Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)
(1954)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |||||||
De biddende en voorbiddende dankzegging van den Christen.Ga naar voetnoot1)Tekst: I Timotheüs 2:1, 2. ‘Ik vermaan dan vóór alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen voor alle mensen: Voor koningen, en allen, die in hoogheid zijn; opdat wij een gerust en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid’. Het kan niet anders, of we zijn vandaag naar de kerk gegaan met een bijzondere gedachte in het hart. Zeker, de dienst des Woords mag ook vandaag nimmer den band los laten met het algemene genade-goed dat elken Zondag onze aandacht vraagt, maar het algemene genade-goed dat wij in de kerk elken Zondag prijzen, heeft in deze week zijn bijzondere kracht en betekenis ons daarin doen zien, dat de uitslag van den sternbus-strijd ons allen mocht verblijden en ons een belofte voor een zekeren tijd bleek in te houden, zo God wil, een belofte die hierop neerkomt, dat wij als kerk met name een stil en gerust leven mogen leiden onder de overheid in alle godzaligheid en eerbaarheid. Zullen we niet danken vandaag in de kerk, nu we dat alles mogen zien en de uitslag hebben ontvangen? Zullen we ons laten wijs maken, dat de kerk niet doet aan politiek? Maar als ze het Woord brengt dat over alles gaat, doet de kerk in dat Woord aan alles. Het Woord spreekt over alles, oefent gericht over alle dingen en het staat nooit los van het innig verband in de werkelijke samenleving. En als ooit een tijd getoond heeft dat ook de politieke toestand het leven van de kerk van nabij kan bedreigen, dan is het wel deze tijd. Nu vergis ik me niet, wanneer ik zeg dat juist daarom de dank | |||||||
[pagina 176]
| |||||||
zo bijzonder is opgeleefd deze week, omdat juist nu gebleken is dat, waar er rondom landen zijn die niet een zeker staatsgezag de kerk verhinderen willen God naar Zijn Woord en naar het geweten te dienen, in dit land aan de machten van links en van rechts een halt is toegeroepen. Dit moet iedereen verblijden, die naar Paulus' woord leeft en ook voortaan bereid is, als bidder met de kerk mee te staan in het volks-, ja, in het wereld-leven. Maar zullen we niet verslappen en verzwakken in ons geweten, dan moet van dezen dag aan de kerk zich opnieuw bezinnen over de vraag, wat zij doen moet. Wee ons, als we zeggen zouden: ‘het viel nog al mee: de zetelrij is uitgebreid voor onze mensen, daarom laat ons rustig zijn, eten en drinken.’ Want bij allen zegen is er een ontzaglijk groot gevaar in dezen stembus-uitslag. Dat gevaar is dit, dat er velen zijn die niet voor beginselen kozen, maar voor een persoon en die in, die persoonskeuze wel hebben gestemd voor hun eigen stil en gerust leven, maar die niet hebben gestemd en niet bij de stembus hebben gebeden voor een stil en gerust leven in alle godzaligheid en in de daarmee overeenkomende eerbaarheid. Het gevaar is dit, dat straks, als Colijn is weggevallen, die man, dien ze hebben gezocht - en die man kan immers vandaag wegvallen -, de gelederen zullen dunnen, die nu zich tonen als ferm aaneengesloten. En als dan wij die hier in de kerk zitten en een groep vormen in die grote groep van stemmers, als wij niet leven uit beginselen, niet gans inwendig versterkt zijn uit het leven Gods, dan zullen wij straks niet hebben de kracht van volgelingen, als de voorganger mocht zijn heengegaan. En als ook wij zouden bidden om een stil en gerust leven en daarom zouden zeggen: ‘Wij blijven bij het oude en beproefde’ en niet zouden bidden op onze eigen plaats, voor alle mensen en ook voor de overheid en zo de lasten van de wereld in het gebed zouden dragen, dan zou straks de volgende stembus ons vinden, verwereldlijkt en veruitwendigd, mensen die zich blind hebben gekeken op het mooie getal en die niet hebben gebogen voor het uitnemend gewicht van de heerlijkheid Gods, dat elken dag, ook in het volksleven, ons voor ogen heeft te staan. Om voor die nederlaag die verschrikkelijk zou zijn, zelfs bij een triumf, te waarschuwen, wil ik het Woord Gods heden doen horen, om te zeggen, hoe we niet alleen bij de stembus, maar elken dag hebben te dragen de lasten van Volk en Vaderland, ja, van de gehele wereld, in het gebed; en hoe van daaruit zal uitgaan de zegen van een stil en gerust leven om het volvoeren van den raad | |||||||
[pagina 177]
| |||||||
