dat spreekt vanzelf. Hier is het, daarom ginds niet. In Babel, zou daar de kerk wezen? Ze hebben geen tempel en geen altaar en geen priesters, althans geen wettige plaats voor priester-eredienst. De kerk is hier en daarom ginds niet. Daar zijn maar gedeporteerden, de lui, die God prijs geeft aan de misère. En ze konden dat zelfs in een mooie leer en beeldspraak vastleggen. Dat zit, zeiden ze, zó: Oorspronkelijk was er één grote | |||||||
[pagina 55]
| |||||||
mand met vijgen voor de tafel Gods klaar gelegd. Nu waren er goede en bedorven vijgen. De goede vijgen laat God achter. Dat zijn wij. Wij blijven bij den tempel. Maar de kwade vijgen lust God niet. Hij heeft die vijgen weggedaan naar het Noorden toe. Het oordeel was in de ballingschap. Zij zijn de kerk niet. Dat is het éne beeld. Het tweede beeld was: Oorspronkelijk was er één grote bijenkorf, één mooie, grote bijenkorf. En al de bijen kwamen daar terug en brachten hun honing aan. Dat is eeuwenlang zo geweest. Maar nu heeft God zelf duidelijk getoond, dat uit die éne bijenkorf vele bijen zijn weggezwermd naar Babel toe. Die zijn daar zonder God. Die bijen zijn zonder God. Hièr, hièr, hièr bleef de korf. Ge kunt haar nog zien. De korf is aanwijsbaar. Hier is de korf der bijen. Ginds niet. Wij zijn de kerk. Dáár is de kerk niet. Wie vraagt naar het kerk-adres, vraagt ook: Wáár is de bijenkorf, die je zien kunt? Waar is de vijgenrest, die je tasten kunt? Want waar je zien kunt en tasten, is het vast adres van de kerk. En toen dàt gezegd was, was er bittere smart bij de gedeporteerden. Als dàt waar is, zijn zij troosteloos. Dan komt de Heere en zegt tot Ezechiël: Wat zoudt gij denken, Ezechiël? Ik heb inderdaad in het Oude Testament gezegd: Een heilige plaats en een centraal adres. Maar, gij profeet, hebt dit te weten, dat het Oude Testament stuurt naar het Nieuwe en dat Jezus Christus komt. En als Hij komt, komt het Pinksterfeest en de Pinkstergeest en dan gaat God uit alle volken en uit alle natiën, uit alle volken en uit alle natiën, Zijn gemeente vergaderen. Dat Pinksterfeest is een nieuw verbond en dé-centralisatie der kerk. De heilige plaats is dan overal, waar de Heere Zijn naam door het Woord sticht ter gedachtenis. Waar het Woord is, komt steeds de kerk. En in zoverre ais het Oude Verbond dringt naar het Nieuwe en heenhuppelen wil over elk staketsel, strooit God het zaad der kerk in ballingschap uit en laat Hij ook de kerk blijven wat ze is in de verstrooiing. En ofschoon de kerk, als het aan háár ligt, gebonden blijft aan het stenen gebouw te Jeruzalem, zo is toch niet dat stenen gevaarte, maar is die Geest - in de kerk gevaren - het wezen der kerk, de kracht der kerk.
