Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)
(1954)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 325]
| |||||||||
Het gericht des verbonds, dat Ezechiël zag.Ga naar voetnoot1)Tekst: Ezechiël 9:3-5 ‘En de heerlijkheid des Gods van Israël hief zich op van den cherub, waarop Hij was, tot den dorpel van het huis; en Hij riep tot den man, die met linnen bekleed was, die den schrijversinktkoker aan zijn lendenen had. En de Heere zeide tot hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden, die zuchten en uitroepen over al die gruwelen, die in het midden derzelve gedaan warden. Maar tot die anderen zeide Hij voor mijn oren: Gaat door, door de stad achter hem, en slaat1! Ulieder oog verschone niet, en spaart niet.’ Lezen: Ezechiël 9:1-11. Zingen: Ps, 122:2; Ps. 101:3; Ps. 119:60, 69; Ps. 18:8. Het verbond is veel besproken. Dat is een zegen, dien wij niet klein te achten hebben. Is het verbondsbesef weg, dan is elke sleutel. die op de kerk past, weg en dan is de kerk buiten gevecht gesteld. Maar het verbond dient hier dan besproken te worden naar de Schriften. Er is wel een preken over het verbond of een spreken daarover, dat niet naar de Schrift is. Dat is dus een caricatuur en, gelijk elke caricatuur, bederf vent het profeteren van de kerk en voor het handhaven van de prediking van den nood der zonde, die hand over hand gaat toenemen. Maar, waar het wel is naar de Schrift, daar is de kerk gereformeerd of wordt zij gereformeerd, hèrvormd. Daarom is verbondsprediking nodig. Men denkt web verbondspiecliking, dat is de mensen in slaap wiegen. Of men zegt: alien is verbond, daaronder vallen doop, belijdenis en avondmaal; en dus is het wel in orde. Maar dat is het verbond niet. Wie daar tegen ingaat, zie toe, dat hij niet strijdt tegen het verbond zelf en dat hij niet de caricatuur daarvan gaat behandelen als verbondsprediking zelf. Het verbond komt miners met een dubbel deal en een dubbele sanctie. Er zijn twee delen: belofte en eis. Die kunnen niet uit elkaar gehaald worden. En daarbij komt no een dubbele sanctie: Wie de belofte gelooft en den eis inwilligt, ontvangt genadeloon (de | |||||||||
[pagina 326]
| |||||||||
sanctie van zegen). Wie de belofte niet gelooft en den eis verwerpt, dien treft een andere sanctie, de wraak, de straf, de vloek van het verbond. De straf is dus maar niet iets bùiten het verbond, maar ze is ook in het verbond. Wie het zo ziet, beschouwt het verbond niet als een oorkussen des duivels, waarop men zich gernakkelijk in slaap kan wiegen, maar als den scherpsten prikkel, dien de mens hebben kan, als het heet stoken van de vloeren, waarop men predikt in den naam des Heeren. Vandaar, dat het oordeel begint bij het huis des Heeren! Dat is verbondstaal. Er wordt geen opium bereid in het huis Gods. Maar de zwaarden, dààr gewet en gescherpt, zullen bediend worden bij het verbondsgericht. Petrus spreekt daarvan, wanneer hij zegt: het oordeel begint bij het huis van God (1 Petrus 4:17) en hij ziet daarbij terug naar Ezechiël, die ook reeds door God hoorde zeggen: ‘en begint van Mijn heiligdom’ (Ezechiël 9:6). Het huis Gods wordt verlaten. Het oordeel begint bij de ‘oude mannen’, bij de ouderlingen. Daar is het begin; en de scheiding gaat steeds verder en houdt niet op, voor ze hemel en hel in volle kracht laat zien in de eeuwige werkelijkheid. Zo de verbondsroeping predikend, spreek ik over: Het gericht des verbonds, dat Ezechiel zag Wij zien:
