Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)
(1955)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |||||||
Het verval tot tegennatuurlijke zonde.Ga naar voetnoot1)Tekst: Ezechiël 16:34c. ‘Zo zijt gij tot een tegendeel geworden.’ Gebed:
Hemelse Vader!
In den naam van onzen Heiland buigen wij ons voor U neer met de erkentenis van schuld en zonde, die ons ook aankleven bij de ontmoeting met U dezen Zondagmorgen. Wij weten echter de kerk van Jezus Christus te zijn, aan wie Gij zegt, reeds van den Pinksterdag af aan en ook alle eeuwen te voren reeds: ‘Want u komt de belofte toe en uw kinderen’. Nu dan, hemelse Vader, laat ook ons vandaag daaraan gedachtig zijn door het geloof, opdat wij de schuldbelijdenis door het geloof mogen uitrichten en daarom ook juist in en door die daad tot U mogen gaan met dien vasten koers van elken stuurman, die door het Woord zich laat leiden en die de ster der hope vast heeft door het Woord. Wil ons ook bekwamen tot een leven der dankbaarheid in Uw naam en laat alle dingen in de kerk zo vervuld mogen zijn van Uw vrede en alle zonde zo verteerd van Uw vuur, dat wie in de kerk mocht zijn, maar niet van haar wezen, tot U zich bekeren moge, ook in dezen eigen dienst des Woords. Wij danken U van harte, dat Gij inzake het oorlogsgebeuren ons, naar het nu wel schijnt te zijn, verademing gegeven hebt, dat gij de drie vijanden, die ons en ons leger besprongen, onze kinderen en mannen en ook anderen, ook onze vrouwen hebben weggeroofd | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
en daaraan kwaad gedaan hebben, zelf hebt terneer gesmakt in het oordeel van Uw rechtvaardigheid. Dat Gij den hoogmoed braakt, van wie zeide: Ik, mens, ben God! Dat Gij Uw arm uitgestrekt hebt ook over ons Zendingsveld, dat wij nog kiezen moeten en dat er toch al reeds is en dat Gij dat vrijgemaakt hebt voor ons, die het nog moeten gaan kiezen. Hemelse Vader, wil ons in deze grote opluchting vooral Uw geboden doen houden en ons één ding doen bedenken: Het éne wee is weggegaan, ziet, het tweede komt haast. Laat ons niet brooddronken worden, maar opstaan tot de daad van persoonlijke erkenning van ieders individuele verantwoordelijkheid, opdat wij niet maar in brooddronkenheid ons onttrekken aan de heilige roeping van iederen dag in volk en staat en maatschappij en kerk, maar in deze dagen van inzinking en zedelijke verwildering mogen bedenken, dat uit des Heilands mond dat barre woord gegaan is van een stad op een berg en een licht op een kandelaar. Gedenk onze Koningin met haar regering en haar huis. Bewaar ons voor de leugen, die daar zegt, dat christendom en humanisme zijn te verbinden, en laat onze ogen zien dat de eenheidsdrift, die Uw Woord stelselmatig voorbijgaat, reeds een teken is van de komende wederkomst van Christus, een teken, dat den hemel bloedrood kleurt vanwege de vlammen, die, wat Uw kerk tegenstaat in de wereld, uitroeien, en uitroeien zullen. Wij bidden ook, dat gij Ds Knoop, dien wij liefhebben om zijn werk, gedenken wilt, nu een andere kerk hem roept. Wij weten, dat alle vrijgemaakte kerken bijzondere behoeften hebben en dat na de scheur, die aangebracht is door het doen van mensen, die hun ambt hebben vergeten en dat blijven doen, nu zoveel van de vrijgemaakte kerken onder lasten gaan, die men niet overzien kan. Wij weten ook, dat in deze kerk, waaraan Gij grote dingen gedaan hebt, zijn arbeid gezien wordt als noodzakelijk en schier onmisbaar. In deze dingen mogen wij evenmin eigen rechter zijn als hij. Leid ons allen daarom in het rechte inzicht en geef ons ook er steeds vrede bij. Wil ons ook gedenken, als wij worden gevraagd een offer te brengen voor de viering van het H. Avondmaal. Laat elk offeren, naar zeer oud Bijbels voorbeeld, zilver, niet voor het gouden kalf, maar voor de strenge, eenvoudige, maar ontzaglijk rijke verkondiging van Jezus Christus in Zijn Heilig Avondmaal. Hoor ons, onze Vader, als wij de noden der kerk aan U op- | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
dragen en heel de christenheid in haar nood en verlossing aan U voorleggen in den naam van onzen Heere en Heiland, Jezus Christus. Amen.