En daarom, profeet, waar het Woord is en de Geest en de belijdenis en de gehóórzaamheid, dáár is ook vandaag de kerk. Want de kerk is nu reeds, ofschoon centraal als het aan mensen | |||||||
[pagina 56]
| |||||||
ligt, toch door het Woord bepaald, zover het aan Gods eigen genade en verkiezing ligt. En dan toont de Heere het volk door Ezechiël, dat Hij in een visioen den profeet aanschouwelijk maakt dat de wolk, waarop ze trots zijn, reeds aan het verhuizen is. 't Gaat naar het oordeel toe, dat betekent: er komt een oordeel straks, het oordeel wordt helemaal voltrokken. Ook het mooie gebouw en de fijne bijenkorf, ze gaan kapot in den storm van het oordeel; over een jaar of tien komt de koning terug en wat hij vandaag achterliet, wordt dan ook weggesleept. De ene razzia gaat voorbij, maar de andere komt. En als die andere storm komt, gaan ook de mensen, die zeggen: Wij zijn de kerk, wij zijn het oude gebouw en dáárom de kerk. Als gij hangt aan het oude gebouw en zegt: dàt is het, zegt God: Neen, neen, die mooie tempel, die ogenlust van jullie, die kan vergaan en die zal ook vergaan, maar wanneer het geloof en de hoop en de liefde blijft in het hart van Mijn kerk, dan kan het stenen gebouw springen, ontploffen, in puin vallen, het hindert niet. Dan blijft de Geest met geestelijke stenen, dan is het nieuwe Verbond reeds in het Oude verborgen. En wie dàt eenmaal ziet, kan zijn ogenlust zien vergaan en toch zijn ogen droog houden, gelijk een weduwnaar, die zijn vrouw verloor, zijn ogenlust, en toch niet schreit. Ik spreek u over: Ezechiël, als de weduwnaar met droge ogen, een teken voor de kerk. Ik heb drie punten:
Ps. 42:2 en 5. | |||||||
I.In de eerste plaats gaan we na, op welken tijd de profeet Ezechiël een teken voor zijn volk wordt, het teken van den weduwnaar met droge ogen. Die tijd wordt in den tekst aangegeven op deze manier: daar staat in vers 18: ‘Dit sprak ik tot het volk in den morgenstond en mijn huisvrouw stierf in den avond’. Die bepaalde dag, toen de profeet 's morgens een preek voor zijn volk hield en zei: let er op, let er op, er gaat iets gebeuren, en toen des avonds zijn vrouw stierf in ballingschap, die dag was de tijd, waarop de profeet een teken werd voor het volk, de kerk des Heeren. | |||||||
[pagina 57]
| |||||||
Ik heb reeds daarmee aangeduid, hoe bar het vriezen kan in de kerk en hoe streng de wind kan waaien, daar, waar de Geest des Heeren profeteren gaat. Men zou zo zeggen: och, een man als deze arme stakker, die zijn vrouw kwijt raakt, laat die toch alsjeblieft een paar dagen vacantie nemen. Het was toch een ellendige toestand. Die man was in ballingschap; een man op leeftijd waarschijnlijk. En zijn vrouw was er ook, was met hem mee gegaan. En daar zaten ze nu, twee vereenzaamden. Ze wisten, wat het betekent om rijk te zijn en arm te worden. Hij was een priesterzoon, een profeet, een man, die er wezen mocht. En nu waren ze in een vreemd land; en al was het een gemakkelijke gevangenschap, het was tòch een concentratiekamp. En dus, het was toch niet best, dat die man zijn vrouw missen moest. In het algemeen reeds is het voor een huwelijk, als de dood die twee, man en vrouw, scheidt, een ontzaglijk ernstig uur. Maar als man en vrouw het leed hebben gedragen van samen in ballingschap te gaan en ze kunnen elkaar helpen in dat vreemde land en dàn komt de dood hen scheiden, dan is het helemaal verschrikkelijk. En