Ps. 119:60 en 69. | |||||||||
I.Ten eerste willen wij stilstaan bij de substantie van het oordeel, dat in den tekst voor ons ligt. De vraag is nu hierbij: Wat is de kern van dat oordeel? Wat is het oordelende, het richtende? Of gewoon gezegd: Waarover gaat het hier? Dat ligt opgesloten in prize eerste tekstwoorden: ‘En de heerlijkheid des Gods van Israël hief zich op van den cherub, waarop Hij was, tot den dorpel van het huis;’. Hier hebben we de kern van 't gericht. Dit is de eigenlijke inhoud of de substantie van het oordeel. Het is niet moeilijk te verstaan, wat de profeet hier bedoelt. De heerlijkheid des Heeren, dat wil zeggen | |||||||||
[pagina 327]
| |||||||||
het vurige, lichtende teken van de aanwezigheid des Heeren in de kerk. Dit was er van Mozes af. Toen Israël door de woestijn trok, ging een wolkkolom hen voor, waarin vuur verstoken was. Des nachts was de wolkkolom onzichtbaar en het vuur zichtbaar; des daags was het vuur onzichtbaar en de donkere wolkkolom zichtbaar. Dat was dus toen het ‘wandelende’, ‘reizende’ teken van de aanwezigheid des Heeren. Maar toen Israël tot rust kwam, kwam de tabernakel. Na werd het dus anders: wolk en vuurschijnsel bonden zich aan een vaste plaats; er kwam dus een ‘vast’ teken. En dit ging inee, wanneer de ark met het volk meeging. Boven daze ark nu was het teken van des Heeren trouw, de sjechina, dat is de ‘heerlijkheid des Heeren’; want het vuur en de glans betekenden: de Heere woont alhier. Het teken is niet de Heere Zelf: de ark is de Heere niet en het teken is de Heere Met; God woont niet in een huis met handen gemaakt, noch woont Hij achter gordijnen, want dit strijdt met Gods onzichtbaarheid. Maar het teken was om het yolk te leren, dat gelijk dit teken te zien is en te naderen, alzo ook de Heere met Zijn gaven, majesteit en Geest aanwezig is. Daarom is de sjechina een voorbode van en een heenwijzen naar Christus Jezus, waarin God lichantelijk woont. Wie Hem gezien en getast heeft, zag God. Daarom is het teken van des Heeren aanwezigheid in den cherub binnen het Heilige der Heiligen bet teken, dat God bij het volk is. Zolang de ark zich in het Heilige der Heiligen bevindt en boven het verzoendeksel de cherubim zijn en de lichtgloed, zolang bevvijst Gods trouw zich in Israëls leven als een teken des levens. Gaat het weg, dan moet Israëls kerk toezien. Waar het teken weggaat van Godswege, daar wordt ook de betekendz zaak opgeheven. Mensen kunnen het teken wegnemen, terwijl God de betekende zaak handhaaft en in stand houdt. Mensen kunnen het doopvont vernielen, de avondmaalstafel in stukken bakken, maar nooit de betekende zaak. God houdt de betekende zaak van de geestelijke afwassing des zonden in handen en Hij houdt ook dan dus de substantie van doop en avondmaal in stand. De gemeenschap met God door Woord en Geest blijft. Het is gebeurd en het zal gebeuren: in de laatste dagen zal het doopvont stuk gesmeten worden, zal de avondmaalstafel verbrijzeld worden en zal gelden: ‘Wij zien aan ons, na al dit ongeval, geen teek'nen meer van Uwe gunst gegeven’ (Ps. 74:9 her.) Als daarom Nebukadnezar of een andere vorst den tempel ingaat, het huis | |||||||||
[pagina 328]
| |||||||||
