Preken. Deel 3 (Verzamelde werken afdeling I)
(1955)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |||||||
De Paasliturgie.Ga naar voetnoot1)Tekst: Mattheüs 28:2b. ‘Een engel des Heeren, nederdalende uit den hemel, kwam toe en wentelde den steen af van de deur en zat op denzelven.’ Het is vandaag weer feest, gemeente van onzen Heere Jezus Christus. Ditmaal het feest van Zijn opstanding uit de doden. Op onze feesten plegen we bij elkander te komen. Het samenzijn-in-gemeenschap behoort immers tot de wezenlijke kenmerken van ons feest; het feest kan anders niet doorgaan. Met name het Paasfeest niet; want op Pasen wordt hetgeen door Christus verworven is, ook toegeëigend. En Hij heeft voor zichzelf, en voor ons, verworven het recht, en de genade, van de vergadering ener kerk, ener gemeente, ener gemeenschap. Tot die gemeenschap behoren de mensen, die door Zijn bloed verlost zijn. Maar hun vrienden en dienaren, de engelen, horen er óók bij. Ook zij verblijden zich in Christus' werk en zege; ook zij delen op hun wijze in de vrucht ervan. Bij alle feesten der kerk zijn zij aanwezig, en genieten met haar mede. Maar niet altijd zien wij hun aanwezigheid. Op het Kerstfeest zien wij er velen, een heirschare zelfs. Op het Paasfeest zijn er al veel minder, die zich aan de mensen laten zien. Op Hemelvaartsdag is hun publieke werkzaamheid nog geringer. En als het Pinksterfeest wordt, dan zien we er niet één meer. Waarom dat zo is? Wel, hierom: als de engelen op onze feesten zich laten zien en horen, dan is dat nodig, omdat ze in dienst zijn. In den dienst van het Rijk der hemelen, het koninkrijk van God. De Schrift noemt de engelen ergens ‘gedienstige’ geesten (Hebr. 1:14). Er staat eigenlijk: liturgische geesten. Geesten, die ‘litur- | |||||||
[pagina 26]
| |||||||
gie’ verrichten. Liturgie nu betekent oorspronkelijk: rijksdienst. Publieke dienst in een rijk, een rijksverband. De dienst van een minister aan den koning, van een staatsambtenaar aan het staatshoofd. Ook wel de dienst van vrijwilligers, ten bate van hun medeburgers. Welnu, zo zijn de engelen liturgen in Gods Rijk. Ze zijn ministers, d.w.z. dienaren, van het Hoofd van dien ‘staat, waarvan wij burgers zijn’, dien staat, die in de hemelen is (Filipp. 3:20). Ze zijn onze vrijwilligers die, zelf welgesteld, en zelf in goeden doen, zich ten dienste stellen, eerst aan den Koning, daarna ook aan de burgers van het Grote Rijk. En die burgers zijn wij, die in Gods verbond zijn opgenomen. Liturgie is nooit alleen maar dit, dat ge maar eens laat zien, wat er zo al ‘in’ u leeft. Neen, liturgie is een handeling van dienst, met een zeer bepaald doel, dat ge kent, en nastreeft. Nu waren op den eersten dag van Pasen de mensen nog maar slechte liturgen. Ze komen tegen het ochtendkrieken uit hun verstolen huizen kruipen, en och, wat zijn ze verlegen en schuw en wat weten ze nog weinig, en wat is hun gang onzeker. Liturgische mensen zijn er wel op Pasen, maar hun liturgie is nog zwak, en van veel zonde bevlekt, en door veel misverstand omneveld. Maar nu zendt God zijn liturgische geesten tot de liturgische mensen, teneinde het graf van den Groten Liturg, den groten Knecht des HEEREN te openen; teneinde ook zó de mensen door het Woord van den Gewekte te wekken tot leven, en dus tot hun liturgie, opdat straks, opdat NU, zoveel eeuwen later, de rollen mogen worden omgekeerd, en de liturgische mensen weer zouden verkondigen, ook vandaag hier in de kerk, aan de engelen, die liturgische geesten, de veelkleurige wijsheid Gods (Ef. 3:10). Wij willen dus heden letten op de door engelen in Jozefs hof verrichte Paasliturgie,
| |||||||
I.In de eerste plaats is de Paasliturgie, gelijk deze naar Gods bevel door engelen in Jozefs hof verricht wordt, een liturgie ter ere van God den Vader. Dat lezen we uit onze eerste tekstwoor- | |||||||