men zou dan zeggen: Och, hij mag zijn wat hij wil, minister, predikant, arbeider, het kan niet schelen wat, hij mag ook profeet zijn, maar die man moet nu een paar dagen vacantie hebben, geen minister-zaken, geen conferenties, laat hem met rust, laat hem met zijn verdriet alleen. Maar dezen keer is juist dàt verboden. Want tevoren is gezegd door den Heere: Man Gods, mensenkind, uw vrouw gaat sterven. Van te voren wist hij: mijn vrouw gaat sterven. En hij moest van te voren de doodsadvertentie opstellen en voorlezen. Een ander doet dat, als de dood gekomen is. Hij moest het bij voorbaat doen. Mensenkind, uw vrouw gaat sterven. Hij moest bij voorbaat het zeggen aan de mensen van de kerk en meteen zeggen: Let op, iets vreemds gebeurt er omtrent den dood van mijn vrouw en haar begrafenis. En daarom juist: de profeet krijgt geen vacantie. Juist omgekeerd: omdat die man in functie is, juist dáárom sterft zijn vrouw. God zegt: Ik heb u nodig, Ik heb u nodig! Ik heb een boodschap voor de kerk, aan de hele kerk en die boodschap moet gij brengen. Nu moet ge weten, de Heere gebruikt Zijn profeten in den ouden tijd voor Zijn boodschappen vaak op een dubbele manier. Ze kunnen profeteren het gewone Woord. Net als de preek van vandaag. Maar ook moeten ze vaak prediken door daden te doen, zinnebeeldige daden, ze moeten iets doen, wat opvalt. Deze profeet | |||||||
[pagina 58]
| |||||||
heeft tientallen vreemde dingen gedaan, die dwaas zijn en die hij toch doen moest, want het zijn daden, die opvallen. En zo moest hij met zinnebeeldige taal het volk ook wat zeggen. De Woorddienst is ondersteund door den gebaren-dienst. Dat heeft de profeet Ezechiël vaak in barre verlegenheid gebracht. Hij moest eten wat wanstaltig en onsmakelijk was, hij moest door een bres kruipen enz. Maar vandaag is het wel erg pijnlijk. Hij moet van te voren zeggen: Mensen, mijn vrouw gaat sterven. De advertentie is in het geloof van te voren geschreven en wordt u voorgelezen. En door het gelóóf gaat die vrouw dood. Het geloof haalt de dieren in de ark van Noach, het geloof brengt Kanaän in het bezit van Abrahams kinderen, het geloof doet de muren van Jericho vallen en snijdt den adem af van de vrouw van Ezechiël. God zegt: het zàl gebeuren en het gebeurt ook; door het geloof van den man sterft de vrouw. Zó bar kan het vriezen in de profeten-wereld. En dus, de profeet heeft geen vacantie, maar is juist druk in functie. En waarom nu moet de Heere den profeet nodig hebben voor zó'n preek met zó'n gebaar? Om deze reden: die vrouw, daar hield hij van. Een jongeling, die pas zijn meisje gekozen heeft, zegt: dat is een lust voor mijn ogen. Zo ook deze man op rijperen leeftijd: zijn vrouw was een lust voor zijn ogen, staat in den tekst. Het was geen naar huwelijk, maar blijkbaar een huwelijk, dat echt warm en goed was. Hij keek zo graag naar haar. En nu moet die lust van zijn ogen sterven. God neemt at van hem den lust van zijn ogen. En wanneer het gebeurt, moet hij daarbij vreemde dingen doen. En dan moet de kerk er bij zijn, daar in dat vreemde land, want ook de kerk zit met het vraagstuk in de maag: Waar is de kerk? Het probleem van straks hebben ze allemaal, het hield ze allemaal bezig. En ook daar in de ballingschap was de gróte vraag: Is de kerk gínds, bij dien mooien tempel, of hier? En velen dachten ook: ja, dat kan toch niet anders. God wou toch een centraal adres en het hoort toch zo: één tempel, één bedevaart, één Jeruzalem, één psalmgezang, één lied Hammaäloth, dat betekent: gáán naar Jeruzalem. Die tempel, die is de lust der ogen van de kerk. Ze zijn er verliefd op, nòg vandaag. En ook de besten denken: ik kan daar toch niet buiten. O God, o God, breng terug, breng Heer, al Uw gevangenen weder naar den tempel toe. Een lust voor de ogen. Als we dien hebben, zijn we zalig. Als we dien maar zien, is er weer vrede. Als we bij den tempel teruggekeerd zijn, dan | |||||||
