Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)
(1954)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |||||||
Christus, de Zijnen naar het verbond gedenkende.Ga naar voetnoot1)Tekst: Johannes 17:9a ‘Ik bid voor hen: Ik bid niet dat Gij Hen uit de wereld wegneemt, naar dat gij hen bewaart van den boze.’ Het kan misschien uw verwondering wekken, dat in de weken na Pinksterfeest de prediking teruggrijpt naar een woord, dat wij meestal verbinden aan de lijdensgeschiedenis. Gij alien weet, dat Joh. 17 dat machtige gebed van Christus bevat, dat wij plegen te noemen met den naam: het hogepriesterlijk gebed. Zo is het bij ons bekend. Wanneer dat gebed precies gehouden werd en waar, weten wij niet, De ééeen zegt, dat Christus het hield, nog in de Paaszaal zijnde; een ander meent, dat Hij het uitsprak op weg van de Paaszaal naar de beek Kidron. Maar hoe het ook zij, dit staat vast, dat Christus het gebed gebeden heeft voor het nor van de discipelen, die met Hem samen waren en dat het daarom opgetekend is in het verhaal van de lijdensprediking. Is het nu wel naar de orde van het kerkelijk jaar als wij een paar weken na Pinksteren een stuk uit het gebed van Christus lichten, dat in dien tijd gehouden werd? Ik geloof het wel. Want immers, het Pinksterfeest heeft ons gezegd, dat Christus ten hemel gevaren is vol eer en dat Hij nu leven ging bij den Vader orn altijd voor ons te bidden. En wanneer ik zeg, dat Christus alle dagen leeft om voor ons to bidden, zeg ik een groot ding; want bidden zelf is een grote zaak. Maar als Hij bidt, Die God en rnens in één persoon is, wiens gedachten puur rnenselijk zijn en blijven en meteen zo diep als Gods eigen gedachten zijn, dan weten we, dat Christus' gebed, ofschoon het aan onze gebeden altijd verwant is, in den echten zin verwant is, toch ook diepten aanboort, die aan ons gebed vreemd moeten zijn, want zij zijn naar de maat van God, dat is, de maat is er niet in. Bovendien weten wij weinig van Jezus' eigen gebedsleven. Dat | |||||||
[pagina 338]
| |||||||
Hij bad, weten we wel; dat Hij het vaak deed, eveneens; vaak 's nachts. Maar de eigenlijke inhoud van het gebed, waarbij Hij niet maar enkele bijbel-plaatsen uit het O.T. tot Zijn eigen gebed maakt, maar in Zijn eigen taal het Oude Verbond in het Nieuwe uitwerkt en dus den Geest van Christus profeteren laat, dat vinden we eigenlijk maar aan één plaats. En die éne plaats is Job. 17. Daarom is dit gebed het enige, dat ik van Christus in breed uitgewerkten vorm in de Schrift vinden kan, althans van den mens-geworden Christus. Bovendien is dit gebed een publieke zaak. een zaak van de kerk. De jongeren zijn er bij, de apostelen, en die staan er niet bij als particuliere personen. Of ze nu staan in de zaal of dat ze weg kruipen in Gethsemané, hun oren moeten zij open zetten in hun kwaliteit van apostelen, dat betekent, als getuigen van Jezus Christus. Hun getuigenis is wettig, een voor de rechtbank geldig getuigenis. En ik en wij allen moeten door hun getuigenis in Jezus leren geloven. Dat derde stuk van het gebed is dan ook bidden voor hen, die door hun woord in Jezus zullen gaan geloven. Welnu, als dan de Heiland bidt, in de ure van Zijn vernedering, staande voor den drempel des doods en dan bidt, officieel bidt voor de kerk in den raad van haar ministers, bidt op hoorbare wijze - wat de Geest straks optekenen laat en in de Schrift zo bekend gemaakt heeft - dan is dat gebed als laatste wat ik weten kan en horen kan vóór Christus' vernedering, voor de hele kerk een soort van korte inzage van hetgeen Hij later als voorbede bidden gaat. Als de Heiland vandaag bidt voor de kerk, zijn er hoogten en breedten en diepten in, die hier reeds aangevangen zijn. En die machtige diepgang en hoogte van Christus', hier bij het afscheid uitgesproken, gebed is vandaag nog breder, dieper en hoger geworden, omdat Hij nu verhoogd is boven alle plaatsen der aarde en Zich zeer gretig uitspreekt juist in dat dagelijkse bidden tot den dag der dagen toe. En hierom is het nodig, dat de kerk weet, dat Christus in Zijn laatste publieke kerk-gebed vóór Zijn sterven reeds inderdaad alle touwen aan elkaar heeft vastgeknoopt; dat betekent, dat Hij nu reeds toont, dat Hij in één enkelen zin, in één klein onderdeel van dit machtige monument den stijl bewaart van alle tijden en van de eeuwigheid, die God in Zijn eigen hand besloten heeft gehouden. Van een groots gebouw is, wanneer het goed ontworpen is, ook het kleinste onderdeel in staat, den kenner het geheel en den tijd van ontstaan te doen zien. Van dit monument van Christus' voor- | |||||||
[pagina 339]
| |||||||
