Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)
(1954)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |||||||
De liefde als verkeersweg der heiligen.Ga naar voetnoot1)Tekst: 1 Cor. 12:31. laatste gedeelte. ‘Er, ik wijs u een weg, die nog uitnemender is’. Er wordt in den laatsten tijd, gemeente, vaak tot de christenen gezegd dat zij zich erg moeten schamen, omdat zij heel weinig lijken op de eerste christenen. Of nu Kleerekoper spreekt voor de S.D.A.P. op Pinksteren of in Utrecht de mensen te biecht gaan per radio en elkaar opwekken om Nieuw Nederland te heten en dan van stapel te lopen, in elk geval komt men hierin overeen dat de kerk van vandaag bitter weinig lijkt op de kerk in de eerste eeuwen. Het verschil is zo groot als dat tussen dog en nacht, en ieder van de sprekers zoekt uit heel de voorraad van schatten der eerste christenen wat hem het meest interesseert en zegt: dat hebt gij niet en dus de afstand is groat. Kleerekoper zoekt de goederengemeenschap uit en zegt: dat interesseert mij sterk; gij hebt die niet, kerkmensen, dus is de kerk eigenlijk bij ons. En de Oxfordmensen zoeken de warmte uit of het zielscontact of de opgewondenheid en het spreken der klanken, die men soms niet verstaan kan en men zegt: Kijk, dat hebt gij, kerkmensen, ook niet. Wij hebben het wel, dus de kerklijn loopt eigenlijk door onze vergadering heen en niet door u. En zo gaat de één zus, de ander zo en de derde weer anders betogen, dat wij vandaag het echte missen, al noemen we ons naar de made kerk van Christus Jezus in Jeruzalem. Nu, gemeente, indien men dien kant uit wil, kunnen wij de lijst wel vergroten: Wij gaan ons niet verdedigen door te zeggen: ja maar, dat, wat er vroeger was is toch eigenlijk wél bij ons. We | |||||||
[pagina 191]
| |||||||
zeggen liever: Ge hebt volkomen gelijk, dit en dat en dat is weg, dat hebben wij niet. Ge kunt dit zelf wel nagaan, Hebben wij de gave der gezondmaking? Mij onbekend. Spreken wij in vreemde talen? Nog nooit een geval in den kerkeraad is mij ter ore gekomen Staat er bij ons één onder het spreken op en zegt: Zwijg, ik heb ook een boodschap? De koster zou zeggen: die man moet de kerk uit en de politie zei het zeker. Hebben wij behulpsels in den toen aangegeven zin? Hebben wij die hele lijst, waarvan 1 Cor. 12 spreekt? Wie eerlijk is, zegt ‘Neen’ en wie niet ‘Neen’ zegt, heeft altijd heengelezen over dat laatste hoofdstuk. Dus als men zegt: dit en dat was er in de kerk van het Pinksterfeest en is niet in onze kerk, dan zeggen wij: dat is volkomen juist, daar is niets tegen te zeggen. Maar als men dan zeggen gaat: en daarom is het mis met de kerk, het moet anders warden, dan zeggen wij: ‘Neen! Nu even wachten’. ‘Want’, zo zeggen wij, ‘is het zo raar, wanneer een volwassen mens zegt: ik heb te niet gedaan, hetgeen eens kinds was?’ Het is de gewone scheppingsorde! En Paulus zegt ook: Ik, een volwassen man geworden zijnde, heb te niet gedaan hetgeen eens kinds was. Van een volwassen man geldt, dat hij geen melk meer drinkt en niet meer in de wieg ligt; hij mist alles wat eens kinds is. Maar niemand zegt: de lijn van zuigeling is bij u afgebroken. Juist omgekeerd. Wij danken God, den Vader, dat Hij een man als Paulus van zuigeling gemaakt heeft tot een volwassen mens, die heldendaden doen kan. En daarom weigeren wij beslist te lijken op de eerste christenkerk. Wij weigeren te doen in 1937 als waren wij in het jaar 1 of 34. Wij zeggen: de kerk heeft uit de Schrift zelf geleerd, dat ze nooit staan moet naar een copie van den eersten tijd, dat ze nooit vragen moet of ze lijkt op hetgeen was in de eerste christengemeente. Want toen de kerk in Corinthe dat wilde hebben en zei: iedereen moet het beeld vertonen van den eersten tijd, de gave der gezondmaking hebben, in talen kunnen spreken, opwekkende getuigenissen kunnen geven, toen zei Paulus: Welneen, dat is nu reeds aan het verdwijnen; en als ge zegt: dat is de weg, zeg ik: neen, ik wijs u een weg, die nog uitnemender is; niet den weg van het buitengewone, maar van het gewone, den weg van de liefde die in de dagelijkse omgangstaal een verkeersweg legt, waarop iedereen kan gaan. En in dat gewone wordt uw Vader het meest verheerlijkt en komt de kerk tot haar wasdom. Zo komt ze van het eerste Pinksterfeest met z'n eerste aanvang tot den strijd van later, die vandaag | |||||||