Daar is, gemeente, niemand die volkomen kan zeggen, wat zonde is of waarheen de zonde zoal leidt. Eén ding is zeker: zonde is wetteloosheid en is daarom ook eigenlijk altijd onnatuurlijk. Want Gods wet is geen dwangbuis, dat de natuurkracht verkracht en ontsiert, gelijk menigeen dwaselijk denkt, maar omgekeerd: de wet is een gezang van licht en leven en van vrijheid. Wie de wet volgt, leeft natuurlijk, want de wet beschermt zijn natuur, maakt ze volkomen en ontwikkelt haar. Wie daarom valt in wetteloosheid, zondigt tegen de natuur en wordt tegennatuurlijk. Daarom is het ook in de wereld noodzakelijk, onvermijdelijk, dat het gaat van kwaad tot erger, want het leven staat nooit stil en ons hart staat nooit stil en onze ziel en onze geest die staan ook nooit stil. Elk zaad, dat in den wereldakker geworpen wordt, goed of kwaad, dat werkt door en brengt vruchten voort, 30-, 60- en 100-voud, goede vruchten of kwade vruchten. Wanneer het zonde-zaad der wetteloosheid dan ook komt in ons leven, moet ook dat kwaad tot erger voortschrijden, dat is te zeggen: het begint in onnatuur en eindigt in tegen-natuur. Dat is een vaste wet in alle volken, in alle rijken, in elke cultuur-phase. Paulus hangt er in Rom. 1 een verschrikkelijk zwart schilderij van op: die mooie Romeinse, totalitaire staat van Paulus' dagen, met een keizer, die zei: Ik ben God. Wat voor lucht moet die man en wil die man dagelijks inademen? In het fijne Griekenland, in dien philosophen-kring, in het mooie, trotse Athene, waar de mensen graag staan te praten, hoe is daar de lucht? De lucht, zegt Paulus, is daar verpest. Marmeren zalen, maar het stinkt er van de zonde; prachtige victorie-allees, maar het stinkt er van de zonde; knappe koppen, cultuur-philosophen, wereld-veroveraars, imperatoren, die zeggen: ik ben god en die het ook schijnen waar te maken, maar het stinkt er van de zonde. Want, zegt Paulus, van onnatuur kwamen ze tot tegennatuur. Het begon met een man, die een vrouw had; die waren echt en gelukkig getrouwd. Maar het kwaad grijpt in en die man zoekt een andere vrouw en die vrouw een anderen man. Het wordt onnatuurlijk; de ontrouw komt in het huwelijk. Daarna gaat de man met de vrouw overspel bedrijven en de vrouw met den man; de onnatuurlijkheid wordt al brutaler en | |||||||
[pagina 41]
| |||||||
tenslotte is het dit, dat mannen met mannen schandelijkheden bedrijven en vrouwen met vrouwen schandelijke dingen doen. De onnatuur wordt tegennatuur. En als dat het proces is, het proces van de al verder gaande verslechtering, van onnatuur tot tegennatuur, dan komt Paulus na zoveel eeuwen zijn stem paren aan de stem van Ezechiël. Die zei het ook een paar eeuwen tevoren; niet tot de Romeinse wereldstad buiten het volk, niet tot den Griekenstaat buiten het verbond, maar tot Gods eigen kerk met haar Jeruzalem en Samaria als hoofdsteden: Gij zijt tot een tegendeel geworden. Alle rollen van de natuur zijn omgekeerd bij u, want de zonde maakt wanstaltig. Een tegendeel zijt gij. De man doet geen natuurlijke dingen, maar speelt een vrouwelijke rol en de vrouw doet geen natuurlijke dingen, maar speelt een mannelijke rol. En dat is de snerpendste taal die ik ken, waarin de Wetgever zegt: en dàt is nu zonde. Laat ons horen gaan, hoe Ezechiël juist den kerkmensen zegt, dat zij gevallen zijn in tegennatuurlijke zonde. Ik spreek over: Het verval tot tegennatuurlijke zonde.en wijs daarvan drie dingen aan:
Ps. 68:1 en 7. | |||||||