bede, als Messias voor de kerk gedaan, is elk onderdeel in staat om den kenner, dat betekent hier: hem, die leeft en kent uit de Schrift, den groten, énen stijl van het geheel bekend te maken. Iets daarvan wil ik vandaag met u gaan zien, wanneer ik met u bevende de plaats naderbij kom, waarin Christus, mijn Messias, bidt voor u en mij en voor allen, die in de kerk Hem van den Vader zijn gegeven. En tastende naar den stijl van Zijn arbeid en van Zijn gebed en Zijn ambt, wil ik heden met u mijn onderwerp aldus in den tekst gaan lezen, waar ik spreken ga over: Christus de Zijnen naar het verbond gedenkende,want Hij gedenkt hen,
Ps. 68:7 en 11. | |||||||
I.In de eerste plaats zien wij dat Christus, ook in het stuk dat vandaag voor ons ligt, de Zijnen gedenkt overeenkomstig het vreêverbond. Dat lees ik in de eerste tekstwoorden, in vers 9: ‘Ik bid voor hen’. Dat bidden voor hen, die hier zijn, - en die straks worden aangeduid op de nog aan te geven manier - is het gedenken van hen, die hier bedoeld worden in de straks genoemde kwaliteit, overeenkomstig het vreê-verbond tussen den Vader en den Zoon, in eeuwigheid reeds aangegaan. Wij zullen even moeten nagaan, wat in onzen tekst eigenlijk gebeurt. Alleen dan komt ge tot het inzicht, dat hier het vreê-verbond ligt achter het gebed van Christus, en dat in Zijn bidden daaraan door Hem trouw wordt betoond. Het gebed van Christus hier is bekend als bevattende drie gedeelten. In de eerste verzen, van vers 1-5, bidt Hij voor Zichzelf. In het tweede gedeelte, van vers 6-19, spreekt Hij over de Zijnen, die in de zaal zijn of geweest zijn; die kleine schare van mensen, van wie pas één was uitgegaan; die met Jezus samen waren in de Paaszaal; aan wie Hij ambtelijk het avondmaal had opgedragen; die met Hem gaan zullen over de beek Kidron; en die op Pinksteren getuige zullen zijn van Zijn heerlijkheid. | |||||||
[pagina 340]
| |||||||
In het derde deel gaat Christus nog verder in Zijn gebed. Hij bidt eerst voor Zichzelf, daarna voor een paar mensen, de apostelen, maar in het slotstuk voor ons allen, voor al degenen n.l. die door hun woord in Hem geloven zullen. De kerk van elke plaats en elke eeuw daarna, de kerk, die het hebben moet van het getuigenis der apostelen, de kerk is ook in Zijn voorbede gedacht geweest, in Zijn voorbede bij den Vader, voorgedragen bij den Vader. Wanneer ik zeg: de kerk is door Hem voorgedragen bij den Vader, is het woord ‘voorgedragen’ bedoeld als herinnering aan de term ‘hogepriesterlijk gebed’. De hogepriester onder Israël placht officieel zijn volk den Vader voor te dragen. Daar is het volk nog in de woestijn, als de kerk van het O.T. Daar is een priester, die bij God mag naderen, bij God n.l., gelijk Hij te naderen valt onder symbolen. En nu komt de priester dat volk voordragen in zijn gebed bij God Zelf. Hij is voorbidder en meteen vooraan-bidder, vooraanstaander; de rest staat achter hem. Dat is eeuwen zo geweest. En geen enkele priester onder Israël kan het volk, wanneer hij het voordraagt, dan ook helemaal dragen. Hij kan het voordragen met woorden, maar niet dragen met zijn kracht, laat staan met recht. Maar hier is een priester, Die, wanneer Hij voordragen gaat, meteen dragen kan; Hij draagt voor, want Hij draagt en het voordragen is bij Hem pas echt en zuiver bedoeld, in volle werkelijke betekenis. Want deze priester heeft ook met alle priesters gemeen, dat het volk aanvankelijk op een afstand staat, die grote afstand, die ‘zonde’ heet; en dat Hij alleen eigenlijk den Vader naderen kan. Maar deze priester is in één Persoon God en mens en al Zijn daden zijn daden van den néen Persoon met twee onderscheiden, aan elkaar verbonden naturen. En de éne Persoon, die priesterlijk voorbidt, brengt den rechtsgrond aan, waardoor de Vader aannemen kan en mag al de Zijnen, want hun schuld is straks betaald. Een oneindige waarde aan prijs is betaald voor het oneindig recht van God. En daarom, deze priester, naar Messiaans verworven recht en naar in Hem zijnde goddelijke kracht, draagt de Zijnen en brengt ze tot Gods eigen hart, legt ze daar neer en laat ze nooit meer wegnemen. Hij draagt voor, want Hij draagt ook. Hij alleen draagt ook. Daarom is het beter, dit gebed niet alleen te noemen ‘hogepriesterlijk gebed. Gelijk Christus' naturen twee zijn in één persoon, zo is ook Zijn ambt in dezen énen persoon. Zijn drie ambten zijn nooit te scheiden. Onderscheiding is mogelijk, mits geen scheiding. Want och, in dit gebed, waarin de priester priesterlijk voor- | |||||||
[pagina 341]
| |||||||