[pagina 192]
| |||||||
gevoerd wordt in de wereld en tot den dag van den antichrist. Als Paulus zegt: ik wijs u een weg, die nog uitnemender is, treedt daar de liefde op als blijvende verkeersweg, die alle buitengewone dingen op het erf der kerk opzij gaat dringen. als hun tijd gehad hebbende. En ook wij hebben Paulus woord te aanvaarden, wijl het met één slag duidelijk maakt, dat het buitengewone voor het gewone plaats moet maken. We leren daaruit, hoe daarin niet het gelaat der kerk verbleekt, maar pas gezond en rijk wordt door het gewone, naar het ambt aller gelovigen, te maken tot elks gave. Zo kan zij den ambtsdienst opbouwen, die vandaag in de kerk nog is. Paulus' woord, dat Gods eigen Woord is, spreekt over De liefde als verkeersweg der heiligen. We zien drie dingen.
Ps. 133:1, 2 en 3. | |||||||
I.In de eerste plaats spreken we over de liefde als christelijke verkeersweg. Wanneer ik spreek van ‘verkeersweg’, wil ik het woord hebben gebruikt in de meest letterlijke betekenis. Een verkeersweg is er voor aangelegd dat niet maar één persoon er net langs kan tun zijn doel te bereiken. Hij is ook geen steegje, waar een paar mensen kunnen lopen om langzamerhand te komen waar ze wezen moeten. Neen, een verkeersweg is voor allen bestemd. Hij vraagt niet naar een pas van een particulier persoon, bedient ook geen clubje van gelijkgezinden die in gelijk tempo kunnen lopen, maar hij is meestal van rijkswege gelegd en dient voor de gemeenschap; en dan niet maar um een ogenblik het verkeer, dat A, B en C of een combinatie van mensen dienen wil, maar om het verkeer van de massa, nu en ook later, te kunnen opslorpen en verwerken. Zulk een verkeersweg is nu op het terrein van de kerk, dus in de gemeenschap der heiligen, de liefde. Dat beeld van verkeersweg is niet van mij, maar van de H. Schrift. Want als Paulus over de liefde spreekt in 1 Cor. 13, begint hij de woorden over de liefde in te leiden met de woorden: Ik wijs u een weg, die nog uitnemender | |||||||
[pagina 193]
| |||||||
is. Daarom, het wound ‘weg’ staat in de Griekse taal in den meest letterlijken zin en bedoelt duidelijk aan te wijzen dat het hier niet maar gaat om het liefde-verkeer tussen een paar mensen voor een ogenblik, dat alleen gelijkgezinden een kans geeft om naar een bekend duel te streven in een aangename stemming-van-elkaar-tebegrijpen. Neen, maar het gaat om de liefde als verkeersweg van de geese kerk, die haar brengt van nu tot later, van Pinksterfeest in het begin tot latere kerk-formatie van de volgende eeuwen en die dus heten mag: verkeersweg der kerk van alle eeuwen. Wanneer ik spreek van christelijken verkeersweg, is dat duidelijk. Want Paulus spreekt niet in hoofdstuk 13 over de liefde als menselijk beginsel, over de liefde van de humaniteit, over de liefde als, indien men het zo noemen wil, dekmantel van de algemene genade, maar hij spreekt bepaald over de liefde als kerkliefde. In het voorgelezen hoofdstuk ging het niet um het lichaam der mensheid, maar om het lichaam van Christus. En de vraag hoe in Zijn lichaam het éne lid met het andere verkeren moet, die vraag is zeer stellig en nadrukkelijk behandeld in 1 Cor. 12, waarin Paulus niet schrijft aan het adres van de burgerij van Corinthe, maar zeer bepaald aan de kerk van Corinthe en daarin aan de kerk van alle eeuwen. Daarom: het is de liefde als verkeersweg op het christelijk erf en als christelijke verkeersweg, waar het nu om gaat. En wanneer Paulus van ‘weg’ spreekt, dan is reeds dat enkele woord een duidelijke aanwijzing van wat hij zeggen gaat in het vervolg van dezen brief. Paulus is bezorgd over de gemeente van Corinthe. Daar waren mensen die het zochten in het buitengewone. En nu het buitengewone in de gemeente aanwezig was; nu de één sprak in geest verrukking: de ander visioenen kreeg; een derde in vreemde talen kon spreken en klanken uit kon stoten, die wezen op geestverrukking, maar die voor een ander vaak onverstaanbaar waren; een vierde zieken gezond kon maken; en nu de één dit en de ander dat had - nu weet Paulus dat de gemeente denkt: dat moesten we eigenlijk bewaren. Er waren christenen, die zeiden: Ik moat ook zover komen als een ander, die in vreemde talen spreken kan of gezondmaken ken. En wie dat niet had, voelde zich ongeestelijk. Hij dacht: hoor ik er wel bij, ben ik wel een schaap van de kudde, want A of B kan, wat ik niet kan. En zo zag de één naar de ogen van den ander en probeerde het model van den ander als model te kennen en na te volgen, Men dacht ook dat het zo blijven moest. Zou de | |||||||
