Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)
(1954)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 316]
| |||||||
De vraag van Simon den tovenaar om de voorbede der gemeente.Ga naar voetnoot1)Tekst: Handelingen 8:24, ‘Doch Simon antwoordende, zeide: Bidt gijlieden voor mij tot den Heere, opdat niets over mij kome van hetgeen gij gezegd hebt.’ Ge kent vermoedelijk alien wel het spreekwoord: het boetekleed ontsiert den man niet. Dit gaat in veel gevallen op. Het is zelfs zo, dat als een boetekleed is zoals de Heilige Schrift ons leert, het nooit ontsiert, maar altijd een sieraad is. Doch evenals er valse boeten zijn, evenzo zijn er namaak-boetekleren. Die sieren den mens alleen voor hen wier smaak vervalst is. Maar die weet, laat zich niet bedriegen, Die zegt: dat kleed ontsiert U nog meer. Zulk een kleed is vanavond aan de orde. Simon de tovenaar doet boete. Hij vraagt de, voorbede. Dat klinkt heel mooi: broeder Simon vraagt de voorbede der gemeente. Hij vraagt die in nood. Dat is een boetekleed, maar het ontsiert. Als ge dat niet weet, kent ge dan uw belijdenis wel? Ik zal het u voorlezen, Het staat in artikel 35: de goddeloze ontvangt we) het sacrament tot zijn verdoemenis, maar hij ontvangt niet de waarheid des sacraments, gelijk als Judas en Simon de tovenaar beiden wel het sacrament ontvingen, maar niet Christus, die door datzelve betekend wordt, welke den gelovigen alleen medegedeeld wordt. Dat is nu de plaats die de belijdenis toekent aan Simon den tovenaar. Als iemand eens ging spreken over twee mensen en het laatste bericht van den een was: hij lung zich op, en van den ander: hij vraagt de voorbede, wat zoudt ge dan zeggen? Dat er een groot verschil tussen die beiden bestaat. Ja, een groot verschil. Zelfmoord is verschrikkelijk. Voorbede vragen is mooi, Men zegt dan: het is best afgelopen met den man. Toch staan deze twee naast elkaar met hun laatste bericht. Ze ontvan,gen wel het sacrament tot hun | |||||||
[pagina 317]
| |||||||
verdoemenis; maar niet Christus. Er is dus een boetekleed, dat niet kan sieren. Laat ons huiveren om ons bij het boetekleed niet te vergissen. Wij spreken vanavond over De vraag an Simon den tovenaar om de voorbede der gemeenteen zien dit in een vraag
| |||||||
I.Het verhaal van Simon den tovenaar die om de voorbede vraagt, kent ge van het eerste lezen. Hier is de kerk der apostelen. En in die kerk vraagt Simon om de voorbede. Bidt voor mij. Die vraag is de vraag van een verslagen mens. Dit lees ik uit het woord ‘antwoordende’. Die vraag is de reactie op wat er aan vooraf ging. Uit de spontane reacties kunt ge zien wat er in een man leeft. Zo ook bij Simon. Hij is een verslagen man. Wat is hem dan overkomen? Dat was lang niet mals. Dat was tucht zonder enig pardon. Laten we het eens nagaan. Het was Petrus die sprak. Hij sprak in den naam van Jezus Christus. Hij was sleuteldrager. En hij spreekt tot Simon den tovenaar: Uw geld zij met u ten verderve. Dat klinkt niet vrolijk voor iemand die er warmpjes in zit, wanneer hij moet horen: Gij hebt geen deel of lot aan dit woord, d.w.z. ge staat er buiten. Welke predikant of ouderling durft de mensen zo aan te pakken? Wie durft zo maar zeggen: ‘Uw hart is niet recht voor God. Bekeer u dan, gij zijt in een Bans bittere gal en samenknoping der ongerechtigheid’. Kan het krasser gezegd warden? Deze woorden vallen helemaal uit den stijl der gewone salongesprekken; neen het is anders: de kerkstijl ligt bier. Die staat in het Oude Testament, waar het gnat om de tucht. Als Petrus daarom zegt: gij zijt in een gans bittere gal en samenknoping der ongerechtigheid, dan betekent dit excommunicatie. De kerk snijdt dit rotte lid af. En als dàn die man zegt; bidt voor mij, dan zeg ik: die man is verslagen. Wanneer men bij iemand komt met de zogenaamde stille tucht, dan zegt men soms direct al: ‘schrap me dan maar’ of: ‘is u dan volrnaakt?’ of: ‘u moest maar eens begrijpen’. Deze man zegt spontaan: bidt voor mij. Wie zo reageert, die moet een geslagen mens zijn, wie zo den trotsen nek buigt, die moet klein zijn geworden. | |||||||
[pagina 318]
| |||||||
Hier staan twee Simons, Simon Petrus en Simon de tovenaar, en de een legt de zweep over den ander, De een die pas zei; good of zilver heb ik niet, verklaart nu van den ander: uw geld zij met u ten verderve. En dan zegt Simon; bidt gij voor mij. Wie zo reageert is meer dan een geslagen hond, die is een, geslagen mens. Dit volt te meer op als we zien wie Simon was. Wij noemen hem Simon den tovenaar. Maar zo'n tovenaar was niet de een of andere goochelaar van de kezmis. Het klinkt al direct heel anders als ik hem noem Simon den magiër. Dit woord magiër wordt ook gebruikt van de wijzen uit het Oosten. Het betekent een ingewijde die met den hemel contact heeft. Wie met een auto wil rijden die moet de accumulator gevuld hebben. Zo is het ook met de mensen. Een magiër rijdt door de kracht die God of goden verleend hebben. Dat was Simon. Simon van vanavond gold als een soort goddelijk wezen dat bijzonder, geladen was. Hij had energie van den hemel en kon ieder die hem aanraakte kracht geven. Hij was een soort messias in de plaats waar hij woonde. Het was een plek in het samaritaanse land. Jarenlang had hij daar gegolden als een soort verlosser. Er was in zijn plaats een godsdienst then men aanduidde met den naam gnostiek. We moeten hier wel op enkele punten van de gnostiek wijzen. De gnostiek staat als valse godsdienst tegenover de leer van Jezus Christus, die zojuist in Samaria is gebracht. Er zijn grote verschilpunten aan to wijzen. 1.De bijbel zegt: in den beginne schlep God den hemel en de aarde. Voordat de wereld was, was God er dus, en God alleen. De hele wereld is geschapen door het besluit van God. God die haar maakte, moet oneindig boven haar verheven zijn. De gnostiek zegt: in den beginne schiep God niet door een of anderen wil of besluit, maar God en wereld zijn famine van elkaar. Dat gaat elken dag nog door. God en wereld zijn beide van eeuwigheid. Het eerste verschil is dat het eerste woord van den bijbel en van Jezus is: schepping, maar van de gnostiek; goddelijke kracht. 2.Het tweede verschilpunt volgt eigenlijk vanzelf. De bijbel zegt dat de wereld nooit God kan zijn, dus dat alle zonde schuld is voor God. Als or zonde is, dan is die zonde haat tegen God, schuld, Gods recht moet betaald worden. Zo spreekt de bijbel. De gnostiek zegt: neon, er is peen schepper en als de wereld en God famine van elkaar zijn, kan or nooit een scherpe tegenstelling zijn. Zonde dat zijn maar groeistuipen. Er zijn in het woud kromme bomen die een prachtig figuur maken. Het is een wanklank die het accoord des | |||||||
[pagina 319]
| |||||||