[pagina 59]
| |||||||
is alles weer goed. Dan zijt Gij, Heere, en wij weer getrouwd samen en weer samen in huis. Onze Maker is onze Man en onze Man en zijn vrouw horen thuis ginds in den mooien tempel van Salomo. En nu zegt God: Ezechiël, uw ogenlust neem ik weg. Dat betekent: kérk, zo neem Ik ook uw ogenlust weg. Juist die mooie tempel, waar gij verliefd op zijt, die gaat in puin. Onze tijdsaanduiding van vers 18 is nader bepaald door dit: op wat voor dag preekt de profeet 's morgens en sterft zijn vrouw 's avonds? Het was in het negende jaar, in de tiende maand, op den tienden der maand. Het was bijna het tiende jaar, en dat tiende jaar is van betekenis. Want er was eerst een deportatie van de voornaamste leden des volks geweest en daarna kwam de tweede wegvoering van àlle mensen uit de buurt. Welnu, daar lagen tien jaren tussen de eerste en de tweede ballingschap. Tien jaar lang mocht de koning van Davids huis contrôle houden. Maar na tien jaar valt dat weg, dan komt de algehele verwoesting en dan gaat ook de rest in ballingschap en de tempel wordt verwoest. Dat weet de Heere. Hij kent Zijn raad en doet daarnaar Zijn daad. En wanneer het tijd worden gaat en de legers reeds optrekken naar Jeruzalem in het negende jaar - in het tiende jaar gebeurt het - als de fronten reeds verschuiven gaan, zegt de Heere: Nu is het Mijn tijd. Ik ga den tempel afbreken en niét in drie dagen opbouwen, hélemaal niet. Dat duurt 70 jaar! En Ik zal den profeet Ezechiël annexeren. Ik schakel in zijn profeten-dienst. De tempel gaat weg, des volks ogenlust gaat weg. En Ezechiëls vrouw moet sterven, want ze is ook ingeschakeld in den dienst van 's Heeren profetie. Ezechiël, ze gaat dood. En dan zegt Ezechiël het en gehoorzaamt aan des Heeren Woord, opdat het volk wete, wàt er gebeurt en wàt geopenbaard wordt bij het sterven van die vrouw. | |||||||
II.Hoè dat moet, is punt twee. Op wèlke manier en in welken vorm moet de profeet een teken zijn voor de kerk? Dat zegt de tekst in vers 18, het tweede deel: ‘Ik deed in den morgenstond, gelijk als mij geboden was’. En dat doen 's morgens, naar 's Heeren voorschrift, is de manier, waarop de profeet een teken wordt. De zaken staan dus zo: 's morgens gaat hij zeggen: m'n vrouw gaat sterven. 's Avonds stèrft ze ook. Den helen nacht heeft de profeet | |||||||
[pagina 60]
| |||||||
bij zijn vrouw, die gestorven was, kunnen vertoeven en een nacht lang is hij beproefd, op dit punt: Houdt gij uw opdracht, ja of neen? Geen mens er bij, hij is alleen met zijn vrouw, de dode, en hij kàn dus zeggen: Heere, het wordt me te veel. Hij kan gaan schreien, schreien als een man, alleen achtergebleven in ballingschap. Maar het bevel luidt: Nièt schreien man vandaag! Ge móógt niet wenen! Bedwing uw stem van geween en uw ogen van tranen. Ezechiël, toon een aangezicht als een keisteen. En dan vertoeft de profeet een helen nacht bij het lijk van