[pagina 194]
| |||||||
kerk christelijk zijn, dan waren de kenmerken der kerk: gezondmaking, vreemde talen spreken, geestverrukkingen, visioenen enz.; kortom: al die buitengewone Geestesgaven, die in de eerste dagen van de christelijke kerk in de gemeente de aandacht, verbaasden, die heel de kerk meesleepten in verrukking van zinnen, waar alle, zelfcontrôle eigenlijk weg was. Nu Paulus dat hoort, komt hij haastig tot het schrijven van een brief om te zeggen: zó moet het niet. Hij begint met te spreken tot hen, die zeggen: ik moet ook zo zijn als een ander. Hij zegt: ge zijt vreselijk willekeurig. De één zegt: ik moet net als broeder A zieken kunnen beter maken, de ander zegt: ik moet als zuster B in vreemde talen kunnen spreken, een derde is jaloers op de zielsverrukking van een ander. Nu, zegt Paulus: ziet ge wel, ge wilt niet het totale beeld van de graven opnemen en daaraan beantwoorden, maar ge gaat iets uitzoeken. De lange lijst van Geestesgaven, die er vandaag zijn, wilt ge nooit helemaal navolgen, maar de één wil het oog, de ander het oor, ieder zoekt de attractie uit, die hem wel lijkt. Neen, zegt Paulus, zelfs al was het in Gods Raad bepaald, tot het eind der dagen toe aan de gemeente de gaven van vandaag te laten; zelfs indien de kerk tot het eind der dagen toe moest houden: verrukking van zinnen, tongen spreken, zieken beter maken enz., dan moest nog de één en de ander met het zijne tevreden zijn en niet zeggen; ik moet op hèm lijken. De voet, de hand en het oog en alle leden horen bij elkaar en vormen zo pas een lichaam. En iedereen die probeert, wat hem het meest sierlijk dunkt na te volgen, verknoeit het lichaam en is geen versiersel, maar een kankerplek, die uitgesneden moet. Maar dan komt Paulus verder en vraagt: Is het wel waar dat God tot het eind der dagen toe aan de kerk wil geven: gezondmakingen, geestverrukkingen, visioenen enz? Welneen, zegt Paulus, al die dingen gaan voorbij. Ze zijn bestemd om voorbij te gaan: en als ge denkt, dat de verkeersweg der kerk de weg der wonderen is: geestverrukking enz., zeg ik: neen, zo is de verkeersweg der kerk, waarop de één den ander dienen kan, niet. Die verkeersweg is niet het buitengewone, maar het gewone. lk wijs u een weg, die als weg den naam krijgt van ordinairen weg, den weg der liefde. En dan komt het prachtige hoofdstuk, dat zo fijn gevat is tussen de laatste verzen van hoofdstuk 12 en de eerste van hoofdstuk 14. Hoofdstuk 12 eindigt met de vermaning: ijvert naar de beste gaven. Wat is dan het beste? Op die vraag zegt Paulus: de beste weg waarop de | |||||||
[pagina 195]
| |||||||
gaven bewaard worden, is de liefde. En dan komt in hoofdstuk 14 dat eerste woord: ge hebt gehoord dat de liefde de weg is, waarop de gaven des Geestes bewaard blijven, welnu, jaag dan de liefde na. Die twee vermaningen aan het slot van hoofdstuk 12 en het begin van hoofdstuk 14 horen bij elkaar. ‘Ijvert’ betekent: jaagt met grote inspanning naar de beste gaven. Weet ge den weg niet? Hoe het moet, weet ge niet? Weet ge geen orde te scheppen in alle mogelijkheden? Welnu, ik weet een weg en die weg is de weg der liefde. Wie op dien verkeersweg gaat, zal de wegen der kerk, de wegen van Christus, over vlakke velden brengen van Pinksteren af tot den dag der dagen toe. En als de weg getoond is, dàn zegt Paulus: nu dan, jaagt de liefde na, want de beste gaven - dat betekent de gaven, die het meest nuttig zijn aan de kerk, die de kerk van alle dagen passen - worden medegedeeld op dat pad der liefde. En op dien verkeersweg komt alles op z'n plaats te staan en zal nooit de één met zijn particulieren verkeersweg