[pagina 27]
| |||||||
den: een engel des Heeren, nederdalende uit den hemel, kwam toe. Dat een ander zich straks naast hem zette, en we dus niet maar met een engel, doch met engelen te doen hebben, weten we uit andere Schriftplaatsen. De Heidelbergse Catechismus nu spreekt in zijn ontvouwing van den inhoud der apostolische geloofsbelijdenis van drie delen: het eerste is van God den Vader en onze schepping; het tweede van God den Zoon en onze verlossing; het derde van God den Heiligen Geest en onze heiligmaking. En als hij over ‘God den Vader en onze schepping’ handelt, dan wordt onder dat gezichtspunt behandeld o.a. de schepping én de voorzienigheid van God. Die voorzienigheid wordt omschreven als een almachtige en alomtegenwoordige kracht van God, waardoor Hij o.a. de aarde en alle schepsel regeert, de natuur in zijn dienst stelt, de wereld beweegt, en tot rust brengt. Aan die voorzienigheid denken we dus ook, als we op den dag van Christus' opstanding uit de doden de aarde horen beven (vs. 2, a). Het is een ‘grote aardbeving’. Zij is het werk van God den Vader. Hij legt zijn hand aan de aardkorst, die het lichaam van Jezus Christus omsloten houdt, en laat ze trillen, beven, scheuren. Nu waren de mensen daar in Jeruzalem reeds eerder met soortgelijke almachtige werking van Gods voorzienigheid in aanraking geweest. Dat was nog maar enkele dagen geleden. Ook op Goeden Vrijdag had de aarde gebeefd; de steenrotsen waren gescheurd, en vele lichamen van heiligen waren opgewekt. Dat was geweest, toen de Heiland den adem uitblies. En nu gebeurt er weer iets dergelijks. Weer trilt de aarde en opnieuw splijten de rotsen. Het is, alsof God wil zeggen: wat Vrijdagavond begonnen is, dat ontvangt op Zondagmorgen zijn vervolg. Toen beefde de aarde, want de Zoon gaf zijn geest in 's Vaders handen. Nu beeft de aarde weer, want de Vader geeft den geest des Zoons weer aan Hem terug; Hij wekt Hem op uit de doden. De Christus heeft zijn doortochtsplannen uitgeroepen, toen Hij zijn geest in 's Vaders handen stelde. Welnu, zijn doortocht kan beginnen. De Vrijdag heeft zijn rechtmatig vervolg. Zijn vervolg op den Zondag, den goeden, den eersten Christelijken Zondag. Maar het vervolg op Zondag is toch nog heerlijker dan het begin op Goeden Vrijdag. Toen werden de graven geopend, en de daartoe aangewezen heiligen stonden op. Maar van openlijke engelen- | |||||||
[pagina 28]
| |||||||
tussenkomst was daarbij geen sprake. Er was een aardbeving, die de rotsen scheurde en de graven gingen ‘vanzelf’ daardoor open. Maar ditmaal is het anders. Weer beeft en scheurt de aarde; maar die aardbeving zelf is niet voldoende, om het graf van den Enen Heilige te openen. Voor die opening van Zijn graf moet de tussenkomst er zijn van een engel, een liturgischen geest. Daarom zendt God den troongeest uit met het bevel naar de plaats van dat graf heen te gaan en het open te breken. Open te breken in een aparte, opzettelijke handeling. Liturgisch het open te breken. Want dit graf moet naar Rijksceremonie worden opengedaan. Het is de wil van God den Vader, dat de Zoon publiekrechtelijk worde rechtvaardig verklaard. Oók in dezen is de Zondag een vervolg op den Vrijdag. Op Goeden Vrijdag is de Christus ambtelijk veroordeeld. Hij is toen tot zonde gemaakt. Hij is als Borg der Zijnen aangesproken, en in hun plaats schuldig verklaard, en aan Hem is toen rechtens voltrokken het rechtvaardig oordeel der verdoemenis. Dat was een rechterlijke daad. Maar in den Rechtsstaat van God is het zó gesteld: als de deur der gevangenis publiekrechtelijk wordt gesloten achter den gestrafte, dan moet die deur ook wederom publiekrechtelijk worden opengedaan voor den vrijgelatene. Wie naar recht is veroordeeld, moet ook naar recht, en openlijk, door