I.In de eerste plaats wil ik vragen: wat is de kring, waarin het verval plaats heeft tot tegennatuurlijke zonde? Onze tekst geeft op die vraag een duidelijk antwoord. Daar staat: Gij zijt in een tegendeel veranderd. Die ‘gij’ dus is de kring, waarin dit proces is voorgekomen en nog voorkomt. Wie is die ‘gij’, die hier wordt aangesproken? Die ‘gij’ is de kerk, de kerk van de dagen van Ezechiël, den profeet. Ezechiël stond voor de vraag in zijn dagen: Wat is de kerk eigenlijk? De kerk was namelijk gescheurd. Een gedeelte van de kerk was nog in het oude land gelaten en in het oude Jeruzalem. Een ander deel, ook hij zelf, was in ballingschap gebracht, dat betekent: weggesleept, kilometers ver buiten de grenzen naar het land van Babel. Toen kwam de vraag: waar is de kerk? Eeuwen lang was de kerk geweest bij den ouden tempel | |||||||
[pagina 42]
| |||||||
van mooie stenen en hout in Jeruzalem. En daarom zeiden de achtergelatenen: wij zijn de kerk! Want wij hebben de oude gebouwen; wij hebben den ouden priesterdienst, de oude familie van Levieten. Wij zijn de kerk, want wij hielden de gebouwen. Als dàt waar was, was Ezechiël buiten de kerk, want hij was ver van het stenen gebouw. Maar Ezechiël heeft iets wonderlijks. Hij is van de gebouwen ver weg, maar hij heeft een overvloed van H. Geest. Hij krijgt visioenen, gezichten; hij hoort de stem des Heeren en hij houdt vergadering met de oudsten, dat is den officiëlen kerkeraad. Hij zegt: Wij zijn de kerk, want waar het Woord is, daar is de kerk!! Geen stenen gebouw, maar levend geloof en het zijn van levende stenen in het geestelijk gebouw, dàt maakt de kerk uit. En om te doen zien dat de kerk daar is, waar het Woord is, zegt de profeet in 's Heeren naam: Jullie in Jeruzalem, die zegt: het stenen gebouw en de oude papieren bleven hier, daarom zijn wij de kerk, jullie bindt de kerk aan een stenen gebouw en een oud adres. Nu, als dat weg valt, is alles weg. En het valt ook binnenkort weg. Want binnen tien jaar zal de tempel in puin liggen, zullen de papieren verbrand zijn en zal de hele kerk verstrooid zijn: gij ginds en wij, allen worden verstrooid, de één zo goed als de ander. En daarom, om aan te dringen de gedachte, dat de kerk niet hangt aan een uiterlijk adres, maar aan geloof, hoop en liefde, aan de belijdenis en trouw aan de belijdenis, daarom komt daar bij den profeet Ezechiël door den Geest des Heeren een mooie gelijkenis. Heel ons hoofdstuk bevat een prachtige en verschrikkelijke gelijkenis. In die gelijkenis treedt een vrouw op. Die vrouw is de kerk van Christus van den ouden dag, Zijn bruid, Gods bruid en moeder der gelovigen, moeder van Christus ook naar het vlees, de kerk, die Abrahams zaad omsluit. Die kerk is een tegendeel geworden van wat ze wezen moest. Gij werd een tegendeel. Dat verval dus van zonde, die tegennatuurlijk werd, is in de kerk geschied en komt vandaag openbaar. Trouwens, Christus zegt ergens: Het boos en overspelig geslacht vraagt een teken. Nu is ‘boos’ elke daad van zonde. Ge kunt boos wezen ook in de wereld. Maar ‘overspelig’ is slechts hij, die getrouwd is. Daarom is ‘boosheid’ de naam voor het kwaad in de kerk èn buiten de kerk, maar het ‘overspelig’ geslacht is in de kerk en niet buiten de kerk. Daar buiten de kerk is geen verbond, dat is wel binnen de kerk. Daarom, alleen de kerk doet zonden van overspel, als ze haar Man en Heere | |||||||
[pagina 43]
| |||||||