den ander in den weg gaan staan, maar zal de kerk als kerk kunnen voortmarcheren. En daarom: ‘Jaagt de liefde na’, want wie op den weg is, komt ook met het verkeer mee; hij is in het verkeer opgenomen en gaat met de kerk ten hemel in en erft straks koninkrijken. En daarom, de weg als weg is het juist, die Paulus interesseert. Ge moet dat scherp zien. Hij zegt nu niet: ga praten over de liefdesvruchten en gaven en over het uitwendige. Hij heeft het niet over iets, dat van de liefde uitgaat of in de liefde wel eens optreden kan, maar over de liefde zelf; en dan speciaal als weg, die het verkeer der kerk mogelijk maakt, die stenen wegruimt, holligheden opvult, oneffenheden slecht, en die daarin voor de kerk doet,wat de Doper voor Christus deed. Zo wordt de weg der liefde bereid, opdat de Koning der ere met Zijn gehele lichaam, dat is de kerk, moge ingaan tot Zijn eigen paleis in den dag der dagen. Het woord ‘weg’ is met groten nadruk gekozen, en bet is het beste bewijs tegen de ketterijen van vroeger of later; en daarom nam ik dezen tekst. Men heeft wel eens gezegd, dat I Cor, 13 het hooglied der liefde is. Er is iets your te zeggen om het zo to noemen. Want inderdaad, als Paulus die zo vaak heel lelijke zinnen schrijft, als die man met z'n lange zinnen van een halve bladzijde soms, over de liefde gaat schrijven, dan komt er in eens een machtige vervoering. Het wordt een gedicht; de beelden zijn mooi en tref fend en daarom; Paulus met z'n lange zinnen die vaak slecht lopen, is hier eeri man van | |||||||
[pagina 196]
| |||||||
het fijne proza, ja van de poëzie. Een hooglied kan men het noemen. Maar ach, er zijn in den Bijbel twee hoogliederen, die door de mensen vreselijk verknoeid zijn. Het éne hooglied van het oude verbond, dat ge allen kent en het andere hooglied van het nieuwe verbond. Ze zijn soms beide door de kerk uitgelegd op een wijze, die vaak niet deugde. Het éne hooglied van het oude verbond is vaak behandeld als was het niets voor de aarde. Het werd allemaal vergeestelijkt, dat betekent: overgedragen in een klimaat, in een gemeenschap van gedachten, in een werkelijkheid, waar het niet voor bestemd was. Dit was verkeerd, want al is het waar, dat het Hooglied in den grond der zaak spreekt over God en de kerk en dus ook over Christus en de kerk, omdat God door Christus komt, toch is ook dit waar, dat juist daarom de man, die het Hooglied in het hart heeft en zingt, niet met den rug naar de aarde kan staan, maar juist op den beganen grond blijft staan. Want God is ook op aarde gekomen en Christus kwam onder ons wonen. Het Hooglied is pas geestelijk, wanneer het het geestelijke, dat uit den Geest is, op aarde bedient en voor onze voeten plaatst. En het is de liefdesverkeersweg dien wij vandaag kunnen betreden hier op deze wereld, daar wij door Gods liefde hier als kerk Christus als bruid toebehoren en dan elkaar vinden tot in alle menselijke verhoudingen toe, in eenheid uit Christus. Het geestelijke van het Hooglied roept om bediening in de natuur in de dagen van deze wereld. En gelijk het Hooglied nu in deze bedoeling vaak miskend is en men het eigenlijk plaatste uit den tijd, zo is het ook met dit andere ‘Hooglied’ van 1 Cor. 13. In onze dagen zegt men: Och, de liefde is een ding voor later, althans een ding voor bovenaardse sferen, want, zegt men, aardse dingen, zoals de mensen hebben, hebben de dieren ook en de liefde van een vrouw die ge hier beneden aanhangt, is liefde van het aardse leven en dus niet geestelijk. Maar de eigenlijke liefde van den Geest is dit, dat ge gaat staan met den rug naar de aarde, het gelaat naar den hemel; dat ge met God in een apartje gaat en u onttrekt aan het aards gewemel en zegt: Heere, ik heb U lie f, want m'n ziel verlangt naar U. Ik ben eigenlijk reeds door genade onttrokken aan de aarde; Liefde met een grote ‘L’. En een ander zegt vandaag - nog erger -: Liefde in echt geestelijken, goddelijken zin is op aarde onmogelijk, want, zo zeggen ze, God maakt den mens niet anders dan hij is; de mens in de kerk kan nooit anders zijn dan de mens buiten de kerk. Immers: God | |||||||
[pagina 197]
| |||||||