den rechter, worden vrijgesproken, zodra de wet van hem niets meet te eisen heeft. Het gaat niet aan, dat de straf publiekrechtelijk begint, doch in stilte wordt beëindigd. Welnu, dan zendt de Vader heden zijn liturgen. Hij zendt hen naar den hof van Jozef van Arimathea. Want de Vader wil heden openlijk verklaren, dat de Zoon rechtvaardig is. Het is die rechtvaardigverklaring van Christus voor God, en voor de engelen, en voor de mensen, welke op den dag van Paasfeest alles beheerst. Niet, dat deze rechtvaardigverklaring nu pas begint. O neen, ze was er al eerder, alleen maar: toen werd ze nog niet op aarde afgekondigd. Ze werd alleen maar in den hemel vernomen. Op Goeden Vrijdag, toen de Borg stierf, tóen reeds is hij voor de engelen en voor de zaligen en voor God zelf in den hemel rechtvaardig verklaard. Hij zelf had zijn geest in handen van den Vader gegeven, en was daarin aanvaard. Toen Christus het hoofd gebogen en den geest gegeven had, toen was Hij opgenomen in den hemel. En die opneming zelf was reeds zijn rechtvaardigmaking, om zo te zeggen. Ze was het bewijs, dat zijn offerande was aanvaard, als volkomen afdoende. In Openbaring XII lezen we, dat de | |||||||
[pagina 29]
| |||||||
Christus, die daar wordt voorgesteld als het Mannelijke Kind der vrouw, der kerk, aan de invloeden van den Satan, den ouden draak, wordt onttrokken. En hoe? Doordat het Kind werd weggerukt tot God en zijn troon. Dat wegrukken nu is voltooid op den dag van zijn hemelvaart. Maar het is reeds begonnen op den Goeden Vrijdag. Toen is Hij naar den inwendigen mens, naar den geest, weggerukt tot God en zijn troon. Toen reeds hebben Hem de engelen ontvangen in de eeuwige tabernakelen. Toen reeds heeft de hemelse liturgie Hem toegebracht lof, eer, aanbidding en dankzegging. Maar juist omdat de Christus naar heel zijn menselijke natuur verheerlijkt worden moet, juist daarom MOET ook zijn lichaam worden verheerlijkt. Daarom wordt dan ook heden dat lichaam uit het graf gehaald. De volle mens Jezus Christus wordt nu verheerlijkt. Zo is Pasen de aanvang van zijn wegrukking naar Gods troon, ook wat het lichaam betreft. Het is begin van de hemelvaart. Hij zelf verklaart dit ook ronduit, door in het eerste gesprek, dat Hij na de opstanding met mensen houdt, immers, in het gesprek met Maria Magdalena, te verklaren: ik ben NOG niet opgevaren. NOG NIET. Het is, als wil Hij zeggen: gereed ben ik nog niet, máár: ik bèn al bezig, het proces van hemelvaart is zo even begonnen, toen ik uit het graf ben opgestaan. En zo is de opwekking van Christus naar het lichaam een noodzakelijk vervolg op zijn opneming in den hemel dadelijk na zijn sterven. En de rechtvaardigverklaring, welker proclamatie op Goeden Vrijdag beperkt bleef tot den hemel, en alleen dáár werd vernomen, die wordt nu vandaag uitgebreid ook tot de aarde, en wordt ook dáár waarneembaar gemaakt. Waar het nu de Vader is, die het offer en de ganse gehoorzaamheid van den Middelaar aanneemt, en geldig verklaart, daar is de engel, die neerdaalt uit den hemel een liturg ter ere van God den Vader. Ter ere van den Vader, d.w.z. in den dienst van den Vader. Hem dienen is Hem eren. In de vierschaar Gods, die heden tot het uitspreken van het vonnis der vrijspraak van den Zoon ten troon gezeten is, treedt die engel op als dienaar bij de rechtszitting. Want die engelen gaan alleen op bevel. Jesaja tekent hen met zes vleugelen. Twee ervan bedekken de voeten: engelen bewegen zich niet anders dan nadat ze geroepen zijn, opgeroepen om te dienen, en te naderen tot God. Twee ervan dienen ter bedekking van de ogen. Engelen weten dat zij maar schepselen zijn, en bedekken daarom vol eerbied de ogen voor dien God, die een | |||||||
[pagina 30]
| |||||||