Gods en het bereiken als wettige lopers van den eindpaal. Ik ga handelen over: De biddende en voorbiddende dankzegging van den christen, als mens in de wereld geplaatst. Ik toon het belang daarvan nader aan en handel dus over het belang van deze biddende dankzegging van den christen, als mens in de wereld, en wel:
Ps. 3:1, 2, 4. | |||||||
I.Onze tekst spreekt er over dat de kerk bidden moet en met name voorbidden moet, terwijl ze dankzegt voor de werkelijke zegeningen die God geeft aan alle mensen. Het belang van deze dankzeggende voorbidding en voorbiddende dankzegging is allereerst een kerkelijk belang, heb ik gezegd. Want als Paulus wil dat gedaan worden: gebeden, smekingen, voorbiddingen en dankzeggingen, dan zegt hij: ‘Ik vermaan dan vóór alle dingen, dat gedaan worden......’. Ge moet, om dat te begrijpen, weten, wat Paulus eigenlijk hier doet. Hij schrijft een brief aan Timotheüs, zijn helper in het evangelie, die in Efeze was achtergebleven om de jonge kerk te verzorgen en te blijven weiden, ook als Paulus weer verder zou zijn gegaan. De brieven van Paulus aan Timotheüs en ook de brief aan Titus, heten dan ook wel vaak: de herderlijke brieven. Het mooie is dat Paulus, als herder van de gehele kudde, toezicht houdt, ook over de herders die onder hem arbeiden en van hem hebben geleerd hoe ze Gods kudde moeten weiden. En nu Paulus zelf weg is en bovendien weet dat zijn leven niet stil en gerust is, maar met den dood spoedig eindigen kan - de overheid vervolgt de kerk -, nu gaat Paulus Timotheüs leren hoe hij de kerk weiden moet opdat, indien Paulus weg mocht vallen, de herdersgedachte en het herdersambt in de kerk blijven zou en opdat Timotheüs plaatsvervanger van Paulus kan zijn, hetzij terwijl hij leeft, hetzij na zijn dood. | |||||||
[pagina 178]
| |||||||
Nu is deze eerste brief merkwaardig om te lezen. Nadat Paulus enkele algemene opmerkingen gemaakt heeft en gesproken heeft over zichzelf en over de lastering die hij horen moest, komt hij in dit hoofdstuk tot een reeks van vermaningen. Timotheüs wordt vermaand hoe hij het in de kerk moet aanleggen. Van allerlei komt ter sprake: hoe de man en hoe de vrouw moet wezen, hoe de knechten en de slavinnen moeten zijn, de ouderlingen en diakenen, de familie van de ouderlingen en de familie van de diakenen; hoe Timotheüs moet optreden tegen de valse leer en strijden voor het behoud van de waarheid. De gehele kerk passeert de revue en alle belangen der kerk worden stuk voor stuk opgenoemd. De brief van Timotheüs komt elken dag terug in de theologische handboeken, waar het gaat over de kerkregering, over de kerkelijke tucht, het ambt. Maar het merkwaardige is dit, Timotheüs hoort Paulus dit zeggen: ‘Voor ik die vermaningen ga opnoemen, heb ik één ding dat bij alle vermaningen voorop geplaatst wordt: ‘Ik vermaan u vóór alle dingen, dat gedaan worden gebeden, smekingen, voorbiddingen en dankzeggingen.’ En als Paulus dat zegt, is het woord ‘vóór alle dingen’ niet te verbinden met het doen van die gebeden, maar met Paulus' vermaning. Hij heeft een massa op z'n hart, maar eerst moet van z'n hart af het vermaan om toch in Gods naam te zorgen dat de kerk blijve bidden en dat het gebed zo breed en volledig mogelijk zij. Zo breed mogelijk, want alle mensen, tot de hoogste toe, koningen en rijken, allen moeten vallen onder het kerkelijk gebed. Het gebed moet ook zo volledig mogelijk zijn. Het moet zelfs vier namen kunnen ontvangen: gebeden, smekingen, voorbiddingen en dankzeggingen. Dit zijn geen vier woorden, die Paulus opstapelt voor de plechtigheid! Neen, elk woord heeft een eigen betekenis en een bijzonderen zin. Wanneer hij van gebeden spreekt, bedoelt hij dat men in de kerk de nood van de hele christenheid en mensheid God moet voorleggen. Zulk een gebed behoeft niet elk ding dat in de wereld noodzakelijk is, te bespreken. Want als dat noodzakelijk was om echt te kunnen bidden, zou er nooit één gebed gedaan zijn, want niemand weet, wat in de wereld nodig is of kan dat opnoemen. Daarom: gebeden doen wil zeggen, dat de wereld als zodanig onze aandacht heeft en dat de kerk de wereld, als op God betrokken en God, als op de wereld betrokken, elk ogenblik zich voor de aandacht plaatse en daarover een gesprek met God beginne in gebedsvorm. | |||||||
[pagina 179]
| |||||||