dragen gaat, kan de priester pas dragen, wijl Hij Messias is en dus behalve priester ook profeet en koning. Het machtig proza verraadt dan ook den priester en den profeet en den koning. De priester bidt. smeekt om verzoening en om den vrede, dien Hij straks verdienen gaat; om toepassing met alle kracht; daar is elke vezel van zijn gedachten vol van. Maar ook de profeet draagt de kerk op bij den Vader. Hoe vaak komt het woord ‘waarheid’ er niet in voor! ‘Uw woord is de waarheid’. En de profeet, die de waarheid zoekt, is als profeet present in het ganse bidden; en Hij bidt niet maar voor, maar Hij moet ook zelf profeet zijn in volle uitrusting. Hij bidt voor Zichzelf, om profeet te kunnen zijn, Wiens profetie en priesterschap samen gaan en allebei gaan verzoeken, dragen en verdragen. En ook de koning bidt hier met grote spanning. Hij omspant de wereld. Hij grijpt alle einden der wereld aan en zoekt de horizonten af, zover God en mens, in Hem verenigd, ze zien kunnen, Hij roept om de heerlijkheid, die bij den Vader was, eer de wereld was. Hij wil die heerlijkheid, die glorie ook bij het volk des Heeren mogelijk maken. De koning, die de wereld omspant en die in de wereld strijd voert en die heerlijkheid en glorie zien wil, die is ook present in dat machtige gebed. En daarom, de ganse Messias, de onverdeelde, ene Messias van de drie ambten en meteen trouw in zijn ambten, bidt hier tot den Vader met uitgesproken zuchtingen. De kerk moet er bij zijn en horen, hoe Hij bidt. En wie het zó ziet, dat de eenheid in Christus' eigen Geest vandaag functionneert, dat de eenheid der ambten er is en de eenheid van de naturen, die krijgt ook oog voor de eenheid der verbonden. ‘Vader, Ik bid voor hen, die hier in de zaal zijn’. Dit tekstwoord is dan onderdeel van het tweede gebedsdeel, het bidden voor de discipelen, de apostelen, die Zijn Woord straks gaan bekend maken en de klokken luiden moeten. ik bid voor hen. Wat heeft dat te maken met het vreê-verbond? Ik zie daar Petrus, dat is Simon, Bar Jona; ik zie Johannes, een liefelijk mens; ik zie Nathanaël; ik zie allemaal mensen van vlees en bloed, mensen, verkoren om dicht bij Jezus te staan, maar wat heeft hun naam te maken met den naam van het vrê-verbond? Ik versta die vraag, maar wijs ze meteen af. Wanneer ezus zegt: Ik bid voor hen, dan moogt ge alle namen noemen, Simon, Johannes, enz., maar met namen zegt ge niets. Het komt bij de naamdragers aan op de kwaliteit, waarin Jezus ze | |||||||
[pagina 342]
| |||||||
draagt en voordraagt. En ik meet daarom vragen: Hoe ziet Jezus Christus vandaag die ‘hen’ hier? Hoe zijn ze gekwalificeerd in Zijn eigen geest als Hij ze draagt en voordraagt bij den Vader? Geen enkele koning wil een persoon met een ‘zekeren’ naam op zijn receptie zien komen. Wanneer het hof receptie houdt en de vorst gasten begroeten moet, dan wordt aangekondigd: die en die, maar de kwaliteit komt er bij. Want geen willekeurig man, die een naam draagt, maar een persoon, die wat is in het volk, in het rijk, wiens kwaliteit bekend is en officieel bekend gemaakt wordt bij de receptie, zo'n persoon wordt ontvangen ten hove, bij den ‘vader’ van het rijk. En wanneer de koning lintjes uitdeelt, op den dag van zijn glorie, zijn verjaardag, wordt niet maar een zeker iemand getooid met een lintje, maar een man of vrouw, waarvan de kwaliteit bekend gemaakt wordt; naam en kwaliteit zijn niet te scheiden. Hoe draagt vandaag mijn Heiland, messiaans biddende, de personen in de zaal voor bij den Vader? Niet ik of gij meet de kwaliteit vermelden gaan, want wie een streep haalt door de erelintjes, doet zonde tegen hem, die de titels uitdeelt. In welke kwaliteit doet Jezus de Zijnen bij den Vader naderen en hoe draagt Hij ze voor? Laat Hem het Zelf maar zeggen. Ge vindt in het gehele gedeelte telkens weer deze kwaliteit vermeld, dat zij zijn ‘de gegevenen van den Vader’. Achter Petrus' naam staat: gegevene des Vaders, achter Johannes' naam staat: gegevene des Vaders, achter Jacobus' naam: gegevene des Vaders en dat hele hoofdstuk is vol van den titel: gegevene des Vaders. Ge meet thuis maar eens nagaan, hoe vaak het woord ‘geven’ en het woord ‘gegevenen’ voorkomt in dat hoofdstuk, in het gebed van Christus van Joh. 17. En wanneer ge vers 6 leest, is alles duidelijk: ‘Ik heb Uwen naam geopenbaard den mensen, die Gij Mij gegeven hebt. Ze waren Uwe en Gij hebt ze Mij gegeven en zij hebben Uw woord bewaard.’en vers 9: ‘Ik bid voor hen; Ik bid niet voor de wereld, maar voor degenen, die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn Uwe’. En al de volgende verzen tot vers 15 toe, gaan op dat thema door borduren. Deze zijn allemaal gegevenen van den Vader en in die kwaliteit draagt Christus hen veer en den Vader aan. Wat wil dat nu zeggen: gegevenen van den Vader? De vraag, wat dat betekent, gegevenen van den Vader, beantwoordt, ge- | |||||||
[pagina 343]
| |||||||