ontoegankelijk licht bewoont. Maar twee vleugelen zijn er, om te vliegen. Te vliegen, zodra het bevel geklonken heeft. Ga, zegt God, en de engel gaat. Kom, spreekt God, en de engel komt. Doe dat, beveelt de Koning der eeuwen, en de engel doet het. Elke beweging van een engel, waar ook, en wanneer ook, bewijst, dat er een bevel geklonken heeft. Een bevel, dat gehoorzaamd wordt. Zo is die engel liturg van den Vader, den Wereldrechter, den Heere van den knecht des HEEREN, den Verordineerder en Bekwaammaker van zijn Gezalfden Zoon. En wij, liturgische mensen, mogen nu gans verzekerd ervan zijn, dat onze Borg en Middelaar is aangenomen in zijn offerande bij God. God is het die Christus rechtvaardig verklaart; wie durft het zijn, die Hem weerspreekt? God is het, die het bloed des Nieuwen Testaments rein verklaart; wie is het, die het waagt, dit bloed onrein te achten? Komt toe, ook gij liturgische mensen, en laat heden uw geloof den Middelaar rechtvaardig noemen, nu God, de Rechter van hemel en aarde, zulks eerst gedaan heeft. Kust als bevoegd Souverein den Zoon, dien de Vader voor het oog der kerk heden als zodanig eerst in 't openbaar gekust heeft. En weet het, dat een iegelijk, die in den Zoon gelooft, door denzelfden Rechter nog heden wordt gerechtvaardigd in en door het geloof, dat instrument, waardoor wij deze gerechtigheid, en haar Liturg, ons toeeigenen, als waren ze onszelf door zelfverworven recht naar Rijksbestel, en naar Rijkswet, openlijk toegewezen. Eens komen de engelen terug, om ook ons vlees uit het graf te roepen. Dat zal geschieden in den jongsten dag. Ook wij zullen wel aanstonds na ons sterven, indien wij in Christus hebben geloofd, tot God en zijn troon worden weggerukt. Dat zal in het ogenblik van ons verlaten van dit tijdelijke leven zijn. Maar het zal ons alsdan vergaan, gelijk het den Zoon gegaan is: déze onze aanvankelijke verheerlijking bij ons sterven zal dan nog alleen maar in den hemel worden gezien, en alleen onzen inwendigen mens, onzen geest, betreffen. Doch juist daarom zal ook van ons het lichaam eenmaal moeten delen in diezelfde verheerlijking. Ook in ons vlees zal God de rechtvaardigverklaring van degenen, die in Christus zijn vrijgesproken, willen bewijzen. Bewijzen, voor hemel èn voor aarde. Bewijzen, voor goede, maar ook voor kwade engelen. Bewijzen, publiekrechtelijk. Vandaar, dat Hij eenmaal ons vlees zal roepen uit het graf. Dan treden weer de engelen op. En hun liturgie van den jongsten dag | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
zal óók dan wederom zijn in de allereerste plaats liturgie ter ere van God den Vader, den Rechter van hemel en aarde. | |||||||
II.Intussen, niet alleen den Vader geldt de hemelse liturgie, doch ook al degenen zelf, die door den Vader worden rechtvaardig verklaard. Daarom geldt ze op Pasen wel in de eerste plaats ook den Zoon. We komen zo tot onze tweede gedachte: de liturgie van Pasen is ter ere van God den Zoon. Dat lezen we in onze volgende tekstwoorden. Daar staat immers: De engel wentelde den steen af van de deur. Van de graf-deur wel te verstaan. Dit werk van den engel is eerbetoon, geen hulpverlening. Aan zo iets als hulpverlening te denken, ware hier dwaas. Zou Hij, die doden ten leven wekte in Zijn vernedering, geen grafdeur kunnen forceren in zijn verhoging? Zou Davids Zoon, dien geen graf omkneld kan houden, den ingang van het graf niet kunnen openbreken? Zou Hij, die over enkele uren, nog op dezen zelfden Zondag, zijn discipelen weet te vinden in een zaal, waarvan uit angst voor de joden de deur gesloten is, zonder dat iemand Hem de deur opendoet, niet een gesloten graf-deur kunnen passeren en onverhinderd naar buiten kunnen komen, als Hij het wilde, naar buiten, om zijn grafstede te verlaten? Och neen, aan hulpverlening denke hier niemand. Het is wel is waar nog maar enkele dagen geleden, dat er een