en de hemelse werkelijkheden kunnen nooit in deze lage aarde opgesloten worden, kunnen nooit daarin gaan en zich vermengen met het aardse en dus moet de eigenlijke liefde, die uit God is, op aarde nooit gezocht worden. De eigenlijke liefde waarin men met z'n ganse leven God gaat toebehoren, is een zaak van later, van den hemel, van de andere wereld. En daarom zegt men vandaag: 1 Cor. 13 is eschatologisch. Ge moet het verklaren als niet op de aarde slaande, maar op den hemel. Op deze wereld is geen wedergeboorte, die den mens anders maakt, er is geen band aan God, geen mogelijkheid om van binnen uit vernieuwd te worden en dan in een proces, dat uw leven in den wortel aangrijpt, een ander mens te worden, want ge kunt hoogstens getuigenis geven aan de liefde en hoogstens een bazuin aan den mond plaatsen ter ere van de liefde en hoogstens een heenwijzing doen naar het land der liefde, maar ge kunt niet de liefde hier in deze wereld verwezenlijken. Welnu, gemeente, tegenover dit alles staat Paulus, die zegt: de liefde is de weg, is de verkeersweg die vandaag mij helpt van het éne punt naar het andere en die de ganse kerk van dienst is. Ik weet geen mooier naam, die met één slag alle ketterijen afwijst, dan de naam ‘weg’. Ik wijs u den weg. ‘Weg’ in het Grieks is hetzelfde als het Hebreeuwse woord ‘weg’ in het oude Verbond. Ook Israel kon spreken van den weg Gods. Het kende den weg der rechtvaardigen. Des Heeren wegen zijn recht en onze weg is voor Hem naakt en geopend. En als het oude Verbond spreekt van ‘weg’, is dat geen weg om van de aarde af te komen, maar een heel gewone weg van handel en wandel, het is een ding van elken dag; hetgeen iedereen doet als lid van de kerk of yolk in de wereld. En alle handel en wandel waardoor de één den ander ontmoet en de één den ander grijpt en voorbij gaat, is semen de weg der kerk of de weg der wereld. Welnu dan, zegt Paulus, in de kerk is de liefde een weg; geen Jacobsladder voor de gedachten om van de aarde af te komen, den hemel maar een weg. Ge kunt er op gaan. Uw handel en wandel heeft er mee te maken. Het is geen toekomstmuziek, geen profetie van een andere wereld, maar het is werkelijkheid in deze wereld. God heeft Geesteswerk gedaan, waardoor de mens die eerst hater is, leert liefhebben. En nu komt de weg, die zich openstelt. De één en de ander kunnen samengaan en het rijksverkeer ontwikkelt zich daar, het Koninkrijk der hemelen komt fangs den verkeersweg van de liefde. Het is geen weg zonder einde, maar een weg, zolang als de wereldweg er is. Wordt die | |||||||
[pagina 198]
| |||||||
opgebroken, dan is ook de liefde als verkeersweg geëindigd voor de aarde en wordt verkeersweg voor den hemel. De liefde is niet, gelijk men zegt, een ding ora van de aarde af te gaan. De grote ‘L’, Liefde is pas concreet in de kleine dingen, uw dagelijksen handel en wandel. En grote letters reserveren voor goddelijke zaken en kleine voor het aardse, betekent eigenlijk: God in den hemel laten. Maar Paulus zegt: Hij is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. En daarom protesteert Paulus zelf tegen alien, die vandaag dit ‘Hooglied’ gaan vergeestelijken of het toekomstig gaan maken. De kracht der kerk ligt niet daarin dat ze de gave der verrukking over de liefde ziet als speciaal kerkelijk; die extase kennen ook anderen. Maar de kracht is dit, dat ze zonder in extase te komen over de liefde, handelt en wandelt door de liefde, handelt en wandelt uit den Geest, Die de liefde wekt en wegen helpt leggen en gebruiken, die wegen der liefde zelf heten mogen. Zo is Paulus bezig om de kerk van Corinthe af te wenden van de extase en van de liefde met een grote ‘L’ en zich te keren naar de gewone dingen, waarin de één den ander nodig heeft en waarbij de preek en de diaconale zorgen en het huisbezoek in de plaats gaan komen van het in-tongen-spreken, van het de-goederen-zomaar -uitdelen en het de-orde-verstoren-door-plotseling-opvlammende -geestdrift. Paulus wordt hier weglegger van Christus Jezus. Hij heeft goed verstaan dat de verliefdheid op het buitengewone niet kan zijn liefde voor het gewone, waarin God verheerlijkt wordt. Denk er aan: op den hemel verliefd zijn, kunnen ook de heidenen. God