Er moeten ook smekingen zijn: Uit 's harten diepsten grond moeten de gebeden komen. Er zijn smekingen waarin zeer bepaald erkend wordt dat God de enige is, Die horen kan; de enige, Dien wij kennen als Degene, Die op deze wereld de aandacht gevestigd houdt met vaderlijke bedoeling. Dat is: God behoudt de ganse wereld in de kerk door Christus Jezus, en tot zover wil Paulus in de gebeden en smekingen samenvatten het gebed der kerk in z'n algemeenheid. Maar nu komt Paulus van het algemene naar het bijzondere. Voor alle dingen wil hij ook hebben dit éne, dat elk gebed der kerk iets bepaalds zal vragen en voor iets bepaalds zal danken. Hij spreekt van voorbiddingen en dankzeggingen. Nu zijn voorbiddingen in de taal van het N.T. onderscheiden van gebeden. Het gebed vraagt in het algemeen, zonder alles te kunnen overzien, maar de voorbidding vraagt zeer speciaal één bepaald ding voor een bepaald mens of belang van God. De voorbidding noemt naam of zaak. De voorbidding zegt: Heere, dit en dat speciaal wil ik gedenken. En waar gebeden in het algemeen een wijden kring betrekken, daar moet de voorbidding binnen den wijden kring een bepaald punt, belang of persoon brengen voor Gods aangezicht en zeggen: Heere, die man heeft dat nodig en op dat plekje van de wereld moet Gij die balsem aanbrengen, anders gaat het verkeerd. De voorbidding is het bepaalde in het algemene en wie daarom voorbidding doen wil, moet een zwaren last gaan dragen, want voorbidding is de proef op de som van de gebeden. Een gebed, dat geen voorbidding wordt en dus het algemene wel met mooie woorden brengt voor God, maar niet het concreetworden, is nodig concreet zegt: Heere, dat vraag ik! is geen gebed. Het voorbiddingselement, het concreetworden, is nodig om het gebed te doen zijn een christelijk gebed, waarin het kind niet maar den Vader met een paar formules durft aankomen, maar bepaalde wensen heeft en die ook uitspreekt. En gelijk de voorbidding het bijzondere op het oog heeft, zo is het ook met de dankzegging; want die komt niet maar in het algemeen voor het leven danken, maar voor dit en dat, dat God ons geeft om te leven. Het is geen dank voor religie in het algemeen, maar voor iets bepaalds, dank voor dit of dat, dat wij hebben of krijgen in of tot den dienst des Heeren. Het is geen dank voor het werk, voor de zon, voor levenslust en levensdrang en moed, maar een zeer bepaald weten dat die en die zegen, die en die bepaalde weldaad ons in staat stellen den ambtsweg af te lopen, zover als | |||||||
[pagina 180]
| |||||||
nodig is om Gods wil te doen en dan daarvoor God te danken. En dan Hem te danken zo breed mogelijk, want wat alle mensen in dezen ontvangen, kan ons als ambtsdragers in het gebed stof voor dankzegging worden. Welnu, gemeente, we zullen straks over de voorbidding en dankzegging meer gaan zien, maar nu vraagt eerst onze aandacht dat het belang van zulke gebeden, algemene en bijzondere, allereerst een kerkelijk belang is. De eerste paragraaf in het kerkelijk wetboek, het kerkelijk rechtboek dat Paulus geeft in dezen brief, is deze paragraaf: Dat er zijn megen gebeden, smekingen, voorbiddingen en dankzeggingen. Dat begint in den dienst des Woords. Paulus wil dat Timotheüs voor zal gaan en speciaal hieraan denken zal. En van daaruit gaat het ook naar de huizen. Daar moeten de mannen de handen opheffen en Timotheüs na gaan bidden. Het publiek gebed der kerk, het privaat kerkgebed. het gezins- en verenigingsgebed en het zeer persoonlijk gebed, dat heeft allereerst deze vermaning te volgen, want deze is nummer één en dus voor de kerk van bet hoogste belang. Immers, Paulus wil eigenlijk zeggen: als dat uit de kerk weggaat, als de kerk daarmee ophoudt, als dat onder ons verdwijnt, houdt de kerk op kerk te zijn. De kerk staat of valt met het doen van deze voorbiddingen, gebeden, smekingen en dankzeggingen. En wij danken God voor de prediking, die zo breed en universeel ons de gebeden doet zien, want juist door het zo te doen zien, houdt Paulus de kerk vast in haar voornaamste stuk der dankbaarheid, dat betekent: in het gebed. De kerk kan erg veel doen. Ze kan een stapel geld op tafel leggen en zeggen: dat is voor de zending; en ieder kerklid kan zijn stapel er bij leggen; en als de stapel geld het voornaamste kerkoffer is, dan zijn er verscheiden kansen in de kerk voor het brengen van de offerande. Maar wanneer bidden het voornaamste stuk der offerande, het voornaamste stuk der dankbaarheid is die God van ons vordert, dan kan niet de stapel geld voor de zending, maar het bidden voor alle mensen en het door het gebed centraal en zuiver staan in de grote wereld die offerande zijn, die generaal de ganse kerk aangaat en die iedereen, die bidden kan, daarin de mogelijkheid schenkt met de kerk mee te offeren, als de kerk komt tot haar hoogtepunt: de gebeden. Wie geen geld heeft, kan de geldstapel niet gaan vergroten en wie geen kinderen heeft, kan niet de stoet van evangelisten met een kind van hemzelf gaan vergroten; en als | |||||||