engel naar beneden kwam, om den Zoon te versterken, om Hem nieuwe kracht in te storten, opdat Hij niet ontijdig zou worden gebroken in zijn kracht. Dat was in Gethsemané geweest, toen de angst der hel hem allen troost deed missen. Maar - tussen toen en nu ligt een diepe kloof. Er is veel gebeurd in die paar dagen. In dien tussentijd is de Mensenzoon van vernederd verhoogd geworden. Het is de staat van Zijn openbare verhoging, die heden een aanvang neemt. En daarom komt die engel op Gods bevel den Zoon des mensen eren: verhoogt, o poorten nu den boog, rijst, eeuw'ge deuren, rijst omhoog, opdat ge uw Koning moogt ontvangen. Ge kent die woorden uit Ps. 24 toch? Welnu, gelijk in deze psalmwoorden van den Koning van hemel en aarde, van den drieënigen God zelf gezongen wordt, opdat Hij tot zijn ere kome, zo wordt hier ere toegebracht aan den Zoon van God. Geen wonder trouwens, want Jezus Christus is de Zoon van God, in wien God zelf vlees geworden is, en tot de wereld is gekomen. | |||||||
[pagina 32]
| |||||||
Toen de dichter van Psalm 24 zijn lied aanhief, was het feest onder Israël. Het was, naar op goeden grond wordt aangenomen, het feest van de opvoering van de ark. Die ark moest den Sion beklimmen. En omdat die ark het zichtbare teken was van de aanwezigheid van den Heere zelf onder zijn volk, daarom was de opvoering der ark, en háár intrede in den Sion, te vergelijken met de intrede van God zelf in Sion, de plaats, door God zelf ‘tot zijn woning begeerd’. Hierom was het, dat de oude poorten van den Jebusburcht werden opgeroepen, zich ‘te verhogen’ opdat de Koning der ere zou binnengaan. Welnu, nog op een andere plaats, en wel in Psalm 68, wordt diezelfde opklimming van de ark tot in den Sion, gezien als een opstijging van God. En eeuwen later komt (in Ef. 4:8) Paulus ons openbaren, dat die opvoering van de ark, die opstijging van God zelf in zijn zichtbaar teken, reeds in eersten aanleg het mysterie in zich bevatte, dat later ontvouwd is, toen de Christus, die vlees-geworden Zoon van God, in wien God zelf zichtbaar, ja, tastbaar geworden is, ten hemel voer vol eer. Gij voert ten hemel op vol eer; de kerker werd uw buit, o Heer; gij zaagt uw strijd bekronen met gaven tot der mensen troost, opdat zelfs 't wederhorig kroost altijd bij u zou wonen. En als ge dit verband der Oud- en der Nieuw Testamentische dingen eenmaal gezien hebt, denkt dàn terug aan wat we zoëven reeds hebben gehoord, dat nl. de opstanding van Christus reeds een begin was van zijn voor ons zichtbare hemelvaart, en een vervolg op zijn op Goeden Vrijdag geschiede voor ons onzichtbare hemelvaart. Dat dus opstanding op Pasen in feite niets anders is dan acte van hemelvaart. Is het dan één woord te veel gezegd, als we nu dien engel zien als liturg van Gods Zoon? Hebben we dan voor niets op zijn lippen gelegd de woorden van Psalm 24: verhoogt o grafpoorten, den boog, laat de ingang ruim zijn voor den Koning der ere? Of de woorden van Psalm 68: Gij moogt nu, Gij tweede Adam, Gij moogt nu opklimmen naar de hemel-hoogte, Gij moogt gevangenen meevoeren, Gij moogt geschenken nemen onder de mensen, Gij moogt gaan toepassen wat Gij verworven hebt, o Borg en Middelaar Gods en der mensen, ja zelfs weerspannigen moogt Gij nu nemen om daar te wonen, waar Gij zelf gaat wonen, in de plaats uwer rust, in de plaats der heerlijkheid? Ja, het is eredienst, als die engel den grafsteen afwentelt. Die heeft, dien zal gegeven worden, en Hij zal overvloed hebben. De | |||||||
[pagina 33]
| |||||||