meente, elke theoloog naar zijn eigen opvatting. Dat is bij elk fundamenteel stuk van de Schriften zo. Wie schriftgelovig denkt, zal ook hier de diepten der Schrift benaderen moeten en vinden, maar wie de Schrift naar z'n eigen opvatting interpreteert, zal volmaakt anders doen. Dat betekent vandaag: wie de Schrift gelooft en dus aan den eeuwigen raad Gods, die souverein over den tijd in den tijd beslist en die vrijmachtig, vóór de tijd er is, uit den tijd alles naar eigen welbehagen plooit en stuurt, die vindt den term voorbereiding en verkiezing terug in den term ‘gegevenen van den Vader’. Hij zal den tijd, waarin deze elf mensen naast Jezus komen te staan, verbinden met de eeuwigheid, omdat God God is, die vrijmachtig voorbeschikt, Maar wie niet gelooft aan de voorbeschikking, zal zeggen: och, in den tijd heeft Jezus daar een paar mensen aangetroffen, die Hem wel een goed prefect vonden; die hoorden oude klanken in Hem terugkeren, ze volgden. Hem als goed profeet, ze kwamen naar Hem toe. Dat vond Jezus prettig en aangenaam. Hij vond hen een goed geschenk van den Vader en dus noemt Hij Zijn leerlingen gegevenen van den Vader. Wanneer ze tot Hem komen en bij Hem blijven, vindt Hij dat achteraf een geschenk van den Vader, waar Hij erg blij mee is. Deze laatste mening is in den wortel volmaakt onjuist, gemeente. Ik zeg: in den wortel. Dit is er wel waar in, dat alles wat in den tijd gebeurt, Christus ook als mens volkomen verblijdt en verrast. En toen er mensen waren, die zeiden: hier klopt Israëls oude hart, hier klinkt de oude boodschap, hier willen we zijn, was ook Jezus blij en zei: Vader, dat is Uw geschenk, dat vandaag in den tijd inderdaad van U mij tegemoet komt. Het was inderdaad een tijdelijke beschikking van een geschenk van den Vader aan den Zoon. Alleen maar, nu komt het andere punt: de zaak is daarmee niet uit. Er is een grote fout gemaakt in de redenering. Het is deze, dat men zeggen gaat: Als er mensen komen, komt daarin een geschenk tot Jezus; hun komen bezorgt Hem een geschenk, Maar Hijzelf zegt het volmaakt anders. Hij zegt: Al wet Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen. Nog eens: Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen en het komt zeker. M.a.w.: het is niet zó: punt 1 - ze komen, punt 2 - Hij krijgt een geschenk, maar andersom: punt 1 - Hij krijgt Zijn geschenk, punt 2 - daárom komen ze. Eerst geeft de Vader en daarna trekt de Vader en den trekt de Zoon aan. Vóór den tijd beschikt de Vader, in den tijd komen de beschikten naar Jezus Christus toe. En de eeuwigheid gaat voor den tijd uit, voert directie over den tijd. | |||||||
[pagina 344]
| |||||||
En daarom, des Vaders gave in eeuwigheid is het eerste, En omdat de Vader geeft in eeuwigheid, daarom geeft Hij ook in den tijd. Het geschenk in eeuwigheid ligt vast in het besluit, in het eeuwig Verbond van vrede van den Vader en den Zoon. En wijl het zo vast ligt, daarom komen ze in den tijd naar Jezus toe, fris en vrolijk, als een geschenk, dat Hem bemoedigen gaat. Daarom zeggen de Gereformeerde uitleggers, dat hier de gave oorspronkelijk is bedoeld in den Raad des Vredes, het besluit, dat is genomen in den tijd, die geen tijd is, in de eeuwigheid, die vóór den tijd uit gaat en over den tijd beslist. Niet dat tijd en eeuwigheid uit elkaar te halen zijn. De naturen blijven één, zeiden we straks; de ambten blijven één. Ik zeg er nu bij: tijd en eeuwigheid blijven verbonden. Wat de Vader beschikt aan Christus, is ook aan den énen kant in ambtelijke verbondenheid ondergeschikt aan Hem en daarna in persoonlijke gebondenheid aan God. Aan den énen kant zie ik dit: dat twaalf mensen aan Jezus Christus gegeven zijn. Want vóór den tijd, dat is in den vrede-raad en het vreê-verbond, zijn de Vader en de Zoon en de H. Geest samen te rade gegaan - daarom is het een verbond dat zij de wereld redden zullen en dat elk van deze drie - elk voor Zich en elk met den Ander verbonden - daarom het Zijne doen zal voor het behoud van de wereld, en dat tot eer en glorie van God Zelf. Daarom belooft onder meer de Vader aan den Zoon en belooft de Zoon aan den Vader. Daarom bindt de Vader den Zoon met goddelijke banden en bindt de Zoon den Vader aan Zich met goddelijke banden, Een verbond van twee partijen, telkens weer opnieuw, telkens twee in de drie, die volkomen gelijkwaardig zijn, waarbij de Eén den Ander liefheeft naar het recht der heilige drie-eenheid. Dat is het vreê-verbond geweest en dat blijft eeuwig voortgaan. Het is het besluit van onderlinge eenheid en onderlinge vrije samenwerking, waarin de Vader den Zoon belooft, dat Hij alles in den tijd aldus schikken zal, dat de Zoon alles in de wereld vindt, wat Hij vinden moet; onder meer twaalf apostelen, om de kerk te vergaderen, om de wereld met de kerk in te gaan en Zijn raadsbesluit te volvoeren, ons tot zaligheid. En de Zoon van Zijn kant belooft ook den Vader Zijn eigen offerande te doen, wens te worden, apostelen er op na te houden, ze te leren, ze te vergaderen, ze te verdragen in hun vlees en bloed en met hen de wereld te reformeren en den Vader tegemoet te voeren. | |||||||