verontreinigt en zegt: weg met die heiligdommen, brengt die priesters hier, verontreinigt het altaar enz., dan kunnen de mensen zeggen: weg met die tekenen, maar dan kan van 's Heeren wege de betekende zaak blijven. En dan blijft er wel een volk, dat kermt en zucht (dat zien we hier aan deze profetieën van Ezechiël), maar in dit weggevoerde volk is toch nog de kerk en zij jubelt en juicht en roemt. Maar als God nu Zelf die betekende zaak, die Hij beheerst en in handen heeft, weg gaat nemen en ook de tekenen, dan is de zaak ellendig. Als de Heere Zélf de betekende zaak weg neemt, dan krijgt de kerk het bondsoordeel der geestelijke verlating. Ze ontvangt het, zelf gewild, als scheiding van God. En dat hebben wij hier. Ezechiël ziet het binnenst Heiligdom. Hij is in den geest en ook naar het lichaam ver weg, in een ver land; hij had reeds vele tekenen aan de kerk zien ontrukken. Ezechiël tobt: waar is de kerk eigenlijk? De kerk is immers in tweeën gesplitst? Enerzijds immers had de koning van een vreemde macht een deel weggevoerd (hieronder beyond zich Ezechiël). Daaronder waren kinderen Abrahams, die leefden in verbondsgemeenschap. Anderzijds echter was Jeruzalem er ook nog; daar waren nog de tekenen en de tempel. Zij zeggen daar: Wij mogen blijven hier, wij hebben een mooien cherub, wij hebben nog onze priesters en de mooie stad van David. Hier zijn dus de tekenen en - zo redeneert men - dus de kerk. Zo is er dus een breuk in de kerk. In dat verre land, zegt men, is de kerk niet, want er zijn geen tekenen, geen sjechina, geen vuurkolorri, geen altaar. Daar is de kerk geboeid en naar het vlees verontreinigd. Maar hièr hebben wij de kerk, want hier is des Heeren tempel, want hier zijn de tekenen. Dat is het benauwende probleem van Ezechiël. En dan vraagt hij: waar is Uw kerk, o God? Zie, tegen dien achtergrond verstaan wij den tekst. Die in de stad wonen, zeggen: wij hebben de tekenen, dùs is hier de kerk; maar de profeet vraagt: goed, gij hebt de tekenen, maar is daar ook de betekende zaak? Daar is de tempel; maar is er ook de geestelijke tempel? Daar is het altaar; maar is het volk zelf altaar? Gij, ballingen, moogt zeggen: wij, nu ja, wij zijn verworpen, rotte en verontreinigde vruchten; maar als gij zucht vanwege de zonden en klaagt over de ontrouw (niet over de banden), zo gij roept am Christus, dan moogt gij zonder tekenen zijn, dan is hier toch de betekende zaak, dan is hier de Heere. | |||||||||
[pagina 329]
| |||||||||
Het vlees zegt: het teken is hier, dùs ook de betekende zaak. De Geest zegt het net andersom: De betekende zaak is hier,het teken komt er boven op, maar kàn weg zijn: dus de kerk is hier èn daar. Niet in de ballingschap tegenover Jeruzalem of in Jeruzalem tegenover de ballingschap zoeken wij die kerk, want or zijn zowel hier ale ginds in de kerk, die zich vergapen aan de tekenen en die de betekende zaak niet kennen. Maar er zijn er óók zowel hier als daar, die aanhef fen de permanente klacht der doleantie over de verbondsontrouw der verbondsbrekers. Maar de Heere gaat hen, die de betekende zaak kennen, verenigen en bun zal God een nieuw teken geven, het teken van den opgang: Christus Jezus; van den doop in plaats van de besnijdenis; van het avondmaal in plaats van het pascha; en zij zullen zijn de geestelijke tempel in plaats van dat zij hebben den tempel van één plaats. God zal weg doen, die de betekende zaak niet kent. Als Ezechiël dien tempel ziet, dan zegt hij: de Heere gaat verhuizen. Zien wij nu goed den tekst, dan lezen we, dat de