liefhebben kan alleen hij, die door den Geest gans inwendig vernieuwd is. Denk er aan: op Jezus verlield zijn en den hemel in willen zien in verrukking van zinnen, kan, iedereen, ook de tovenaars van Egypte. Maar Christus in Jezus eren en den ambtsdienst aanvaarden en de zondevergeving nuchter in het geloof aannemen en in handel en wandel op den weg met Hem gaan, dat kan alleen hij, die geen tovenaar is van Egypte, maar met Mozes de smaadheid draagt van Gods volk. En wie heeft gezien dat Paulus hier een straat gaat leggen door het Woord des Heeren en zegt: het gaat niet om Geestesgaven als aparte wegen, maar om een weg waarop ik de gaven kennen kan, die kan 1 Cor. 13 lezen. En dan niet uit elkaar gerukt, maar als ingelast tussen de ene vermaning: ‘jaagt naar de beste gaven en zoekt den goeden weg’, én de andere: ‘jaagt de liefde na, want dat is de goede weg’. Dat is de weg, die de gaven des Geestes bedient en de uitzonderingsgevallen ondergeschikt | |||||||
[pagina 199]
| |||||||
maakt aan den gemeenschappelijken kerkdienst en die de toestanden van heden mat overgaan in die van later, want de weg der kerk leidt van Christus Jezus tot den day der dagen toe. | |||||||
II.Wie zo, den weg der liefde volgt, die komt ook bij de tweede gedachte: Als de liefde werkelijk de verkeersweg der christenen is, dan is ze ook de betere verkeersweg. Ik wijs u een weg die nog uitnemender is. Paulus zegt: de weg der liefde is de beste weg; het is de weg bij uitnemendheid. Paulus gaat vergelijken. Nu kan ik pas vergelijken wat gelijksoortig is. Ik kan geen weg vergelijken met mensen op den weg, niet met gevallen op den weg of met verkeersmiddelen op den weg, maar ik kan mensen met mensen, gevallen met gevallen en pas wegen met wegen vergelijken. Als Paulus dus zegt: ik wijs u een weg, die uitnemender is, gaat hij vergelijken; en hij vergelijkt dan den weg van de liefde met een anderen weg. Er waren ook andere wegen, die de kerk had in die dagen; het waren ook uitnemende wegen, maar hier is een weg, de weg bij uitnemendheid. En als Paulus vergelijken gaat, dan staat de weg der bijzondere Geestesgaven aan den énen kant en de weg der algemene liefde aan den anderen kant. Ook de Geestesgaven waren een weg van de kerk, want, gemeente, God de Heilige Geest heeft inderdaad een massa gedaan in dien tijd door bijzondere Geestesgaven. Toen Petrus sprak op den Pinksterdag, was hij een man. die moeilijk sprak, en op dat ogenblik houdt hij daar een machtige rede, die iedereen pakte. Dat is jets groots. Toen in de eerste kerk de goederen verdeeld werden en men in tongen sprak en anderen visioenen kregen, was dat inderdaad een weg, die geopend werd, want ieder lette er op, velen werden getrokken en gingen geloven. Het was in die dagen een voordelige ontwikkeling van de kerk. Hoe zou Paulus trouwens loochenen kunnen, dat ook de Geestesgaven een weg waren? Wat God geeft is altijd een weg en het wordt pas weg van de kerk, omdat Hij het geeft en de kerk er aan bindt en zegt: ge moet daar langs gaan, want Ik maak dat tot weg. Maar al mag het verkeer van de Geestesgaven in dien tijd een weg geweest zijn, het was niet de meest uitnemende weg. De liefde is juist in het ordinair zijn de betere weg, de weg bij uitnemendheid. Want, gemeente, om te beginnen is dit het merkwaardige: de Geestesgaven, daar kan niemand iets van zeggen. Ik weet nog niet, wat eigenlijk die gaven waren en dat zal niemand wel ooit kunnen | |||||||
[pagina 200]
| |||||||
weten. Niemand kan beschrijven, hoe het ging met de ziel van den mens die in tongen sprak. Niet het bijzondere moet het doen, maar het gewone dat we kennen kunnen. Ook Christus heeft eenvoudig aan de armen het evangelie verkondigd en moest van extase niets hebben. Ook Paulus is niet opgetrokken in den hemel om daarna extra-ordinaire dingen te verkondigen - neen, hij heeft het evangelie verkondigd. Hij had bovendien een ‘doorn in het vlees’, opdat hij niet ambtelijk over het paard getild zou worden. Daarom moeten ook wij in de kerk niet op elkaar willen lijken en eigen ervaring willen laten zien, maar zeggen: Ik ben een vriend, ik ben een metgezel,
van allen, die Uw Naam ootmoedig vrezen.