vergeet, haar Man verlaat - dat is God - en een vreemde in Zijn plaats kiest. En waar dit woord reeds: ‘de kerk heeft een vreemde gekozen’, doet zien, dat de zonde kerk-zonde is, en het verval kerk-verval, zo is het ook hier: Gij werd een tegendeel, gij, kerk met zulk een historie als ge had. Want hoe komt de kerk hier voor, gemeente? Wat zijn de praedicaten van dat subject ‘gij’? Dat zegt ons de gelijkenis van hoofdstuk 16, die prachtig mooie gelijkenis. Hoe was die kerk destijds? Vandaag is ze mooi en trots en zegt: ik heb nog een tempel ook. Hoe was ze vroeger? Ze had vroeger niets om te pochen. Nauwelijks kon ze leven, ze was ten dode getekend. Dat aanzien van de kerk was diepe misère. De profeet tekent haar in den vorm van een meisje, dat te vondeling gelegd is. In het Oosten gebeurde dat vaask. Een jongen was een stamhouder, maar een meisje was maar een meisje, geen stamhouder, sociaal niet eens productief. Een meisje werd erg vaak verstoten en werd op straat gelegd als vondeling. Pakte iemand haar op, best; bleef ze liggen, in vredesnaam. Zo'n vondeling, zo'n verlaten dochtertje van een paar uren bestaan, was indertijd de kerk. Rechteloos, het volk schopte tegen haar; ze zeiden: niks waard; het was één misère. Een vondeling, zó begint haar geschiedenis. Het kind lag daar, ongewassen. Niet eens voor het wassen gunde de moeder zich tijd. En het zou ongetwijfeld schreiend binnen een paar uur omgekomen zijn, zoals elken dag gebeurde, wanneer niet een man voorbijging, om het schreiend kind te zien, op te nemen, mee te nemen naar huis om te zeggen: dat kind wil ik groot maken. Zo is de vondeling Mozes in het koningspaleis terecht gekomen, wat z'n leven lang en alle eeuwen doorwerkt. Zo ook de kerk hier, dat meisje, is te vondeling gelegd. Maar een Koning nam haar mee. Want de man die passeerde, was een Koning. Neen, het was de Koning. Nog niet genoeg: het was de Koning der koningen, het was God-zelf!! En God, de Heere, nam dat kind zich aan. En wat deed Hij? Hij nam het in Zijn huis, dat is, Hij maakte met haar een vast verbond, gaf haar een vast adres, gaf haar ook bondsrechten, want een vondeling op straat heeft geen rechten, maar een kind in huis heeft recht van erfenis. En die Koning in dat paleis der hemelen maakte die vondeling...ja wat? Niet maar een prinses, dat is niet genoeg, maar die Hemelkoning maakte van haar Hemelkoningin! Ze werd Zijn vrouw. Hij trouwde haar! Toen ze een klein kind was, gaf Hij haar mooie | |||||||
[pagina 44]
| |||||||
kleren en goed te eten. Toen ze een meisje was, gaf Hij haar nog mooiere kleren en ze werd al mooier en mooier om te zien. En toen ze eindelijk groot was en kon trouwen, toen zei die Vinder, die haar van eeuwigheid al kende: Ik maak u tot Mijn vrouw! En toen schreef God zelf met Zijn eigen vingeren boven de kamer des verbonds dit woord, dat is het A.B.C. der verbondsleer: Uw Maker is uw Man. Uw Maker is uw Man! Maker, dat betekent: Hij is geweldig verheven. Hij kan haar maken en breken. Maker, Schepper, hemelhoog. Maar ‘Hij is uw Man’ betekent: Hij is vlak naast u. Hij heeft u lief. Hemelhoog zijnde, komt Hij bij u, is met u, is in u. De hele term zegt alles. Want Maker duidt aan, dat God altijd het verbond eenzijdig begint. Zo'n vondeling kon niet zeggen: zullen wij samen trouwen? Hij begint het verbond eenzijdig door Zijn eigen daad, souverein en almachtig. Hoewel het eenzijdig begint, wijl Hij de Maker is, is het tweezijdig geworden. Zij de vrouw, Hij de Man en ze trouwden samen. Hij bindt zich zelf aan haar en zegt: we zijn man en vrouw, huwelijk van gemeenschap. En dat zou prachtig zijn gebleven, als niet de zonde was geslopen in het hart van die vrouw. Maar ze heeft gezondigd, en het paleis des hemels wordt een schouwtoneel van groot kwaad en barre overtreding. En het einde van de zaak is: de vrouw, die met dien Man getrouwd is, vergeet haar afkomst, vergeet de haar bewezen genade en loopt straks boelen achterna; zij komt van kwaad tot erger en gaat straks kopen, kopen met haar eigen bloed en haar eigen goud-ducaten, kopen de gunst der vreemde goden. En dan dondert de profeet, met des Heeren Geest vervuld, in haar huis dit metalen woord: Gij, met die kerk-historie, met die bonds-geschiedenis, gij zijt in een tegendeel veranderd! De kring van het verval is de kring der kerk. Het stormt hier, het waait hier, het tocht hier in het kerkhuis. Gij! | |||||||