[pagina 345]
| |||||||
Daarom, de afspraak, de verbonds-acte van den Vader en den Zoon noemt de kerk: Raad des Vredes of Vreê-verbond. Dat is de vast e term der vaderen en nog van de zonen ook, waarin vast ligt dit besluit tussen twee Personen om alles te doen, wat nodig is in de wereld. En in dien eeuwigen Vrederaad zijn de mensen hier verhandeld. Ik zeg expres: verhandeld, tussen den Vader en den Zoom Hiertoe zijn ze geboren en ook hiertoe verwekt, opdat God in hen, dat verkoren bedrijfskapitaal van God, alle glorie zal ontvangen. Verhandeld in den Vrederaad. Vór de wereld er was, ging het over hen, ging het zonder hen, het ging voor hen uit. Het was een daad van eeuwigheid, souverein van God, omdat God God is. Maar nu, de eeuwigheid komt nooit van den tijd los. Daarom, als de Vader Jezus Christus twaalf apostelen geeft, is het een onderscheiden daad van verkiezing van twaalf mensen tot het ambt. Aan den énen kant kan Jezus straks in Gethsemané tegenover de benden, die Hem arresteren gaan, zeggen dat, als Hij dan moet gevangen zijn, zij mogen uitgaan in vrijheid; opdat (zo staat er dan) vervuld zij het woord: Uit hen, die Gij Mij gegeven hebt, heb ik niemand verloren. Wie geroepen is en verkoren voor het ambt, die wordt voor het ambt bekwaamd en haalt het doel gewis en zeker. De groothandel, die bedrijfshandel Gods in eeuwigheid, komt precies uit in den tijd. En in zoverre Gods groothandel onder meer personen persoonlijk uitkiest tot hun eigen zaligheid, kan Christus zeggen: Ik heb niemand verloren, Vader. Maar in zoverre de verkiezing van personen tot het ambt gebeurt, kan Hij zeggen: Vader, hun ambt hebben ze verricht. Ik heb ze allemaal bewaard in de wereld, ik heb Uw naam doorgegeven. Ik heb ze allen bewaard, behalve één, den zoon des verderfs. Uit hen, die Gij Mij gegeven hebt, is geen één verloren, behalve de zoon des verderfs. Ik weet geen voorbeeld uit den Bijbel aan te voeren, waarin de eenheid van tijd en eeuwigheid krasser wordt beleden dan hier. Niemand verloren Vader, behalve één. Dat gaat samen. De kerk, als verbondskerk, is als massa bekend bij God en uit de kerk kunnen uitvallen, die het verbond verbreken en verachten. Zo kunnen ook dezen voor den Vader staan als groep en als groep beeft de Vader inderdaad hen allen gebracht, waar Zijn Raad hen hebben wilde. Daar zijn elf verkoren tot eeuwige zaligheid, dat is tot het doen van ambtswerk der apostelen met behoud van eigen ziel, en twaalf verkoren om den Zoon te zijn toebeschikt, om nabij den Zoon te mogen | |||||||
[pagina 346]
| |||||||
staan, om bij den Zoon te slapen en te waken en om Hem bij te staan, wanneer Hij over de straat wandelt. En naar de maat, waarin ze verkoren zijn in den Raad des Vaders en naar de kwaliteit, waarin ze in den Vrederaad bekend zijn, naar die maat en kwaliteit arbeiden ze straks en de Heiland neemt ze aan massaal en individueel en voor elk is vervuld, wat de vrije Raad gezegd heeft. En nu de grote scheiding komt, zegt Christus: Vader, Ik bid niet voor de wereld, die in het boze ligt. De grote wereld is door satan aangevreten door kwaad vergif, en Mijn bloed en Geest moeten de wereld uitzuiveren. Judas is ook gegaan naar de wereld, want kardinaal gesproken, was hij eigenlijk van de wereld. Maar nu Vader, verenigd met de elven in Uw heiligen naam, bid ik voor hen. Hier zijn elf gegevenen. Nummer twaalf is weg. Die éne, die twaalfde, kwam ook voor in den Raad, gegeven aan den Zoon. in zoverre hij ambtelijk het Rijk moest dienen, flambouw moest wezen in den tempel. Vader, hij heeft dienst gedaan; hij is klaar. Gij zijt ook met hem klaar. Maar deze elf zijn ambtsdragers geweest in Uw Raadsbesluit van kwaliteitsverdeling en toepassing en ze hebben ook allemaal Uw Woord bewaard en het ambt bediend en Uw naam bekend gemaakt, want het zat van binnen. Vader, daar staan ze, de elf gegevenen, in ambtskwaliteit gegeven en in persoonlijke zaligheidsverkiezing gegeven. Vader, Ik word verheerlijkt, niet maar als mens, die het ambt vervult, maar in deze elf word Ik verheerlijkt in verhoging. Loon zijn ze op Mijn volbrachten arbeid, loon van Pasen en Pinksteren. Want behalve den tijdelijken dienst voor het Rijk, hebben ze ook gedaan de onberouwelijke keus voor de eeuwigheid. En dus Vader, hier staande en den tijd afmetende met de ogen, zeg Ik: Vader, hier zijn ze. Ik draag ze en draag ze op. Uk bid voor hen in die kwaliteit. En zó wil ik den Zoon eerbiedigen, Die hier het vreê-verbond gedenkt in den tijd en den boog trekt naar de eeuwigheid, Die de gave herkent en, deze kwalificerende, haar zet in het grote centrum van den Raad des Vredes. En dan komt er machtige muziek in den tekst. De Vader gaf ze in den tijd, want Hij deed het in eeuwigheid. Nu gaat de Zoon ze teruggeven. Ik bid voor hen. Gij hebt ze Mij, Vader, aangedragen. Ik gaf ze U vandaag weer voordragen en aandragen. De Vader gaf ze in eeuwigheid en in den tijd, De Zoon geeft terug in den tijd voor alle eeuwigheid. Dat is het verbondsleven immers, dat de één geeft, wat de ander aanneemt, dat de één belooft, wat de ander eist, dat de één geeft en de ander weergeeft | |||||||