[pagina 181]
| |||||||
dat het voornaamste offer is, komt de stakker zonder geld en kinderen achteraan slepen. Maar als bidden het eigenlijke kerkwerk is en het eerste belang der kerk is om kerk te blijven, dan wordt het leven der kerk gestaald en gevoed door hem die, of hij kinderen en geld heeft of niet, in het gebed God aanlopen kan en dat vermogen gebruikt en in daden iederen dag omzet. Zegen dien man, roep den naam van die vrouw luid uit bij God, zo ge kunt, want zij zijn in staat het voornaamste stuk ten voile mee te doen, het voornaamste stuk der dankbaarheid die God vraagt van de kerk. En zegen ook Paulus die hem aldus in de kerk een plants geeft, die zoveel betekent als de gebeden krachtig zijn. Want juist daarin dat Paulus het gebed voor de ganse wereld als eerste kerkbelang ziet, blijft de kerk kerk. Het is eigenlijk verbijsterend dat Paulus ons nu nog zo hard leren moet, wat kerk-gebeden eigenlijk zijn moeten. Als ons gevraagd was, de lijst der kerkbelangen op te stellen en het voornaamste nummer één te noemen, dan hadden wij waarschijnlijk de gebeden als nummer één gezet, en als nummer één van die gebeden genoemd: de voerbede voor den dominee, voor den armen broeder, voor de zending en evangelisatie, voor het speciaal kerkelijke. Paulus zegt: ‘Neen, vóór alle dingen is nummer één van de punten van de lijst die ik indienen ga, het gebed niet voor de kerk, maar voor alle mensen!’ Ge meet de wereld op het hart dragen. En als de kerk in hear eersten aanloop speciaal aan zichzelf denkt en aan het kerkelijk belang en geen wereldnoden op het hart draagt en geen universele woorden spreekt, dan is die kerk bezig zich tot secte te verlagen. Want de kerk die men alleen voor zichzelf ziet worstelen, is reeds naar het peil van de secte afgezakt. De kerk die vraagt voor zichzelf, alsof zij het laatste doel ware, de kerk die zó bidt, ziet zichzelf als kleine groep van mensen in den groten kring der mensheid zelf en maakt de kerk een fragment van de wereld. En wie zo bidt voor dat kleine kerkgroepje, dat stukje en brokje mensheid, dat uitgeknipte stukje heiligheid in den bodem van de natuurlijke wereld en samenleving, ziet de kerk als een stukje en brokje. Maar de Bijbel zegt: De Kerk is de hele wereld; de kerk is geen brokje mensheid, maar de nieuwe niensheid; dat betekent: wie straks de complete mensheid zien wil, zal de kerk zien en anders niet. Wat buiten de kerk valt, houdt op straks mensheid te zijn. En als de Pinkster-Geest invaart in de wereld en de ganse wereld over gaat, dan roept die Geest de kerk uit alle taal en volk en natie, niet om | |||||||
[pagina 182]
| |||||||
overal stukjes en brokjes bij elkaar te werpen en te zeggen: ‘Heere, dat presenteer ik U’, maar Hij gaat de wereld rond om uit te schiften en af te scheiden wat onmenselijk is, wijl het God niet vreest, van dat wat God vreest en dus echt menselijk wordt. En de H. Geest puurt de honing uit de bloemen der wereld die door den Geest zijn bestraald en in den Zoon zijn gekend en legt die op de tafel Gods, zeggende: Heere, hier is de nieuwe mensheid. En die nieuwe mensheid, voorgekend bij Gods Raad van alle eeuwigheid, beantwoordt aan den kijk, dien Hij had op de mensheid van de grondlegging der wereld en is daarom de echte mensheid die volledig bruid is, zonder vlek en rimpel. En als daarom de kerk voor alle mensen bidden moet, staat zij als kerk op haar plaats, wanneer ze zegt: Heere, de nieuwe mensheid zult gij vergaderen. Haar grenzen kennen wij niet, want Uw raad kennen wij niet, maar, Heere God, als Gij de ganse wereld aangrijpen gaat en uit alle volken en talen Uw kerk vergaderen gaat, als dat als materiaal der nieuwe mensheid gebruikt wordt, dan gaan wij niet onze aandacht richten op een brokje der wereld, maar op de ganse wereld en wij gaan niet rusten bij datgene, dat nu reeds kerk heet, maar in ijver ontstoken, roepen wij om de nieuwe mensheid en smelten U