II.En nu de tweede vraag. Hoe erg staat het dan met de kerk? Is het heel erg? Ja! Een tegendeel betekent niet maar variatie van het eerste type, een beetje anders, neen, neen. Het betekent: precies het omgekeerde van wat ge wezen moest. Ik kan veranderen, soms door ontwikkeling en soms door verslechtering, maar er is een verslechtering mogelijk, die niet maar van buiten-af mij aantast, neen, daar is ook een verbastering, die echt verbastering is, | |||||||
[pagina 45]
| |||||||
waarin de rollen worden omgekeerd, waarin precies het tegendeel gebeurt, het contrast, wat we noemen: de omgekeerde wereld. Dat woord ‘tegendeel’ moeten we ons scherp voor ogen plaatsen. Ik kan het heel gemakkelijk verklaren. Het woord ‘tegendeel’ in de Hebreeuwse taal van den profeet zelf komt van den stam van het werkwoord, dat ge ook aantreft in de lijdenspsalm van Jezus Christus, Psalm 22. Daar klaagt de Heiland: Mijn sap is veranderd in zomerdroogte. Dat is een Oosters beeld. Een wilde beek kan in den zomer droog zijn. En nu zegt de Heiland: mijn sap, mijn bloed, mijn levenssap is in zo'n zomerdroogte veranderd. Het woord ‘veranderen’ is nu precies dat woord, dat hier ook staat in het Hebreeuws. En gelijk een mensenkind omgekeerd wordt, als zijn sap is uitgedroogd, niet maar weg is, maar droogte geworden is, zo ook hier. Die kerk is precies in haar tegendeel veranderd. Een radicale ommekeer aldus van die kerk, die vrouw was van geboorte en als vrouw behandeld werd in het verbond des Heeren, die haar trouwde, maar die nu in dit opzicht een tegendeel werd, dat zij, die vrouw was geboren, de rol van man gaat spelen in haar zondespel. De vrouw stelt zich aan, als ware zij man. Dat is een tegendeel. Hoe bedoelt de profeet dat? Hoe bedoelt de Heere dat? Heel eenvoudig. Het staat in de kerk zo, zegt de profeet: dat zij begint met hoererij, dat betekent, de vrouw, die getrouwd was met dien Man daarboven, gaat naar een vreemden man, naar vreemde goden, Baäl, Astarte, Moloch enz. Dat is het eerste; ontrouw wordt ze. Maar die vreemde goden dat zijn vreemde lui, die moet ze omkopen. De Koning van haarzelf, haar Man, haar God, gaf haar goedcren om niet. Want op Zijn markt is het opschrift: Komt, koopt zonder prijs en zonder geld wijn en melk. Ja wat meer is, die Man betaalde voor haar. Vreemd, als een rijke Koning betaalt voor een vondeling. Ja, God betaalde voor haar. Want in het Oosten betaalt een man voor een vrouw. Hij betaalt een bruidschat en met dien bruidschat koopt hij van den vader zijn vrouw. De man betaalt voor zijn vrouw. En ook God heeft betaald om de kerk Zijn vrouw tse maken. Hij betaalde met...ja, met welken prijs? Niet met standaard-goud, niet met zilver, maar met een prijs zonder maat. Hij betaalde met Zijn eigen dierbaar bloed. Hi] betaalde voor de kerk met Zichzelf. Hij is mens geworden. Hij betaalde den bloedprijs, die geen maat heeft. De Man is daar helemaal Man in het verbond. God betaalt voor de vrouw, die Hij gekozen heeft, vrijwillig. En wanneer het zo gaat, dat de man man blijft en be- | |||||||
[pagina 46]
| |||||||