[pagina 347]
| |||||||
en dat de één zijn eigen gave nooit van zich losmaakt, zodat ook hier de Zoon niet bidt voor hen, eer Hij voor Zichzelf bidt. Want Zich in het gebed dragend, draagt Hij hen. En hen dragend, draagt Hij in het derde deel van Zijn gebed de kerk, die door elke eeuw heen door hen Zijn Woord gaat geloven. De cirkel sluit zich weer. Wij zijn op het punt waar het op aankomt. Want, dat het verbond van eeuwigheid is, is geen fictie, geen gedachtenspinsel, maar eenvoudig het nazeggen in kerktaal van Gods Woord. En als de Vader en de Zoon hun kapitaal in elkaars handen leggen, dan komt de tweede gedachte. | |||||||
II.De Zoon kent de gegevenen des Vaders naar het werkverbond, want, zo bidt Hij verder: Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt. En dat bidden om het niet-uit-de-wereld-wegnemen-van-hen is het erkennen van des Vaders gegevenen naar de eisen en den stijl van het verbond der werken. Gij kent den term van werk-verbond. In dezen naam, die ik hier verder onbesproken laat, ligt dit uitgedrukt, dat dezelfde God, die in de drie-eenheid tussen den Vader, den Zoon en den H. Geest een verbond maakte van drie partijen, gelijke partijen, nu in den tijd optreden gaat en den mens, Zijn eigen maaksel, uitkiest door Zijn eenzijdig besluit, om te zijn, door Zijn wil, partij naast den Vader, dat betekent, naast God drieënig. Dat verbond der werken heet zo bij Adam, wanneer hij, Gods vriend en bondgenoot, de volkomen zaligheid bereiken kan langs den weg van zijn eigen werken. Als hij trouw blijft. zijn ambt goed bedient en het verbond niet breekt, maar vervult als trouw dienaar, dan krijgt hij niet om, maar wel langs den weg van eigen werken de volkomen zaligheid. Dat verbond der werken was in den tijd. Het kan pas optreden als Adam bestaat. Maar het komt uit de eeuwigheid. In den tijd komt God ten uitvoer leggen, wat eeuwig besloten werd. M.a.w. het verbond der werken en ook dat der genade, het volgt in den tijd, legt ten uitvoer, hetgeen in eeuwigheid aanwezig was. Het verbond der werken, en - zoals wij straks zullen zien - ook het verbond der genade, is het tenuitvoerleggen van het vreê-verbond van den Vader, den Zoon en den H. Geest, In het vreê-verbond zijn de partijen volkomen gelijk. Vader, Zoon en H. Geest geven elkaar niets toe in glorie en majesteit. In het verbond der werken zijn de par- | |||||||
[pagina 348]
| |||||||
tijen ongelijk. God de Maker, de mens maaksel, God oneindig, de mens eindig. Maar juist omdat zij mensen zijn, die in den vrederaad met naam en kwaliteit vermeld zijn, is de mens partij. Dat kan door Gods eigen beschikking, want de ongelijkheid der partijen was reeds besloten in den Raad des Vredes. Daarom voert God Zijn eigen glorie uit in het verbond. Welnu, nu gaat de Zoon, Die in één gebedsraam alles omspant, dat verbond der werken gedenken. De machtige stijl van alle verbonden is in Jezus Christus volkomen aanwezig. Hij spreekt daaruit. Hij denkt daaruit, Hij fantaseert daaruit. Vader, daarom mogen ze nooit de wereld uitgaan. En terwijl ik na een week van de wereld afscheid neem - er staat in de voorgaande verzen: Ik ben niet meer in de wereld - en ten hemel vaar, daar wil Ik hun. Vader, niet ook een soort Hemelvaart geven. Ik kan niet zeggen: Och, haal ze uit de wereld uit, het is er zo benauwd en het vuur brandt er. Ik wil niet zeggen: Och, geef ze een mooie plaats in den hemel, het is boven zo goed. Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld weg neemt. Ik ga naar boven, Vader. Ik bid: laat hen beneden hier. Voor Mij de Hemelvaart, voor hen voorlopig niet. Ik bid niet, dat Gij hen uit de Nereid uithaalt. De term: ‘Ik bid niet’ is zuiver Johanneïsch. Er staat ook in Johannes: ‘Ik zeg niet, dat Ik den Vader voor u bidden zal’. Dat gebeurt wel, maar het wordt niet gezegd. Welnu gemeente, de term ‘Ik bid niet’ is met opzet gekozen. Eens komt de dag, waarin Jezus bidden goat: Vader, haal ze uit de wereld! In den jongsten dag zal geen vuur van den laatsten wereldbrand en geen moe-zijn van de wereld en van de mensen, maar zal Jezus' gebed het einde der wereld nabij trekken en ze allemaal uit de wereld uithalen door de macht van het gebed. Dat komt één keer. En zo vaak in den tijd een mens zijn ambt