voor alle mensen. Wij staan in het midden der wereld, die krom en scheef is, en roepen die wereld toe dat ze krom en verdraaid is, tenzij ze bidden gaat; want als we bidden gaan, dan zien wij pas hoe krom en verdraaid de wereld is! Maar als we bidden, dan staan wij tenminste recht op onze plaats en staan, te midden van een krom en verdraaid geslacht, recht voor U en dus recht voor de mensen. Dit bidden is in de eerste plaats een belang der kerk om haar kerkwerk te doen en de wereld-lasten te dragen. Want ook hierom is zulk bidden kerkelijk belang in de eerste plaats. wijl de kerk zó pas in haar gebed beantwoordt aan het gebod Gods. Daar is een eerste en een tweede tafel der wet. De eerste tafel zegt ons, hoe wij God, Die boven de wereld staat, als Vader hebben te eren en de tweede tafel zegt, hoe wij de mensen die ons omringen, hebben te behandelen iederen dag. Maar wéé ons, als we de eerste tafel zouden scheiden van de tweede, als we zouden zeggen: de eerste tafel raakt het terrein, dat boven de zichtbare wereld staat, het terrein van den godsdienst en religie; de eerste tafel wil zeggen dat je moet verlangen naar het hogere leven, de Liefde niet een grote ‘L’; terwijl wij voorts zeggen zouden: de | |||||||
[pagina 183]
| |||||||
aarde, de wereld, de mensen, de overheid, de soldaten, de maatschappij, de dienstbode, de man en de vrouw, dat is het terrein van de lagere orde, van de tweede tafel. Neen, gemeente, zo is het niet. Als God zegt: de éne wet heeft twee tafelen, wil Hij zeggen: Uw positie is naar twee kanten geregeld, naar God en naar de mensen, maar het blijft in beide gevallen een aardse positie, want Uw enige plaats om te werken, ook voor God, is de wereld, de aarde, waar ge op staat te midden van een krom en verdraaid geslacht. Dat terrein, waarop ge vandaag leeft, is uw terrein voor het doen van de geboden, ook van de eerste tafel der wet. Daarom ook zegt God niet, wat de eerste tafel der wet aangaat, dat ik niet de sabbath schenden zal, gelijk in de hel gebeuren zal, maar gelijk op aarde hier vandaag gebeurt; dat ik Zijn naam heiligen zal, niet in hemeltaal, of Zijn naam niet schenden zal in helletaal, maar Hem heiligen zal in gewone taal van mensen. Met andere woorden, heel de wereld, waarop ik vandaag leef, is van m'n geboorte tot m'n dood toe, het enige terrein waarop ik werken kan, zowel naar de eerste als naar de tweede tafel. Daarom is deze wereld voor beide tafelen van grote betekenis. Als deze wereld scheef gaat, lijdt de zaak schade, niet maar van de tweede tafel, maar ook van de eerste. Als in deze wereld de taal bedorven wordt, het gedachtenverkeer bezoedeld, het bedrog een regel van verkeer wordt waarop iedereen acht moet geven; of als de overheid een macht grijpt die haar niet toekomt en de éne kring van het leven den anderen tegenstaat, dan komt er schade, niet alleen voor de tweede maar ook voor de eerste tafel. Dan wordt de naam Gods niet geheiligd, dan wordt de eredienst tegengestaan en wordt de mogelijkheid van den dienst Gods naar de éérste tafel der wet rechtstreeks in gevaar gebracht. Daarom wil Paulus zeggen: Bidt voor de wereld. Ge zijt niet klaar, als uw zaakje in orde is, want het hele terrein van de wereld zoekt God af om u te vragen, daarin Hem te dienen. Dan kunt ge komen en den Heere danken, dan kunt ge uw kerkwerk doen, sociaal bezig zijn voor de ganse wereld, uw plaats innemen voor zover ge die ziet en er voor verantwoordelijk zijt. En om die reden danken wij God, dat ook deze week getoond heeft de betekenis van de kerk voor het ganse leven der wereld. Als er ooit een tijd geweest is waarin de vraag, wat de kerk is, wat haar rechten zijn, aan de orde kwam, ook in de brede verbanden van het staatsleven, dan was het deze tijd. En als we | |||||||
[pagina 184]
| |||||||
nu juichen zouden en zeggen: we zijn gekomen waar we wezen willen en het gebed voortaan zouden vergeten, dan zou de triumf aan de anderen zijn en aan ons de nederlaag. Dan zouden we nooit meer kunnen optreden als kerk van vlees en bloed in het hart der wereld en in het centrum van alle samenleving. Maar als dit gebed gekend en verstaan wordt, naar den wil van Paulus, dan is ook voor ons allen de hoge werkelijkheid geplaatst dat het gebed der kerk, zo beschouwd, ook wordt het belang der wereld. | |||||||