taalt voor de vrouw, is alles goed. Vrije genade, waarin Hij de kerk koopt, is de enige manier om het creatuur te redden. Ik afhankelijk, Hij de Heerser; ik Hem volgend. Hij gaat voorop en neemt eenzijdig het initiatief, gelijk een man de vrouw vraagt en niet omgekeerd. Dat is echt de man, die man is. En toen de vrouw daarin leefde, was ze gelukkig. Maar de vreemde goden zeiden: Neen, neen, gij moet betalen met prijs en met geld slechte melk en slechte wijn. Bij de vreemde goden is het geen vrije genade, maar verdienste, wat de klok slaat. En de kerk is dan zover, dat ze om de gunst van Baäl te kopen, om de gunst van Moloch te kopen, zelf betaalt met haar eigen schatten. Ze betaalt met het goud van den tempel; ze betaalt met het zilver van het avondmaalsstel, zouden wij vandaag zeggen; met het heilig tafelzilver, met de heilige tempelvaten; ze betaalt ook met bloed. Vaders en moeders hebben hun kinderen vaak geslacht of met vuur verbrand of begraven onder de deur van het huis, onder den gemetselden boog van den ingang, omdat ze dachten: zo'n kinderlijkje is een duur offer en wanneer ik met het bloed van mijn eigen vlees, mijn kind, dat ik ontzaglijk liefheb. de goden gunstig stem, dan koop ik hun gunst wel. En daar is het nu. Daar koopt de kerk de gunst van haar boelen. Dat ze een boel heeft, is onnatuur, dat ze boelen heeft, is erge onnatuur, maar dat ze ze koopt, is tegennatuurlijk. Want de man, heb ik straks gezegd, moet betalen voor de vrouw. Dan speelt de man de rol van den man; dat is natuur. En als de vrouw zegt: ik laat mij kopen, is dat natuur. De vrouw is dan een natuurlijke vrouw. Maar als de vrouw gaat betalen voor den man, als de vrouw zegt: hier is mijn loon, alsjeblieft, wil je me hebben, dan neemt de vrouw de rol van den man, en verloochent den man thuis, die de echte zuivere manlijke rol speelde. Dat wordt nu tegennatuurlijk. Het is precies even erg als in Psalm 16 staat: De smarten van hen, die een anderen god begiftigen, zullen vermenigvuldigd worden. Een anderen god, dat is ontrouw. Maar uitruilen (begiftigen) betekent een prijs betalen om den vreemden god te kunnen annexeren. Ziedaar het tegennatuurlijke. Ze betalen zelf en de vrouw doet als ware zij man. Het begint met ontrouw, maar het eindigt in het tegendeel. Het sap van liefde is in de zomerdroogte van de koude zakelijkheid veranderd. Het tegendeel; de omgekeerde wereld, die onnatuurlijk is. De natuur is vrij met de genade van 's Heeren verbond. Er is geen groter vreugde, jongelui, dan te staan in de genade Gods. Dat maakt | |||||||
[pagina 47]
| |||||||
echt natuurlijk. Maar het wordt bederf, karakter-bederf, zin-bederf en natuur-vernielend, als men springt uit den band van het verbond der genade. Dat is verandering in het tegendeel. | |||||||
III.En daarom komt de laatste vraag naar voren: Hoe ter wereld is dat mogelijk geweest, dat zo'n vrouw van zo'n Man zo kan vervallen? De profeet zegt: Gij zijt tot een tegendeel geworden. Het woord ‘geworden’ duidt aan een proces. Het ging van kwaad tot erger. Het was een geleidelijk voortschrijden van kwaad tot meer kwaad. En om te doen zien, dat ook wij gevaar lopen, dit kwaad te bedrijven, is het goed er op te letten. De kerk doet het en zo is zij het geworden. Ja, hoe dan? Was de kerk dadelijk zo brutaal? Heeft zij dadelijk de rol van de vrouw in die van den man veranderd? Helemaal niet. Het ging langzaam, langzaam, langzaam, maar vanzelf. Toen ze groter werd, ging ze zich bekijken in den spiegel en zei: Hé, wat ben ik mooi! Toen de vondeling huwbaar werd, ontdekte ze haar eigen schoonheid. Ze