zijn vrouw. En 's morgens komt hij naar buiten toe en zegt: Kom hier, kerk-mensen, het is kèrk vandaag. En dan komen ze aanzetten. Is het gebeurd? Ja, het is gebeurd, mijn vrouw is dood. En dan zegt de profeet: Hier sta ik, man-zonder-vrouw; en gij weet het, ze was de lust mijner ogen. Kijk maar, ik schrei niet. Mijn gelaat is als een keisteen, want het bevel des Heeren luidt zo. Bij een gewone, echte begrafenis, waarbij je je gang kunt gaan, gaat het zo toe in het Oosten: er is een geweldig geweeklaag, men huurt vrouwen om te schreien. Maar dat mag dezen keer niet, geen enkele stem mag misbaar maken. Bij een gewone begrafenis ontbloot men het hoofd. Hièr moet de profeet zijn hoofd bedekt houden. Hij mag niet gaan; blootshoofds en barrevoets. Bij een gewone begrafenis is het zo: de sandalen gaan van de voeten en men gaat blootsvoets naar het graf toe. Hièr is het bevel: schoenen aanhouden, profeet! Bij een gewone begrafenis is het de gewoonte, dat men den mond afdekt met een doek - de lip van boven bewinden - een doek voor het gelaat, want bij een dode word je onrein; en vooral een priesterzoon heeft er oren naar. En daarom moet een man, die bij een dode was een helen nacht lang, natuurlijk in den regel zijn gelaat bewinden. Maar hij mag het dezen keer nièt doen. Weg met dien doek! Kortom, alle begrafenisgebruiken zijn vandaag contrabande, aldus des Heeren consigne aan den profeet. Het is precies even raar en gek en naar, als wanneer hier de een of andere broeder in de kerk zijn vrouw gaat begraven en hij houdt zijn pet op het hoofd en een pruim achter de kiezen. Ik zeg het expres zó kras. Die begrafenis van Ezechiëls vrouw is een allervreemdst ding, waar het gèk is voor het vlees. Voor het vléés. Maar de Heere zegt: vandaag wil Ik het zo. Voor het vléés een ergernis en voor een fijnen vent een dwaasheid. De Heere zegt: Vandáág is zo Mijn stijl. Waarom? Wááróm, Heere? Dat wordt punt drie. Maar eer punt | |||||||
[pagina 61]
| |||||||
drie komt, moet de vraag: waarom? er bij u uit, als ik die vraag aan den Heere voor wil leggen. Omdat het gezègd is. ‘Waarom, Heere?’ God zegt het en daarmee uit! Ik heb gelukkig een derde punt en kan dus zeggen; dáárom was het. Het komt in orde. Maar al was er geen punt drie, punt twee is genoeg. Als God zegt: het moet, dan moet het ook, al begrijpt ge er niets van. Want dàt is des Heeren doorlopende wet voor Zijn kèrk-mensen: U stellen onder Zijn Geest, uw natuurlijke bewegingen onder des Geestes bewegingen. Al bezwijkt ook uw vlees en uw hart, dat ge in tranen uitbarsten wilt, nochtans, moet ge zeggen, is God mijn rots en mijn deel in eeuwigheid. Het vlees onder den Geest. Natuur onder het ambt; niet wèg, dat vlees; niet wèg, dat ambt, maar er onder. En wat de profeet vandaag moet doen, hij alleen, is straks geworden een algemeen gebod voor de kerk. Als de kerk-moeder Rachel haar kinderen ziet in ballingschap, zegt ze: ik ga huilen. Rachel weent en weigert getroost te wezen. En ze huilt weer, als in Herodes' geest het plan opkomt, om de kinderen van Bethlehem te vermoorden. Rachel huilt altijd: Geef mij kinderen, of ik sterf. Benjamin noemt zij: Ben-oni, zoon des onheils. Rachel - tranenmoeder. Jeremia - tranen-profeet - zegt tot de tranen-moeder, dus tot de héle kerk: bedwing uw ogen van tranen en bedwing uw stem van geween. Want er is loon voor uw arbeid. Ge baart niet voor nietsGa naar voetnoot3).