Mensenzoon, die leven en sterkte hééft, die zelf zich den dood onttrekken kàn, dien moet gegeven worden. Hij, die den grafsteen zelf wegnemen kan, vóór Hem moet die steen worden afgewenteld. De Rijkswet wil het zo. Want de Koning wordt bediend. Men legt zijn kostelijke kleden voor zijn voeten. De Zoon des mensen is waardig op Gods troon te gaan zitten, aan de rechterhand van den Vader. Hij heeft daar reeds gezeten, een ogenblik, een korte stonde, van Vrijdag tot Zondag. Nu zal Hij nog enigen tijd op aarde vertoeven om aan zijn apostelen bevelen te geven met het oog op hun aanstaanden arbeid tot kerkbouw en kerkherstel, tot zending en evangelisatie. Maar daarna zal Hij als de volle God en mens Jezus Christus den troon Gods beklimmen, rechts zijn plaats weten en innemen, en zijn loon als Tweede Adam ontvangen en eisen in tegenwoordigheid van alle hemellingen, alle Rijksgroten. In deze hemelvaart-procedure, en hemelvaarts-processie, die vandaag, op Pasen, reeds haar inzet heeft, treedt nu de engel op als liturg ter ere van God den Zoon. Die Zoon heeft Gods naam gehandhaafd, Gods recht ontzien, en met behoud van Gods gerechtigheid den weg der genade Hem en ons ontsloten. Nu heeft God zelf het regiment over de wereld thans aan dezen Mens gegeven en het oordeel aan dezen Man. En zo is de Persoon van Jezus Christus, deze Zoon van God, en Mensenzoon, den dienst der engelen waard. De Paasliturgie is in feite reeds Hemelvaartsliturgie. Hij zelf betuigt het straks tot Maria Magdalena, maar de hemel verzekert het reeds nu: houd Hem niet vast, want Hij is nog niet opgevaren tot zijn Vader. Nog niet. Maar Hij is al bezig. Verhoogt, grafpoorten, aardepoorten, hemelpoorten, troonzaalpoorten, verhoogt, alle poorten, nu den boog, rijst eeuw'ge deuren, rijst omhoog. Die heeft dien zal gegeven worden. De Zoon des mensen gaat voortaan in weelde baden. Na de verzoeking in de woestijn dienden Hem de engelen, en was Hij bij de wilde gedierten. Dat was tóen nog maar een flits van 't paradijs, niet meer. Nog maar een voorproef, tevens nog een verzoeking in zichzelf. Nog maar een moment-opname. Maar heden is 't volop ménens. De wilde dieren zijn er niet bij; dat station van 't vertoeven bij de wilde dieren ligt achter ieder, die in hémel-wagens wordt gezet. Maar de engelen, ja, die zijn er weer. En weer dienen ze Hem. En het is dezen keer geen voorproef, en geen proef, maar verdiende volle werkelijkheid. En blijvend is het ook. En eeuwig. | |||||||
[pagina 34]
| |||||||
III.Alleen maar, wat heeft de Middelaar aan het gezelschap van engelen, als er geen mensen bij komen? Een engel is veel, maar een mens is meer. Knecht is de engel, maar zoon is, van huis uit, de mens. En daarom is de liturgie van engelen Hem veel waard. Maar van uitnemender waardij is de liturgie der mensen. Het staat er niet best voor, als de engelen mensen moeten leren. Dan eerst is Gods doel bereikt, wanneer de rollen worden omgekeerd, wanneer de mensen de engelen onderwijzen, en in den Rijksdienst vooropgesteld worden, in het ere-ambt. Welnu, ook dááraan is op Pasen God indachtig. Hij is - zo zagen we - op Pasen bezig, een hemelvaartsprogramma uit te werken. Maar óók een Pinksterprogramma neemt Hij reeds ter hand. Pinksterfeest immers zal zijn het feest der mensen. Dan zwijgen, hier beneden, de engelen. Maar dan preken en spreken de mensen. Zij preken, Simon Petrus voorop, van Gods grote werken in den Gekruiste, die ook opgestaan is. En zij spreken in talen en tongen, in huis-, tuin- en keukenproza, van wat God door zijn Geest in mensen doet, en hoe de Geest het alles uit Christus neemt. Er is wèl op Kerstfeest een engelenzang, maar geen engelenzang op Pinksterfeest. Pinksteren is veel rijker dan Kerstfeest. Want tegenover een ogenblikkelijk lied van hemelgasten in een buitengewone taal in den Kerstnacht, staat het blijvend proza van aardbewoners in de alledaagse taal op den Pinksterdag, en in alle volgende dagen en jaren en eeuwen. De mens-liturgen komen aan, bekwaamd en toegerust door Gods eigen Geest. En de engelen-liturgen kunnen dan gevoeglijk op den