Ps. 119:32. | |||||||
III.Tenslotte nog een enkel woord over de laatste gedachte, dat de weg der liefde ook de aangewezen weg is. Paluus zegt: ik wijs u een weg, ik toon hem u; en ge moet dat woord ‘tonen’, ‘wijzen’, letterlijk opvatten. Want Paulus gaat inderdaad dien weg aanwijzen. Terwijl Paulus er geen woord over kan zeggen, hoe het gaat met de Geestesgaven, beschrijft hij nauwkeurig hoe het gaat met de liefde. Daar heeft hij ‘verstand’ van. Hij kan den weg aanwijzen, want juist daarin dat hij hem aanwijzen kan, ligt de uitnemendheid bewezen. Er is verschil tussen den niet aanwijsbaren weg: de Geestesgaven en dezen wel aanwijsbaren weg: de liefde die ook gave des Geestes is, maar gewoon. Wanneer er een storm komt en het schip wordt geslingerd, maar het komt toch nog terecht, nu, dan gaat de weg door den storm. Maar die weg was niet aangewezen, die viel over u, is u opgelegd. Geen kaart zal aan den schipper aanwijzen, wanneer het onweer komt en een wolkbreuk. Komt het onweer en de wolkbreuk en bevindt zich het schip er in, maar bereikt het veilig de haven, dan was er een weg, maar geen aangewezen weg. Gaat het vuur vlak langs u heen en komt ge toch waar ge zijn wilt, dan was die weg een weg door het onweer, maar geen aangewezen weg. En alle buitengewone wegen zijn wegen, die men niet aanwijzen kan. Het valt op de mensen met Pinksteren. Petrus houdt een lange preek; die heeft hij niet bedacht, het viel over hem. De anderen spraken in tongen en dat was niet overdacht; het viel over hen. Die weg was niet aangewezen. De kerkkaarttekenaar | |||||||
[pagina 201]
| |||||||
kan niet den weg aanwijzen van den storm. Als daardoor de kerk gediend wordt, is het niet door de aanwijzing van den kerk-dienaar, maar door een van-boven-af-op-de-kerk-ingrijpen, waardoor de kinderen der kerk komen waar ze niet willen. Daarom, in het buitengewone is er inderdaad een weg, maar een weg zonder onze medewerking. Een weg waarin God een mens gebruikt, maar waarin niet een mens in den echten zin mede-arbeider wordt. Gelijk de wedergeboorte een weg legt, zonder ons eigen toedoen en wij lijdelijk zijn, zo waren ook de Geestesgaven ingrijpingen Gods van bovenaf. Wel een weg, maar geen uitnemende. Die weg moest verdwijnen; we moesten zelf mede-werkers worden. Daarom, niemand die gezondrnaakte, kon er op studeren; maar op de liefde kan ik studeren. Niemand die in tongen sprak, kon het op een papiertje schrijven; dat kan van de liefde wel, kijk maar in het boek van de diaconie. Van het spreken in tongen kan ik nooit iets zeggen; maar van de liefde wel! Ze is niet afgunstig, bedenkt geen kwaad, ze is goedertieren, enz. Alles wat Paulus van de liefde zegt, valt in het gewone leven, is concreet waar te maken in de dingen van den dag. En daarom, de kaart die Paulus tekenen gaat, is er een, die iedereen lezen kan en waarin elkeen wordt mede-arbeider Gods. De buitengewone gaven vallen op een mens, gelijk Elia en Jesaja dat ook hadden. Maar gelijk Elia roept om Elisa en profetenscholen maken gaat, waarin men een les leert om te kunnen doorgeven, zo is het ook met Paulus. Elia heeft wonderen gekend, vurige paarden en wagenen, maar Elia maakt ook profeten-scholen en zegt: het komt aan niet op het buitengewone, maar op het gewone; hij maakt studenten. En Paulus zegt: Timotheüs, wees m'n leerling, en zeg tot de kerk: studeer. En laat daarin het hooglied der liefde Gods lied zijn, waar ge het op aarde beleeft, maar toch geboren zijt uit den hemel en gewrocht uit de almacht der Geesteswerking. En zo mag ik