verricht heeft en heen mag gaan in vrede naar Gods Woord, zo vaak haalt reeds incidenteel, één voor één, Jezus' Messiaans gebed hen van het sterfbed af en brengt hen naar boven in Gods eigen hemel. Hij zal inderdaad op Zijn tijd ons allemaal uit de wereld weg-bidden. Het komt straks in het stervensuur en het komt universeel in den dag der dagen voor de hele kerk tezamen. Maar nu, in het uur van Zijn Hemelvaart, die aanstaande is, die Hij reeds ziet liggen achter het kruis, nu bidt Hij niet, dat zij uit de wereld mogen gaan. Waarom niet? Ze hadden hard gesjouwd, veel geleden en wij zouden zeggen: Och, laten zij zich nu maar in den hemel verblijden, dan kunnen straks de anderen in de kerk de rest | |||||||
[pagina 349]
| |||||||
wel doen. Maar neen, gemeente, ze kunnen niet uit de wereld weg, want hun ambt was in den Vrederaad, dat zij in de wereld getuigen zouden zijn van Jezus' opstanding. Getuigen moeten blijven. Als de getuige blijven moet, wijl hij nodig is, mag hij niet ontijdig de rechtszaal verlaten. En als Jezus' dood plus opstanding het getuigenis nodig heeft, dat straks de wereld horen moet, dan moeten zij blijven in de wereld. Vader, Uw verbond met Mij aangegaan, belooft Mij niet maar een paar mensen, die een paar jaar met Mij ploeteren en dan verdwijnen, maar het heeft Mij gegarandeerd apostelen, afgezanten aan de hele wereld, die den dag der dagen gaan inluiden en wier woord over zeeen vliegt. En hun roeping is: de wereld op te eisen voor God. En nu, Vader, de kerk die vandaag in hen bediend wordt, moet Gij behouden naar den stijl van het werk-verbond. Wat geeft Gij eigenlijk aan de kerk? Een stuk van de wereld misschien? Een stuk van een land misschien? Neen, in het verbond der werken was de Vader aldus genadig, dat Hij zei: Behouw den hof en vermenigvuldig u op aarde en bewoon de aarde. De hof was maar een klein stukje. VandaagGa naar voetnoot2) zijn ze er aan het vechten. Maar de hof was bestemd om door Adams gerechtigheid zich over de wereld uit te leggen en uit te breiden. In dien hof, een klein Paradijs, ligt de wereld als Paradijs bedacht en besloten. En dan komt het cultuur-mandaat in het werk-verbond: Bebouw den hof, ja heel de wereld en ga de wereld bewaren in Paradijs-huwelijken, ga de wereld bevolken in Paradijs-huwelijken. De mensheid van vlees en bloed moet de wereld overgaan, want de wereld, die God gemaakt heeft, moet door de ambtsdragers worden bewaard en daarna den Vader worden uitgeleverd. En in dit uur, nu de Zoon sterven gaat om de breuk van het verbond der werken, nu de tweede Adam draagt dc schade van de breuk van den eersten Adam en nu de tweede Adam bovendien de taak opvatten gaat, die de eerste heeft losgelaten en verwaarloosd, in dit uur komt Hij. Die Messias is, het werk-verbond gedenken. Vader, Ik draag ze voor naar, het werk-verbond. De wereld moet nog niet verloren worden, want niet moor een kleine provincie Judea, maar de hele wereld wil Ik hebben, Vader! omdat Gij ze hebben wilt. Daarom Vader, de wereld mag in het boze liggen, zij nag de kerk vervolging aandoen, zij mag, zover ze kwaad is en zondig, de kerk pijn doen, toch Vader, bid Ik tegen hun voortijdige | |||||||
[pagina 350]
| |||||||
Hemelvaart. Laat ze hier blijven, laat ze erin Vader, haal ze niet uit de wereld weg, want er moeten komen mensen van de kerk, die door hun lijf en geest en ziel, hun bloed, hun handel, hun sexualiteit, hun natuurlijk bestaan en al hun hebben en houden, zich dienstbaar maken door genade aan Uw rijk. Paulus meet er bij komen, straks, om naar Italië te willen; en verder: de zending en de evangelisatie moeten komen, en vooral dit: dat natuurlijke leven moet ook ingedeeld zijn, dienstbaar worden gemaakt aan Uw rijk en genade door Uw genade-zelf. Daarom Vader, al snorren de pijlen, Ik bid ze naar het slagveld toe. Ik houd ze op, het slagveld vast; de akker is de wereld, het slagveld is de wereld. Aan den énen kant ligt de wereld in het boze, zover ze in de zonde leeft, en is daarom haat- en toorn-object van God. Maar aan den anderen kant geldt: Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eigen Zoon gaf, om door dien tweeden Adam, Die met Hem zelf verbonden was, toch nog te redden in den strijd van het werk-verbond, de bedoeling van het vreē-verbond. Daarom moeten we Openb. 12 aanvaarden, waarin staat: Christus gaat den hemel in, de kerk de woestijn in; Christus is zalig en buiten schot, wij zijn rampzalig en onder schot. En dan moeten we niet alleen daarvan spreken op een vromen teen, maar werkelijk vroom zijn. De vrome toon zegt: Och, was ik maar boven, veilig uit den kruitdamp. Was ik maar weg uit de wereld, want het is er benauwd en er is veel narigheid. Dat is vroom praten. Vroom-zijn is dit: Als Christus bidt met Zijn gehele yeast en ziel, dat ik in de wereld blijve, er dan ook in willen blijven en dan aanvaarden dat we in de wereld zijn; want het verbond der werken vraagt nog steeds Gods medearbeiders. En dan moeten we wel in de wereld, maar niet van de wereld zijn. Wanneer ge zegt: het eerste is de praktijk en is nog te overzien, maar het tweede is zo moeilijk, dat niet-van-de-wereld-zijn, dan zeg ik: ons derde punt is er, God zij geprezen: deze Messias gedenkt en draagt ons voor ook naar het verbond der genade. | |||||||