II.Want, zegt Paulus, biddende voor de overheid en voor alle mensen draagt ge de ganse wereld op uw hart. Het wereldlijk belang, is geen werelds belang. Werelds noemen we dat, wat uit de wereld is; en wat uit de wereld is, gelijk die vandaag bestaat, is zondig en dus boos en slecht. Maar angst voor het wereldse, mag nooit den jubel over het wereldlijke uit onze harten bannen. Werelds is, wat uit de wereld is, maar wereldlijk is, wat de ganse wereld aangaat. De kerk is geen stukje in de wereld, maar de nieuwe mensheid van de nieuwe wereld. Welnu, dan moet ook de kerk het belang der wereld dienen. Ze bidt voor alle mensen en voor den koning in het bijzonder en voor allen, die in hoogheid zijn. En als ze daarin de wereld draagt op het hart, is ze ook ten voordeel van de wereld bezig. In den grondtekst staat tot driemaal toe: wij bidden voor, d.w.z. ten voordeel van alle mensen, ten bate van koningen en ten gunste van allen, die in hoogheid zijn gezeten. Zo wil Paulus dus door Timotheüs tot de kerk zeggen, dat ze in haar gebed moet overzien de breedte en de hoogte der samenleving. Wat de breedte aangaat: alle mensen, en wat de hoogte aangaat: tot de koningen toe, en allen, die in hoogheid zijn gezeten. Bidt voor alle mensen, tot de vergelegenen aan de zee, bidt voor koningen ook, voor den keizer van Rome, bidt voor hem, Timotheüs en alle christenen. Hij gaat mij in banden slaan en het zwaard dreigt met den dood. Maar bidt toch voor de keizer; bidt voor de stadhouders; voor Felix en voor Festus die de joden naar de ogen kijkt, bidt dat hij rechtvaardig mag zijn, bidt voor Pontius Pilatus die vandaag nog commanderen moet, houdt hem vast, laat hem nooit los in uw gebeden, bidt voor de generaals die de wereld overtrekken en koloniën gaan veroveren, voor alle mensen en voor hen die in hoogheid zijn. En als Paulus dat zegt, dan maakt hij zelf van het gebed een voorbidding. | |||||||
[pagina 185]
| |||||||
Als ooit iemand heeft moeten sidderen bij het woord ‘koning’, dan was het Paulus. Z'n leven lang zaten ze hem dwars. Ze waren de kruisigers van Christus, ze vormden de overheid die de énige was van alle eeuwen, welke den Zoon kon kruisigen. En die overheid die van alle overheden de enige was, welke Gods eigen Zoon kon kruisigen en het ook gedaan heeft, wordt in de voorbidding der kerk aanbevolen, krijgt een plaats in het gebedsleven. Wie daaraan denkt, schaamt zich wel eens diep over hetgeen in onze dagen mogelijk was. Neen, wij gaan niet schelden op die en die, maar wij vragen: hoe komt het dat velen, ook in de kerk, het hebben kunnen bestaan een krant te lezen, ‘Volk en Vaderland’Ga naar voetnoot2). en het blad van hen, de C.D.U.-ersGa naar voetnoot3), die week aan week de overheid durven bekapittelen, het gezag durven afbreken, een toon aanslaan, die niet in staat is parallel te lopen met den gebedstoon. Dat komt, omdat we het gebed van Paulus hebben vergeten en er vaak een streep door gehaald hebben. Er staat in de Kerkenorde, dat er 's Zondags het gebed moet zijn voor allen nood der christenheid, maar we moeten hetzelfde bidden in de gezinnen, op scholen en verenigingen; ook daar moeten we bidden voor de overheid; dat is een medicijn, dat een massa kwalen geneest en voorkomt. En wie schelden mocht op de overheid, moet ge vragen: waar is uw gebed voor de overheid? - Als gebeden was voor de overheid, onverschillig wie het ambt der overheid draagt, omdat zij overheid is en omdat God ons door haar regeren wil, dan ware er een toon geweest die bij het dienen van God past, dan zou daardoor reeds voorkomen zijn dat zovelen grepen naar het N.S.B.-speldje, dan zou voorkomen zijn dat dwaasheid en massa-suggestie duizenden meesleepten, ook die christelijk geboren en gedoopt zijn; terwijl nu, omdat dit gebed niet leefde in het hart, de naam van Christus ook hierin schade gekregen heeft, dat het belang der wereld voor ons geen gebedszaak is geworden. Zullen wij daarom leren uit den nood der tijden, dan moeten wij niet leren alleen uit het resultaat van één dag, maar van vele jaren en die bezien in het licht Gods. Zullen we een dam worden ook na de stembus, zullen wij een zoutend zout, een lichtend licht blijven, dan moet dit weer in ons | |||||||
[pagina 186]
| |||||||