sjechina, de lichtgloed, die eigenlijk moest staanboven het Heiligdom, volgens de oude orde van Israëls hiërarchic, zijn plaats verlaat. Nu was volgens de oude orde van Israëls hiërarchic de voorhof voor iedereen toegankelijk, het heilige voor de priesters en macht het Heilige der Heiligen eenmaal per jaar betreden worden slechts door den Hogepriester; want in dat Heilige der Heiligen woonde de Heere tussen de cherubs (zoals wij ook zingen in Ps. 99:1 ‘Die bij Israël tussen cherubs woont en zijn grootheid toont’). Welnu, dit teken van 's Heeren tegenwoordigheid heft zich op, verlaat zijn plaats, gaat van het binnenste naar het buitenste heiligdom, van het Heilige der Heiligen naar het en dan naar den voorhof en wil nog verder: God gnat Zijn huis verlaten. Dit alles is vervuld op Golgotha. Israël zegt daar: wij zijn Abrahams zaad. Hier is het teken: Kajafas kan mooi slachten; het altaar is ingedeeld zoals het behoort; de sjechina is er. De tekenen zijn er dus, maar niet de betekende zaak, want hoort ze zeggen: werpt dien Zoon van Maria uit. Maar God zegt: Mijn volk heeft zijn eigen wezen miskend, het ambt geschonden, het bloed verloochend. En nu gaat God verhuizen: Hij scheurt het gordijn midden door. Toen is de profetie vervuld; God is verhuisd, maar nu voor goed. Dit is bewezen op 't Pinksterfeest. Daar is weer de sjechin, de heerlijkheid des Heeren; vuurtongen, steaks persoonlijk zich mede- | |||||||||
[pagina 330]
| |||||||||
delend, die het verbond in de persoonlijke verkiezing gaan realiseren. Die pinkstertekenen gaan voorbij aan den stenen tempel en gaan naar Petrus, naar de apostelen, de vrouwen, enz. Daar dus weer het teken: de sjechina. Die grote stem van Pinksteren, dien de joden ‘bath kol’ noemen, sprak: God is hier, ja, dat grate geblaas van den geweldig gedreven wind vervult geen stenen tempel, maar de dolerenden van die dagen, die zuchten over de ontrouw Israëls. Gelijk God toen verhuisd is op Goeden Vrijdag en nieuw gaat wonen op Pinksteren, zo ziet de profeet in den geest, dat Godverhuist, steeds opnieuw. De breukin de kerk is daar, waar men zegt: hier is het teken en dus ook de betekende zaak; en omgekeerd, waar men zegt: hier is de betekende zaak, dus kunnen wij het teken negeren. Want God zegt: Neen! Wat Ik verbonden heb, mag de mens niet scheiden. Daarom, in de ballingschap schreit men: het teken is weg; wij hebben onze harpen aan de wilgen gehangen, en, wij roepen; geef ons het teken terug. Maar anderzijds: de heilige stad, de caricatuur van de kerk, zoekt het in tekenen en gaat niet verder. Zij roemt in tekenen en negeert de betekende zaak. Tot haar, zegt de protect: ja, gij hebt de tekenen, maar de betekende zaak is er uit, want God trekt weg, de cherub heft zich op. Wat is een huis zonder bewoners? Een feestzaal zonder feestgangers? Een tempel sander God? God zegt: Mijn voile verbondswraak treft u;u, die roemt in de tekenen. Want het Woord zegt, dat de substantie is: Ik ben uw God, en de God van uw zaad, En van deze betekende zaak was het teken: de presentie boven de cherubim. Die cherubim en de heilige stad worden nu prijsgegeven. De Heere zegt: Ik neem beide weg. Zijn heerlijkheid gaat den drempel over, gaat naar de heidenen heen, ook naar ons, nakomelingen van de Batavieren. En dat nude bondsvolk, Israël, is nog verlaten, al staat het oordeel aan mensen niet, rnaar aan God alleen. Maar de verbondswraak in het Nieuwe Verbond gaat nog verder. Want de tekenen gaan weg en de betekende zaak komt nog meer naar voren. | |||||||||