achtergrond gaan staan. Welnu, daarmee is Pasen al druk bezig. De engel-liturg van Pasen is - ziedaar onze derde gedachte - liturg, óók ter ere van God den Heiligen Geest. Dat blijkt uit de laatste woorden van onzen tekst: die engel zat op denzelven, hij zat op dien steen. Hij zat erop. Zó, in die zittende houding, troffen de vrouwen hem aan, toen zij bij het graf kwamen, om het lichaam van haar gestorven Meester te balsemen. Wat die engel heeft gedaan in die betekenisvolle eerste ogenblikken, toen de steen afgewenteld was, en toen de Mensenzoon het graf verliet, in welke bizonderheden zijn liturgie toen afgedaald is, wij weten het niet. Er waren geen ooggetuigen bij. Ook waren er geen getuigen bij, toen de engel, na den Zoon eer bewezen te hebben, op den afgewentelden steen, dat nu zo bespottelijke embleem van Joods en Romeins gezag, | |||||||
[pagina 35]
| |||||||
plaats nam, er op ging zitten. Maar hij bleef er op zitten, en zittende zagen hem straks de aankomende vrouwen. Dat is het wat de evangelist ons heeft te zeggen. Nu, wat dunkt u? Is dat geen vreemde liturgie: gaan zitten, en dan maar blijven zitten? Liturgie, zou men zo zeggen, is toch dóen, drúk doen, véél doen? Maar neen, liturgie is alleen maar doen wat God beveelt. Ga, zegt God, en hij gaat; kom, en hij komt, doe dat, en hij doet het. Doe niets, en hij doet niets. Blijf zitten, en hij blijft ook zitten. God wil het; deze daad van niets-doen is een acte der onverdeelde liefde en gehoorzaamheid. En waarom moet de engel dan blijven zitten? Omdat zijn taak is: te wachten op de mensen. De mensen van de kerk. 't Zijn maar een paar vrouwen, maar ze zullen straks een opperzaal bezetten, biddende om den Pinkstergeest. Het is maar een Simon Petrus, een Johannes, onzeker, verdwaald, onrustig, onverstandig; maar ze zullen de sleutelen der kerk in handen krijgen, nu aanstonds, ze zullen moeten binden en ontbinden op de aarde, naar het gebod van God. Ze zullen Pinksterliturgen moeten zijn, binnen enkele weken daartoe bekwaam gemaakt. En deze mensen nu heeft God de Heere naar het graf hééngezógen door de kracht van den Heiligen Geest. Die Geest heeft in die omnevelde harten toch het geloof gewrocht, en de hoop, en de liefde; Hij heeft zich gepaard bij het Woord, en hen door dat middel, door dat zaad, wederom geboren. Zijn trekking is het, die hen naar het graf dwingt. Ze komen er heen met uitlegkundige zwakheden, en met theologische fouten. Maar ze komen toch als kinderen Gods, en als geroepen getuigen. Getuigen om onzentwille. Want Christus heeft gebeden om de eenheid der kerk (Joh. 17). Wat was die eenheid? Niet hierin bestond ze, dat het gezelschap, dat er nu eenmaal was, maar zo zou blijven als het was; dan was het nooit Pinkster geworden, d.w.z. feest der eenheid door scheiding. Maar de eenheid was deze, dat door het woord der apostelen de mensen van later in Christus zouden gaan geloven, en dat dus alzo zij ALLEN, d.w.z. die gelovigen van later met de apostelen, op grond van het apostolisch getuigenis, één zouden zijn. Eén in leer, getuigenis, geloofsinhouden. Komen dus deze apostelen naar het graf toe, dan wordt dat graf geen plaats voor een laatst vaarwel aan een...dood lichaam, doch spreektribune van God, die den Zoon gewekt heeft. Hij zal | |||||||
[pagina 36]
| |||||||