leven gaan, dat wij het belang der wereld weer op ons hart dragen. En gelijk David, als hij Goliath bestrijden gaat, als kleinste den last van het volk draagt en gelijk Christus niet sterven kan, eer Hij gebeden heeft voor de soldaten, zo zullen ook wij de overheid in het gebed dragen en alle mensen over de hoogte en de breedte der wereld, God erkennende als maker en verlosser, als wetgever en in Christus Jezus als aannemer van het ganse mensenleven hierin, dat Hij plaats maakt voor de gebeden en daarvoor eerbied vraagt. | |||||||
III.Want, ziedaar m'n laatste punt, waa zo gebeden wordt, is het belang der voorbidding ook het belang van God Zelf. Ik lees dat in m'n laatste tekstwoord: ‘opdat wij een stil en gerust leven leiden mogen in alle godzaligheid en eerbaarheid’. Het lijkt vreemd, dit te noemen een belang van God-zelf. Men zou zeggen: het gaat om de kerk, althans om de kerkmensen. Als God de overheid beteugelt en de massa's remt, die de kerk gram zijn, kan de kerk een stil en gerust leven hebben. Velen zeggen: het wordt zo bedoeld, dat Paulus zegt: Heere, zegen de goede overheidspersonen en straf de kwade en beteugel ze en geef ons, vrome kerkmensen, een stil en gerust leven onder de overheid, in alle godzaligheid en eerbaarheid. Maar zo staat het er niet. Want in de éérste plaats: er is niet gezegd in het tweede punt: bidt voor de mooie koningen, dus tegen de kwade. Er is niet gezegd: bidt voor de waardige dragers van het ambt der overheid. Neen, de persoon als persoon blijft buiten beschouwing, Als ooit iemand het overheidsgezag erkent, ongeacht de persoon, dan is het Paulus, de man die zelf zegt: zo vaak ben ik gestenigd, zo vaak gegeseld en straks moet ik sterven en nu zit ik in de gevangenis. Die man, die z'n leven lang de overheid tegen zich had, die man zegt: Bidt voor de overheid. Want niet de persoon, die het ambt draagt, maar het ambt als zodanig, dat gaat de kerk aan. En wie aan den persoon zich vergaapt en om den persoon het gezag nog wel eens goed vindt, heeft niet verstaan, wat Paulus hier wil. En alle duizenden, die den sterken man zagen deze week, Colijn, en het ambt niet erkennen, hebben gestemd voor een persoon, maar die stem redt ons volk niet en redt ook hen zelf niet. Want God predikt ons dat de drager van het gezag niets is, maar dat het gezag hem zelf draagt. Als we zo de zaak zien, kunnen we ook weten, wat Paulus eigenlijk tot den inhoud van het gebed maakt. Dat ze zullen | |||||||
[pagina 187]
| |||||||
leven, is niet de inhoud van het gebed. De inhoud is niet precies aangegeven, want gebeden, zei ik straks, zijn steeds algemeen en de voorbidding is zeer bijzonder en in het bijzondere der voorbidding blijkt, of het algemene een gebedszaak was. Derhalve kan Paulus niet zeggen aan Timotheüs: ‘Ge moet dit of dat bidden’. Elke tijd vraagt andere concrete voorbidding en dankzegging. Daarom, ook een stil leven onder de overheid is nooit de gebedsinhoud bij Paulus, maar het is de vrucht op het gebed. En als de kerk bidt, als de kerk in de wereld staande, weet dat haar plaats en taak is het dragen van de wereld op de vleugelen van het gebed, dan zal, zolang de kerk waarlijk bidt, God de kerk toeschikken, als vrucht op het gebed en als verhoring daarvan, een stil en, gerust leven onder de overheid; dan zal Hij de overheid dwingen een plaats in te ruimen voor de kerk en wegblazen, die de kerk gram zijn. Neen, niet om een stil leven van de kerk moet de kerk bidden, dan ware ze weer bidster voor zichzelf, dan zou ze bidden voor de kerk en tegen bepaalde personen van de overheid. Maar als de kerk, onverschillig wie regeert, wie minister is, bidt voor de overheid, dan is de kerk antirevolutionnair. Onder Colijn en onder Hitler. Dan is de kerk op haar plaats, priesteres in de mensheid, in de wereld. Dan is zij priesteres onder bondskinderen die, van het paradijs uit gezien, alle mensen zijn; priesteres. die de mensen ziet als deel van het eerste verbond en die thans roept om het verbond, dat hersteld is, dat moet doorgaan tot allen, zovelen als de Heere roepen zal; opdat zo de kerk haar verbondsdienst vervullen kunne en het paradijs dat God voor ogen ziet, kunnen bevolken op den tijd en het uur, door God bepaald. En daarom kan ik zeggen: het gebed van de kerk in de wereld is het belang van God Zelf; is het gaan van den Pinksterdag naar den dag der dagen toe; het is het voortschrijden van de Alpha naar de Omega; het is het halen van den jongsten dag. De wereld is niet in twee stukken geknipt, een fragment hier en een brokje kerk daar. Neen, God zal de gehele wereld zegenen met den lach van Zijn eigen Zelfgenoegzaamheid. Het is Gods belang, en Paulus weet dat. Voor alle mensen moet ge bidden, zegt hij, want als ge dat doet, en ge kunt daardoor uw plaats als kerk in de wereld behouden, is het goed en aangenaam voor God, onzen Zaligmaker, Die alle mensen wil zien zalig worden en Die alle mensen tot kennis der waarheid komen laat. En gelijk deze laatste tekst de beroemde tekst is voor het universele christendom en toch nooit individualistis- | |||||||