II.Dat zien wij ten tweede: De directie van het oordeel. Hoe wordt het oordeel gedirigeerd, bestuurd? Dit lezen we in de woorden van den tekst: ‘en Hij riep tot den man, die met linnen bekleed was, die den schrijversinktkoker aan zijn lendenen had’. | |||||||||
[pagina 331]
| |||||||||
Het oordeel wordt hier aldus getekend: Zes mannen kwamen van den kant van het Noorden at (vs 2). Zij hebben knotsen in de hand, d,i, het teken van het naderend oordeel. Ann den Noordkant staan zij, d,i. het syrnbool van de plaats, vanwaar het verderf komt. Bij Israël komt het verderf steeds van het Noorden, En zoals nu het verderf voor Israël uit het Noorden komt, zo ook posteert God Zijn knotsendragers. Zijn verderfengelen bij de Noordpoort; het is het oordeel, door mensen bediend, maar door den Heere gezonden. Maar Eén is dirigent, want er staat: ‘en een man in het midden van hen was met linnen bekleed en een schrijversinktkoker was aan zijn lendenen.’ En de Heere zeide tot hem: ‘ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden, die zuchten en uitroepen over al die gruwelen, die in het midden derzelve gedaan worden:’ D.w.z.; Als die zeven er staan (één ongevaarlijke, naar het schijnt en naast hem, rechts en links drie wraakengelen) dan zijn die zeven een éénheid (één ongewapend, met den schrijversinktkokere en zes gewapend, elk met zijn verdervend wapen). Een dirigent, die het koor moet leiden, is zel ‘ongewapend’. Wie zelf niet speelt, maar de maat slaat, is de kern, de ziel en de kracht van het koor. Doet hij het mis, dan is alles mis: doet hij het goed, dan vuurt zijn vuur naar alle kanten aan. Zo is het ook hier. De man met den schrijversinktkoker is de dirigent (want uit zijn geschriften blijkt, wat de Heere wil). Deze wraak is maar niet een tune in het algemeen; maar zowel verbondswraak als verbondszegen worden strikt persoonlijk bediend. Alle verbond heeft een dubbele eenheid en een dubbele werking. Ten eerste is het gemeenschapszaak. En elk individu, dat zegt: het is een zaak voor je ziel, rnaakt de bruid van Jezus Christus dan tot mensenziel, ontkent de kerk als kerk, verzinkt in individualisme, en heeft het individu losgemaakt; van de gemeenschap des verbonds. Ten tweede: Het verbond is een zaak van gemeenschap, maar in die gemeenschap wordt de zegen persoonlijk bediend. Want tot de kerk wordt gezegd: Ik ben uw God, en dat is een zaak van gemeenschap en daarom van persoon; een gemeenschapszaak dus, die persoonszaak is en die als zodanig in uw leven uitgewerkt en doorgewerkt en ingewerkt wordt. Wie de gemeenschap alleen ziet, wordt generaliserend, en gaat de grenzen van de kerk misschien ongeoorloofd uitzetten. Daarom staat de ongewapende met den | |||||||||
[pagina 332]
| |||||||||
schrijversinktkoker te midden van de zes gewapenden en hij tekent strikt persoonlijk alien, die niet alleen met het lichaam in, maar ook met het hart van de kerk zijn. Het zwaard zegt: wie die gemeenschap alleen ziet, dien zal het zwaard van de aarde we doen. God gaat verhuizen. De man met den inktkoker zest: ja, het gebeurt, maar niet dan met naarn en toenaam. Want in de gemeenschap zijn de personen. In het verbond vervult hij de persoonlijke verkiezing en verwerping. Daarom zegt de man met den inktkoker: We gaan