te fijner doet uitkomen. Zonde is een wanklank, maar dat komt wel weer in orde. Als je maar gelooft in de kracht van jezelf, dan komt het wel goed. Want in elken mens ligt de kracht van God. De ene kracht wil naar haven, naar den hemel on de andere wil naar beneden, naar de aarde. Als in mij en in God twee krachten wonen, dan moet ik mijzelf helpen en mij gaan optrekken uit den dood. Laat die edele kracht ontwikkeld worden. Straks zal het gebeuren, dat het betere het wint. Dus dan is or ook geen priester nodig, die betaalt met bloed. lk doe het zelf. Ik ben baas over mijn eigen zonden. Ik krijg het slechte or wel coder. Mijn arm beschikt mij heil. Zo heeft Simon gepreekt. Wat was dat mooi. Hij is zelf de man die die boodschap klaar maakt. Want hij is de baas over dies drang naar het kwade. En Simon heeft veel kracht die hemels is. Als iemand niet naar God toe lopen wil, dan gaat hij naar Simon. Iedereen die in de genade van zichzelf heil zoekt, belt bij Simon aan on vraagt: Och meneer Simon, wilt u mij eons even geestelijk opkalefateren? Aan de grate kracht van God, aan het recht, dat voor schuld betaalt, komt hij nooit toe. Kracht is bij hem het a b c en het x ij z. Hij is de magiër die bijladen kan. Op zekeren dag komt no in dat nest van gnostiek de kerk binnen. En de kerk preekt heel anders. Want, in de kerk is de kracht nummer twee en is recht nummer één. Heiligmaking, kracht is nummer twee, rechtvaardigrnaking is nummer één. Denken jullie dat de mens zichzelf kan verlossen? Het ligt buiten ens. Dit leren ons de eerste woorden van ons doopsformulier. De wereld zegt: je moet het zelf doen; de kerk zegt: God moot het doen, God laat mij er wel niet buiten; als ik levend ben gemaakt, werk ik zelf. Alleen maar, het is gegeven kracht. Daar moest er eon voor sterven. Ik krijg kracht, maar ze is mij toegerekend en aangebracht. Dat is het grote recht Gods op Golgotha. Daarna komt or een kracht Gods. Die heeft mijn dode ziel levend gemaakt. Die geeft uitstralende kracht, maar het is om recht. Voelt ge nu stork de tegenstelling gnostiek - Christendom? De kerk van Jeruzalem zegt: we zullen twee apostelen zenden. No komen Petrus en Johannes, apostelen bij de gratie van Jezus Christus. Als die twee komen, gebeuren or nog meer mirakelen. Het wordt een soort tweede Pinksterfeest. Zo leggen de handen op en daardoor wordt or macht van den hemel uitgestraald. Do een kan zieken gezond maken, een ander kan in vreemde talon spreken, een derde kan weer iets anders. Er zijn krachten losgebroken van | |||||||
[pagina 320]
| |||||||
den hemel, losgebroken in Jezus' naam. O, o denkt Simon, wat een krachten. Wat een kracht-stations zijn ook die Petrus en Johannes. En as hij dat gezien heeft sluipt de duivel in het hart van Simon, zoals ook eenmaal in het hart van Judas Iskarioth. Als ik nu eens apostel nummer dertien was, dan kon ik ook weer met krachten bijladen. Dan kwamen de mensen weer bij mij aanbellen en dan was ik weer het centrale punt in de kerk van Samaria. Want Petrus en Johannes gaan toch weer weg en dan kan ik blijven, extra benoemd voor de kerk van Samaria. Ik zal weer staan tussen God en de ziel. Ik was dan toch weer een soort messias. Ik zal maar een flinke betaling doen in de zendingskas, dat hebben ze graag; als ze mij dan maar apostel maken. Dan komt Petrus en hij zegt: uw geld? Het zij met u ten verderve. Denkt ge dat Jezus' bloed, dat onstraffelijk is, kan worden omgezet in een flinke som gelds of een flunk kapitaaltje? De kerk is een koningsvolk. Allemaal koningen, allemaal profeten, allemaal