Ezechiël is kerk-symbool. Dat moet de hele kerk doen. Willen jullie schreien? Nièt schreien, nièt schreien. Want den rouw in de kerk brengen, is geen kerkstijl. De vrucht is er en het jubeljaar Gods heerst over alle rampjaren. Gelooft ge dat? En als de kerk dàt gelooft, zegt ze: Heere, ik heb tòch geschreid. Ik kan het niet nalaten. En mijn vlees is er nog en ik heb het nooit hélemaal kunnen kruisigen. Dan zegt de Heere: Ja, ik weet wat maaksel gij zijt, maar bevel blijft bevel en belofte blijft belofte. Daar is er Eén, die eens kan zeggen; ‘Ik heb mijn gelaat tot een keisteen gesteld’, Jezus Christus. Die heeft helemaal, hij de begrafenis van al Zijn natuurlijke vreugden, gedaan als deze profeet. Hij heeft niet geweend. In Gethsemané zei Hij: Vader, niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede. Dit bedwingt Zijn ogen van tranen, Zijn stem van geween. Hij maakt ondergeschikt zijn | |||||||
[pagina 62]
| |||||||
natuurlijke lusten aan het ambt. Hij zegt: ‘Vader, Mijn natuur kwam naar voren toe, maar Uw wil gebeurt’. Dat is Zijn ogen van tranen bedwingen; daar gaat Zijn natuur, die fijn is, in onder; niet er aan, maar er onder, ondergeschikt als ze is aan het ambt van uw verlossing. Zijn gelaat is daar een keisteen geworden. En daarom kan ik punt twee aanhoren. Niet als ik kijk naar Ezechiël - dan zeg ik: die man is knapper dan ik - maar als ik naar Christus zie, Die het voor mij heeft gedaan; Die Zijn gelaat tot een keisteen maakte. | |||||||
III.En dan kan ook de kerk horen, wat de sprake van het teken is. Wat die spraak is? Dat zegt de tekst in de andere delen. Want het volk staat te kijken, stom-verbaasd, dat zo'n nette man de ogen droog houden kan, als zijn lieve vrouw gestorven is. En als ze zeggen: dat kan toch niet, dat is toch al te bar, dat is onfatsoenlijk, zegt de profeet: Vindt ge het vreemd? Valt het op? Dat moet ook vandaag. Want alzó komt bij des Heeren Wóórd op die manier des Heeren téken. Ezechiël zal op die manier des Heeren teken zijn. Een wonderteken. Zoals hij vandaag doet, zo moet ge allemaal doen. Als de tempel van u, die ogenlust, er aan gaat en de brand er in komt, als de muren vallen en het altaar leeg is, wat dan? Dan zeggen jullie: Er komt niets van terecht: kijk die ruïne eens, wat een bouwval. Altaar zonder bediening, een paleis zonder hotkoetsen, Jeruzalem, die mooie stad, is weg. Wie zou niet wenen? En als ze dan schreien gaan om dien afgehouwen tronk, dan zegt de Heere: Niet schreien hier, want uit dien afgehouwen tronk zal een scheutje rijzen. Dat is Mijn manier van doen, dat is de weg, de methode Gods. De tronk moét worden afgehouwen. Dat is de weg van den Messias, om te komen door het wonder. God haalt geen Messias voor den dag langs organische wegen, maar Christus komt door het mirakel alleen, bovennatuurlijk is de kracht, die Hem maakt, boven-menselijk de methode, die Hem maakt, boven-creatuurlijk in elken vezel van Zijn bestaan. Hij is God en toch van den Geest verwekt. En als zo Christus, dat scheutje, alleen komt uit een afgehouwen tronk en als de rozen Gods bloeien gaan in den woestijn en in de wildernis, dan moet je niet schreien als de tronk is afgehouwen en niet schrikken wanneer de woestijn woéstijn is. Dan moet je zeggen; dat is de weg waarlangs het grote geluk komt. Wij moeten door | |||||||
[pagina 63]
| |||||||