III.Christus zegt: Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar Ik bid wel, Vader, dat Gij hen bewaart van den boze. Nu kan ik verstaan, waarom de wereld aan den énen kant object is van Gods toorn, in het haze liggende, en toch ook voorwerp van Zijn liefde is, want de wereld wordt van den boze onderscheiden. En als nu Jezus bidt: Vader, bewaar hen van den boze, bedoelt Hij | |||||||
[pagina 351]
| |||||||
dit: Laat satan, die in de zondige wereld overste geworden is, hen niet verleiden tot kwaad, tot afval, maar wil Uw Geest hun schenken, positief, den Geest, Die in de heiligmaking het verbond der genade verzekert. Want Vader, het verbond der werken braken ze wel en ook deze elf kunnen nooit langs den weg der werken er komen, maar dat andere verbond hebben Wij gemaakt voor hen en met hen, Vader, het verbond der genade, ook in den tijd opgericht. Het verbond der genade, waarin Adams weg en werk niet meer de methode zal zijn van zijn zaligheid-verkrijging, maar Christus' weg en werk. Het verbond, dat hen persoonlijk aangrijpt, dat geloof van hen vraagt met hoorbaren eis, bekering met hoorbaren eis en ook, daar het verbond van genade is, bij de belofte schenkt geloof en bekering. Dit is in den tijd gesteld, om de bondshistorie, die Adam brak van zijn kant, vol te houden, Vader, van Uw kant. Ik kom daarom de eisen van het werkverbond vervullen en de straf wil Ik er van dragen. En daarom Vader, als Messias in het verbond der werken, al z'n lasten en lusten dragende, koop Ik hun een plaats in het verbond der genade. Vader, Ik ga met Mijn bleed voor hen verdienen en verwerven Uw Geest. En die Geest, die levend maakt en levend houdt door Zijn eigen positieve kracht, bewaart hen uit den greep van den boze. In de wereld zijn ze dan, maar van de wereld door Uw genade niet. En de boze is er wel, hij is overal, maar hij vat hen dan niet. En als Gij ze zó bewaart, door den Geest der heiligmaking hun toepassend, wat ik verwierf in de rechtvaardigmakende offerande, dan komt hun toe de zegen van het verbond der genade. En in de wereld zijnde, van afle kanten aangetrokken, zijn ze dan geen kerkje, maar kerk, geen sectetje, maar nieuwe mensheid, die de wereld bevolkt, maar op natuurlijke en geestelijke manier. Ze trouwen natuurlijk, maar meteen geestelijk, want het huwelijk wordt geheiligd door den Geest Gods. Ze worden bewaard van den boze, want de Geest Gods overwint de macht van satan, die de mindere is. En het einde is volmaking, het eeuwige leven en de eeuwige macht. Aanvaardt gij uw positie? In de wereld, maar niet van de wereld? Wij zeggen vaak vroom: ja, niet van de wereld, want o, die is zo slecht. Maar er staat meteen: niet van de wereld, maar wel degelijk in de wereld. In de wereld blijven betekent: verdrukking en in de gevangenis gaan en misschien nog veel en veel ergere dingen, maar het niet-van-de-wereld-zijn betekent ook weer dit: in allen nood geheiligd zijn en volmaakt en verlost wezen en de garantie | |||||||
[pagina 352]
| |||||||
hebben voor het eeuwige leven, dat nooit nalaat zich zelf te doen gelden. Laat ons niet Christus' gebed uitéénscheuren, om door eenzijdigheid de zonde te doen van in-de-wereld-te-gaan, zonder dat wij de keerzijde zien van het gevaar van van-de-wereld-teworden. Laten we ook niet die andere zonde doen door van-dewereld-niet-te-willen-zijn en er ook niet in te willen wezen, maar alles over laten aan het toeval, aan den boze en aan den vijand. Als Jezus' gebed verbindt de drie ambten, de twee naturen en de drie verbonden, laat uw gebed en uw daad ook verbinden deze alle drie, naar de maat des mensen, die door Hem geheiligd wordt. En laat steeds in uw geest de eenheid zijn van in-de-wereld-te-moeten-zijn - we moeten den breden weg op - en bet niet-van-de-wereld-te-zijn - we moeten den smallen weg in den breden ook op. En wie aldus, in de engte gedreven van Gods eigen. Woord en Evangelie, de breedte ziet en de hoogte van het werk Gods, die aanbidt Hem, die naar Zijn vreē-verbond, overeenkomstig het werk-verbond en het genade-verbond, komt tot Zijn eeuwigen vrede. En die zegt het: Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere, onzen biddenden Heere Jezus Christus, in alle eeuwigheid. Ps. 118:8. Amen. |
|