was ook mooi, ze wàs ook mooi! God zelf had haar met gaven getooid. Ezechiël zegt elders: een lust der ogen. Maar toen ze zich mooi bevond, heeft ze een fout begaan. Ze vergat, dat al die schoonheid van haar lichaam en van haar ziel, geschonken schoonheid was, gegeven was. De vondeling was vergeten, dat elke spier van haar glanzend lijf en elke ritseling van haar ziel, te danken was aan opzoekende genade, aan vrije verkiezing, aan Gods mannentrouw en mannenwil. Dat vergat ze. Haar schoonheid werd een zaak apart, de gave gescheiden van den Gever. Zo begon het. De schoonheid, de gave, een ding op zichzelf, los van den Gever, Toen dacht ze: die schoonheid moet ik dienstbaar maken. En toen de gave van den Gever gescheiden was, toen werd de Gever geplaatst buiten het verkeer van ziel en zin en gedachte. Haar ontrouw-zijn is niet meer beseffen, dat genade haar mooi gemaakt had. Straks wordt ze nog meer ontrouw door het kijken naar vreemde volken. Niet eerst de goden, maar eerst de volken. Want toen de kerk dacht: ik ben mooi en de gave zag, los van den Gever, toen werd ze mooi, zoals honderden en duizenden vrouwen mooi zijn. Op één lijn plaatste ze haar schoonheid met die van andere vrouwen. Ik heb karavaanwegen, die hebben anderen ook; ik heb goud en zilver, dat hebben anderen ook; ik heb cederhout, dat hebben anderen ook. Die anderen moet je in de gaten houden. Het is niet verkeerd om met die anderen | |||||||
[pagina 48]
| |||||||
een alliantie te hebben. Ik ben een mooie vrouw, daar zijn ook mooie vrouwen. Probeer ze in te palmen. Toen kwam er verkeer van handel met vele volken. Maar de kerk vergat, dat zij kerkvolk was, geen staat alleen, maar kerk-staat, een natie, uit wedergeboorte alleen verklaarbaar. En daarom, toen ze de andere volken mooi vond en vergat, dat die andere volken niet Christus in hun schoot hadden, niet het verbond der genade hadden, niet hadden den weg van schoonheid van natuur tot die andere schoonheid van genade in Christus Jezus, en toen ze zich met andere volken associeerde, toen moest ze den prijs betalen. Want die andere volken zeiden: wie ons liefheeft, moet onze goden ook volgen, wij en onze goden zijn samen één. En zo kwam het van het volk der goden tot de goden der volken. Toen gingen ze die goden dienen, Baäl, Astarte en Moloch. En die vreemde goden zeiden: bij ons wordt betaald voor godengunst. Welnu, toen vergat de kerk, die van genade leeft, haar gansen genade-staat en zei: kopen is religie; betaal ze goud, offer ze zilver, verdien daarmee en betaal desnoods met uw eigen kinderen. En zo kwam het, dat de betaalde werd betaalster. De gekochte werd koopster, die van genade leefde, ging leven van verdienste. De profeet zegt: dat is het tegendeel. Maar nu, gemeente, huiver; huiver en sidder. Als het zó gemakkelijk gaat en zó geleidelijk, zie dan gij toe, zie toe bij uzelf, dat gij geen tegendeel wordt. Wij zijn geen Romeinen en wij zijn geen Grieken en wij hebben geen onnatuur. Dat is allemaal waar, zover ik het zien kan. Maar de profeet zegt: het was een gelijkenis, het homosexuele; het was een gelijkenis, dat de vrouw een mannenrol speelt. Maar het kwam hierop neer, dat men in de kerk van vrije genade niet leefde uit die ene leus, die ene kracht, die ene waarheid van vrije genade. En elke jongen en elk meisje en elke man en elke vrouw, die vergeet, dat de minste gave Gods uit genade ons toekomt, alleen door gunst verklaarbaar is, is in principe omgedraaid in zijn tegendeel. Van dat ‘tegendeel’ wordt ge niet verlost door een procesmatig handelen en overwinnen in eigen kracht. Maar een positief middel om dit kwaad te bezweren is: Smeek God om te leven vlak bij het kruis van Christus Jezus. Dat kruis zegt: God alleen blijft Maker. De Man betaalt met zijn eigen bloed, zonder mate, het bloed van Zijn eigen lieven Zoon. En als dat de conditie is, dat de Heere kiest, dat Hij alleen Man is met een echte natuurlijke rol, de rol des Mans, die Man blijft, die kiest, die de eerste is en die souverein blijft ook in de verkiezing van de vondeling, ja, | |||||||