priesters. Want het ambt in de kerk is dienen. Als Jezus Christus zijn yolk trekt, dan is er nooit een tussenschakel. Er is een rechtstreekse toegang tot den Vader. Komt er een apostel, dan moet die neergeslagen zijn. Daarom, wilt gij een christen zijn? Ge zijt een wolf der gnostiek in een christenpakje. Daarom, de kerk uit. En als dan Simon, de candidaat voor het apostelschap, zegt: bidt voor mij, dan zeg ik: hij is een geslagen mens. Hij huichelt niet, maar hij heeft pijn. Engelen, het wordt tijd dat we zingen. Een ziel die zich bekeert. Hij vraagt de voorbede. | |||||||
II.De vraag om de voorbede willen we verder aandringen met het tweede punt. Het is de vraag van een zich vernederend mens. Bidt gij voor mij. De ander wordt sterker geacht. Simon, die graag nummer één was, vraagt: bidt gij voor mij. Dit is het fijne puntje. Wie vraagt, zoals Simon dat doet, die geeft zijn eigen positie prijs. Hij, die zelf de centrale beroepsvoorbidder wilde zijn, zegt nù ik kan het zelf niet, doet gij het voor mij. We zouden zeggen: dat is de vraag waar het op aan komt. Engelen, gaat zingen, het voetstuk is versplinterd, de hoogmoed is verbroken, Simon heeft zich bekeerd. Maar als de engelen zingen zullen, dan moet er eerst wat anders gebeuren. Ik zeg niet: dan moet er wat meer gebeuren, maar wat anders. Het kan in de kerk meer of minder zijn, maw: nooit andersoortig. | |||||||
[pagina 321]
| |||||||
Er is verschil. De een vraagt de voorbede en de ander bidt zelf en vraagt dan de voorbede. Dat kan veel op elkaar lijken. Mijn oren kunnen niet verder gaan dan dat. De kerk kan zich vergissen. Maar God hoort anders dan de kerk. Zou Hij, die de oren formeert, niet horen? Zou Hij, die de ogen geeft, niet zien? God ziet anders dan wij. Als de kerk van deze vraag van Simon zegt: wat mooi, dan geeft de Heilige Geest vlak daarna het verhaal van Saulus, die raast en dreigt en zich bekeert. Ik lees van Paulus niet: want zie, hij vraagt de voorbede, maar: zie, hij bidt. En als hij zelf bidt, dan stuurt Jezus iemand naar hem toe. Wie zelf bidt krijgt ook de voorbede. En diezelfde Paulus gaat pas veel later brieven schrijven en vraagt dan: bidt voor mij. Een ding gaat vooraf, hij moet eerst zelf bidden. Dit woord is ook hier van kracht: wie heeft dien zal gegeven worden, maar van wien niet heeft van dien zal genomen worden ook wat hij heeft, d.w.z. wie zelf bidt krijgt de voorbede, overvloed van voorbede, door dominee, ouderling, diaken. Bidt echter eerst zelf. De overvloed der kerk heeft een schat van voorbidders, en ik kan er niet buiten, maar God, die mij ziet, wel. Dit is te meer hierom ontdekkend, omdat de Heilige Schrift en de Heilige Geest ze hier naast elkaar stelt: Simon en Paulus. | |||||||
III.De oude mens van Simon is hier nog aan het woord. Die kan erg vroom doen. Maar het blijft de oude mens. Als Simon hier vraagt om de voorbede, dan weet ik hier niet door zielkunde, maar door het Woord Gods, dat hier de oude mens van Simon aan het woord is. Want hij denkt: zij hebben een wit voetje bij God, meet dan ik. Die mensen hebben kracht van den Heere, meet: dan de mijne. Wanhoop siddert in die vraag om de voorbede. Het kan geen vraag van geloof zijn. Dit is een geweldig verschil. Als Simon denkt: de apostelen hebben meer kracht dan ik, dan denkt hij nog dat hij de middelaar is die Christus helpen moet, dat Christus in den hemel nog helpers nodig heeft. Hier is