u vandaag zeggen dat ge in dezen zin de liefde moogt zien als aangewezen weg. De grote ‘L’-liefde daar praten de denkers over; en over de liefde als begrip, als vermogen, daar praten de dominees over en de theologen, daar kan iedereen niet bij; dat hoeft ook helemaal niet. Maar als verkeersweg kent ge haar allemaal en geen mens is er van vrij, geen doopliden geen belijdend lid, geen geleerde en eenvoudige, niemand, wien de weg als verkeersweg is aangewezen. Daarin kunt ge uzelf onderzoeken. Dat kan niet bij aparte Geestesgaven, dat kan wel bij de liefde. Ge | |||||||
[pagina 202]
| |||||||
kunt nagaan of ge een ander vertrouwt op z'n woord, of ge niet jaloers zijt, of ge het kwade niet begeert, of ge uw gesprekken heiligt en stuwt in profetische richting. En als al die dingen voor het zelfonderzoek inderdaad zo van belang zijn, danken wij God voor de kaart die de schipper op reis krijgt en voor den storm van de buitengewone dingen. Wij volgen Paulus' kaart, want hij was van den Geest versterkt en dus gebonden aan de Schriften. En op dezen weg zal de kerk haar dankbaarheid tonen, want haar Heer en God is op den opgebroken weg der liefde, die in het paradijs opgebroken was, met ons gaan staan. Hij heeft den weg zelf gelegd met Zijn eigen bloed. Hij, als buitengewoonste van alle mensen; wat den aanleg betreft ons allen ongelijk en dus geneigd een eigen aristocratischen weg te gaan in hoge eenzaamheid. Maar dat heeft Hij niet gedaan. Hij heeft gekozen den democratischen weg van Jesaja 53: geen gedaante noch heerlijkheid, het rantsoen voor onze zonden, met de misdadigers gerekend, en naar het ambt aller gelovigen gerekend en daarnaar ook veroordeeld. Dat de verkeersweg der liefde door God, door Christus Zelf gelegd is, is de enige grond, waarop ik zo preken kan, zonder vertwijfeld te zijn. Uit Hem, den groten Wegwerker der liefdeswegen, komt de genade naar mij toe opdat ook ik zou zijn: wegwerker. En daarom, wie Hem kent, vindt de liefde van Hem aan zijn zijde door het geloof en die vraagt niet aan Kleerekoper of aan de Buchmann-lieden of er ook vandaag een copie is van één trekje van het beeld van de eerste kerk, maar die zegt nu in kerkelijk verband met den loop der tijden voor ogen: De gangen der eeuwen zijn Zijne. En voorts, ook de kerk zegt nu: Hetgeen eens kinds was heb ik teniet gedaan; ik ben man geworden; de buitengewone gaven heb ik niet meer, maar er is gepreekt en aan de armen is het evangelie verkondigd, en we hebben ouderlingen en dienaren des Woords en diakenen en dienst van den kerkeraad en de Drie Formulieren van Enigheid en een Koning in den hemel. De liefdesweg is al heel breed geworden en de zijwegen van de wereld en van de valse kerk worden nog eiken dag bediend. En als de massa toekomt van de zijwegen naar den hoofdweg, zal de weg der kerk straks blijken te zijn: verkeersweg van de nieuwe mensheid en geen straat, welks stenen gij moet leggen. Het wordt straks een aanvang van de ganse nieuwe aarde waarop overal gerechtigheid woont en waarop elke straat tevens is profetie en waarin elk den ander aangrijpt met het | |||||||
[pagina 203]
| |||||||
volledige heil van Christus en waar niemand zegt: ik ben ziek. En die nieuwe aarde die geen wegje heeft op aarde, maar zelf de hele weg is, die nieuwe aarde, die zal zijn een levend beeld van 1 Corinthe 13. De vervulling daarvan wacht ik dus eschatologisch; maar de aanvang is hier. En zo sprekend geloof ik de heilige, algemene, christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen. Ps. 119:17. Amen. |