weer een taken geven. Wie het teken èn de betekende zaak heeft geloofd, die ontvangt weer den persoonlijken zegen, maar de anderen de persoonlijke wraak. De inktkoker is het teken van redding, van verbondstrouw. Dus aan elk persoon het voile recht. Dat is de directie van 's Heeren verbond: op alle tijden en plaatsen zwaait het zwaard, maar dan zegt de drager van den inktkoker: daar en daar moet het terecht komen, en dáár niet! Straks zullen de deuren van licht en duisternis, van hemel en hel ontsloten warden en zal er gemeenschap zijn in licht, maar ook verbondenheid in dood en ellende. Niemand zal door de mazen been glippen. Want een mensenkoker kan zich vergissen, maar als God den inktkoker gaat bedienen met Zijn Engel (dat is de grate Engel, Die de anderen dirigeert), dan schrijft Hij het taken van trouw, wear het te pas komt, maar niet aan hen, die de betekende zaak verwierpen. Huiveren wij dan voor de eenheid van individu en gemeenschap, van inktkoker en knots, van zegen en wraak, en zien we God als rechtvaardig. De confessie zegt: ‘Alsdan zullen de boeken (dat is de consciëntiën) geopend en de doden geoordeeld warden’. Dat wil zeggen: het laatste oordeel is aangebroken. Iedere consciëntie zal dan zeggen: ja, 't is rechtvaardig, want het was een persoonlijke bediening: de inktkoker kwam er aan te pas. De inktkoker staat tussen de knotsen; zo staat de priester tussen de verderfengelen. | |||||||||
III.Zo zien wij ten derde: de grenzen van dat gericht. De grens is het persoonlijk geloof. Dit kunnen we lezen in vers 4. Hier wordt pas duidelijk de taak van den dirigent. Met linnen was hij bekleed. De anderen dragen een strijdgewaad. Hij draagt een linnen gewaad. Sieraad der priesters is 't gewaad van linnen, en fijn lijnwaad is immers teken van den zegen en de heerlijkheid van den hemel. Waarom draagt deze geen knots? Omdat Hij blijft hemels gezant. Hij is niet | |||||||||
[pagina 333]
| |||||||||
een engel, maar de éne Engel des Verbonds, Die zegt in Open baring: Ik ben de éne Engel des Heeren, de Heere Zelf. Dikwijls komt Hij in het O.T. voor. Eén in macht en autoriteit, één in wezen met den Vader, is Hij toch gezant. Het is Christus Jezus vóór de vleeswording des Woords. Die is afgezant; Die heeft de volkeren klaargemaakt; in Bethlehem en Golgotha is Hij Knecht van den Vader, Knecht met het ambt en toch met den Vader Eén. Het is bij Hem: twee naturen in één Persoon. Hij is Zender, de goddelijke natuur, en Gezondone, de menselijke natuur. Hij is waarachtig God, de goddelijke natuur, en waarachtig mens, de menselijke natuur. Hij heeft hier het linnen gewaad, teken van hemelse majesteit, de goddelijke natuur; maar ook priesters dragen het, de menselijke natuur. Niet het oordeel sleept de genade achter zich aan, maar de genade sleept het oordeel achter zich aan. Neem den priester weg, de genade, het kruis van den groten Engel, het Nieuwe Verbond, en de stral op de zonde is slechts bepaald op de breuk in de schepping. Maar de Herschepping heeft dieperen vloer dan de schepping. God wordt HEERE, Herscheppingsvader. Toen het verbond gemaakt werd, werden twee sancties gemaakt: zegen en dreigement. Maar de substantie in die beiden is: Ik ben de HEERE, de Verbondsgod, de Herscheppingsvader. Deze wraak dus is wrack om geschonden herscheppingsglorie. Wanneer de wraak nu in het huis Gods begint, dan wil dat zeggen: Daar aan die