vele verdrukkingen ingaan in het koninkrijk. Ze zijn de weg, waarlangs de Heere wat doet. En daarom moet de profeet een teken zijn. Alzo moet gij doen. Als de tempel verdwenen is, zeg dan niet: begrafenis. Zeg dan: het wordt Kerstfeest. Maak u op, want uw licht komt. Maak u op, versier u, uw licht komt. De gordijnen open en niet dicht vanwege de begrafenis. Door de ballingschap komt daar een vernieuwde kerk. En Jeremia, de tranen-profeet, zegt het zo prachtig: Als de ballingschap voorbij is, wat dan? Dan komt de nieuwe kerk, het nieuwe Verbond. Zie maar: Geen predikant meer nodig en geen priester meer nodig, om van hem af te hangen. Ze kennen den Heere zèlf. Dadelijk na de ballingschap komt het nieuwe Verbond grijpen naar den berg van Golgotha en tasten naar de kribbe van Bethlehem. Het nieuwe Verbond na de ballingschap begint al dadelijk. En als zo de ballingschap wordt loutering van de kerk, dan krijg je dit: Vandaag zeggen ze: de stenen tempel is het adres van de kerk. Dat zeggen ze ook in Babel. Ze zijn er nog verliefd op. Maar als de stenen tempel weg is, komt er een andere schifting. Niet alzo: bij den stenen tempel ot daar vandaan, maar dan krijg je deze schifting; Sommige Joden zeggen: waar het goéd is, dáár is mijn vaderland. Ik blijf liever achter, ik heb vrienden gemaakt, ik blijf in Babel. Maar de anderen, die terug gaan, Jozua en Zerubbabel, die zeggen: Heere, het is nog het Oude Testament, wij gaan terug naar het oude adres. God zelf heeft dezen berg begeerd ter woning. Wij gaan, Heere! Het is nog niet Pinksterfeest. Maar wij zagen één ding, Heere. We zagen dit éne: achter de wolk van het centraal adres schijnt toch de zon van Christus. Pinkster-décentralisatie. Het komt in orde, Heere. En achter de heilige plaatsen, achter de heilige personen, achter de heilige tijden, ligt het nieuwe Verbond. Ze kennen God in het hart. Het verbond hebben ze in den geest, in bet binnenste. Dat betekent dus: niet de clerus maakt de kerk uit, maar het Woord van binnen maakt de plaats in de kerk uit. En als zo de kerk is een kerk van mensen, die het verbond in het hart hebben, hebben ze één ding begrepen: Het nieuwe Verbond is geestelijke stenen, door het Woord gelegd en gehouwen. Niet de mooie stenen van Salomo's mooien tempel en daarom een ogenlust; die mag weg gaan. En de vrouw mag weg gaan, dood gaan. En hun vlees en hun hart mogen bezwijken. Maar als Christus' adventszon schijnt over die dodenbaar van de vrouw van den profeet of van de stad, die in puin ligt, is het tòch goed. Hij komt, | |||||||
[pagina 64]
| |||||||
Hij komt om de aard te richten, de wereld in gerechtigheid. De vredekoning komt en maakt alles goed uit Zijn rijke genade. Welzalig is hij, die weduwnaar kan zijn met droge ogen. Niet, wijl hij zijn natuur heeft verkracht en van nature zijn gelaat een keisteen is. Maar omdat hij door genade de lichtbanen Gods door zijn eigen menselijke natuur heen wil doen gaan en alzo zijn gelaat stelt tot een keisteen door Hem, die in dat moeilijke en verterende werk zijn tekort heeft aangevuld op Golgotha en in Gethsemané, zijn schuld in dezen heeft verzoend en ons aller natuurlijke bewegingen volkomen sub-ordineert, ondergeschikt maakt, aan het werk van Christus' Geest. Aan dien Geest, die voortvoer van Ballingschap tot Kerstfeest en vandaar naar Pinksterfeest en die vandaag, na de capitulatie van Japan en bij de komende nieuwe revolutie, Zijn gang voltooit naar de wolk, die Hem draagt ten gerichte. Hij is op weg en ge krijgt een massa te verduren. De weduwnaar-staat is aanstaande, de staat van de kerk onder het kruis. Maar schrei niet, lach met Sara, met den lach van de tweede maal van Sara, door het geloof, dat de arbeid der kerk niet is voor niets. Want: Bedrukte Rachel, tranen-moeder, weduwnaar-proteet, schort uw waaren,
Uw kind'ren sterven martelaren,
En eerstelingen van het zaad,
Dat uit uw bloed begint te groeien,
En eeuwig tot Gods eer zal bloeien,
En door geen tyrannie vergaat.
Amen.
Gebed: Heere, help ons in den avondstond, als de vrouw sterft, als de gordijnen dicht willen en als we de ogen laten zinken. Maak ons klaar 's avonds voor de preek van 's morgens en laat heel de kerk het verstaan: Bedwing uw ogen van tranen en bedwing uw stem van geween met het zwaard des geloofs, der hoop en der liefde. Amen.
Ps. 116:5. |
|