[pagina 49]
| |||||||
dan heb ik uit het geloof alleen de kracht om dit verschrikkelijke kwaad niet te bedrijven. Het komt van Hem, het werven; en het toepassen is ook van Hem, is ook door het bloed van Christus. Het is allemaal genade, de rechtvaardigmaking en ook de heiligmaking. Het is allemaal door Hem gekocht en door Hem betaald. Gewassen door Christus' bloed - het was een ongewassen vondeling. En ook gewassen door Zijn Geest - wedergeboorte, bekering, heiligmaking. En daarom, gereformeerd-zijn, jonge mensen, gereformeerd-zijn, oudere mensen, is een medicijn, een garantie tegen het kwaad. En anders moeten ze er in eindigen, allen die niet gereformeerd zijn. Gereformeerd-zijn is: niet met den mond belijden, niet hypocriet-zijn in de kerk, maar leven met elke vezel van zijn bestaan uit het klimaat van vrije genade, die alles dankt aan God. Wie niet-gereformeerd is, die moet straks komen tot ruilhandel, die moet komen tot betaling van zichzelf. En ieder die ook maar 1% van de zaligheid kopen wil, is de vrouw geworden, die de rol van den man speelt. Betaal geen schatten, maar laat voor u betalen door Christus' dierbaar bloed. Roem nooit in uw eigen werk als verdienstelijk, maar roem in het kruis van Christus en roem daarin alleen. Sta in het geloof, dat met de geboorte-klanken het verbond der genade inluidt en bij het sterven het leven uitluidt. En zo niet, wij sparen u niet. We zeggen: gij zijt een tegendeel, een brok onnatuur, dat stinkt tegen den hemel. Als ge gelooft, dan komt het huwelijk van den Maker, den Man, met zijn maaksel, de vrouw, in zijn schoonheid voor den dag. Gelijk Christus den Man op aarde zichtbaar maakt en op aarde met Zijn bloed betaalt, zo is Hij tot het Hoofd der vrouw. Geen tiran, maar Hoofd. Hij kocht haar, Hij noemt haar Zijn eigendom, maar Hij kocht met Zijn eigen dierbaar bloed, dat is: de liefdedaad, de gemeenschapswil was in elk onderdeel van zijn koopacte. En wat haar betreft, zij is vrouw, geen slavin, maar partner, kameraad, die meetelt, die rechten heeft, die nooit den dag der dagen zien zal, of Hij zal eerst met haar gaan spreken in de gebeden. Geen slavin, maar één, die dient en daarin zalig is. Wie het aldus ziet en zijn Maker belijdt door tot dien Maker te zeggen: Wees mijn Man, mijn Abba, dat is: Vader, die zal nooit striemend horen zeggen: Gij zijt een tegendeel, maar die zal eens horen: Kom binnen, gij gezegende bruid, ga in in het versierde paleis, waar geen ontrouw meer beraamd wordt; en weet, dat de prijs betaald is, de prijs die van geen wankelen weet, omdat zijn | |||||||
[pagina 50]
| |||||||
gouden standaard niet afhangt van de wisseling der mensenzonden, maar alleen staat in de onwankelbare trouw van den Man, die onze Maker is. Amen.
Gebed:
Zegen ons barmhartige Vader. Maak ons allemaal vrouw, dienstbaar in vrije liefde, gelukkig in het gekocht- en betaald-zijn, roemend in vrije gunst, die eeuwig U bewoog, en die de heiligmaking elken dag naleeft, niet om te kopen, maar omdat zij gekocht is door het bloed van Hem, die werft en ook toepast door Zijn Heiligen Geest. Amen.
Ps. 116:8. |
|