Noorderpoort, waar ook bij, Israë de koningen binnenvallen, staan de zes wraakengeien, maar er staat ook de Priester met het linnen gewaad aan. En die Priester zegt: Vader, eigenlijk moeten ze alien ten verderve. ‘Allen derven de Heerlijkheid Gods’. Maar, Vader, Ik bid voor hen en Gij hebt Mij liefgehad voor de grondlegging der wereld. En dan gaat de wil van den Koorleider samen met die van God den Vader. Want dan zegt God tot die zes: zoek de straten maar af, maar tot Hem; ga Gij voor en taken Uw teken can hen, die de betekende zaak hebben en die klagen over de zonden. D.w.z. negatief: die zuchten over de verbondsbreuk; positief: die hijgen naar herstel. Neem Uw pen, teken hen en ga aan hen voorbij. Pascha is: gaat voorbij. En Pascha wordt in deze wraak vervuld, want Pascha was eerst zegen en dan oordeel. Is deze bloedwraak onrechtvaardig? In den tekst staat: ‘Teken een taken’. Dit taken is de ‘Tau’. Dat teken was het kruisteken. | |||||||||
[pagina 334]
| |||||||||
Dat ‘teken tekenen’ moest niet de profeet zelf doen, maar de Hogepriester. Christus, moet het eigen kruisteken op hen, die daar armen van geest zijn, tekenen. Zo tekent de Verbondsengel aan het hoofd van hen het teken, Hij, Die later sterven zal, en Wiens kruisteken zo dikwijls los gemaakt is van de knots. Elke kerk, die het kruisteken van den verbondszegen handhaaft en de knots van de verbondswraak, kent bondsprediking naar twee kanten en die twee zijn niet te scheiden. Want bij scheiding wordt haar boodschap gedenatureerd en de verbondszaak verbroken. Daarom: roem in den inktkoker, die persoonlijk schrijft; en weet dat ook de wraak wordt bediend door het kruisteken, En dit gaat den gehelen bijbel door. Zie bijv. Openbaring 7 en 13. In Openbaring 7 staat: ‘Beschadigt, de aarde niet, noch de zee, noch de bomen, totdat wij de dienstknechten onzes Gods zullen verzegeld hebben aan hun voorhoofden’, Dit wil zeggen: breidt de wraak niet uit over de kinderen Gods, die Hem waarlijk vrezen. Dus Johannes hoort hier: de wraak vindt niet plaats, voordat het teken geschreven is aan de kinderen die ‘Ik lief heb en die Mij vrezen’; hierna vindt pas de wraak plaats, het zevende oordeel. Maar vóór die wraak zich gaat voltrekken, komt nog een ander teken: Het beest uit de zee en het beest uit de aarde. Ook van dien kant komt een teken, want we lezen: ‘Het maakt, dat het aan alien...een merkteken geve aan hun rechterhand of aan hun voorhoofden’. Dit betekent: alien, die dit teken dragen zijn ontrouw aan God en trouw aan het beest. Maar daar is dus het positief zichtbare teken aan de kinderen der zonde. De kinderen van den Antichrist dansen om den vrijheidsboom van de humanistische vrijheid. Straks zal het missen van het teken betekenen het verstoken zijn van de menselijke gratie, geen brood. Maar God neemt dézen aan, die dit teken missen, maar dat àndere, door de engelen gegeven, dragen. Want vergeet niet: dit teken wordt gezien in een visioen. Bij den Antichrist is het teken zichtbaar, zintuiglijk waarneembaar. Maar dit teken, waarvan ons hier gesproken wordt, het kruisteken, is niet te zien. Op Patmos ziet Johannes weer een teken, maar wederom geschiedt dit in een visioen. Want de tekenen gaan verdwijnen (vgl. ook het water van den doop, dat als zichtbaar teken spoedig weg is en ook het aanzitten aan het Avondmaal kan men spoedig daarna loochenen). Daarom is het teken slechts te zien voor den Man met den inktkoker. | |||||||||