hen tot getuigen maken van Christus' opstanding; getuigen, die als de ogen der kerk Hem moeten zien, en die als de handen der kerk Hem moeten tasten, en die als de oren der kerk Hem moeten horen. Maar aan dat zien, en tasten, en horen van HEMZELF, gaat het horen naar het WOORD, de boodschap, vooraf. De engel zal het hun moeten ZEGGEN: Hij is hier niet, maar Hij leeft, en gaat u voor. Welaan, is God niet veel gevorderd sedert Kerstfeest? Op Kerstfeest moesten de engelen naar de mensen toe-gaan, op hen afkomen. Want anders zou niet één van hen de tribune van Gods boodschap zijn gaan bezoeken. Maar op Pasen komen de mensen al naar de spreektribune toe. Wel weten ze nog niet, dàt daar zal gesproken worden door een hemel-liturg. Maar ze zijn toch in beweging, en de Geest bracht hen in beweging, Hij trok hen naar de preek-plaats toe, en beval dien engel daar te wachten op de mensen. Zijn laatste boodschap gaat de engel nu spreken tot de kerk. Het is de boodschap van Christus' plaatsing in den hemel totdat Hij wederkomt. Het eerste deel dier boodschap komt vandaag, op Pasen uit den engelenmond. En het tweede deel van diezelfde boodschap verneemt de kerk op den dag van Christus' hemelvaart. En dàn is de beurt aan de mensen; dan zijn zij op hun beurt Gods liturgen van den voltooiden Evangeliedienst hier beneden. Dat is Pinksterfeest. Dan bezetten zij zelf de spreektribune. Wachtende op de getrokkenen van den Geest is de engel alzo dienaar van de kerk, en daarom liturg van God den Heiligen Geest. Deze engel is de ware opvoeder: hij maakt zichzelf overbodig. Hij wijkt terug voor eigen leerlingen van hemzelf. Hij brengt de boodschap, en de Geest paart wederom zich bij het Woord, dat zaad der wedergeboorte, en der vernieuwing, eens, van alle dingen. Dus is het heden zaak voor ons, dat wij het hart ontsluiten voor het Woord der Vreugden van den Levensvorst. Hij wil van ons zijn ere hebben; zijn eis aan ons is: geeft Mij mijn loon in uw bewuste mensen-liturgie van Pasen. Laat nu door middel van de gemeente aan de overheden en machten in de hemelse gewesten bekend gemaakt worden de veelkleurige wijsheid van God, den Heer van al zijn liturgen, boven en beneden, zienlijk en onzienlijk. Het was in allen engelendienst begonnen om den dienst der mensen. Wij zijn wel zeer verantwoordelijk op ons feest. En niemand | |||||||
[pagina 37]
| |||||||
is verontschuldigbaar, als hij het niet gebracht heeft tot een Rijksdienst, die dien der engelen in heils-waarde verre overtreft. Wij weten het, dat wij uit onszelven niet hiertoe bekwaam zijn. Maar indien reeds op den eersten Paasdag zelf, zoveel eeuwen geleden, Pasen en Hemelvaart en Pinksteren dooreengestrengeld lagen, en het ene feest op het andere ingreep, schoon ze alle onderscheiden bleven, elk naar eigen aard, hoeveel te meer zal dan thàns, nu al die feesten zijn volbracht, de rijkdom van àl die feesten gereed gelegd zijn daarboven, waar niemand de schatten roven, geen mot ze verteren kan? Verzinkt niet alle liturgie van engelen en mensen in het niet, vergeleken bij de Grote Liturgie van Christus onzen Heere? Onze liturgie, ze is uit Hem gevonden. In Zijn Centralen Dienst aan het Rijk der Hemelen ligt de onze, die daar omheen wordt opgebouwd, verzegeld en verankerd. En gegarandeerd. Hij is DE minister van den Almachtigen Vader, den Koning der ere. Verhoogt, o poorten, nu den boog - we zingen het gemakkelijk. Maar de poort, die het zwaarst gehoorzaamt aan dien oproep, is de poort van ons van nature stenen hart. Maar zie, Hij heeft ook die graf-deur opengebroken, niet door engelendienst, maar door Geesteskracht, die levenwekkend en onoverwinnelijk is. Hij heeft het willen doen, eer wij het wisten, en dat wij zelf niet wisten hoe. Zo moge dan uit de volheid van den Geest de volheid van het herboren hart weer spreken tot Gods eer; de hand zich strekken tot den dienst; de mond tot den lof, die betamelijk is; en de mens van God zijn Paasliturgen-naast-en-om-zich roepen voor het Grote Lof: Hij heeft gedacht aan zijn genade, zijn trouw aan Israël nooit gekrenkt. De steen, van de oude bouwlieden verworpen, wordt door de mee-verworpen bouwlieden van den Nieuwen Dag geprezen en verheerlijkt. En vooral: gebeuikt. Dat is de schoonste Paasliturgie: den Hoeksteen ook gebruiken!
Ps. 22:14, 16. Amen. |