de man van de gnostiek aan het woord, die bidt in de lijn van de zonde. Christus zegt: al waren uw zonden als scharlaken, ze zullen wit worden als witte wol. Christus doet het zelf door het ambt. Als Simon denkt: de voorbede, is dat nog geen bewijs, dat zijn oude mens is veranderd in een nieuwe. Nu zult ge vragen: hoe weet ge dat? Hebt gij van Simons ziel verstand? Laat ik u een tegenvraag mogen doen. Denkt ge dat gij wel van Simons ziel verstand hebt, kwaamt ge hier horen een zielsverhaal, een bekeringsgeschiedenis? Dan wordt ge teleurgesteld en | |||||||
[pagina 322]
| |||||||
dat niet door mij, maar door de Heilige Schrift. Het verhaal van den Heiligen Geest luidt:
Dan valt het gordijn. E staat niet bij hoe hij stierf, of hoe Petrus en Johannes gebeden hebben. Al deze vragen blijven onbeantwoord. Waarom vertelt de Heilige Geest ons dan dat brok geschiedenis? Als het bekeringsgeschiedenis is, dan is het een brokstuk. Maar wie den bijbel kent, zal ik dit zeggen: hier brengt de Heilige Schrift naar mij toe drie wegen van Christus. Ik lees bier in een paneel drie taferelen. Kerkhistorie, openbaringshistorie, wereldhistorie. Simon, de rnoorman, Paulus, die allemaal verschillen. We gaan ze nu eens vergelijken. De eerste vergelijking is die tussen Simon en Paulus. Bij Simon kwam het op kracht aan. Dat zoeken bij zichzelf vinden we ook bij Paulus (natuurlijk dacht hij als farizeeër niet aan kracht, maar aan recht). Allebel zijn ze het er over eens dat je het zelf moet doen, en van den een zegt God: zie, hij bidt, en van den ander zegt Hij: hij vraagt de voorbede. Dat mocht Simon doen, maar hij mocht er nooit bij blijven staan. De tweede vergelijking is die tussen Simon en den moorman. De Heilige Geest zet ze naast elkaar, den een in Jeruzalem en den ander in Samaria. In één punt zijn ze het eens: ze zijn beiden in een wirwar van religies. De can is in de gnostiek verzeild geraakt en de ander klutst alle religies door elkaar. De een zegt: bidt voor mij, kracht is alles, en de ander klimt op zijn wagen en leest in een boek. Het bock van Jesaja, hoofdstuk 53. Dana is sprake van can Priester Die met bloed betaalt, Die door Zijn striemen ons genezing aanbrengt. Onze schuld ligt op Hem. De straf, de schuld-betaling, die ons den vrede aanbrengt was op Hem. Als een lam is Hij ter slachting geleid. In den angst moest Hij eerst onder Gods recht door. Als Simon de tovenaar zegt: oefen krachten op den troop des hemels, maar passeer het hoofdstuk van het recht, dan zegt Petrus: het gordijn gaat hierbij dicht. Als de kamerling zegt: vertel mij, wat is dat, dan komt Filippus en zegt: dat is mijn Borg. Dan gelooft de kamerling en vraagt: kan ik gedoopt warden? En diezelfde kerk die bij Simon den tovenaar de gorciijnen laat vallen, zegt nu: zie daar water, wat verhindert u gedoopt te worden? Wie heeft, dien | |||||||
[pagina 323]
| |||||||
zal gegeven worden. Wie persoonlijk bidt, die krijgt een broeder en zuster in de kerk. Maar wie niet heeft, zoals Simon, van dien zal genomen worden ook wat hij heeft. En de kerk van Holland schrijft na eeuwen zijn naam naast dien van Judas. En als gij mij nu weer vraagt: hoe weet ge dat? dan antwoord ik: niet van zielkunde, want van zielkunde heb ik bitter weinig verstand, maar de Heilige Schrift schrijft duidelijk an zegt ons: als ge den nieuwen mens wilt kennen, dan zult ge dat hieraan weten: hij houdt zich aan het Woord. Lijkt