[pagina 188]
| |||||||
ch wordt en niet zegt: ieder mens wordt zalig, maar wel zegt: wat zalig wordt, is de gehele mensheid, zo is ook deze tekst het uitroepen van Gods eigen belang. Want, omdat God de kerk Zijn raad heeft toegedacht en haar loop heeft voorgeschreven, daarom moet de Zoon Zijn loon hebben, dat is: het totaal der uitverkorenen. En daarom moet de Geest de wereld kunnen afgaan en de wereldzaal schoon vegen en den tuin Gods klaar maken voor het nieuwe paradijs. En zo is God zelf, niet maar in den smallen driehoek van de kerkelijke samenleving, maar in de ganse wereld bezig, te maken een oefenplaats voor den dienst der beide wetstafelen en de wereld te maken tot openbaringsterrein van het volle evangelie, waarin de genade Gods de ganse wereld dienstbaar stelt aan den loop der kerk en het verheerlijken van den Zoon. Wie zo het belang des Heeren Zelf ziet in het doen van deze voorbidding en zo Gods eigen zaak in onze aandacht geplaatst weet, als wij persoonlijk zo hebben gebeden, die zal vandaag te meer het belang van den stembus-uitslag zien en hij zal vrezen, niet voor over vier jaar, maar voor den Maandagmorgen. Want nu weet hij ook: zal het volksleven aan de kerk haar plaats geven en de kerk toestaan het hare te doen, dan moet de kerk eerst zichzelf zijn en het hare weten te doen. Geen wonder is het dat juist dit laatste punt van alle kanten de aandacht vraagt. Want waarom zijn we bang voor het bolsjewisme en het fascisme? Omdat daar, in de breedtelijn van de massa, waar alle mensen zichzelf tot goden maken, of in de hoogtelijn van het konings- of leiders-begrip, dat den énen man uitroept tot dienaar Gods, ja tot Godzelf - omdat dus daar, in de breedte- of in de hoogtelijn, in Rusland of in Duitsland, God als wetgever is buitengesloten. En alle mensen, als massa in de breedtelijn, of als dictatoren in de hoogtelijn, kennen zich een macht toe, die God hun niet gegeven heeft. En ze maken den staat tot totaliteit, die opslikt alles, wat voorts in het leven is: gezin, school, vereniging, kerk. Ja, ze erkennen alleen dat, wat het eenheidsbegrip aanvaardt. En nu danken wij God met grote vreugde dat die machten deze week in Nederland beide beschaamd zijn. Maar de spanningen blijven en de beginselen werken toch door. En wie slapen ging deze week na Woensdag, heeft den nood der tijden niet gezien. Als die beginselen doorwerken en men van beide kanten de kerk in het gedrang brengen gaat, kan de kerk niet die machten tegen houden. Een zwaard heeft ze niet en wereldlijke macht als macht heeft ze | |||||||
[pagina 189]
| |||||||
niet, maar ze heeft in de wereld haar kerkelijke macht, die tucht en gericht oefent door het Woord. En ze heeft de macht van het gebed. Laat dan die machten van de kerk ons allen persoonlijk op het hart gebonden zijn, opdat straks, als we naar huis gaan, wij niet rusten, maar arbeiden, trouw en zuiver, op weg naar de volgende stembus en daarin op weg naar den dag der dagen. Want in het laatst der dagen zal in de breedte- en in de hoogtelijn, de massa en de overheid de kerk vervloeken. De satan wordt ontbonden en de antichrist verschijnt. En wat dan de kerk rest is niet veel meer: onbegraven lijken, hier en daar, dat is het restje, dat van de kerk overblijft. Tot dien tijd toe, hebben wij, naar Paulus' en Christus' woord, een gebonden satan en een rustig en stil leven onder de overheid. En als die laatste periode komt waarin de satan ontbonden zal zijn, dan is het stille leven weg en ook de veiligheid, maar dan blift over de godzaligheid en de eerbaarheid! Laat ons dan bidden voor alle mensen; voor koningen en voor allen, die voor de leiding verantwoordelijk zijn; opdat wij zelf onze loopbaan voleindigen mogen naar den door God gestelden tijd. Opdat wij, alles volbracht hebbende, staande mogen blijven en de kroon der rechtvaardigheid mogen ontvangen, na een leven, dat tegenover de revolutie het evangelie, niet maar in woorden, doch in het gebed heeft uitgewerkt. Ps. 76:6. Amen. |
|