[pagina 335]
| |||||||||
God ziet hen aan, Wat de wereld en den Antichrist aangaat, zij gaan het verderf tegemoet. Maar God gaat voorbij alien, die door den man met den inktkoker getekend zijn! | |||||||||
IV.Ten vierde zien wij dus: Het verbondsgericht in zijn eigen gevolgen. Deze gevolgen van het verbondsgericht lezen we in vers 5: ‘Gaat door, door de stad achter hem, en slaat! Ulieder oog verschone niet, en spaart niet’. Dat commando wordt gegeven aan de zes, die er om heen staan. De ‘koorleider’ inoet het kruisteken aanbrengen en waar dat niet aangebracht wordt, moeten de anderen toeslaan: de straf met den dood, gevolg van de wraak des Heeren. Maar die dood was niet het eigenlijke van de wraak. Was de dood dit wel, dan zou de kerk al verwoest zijn. Want het is ook allen leden der kerk ‘gezet, eenmaal te sterven’. Als het sterven het eigenlijke is in de straf en de dood de substantie is van het gericht, dan zijn alien kinderen des verderfs, omdat alien eenmaal sterven. Maar zoals de substantie van het verbond is: Ik ben de Heere, uw God, zo is de substantie van het gericht, dat de Heere als God des verbonds uit hun midden wijkt en weggaat. Bij den goddeloze komt de lichamelijke straf er dus bij. De geestelijke dood was er echter reeds, De dood is daar dus niet de straf. De straf is: het verhuizen van den Heere, het den dorpel naderen, het weggaan. Daarom, waar de kerk is, in Jeruzalem òf Babel, aan den Jordaan òf bij de Kebar, is niet de vraag, o Ezechiël, want de kerk is hier èn daar, waar men lichamelijk gespaard wordt èn waar men niet gespaard wordt naar het uitwendige. Maar weg is zij, waar God verhuisd is naar Zijn genade, majesteit en Geest. Zegt God tot Nebukadnezar Israël te slaan, dan kan men nog niet zeggen: wie daar sterft, is verdoemd. Maar dat de Heere Zich terugtrekt met Zijn Woord en genade, dat is de eigenlijke wraak, en dus komt de lichamelijke dood erbij als extra bedreiging van dood ook langs dien weg. Dat er oorlog is en dat er geplunderd wordt, is nog geen wraak. Maar meer en ook geweldiger is: het sluiten van de poorten naar het eeuwige leven; en dan is het lichamelijk sterven ook gevolg van de substantie van het gericht: verlaten worden door den Heere,. Zo hebben ook wij het te zien. Als kinderen hebben wij den doop ontvangen en ook alle andere tekenen. Gemeente, houd ze vast! houd ze vast! Maar scheid ze nooit van de betekende zaak. Klaag | |||||||||
[pagina 336]
| |||||||||
niet om dit of om dat, over dezen of genen, maar om de zonden, buiten, ja, maar vooral in de kerk. De straf begint bij het verbond en God komt van Oost en West, van Noord en Zuid om Zijn volk in de vuurproef te werpen. Waar dan de glorietekenen weg zijn en de glorie, blijf daar niet bij staan, maar graaf achter den schijn der dingen naar de zaak en zoek de substantie: Ik ben de Heere uw God en de God van uw zaad. Als dan de schrijversinktkoker alle hoofden gaat tekenen, maar Hem, aan het kruis genageld, overslaat, klaag dan niet, want op Paasmorgen heeft God met Zijn pen het geschreven: over Hem is de straf gekomen en ten volle, dus heeft Hij recht op het volle leven. In Hem nu zijn allen aangetekend, die met Hem gestorven zijn en opgestaan. Nu kan ik het leven aan, want ik heb eerst gezien den schrijversinktkoker, waarmee ook ik in Hem ben aangetekend! Ps. 18:8. Amen |