Simon dan niet goed? O, ja, maar de nieuwe mans wordt uit den Geest gekend en de Geest uit het Woord. Ik kan nooit wat nit mijn binnenste opborrelt aanduiden als Geestes-werking. lk heb een ouden en een nieuwen mans. Hoe weer ik nu of het van den ouden mans is? In mijn binnenste woont de Heilige Geest en de Heilige. Geest spreekt in de Heilige Schrift voor mijn geloof. In mij spreekt de Geest niet alleen, maar in mij spreekt ook het Woord. En in het Woord spreekt de Geest alleen. Als mijn geest van tweeërlei getrokken wordt heb ik to vragen: klopt het hiermee? Is het naar de Heilige Schrift? Wat daarmee klopt is vrucht van den Heiligen Geest. En zo is het ook bij Simon. lk ga zijn woorden toetsen aan de Heilige Schrift. Op twee punten is Simons vraag een afwijken van het bevel der kerk. In vs 22 zegt Petrus: bid gij. Simon vraagt: bidt gij voor mij. Gods offeranden zijn niet een quasi-verslagen geest, maar dat ik doe wat Hij mij gebiedt. Alt; de Geest eindigt, zegt Hij: Ik teken u als een schijnbekering in de kerk. En nu punt 2. Petrus had gezegd: bid God of u misschien deze overlegging uws harten vergeven wierde, d.w.z. de schuld moet weg. De geschondenheid van het recht moet weg, de toorn moet verzoend. De schuldvraag gaat voor de krachtvraag. Het geloof moet voorop. Bid am de schuld weg te krijgen. Die man zegt: Bidt gij voor mij, opdat mij mats overkorne van wat gij gezegd hebt. Hij vraagt niet oni de verdwijning der schuld, maar of de straf uitblijven mag. De kracht van den, eeuwigen dood moet weg, Simon moet behouden blijven. Naar Gods are taalt hij niet. Wie het Woord zoekt kan in dwaasheid van geest kind des Heeren zijn, maar wie daartegen ingaat, dien houdt God aan zijn eigen dwaasheid. Het gordijn valt, Heere, Uw hand choof het dicht. Wij zien die twee beelden nog. Er staat hier niet: kies u heden wien gij dienen zult. Simon is het grootste bewijs dat can gedoopte verloren gaat, soms erg veel lijkend op can echt kind van God. Zo komen we er | |||||||
[pagina 324]
| |||||||
niet uit. Ik belijd met schaamte dat wij in het beste geval erg veel lijken op Simon den tovenaar en op Paulus, die eerst veel later brieven kan schrijven van de rechtvaardigmaking van eeuwigheid. Ik zeg dit: de Heilige Geest zegt bier tot driemaal toe: het gaat in mijn kerk om de vrije genade. Hoort gij het, Simon, hoort gij het Paulus, hoort gij het, kamerling? En gij mijn ziel, neemt gij het aan? Met een toevluchtnemend geloof? Toevlucht nemen is terechtkomen naar we weten dat we terecht moeten komen. Dan lezen we Jesaja 53 van het Lam, dat Zijn mond niet opendeed. De Handelingen der apostelen zijn de handelingen van den verhoogden Christus. Hier is de brug tot het verstaan van onzen tekst. Eens heeft Jezus 70 jongeren uitgezonden. Zij kwamen terug en juichten: zelfs de duivelen zijn ens onderworpen. Wat een kracht, wat een krachtstations. De kerk applaudiseerde, maar Christus zei: zijt gij daarom zo blij? Dan zijt gij 70 verleiders. Het recht is hoger dan kracht. En daarom; verblijdt a niet daarover, dat de duivelen u onderworpen zijn, maar veel meer daarover, discipelen, dat uw namen geschreven zijn in de hemelen, niet bij wijze van mooie aantekening, maar van voor de grondlegging der wereld, De krachten komen daar vandaan. Christus schenkt alles, ook de krachten. Hierbij kan ik leven, ja hierbij kan ik sterven. Wij vragen de voorbede en ziet, wij bidden. Amen. |