Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)
(1954)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |||||||
Christus' gehoorzaamheid aan Jozef en Maria.Ga naar voetnoot1)Tekst: Lukas 2:51 (middelste gedeelte). ‘...en was hun onderdanig’. Wanneer we horen spreken van of uit Lukas 2, dan denken we allen haast onmiddellijk aan Kerstfeest. Een tekst uit Lukas 2, menen we, past het best in de dagen van Kerstfeest of in de eerste week daarna. In de andere weken gaat Lukas 2 weer dicht en we nemen andere hoofdstukken. Toch is dit niet juist, want Lukas 2 is niet maar het verhaal van één feit en ook geen bericht omtrent de eerste gevolgen van het feit van Christus' geboorte, maar beschrijft een periode van ongeveer 30 jaar. Lukas 2 begint met de geboorte van Christus, maar daarna komt het verhaal van Zijn jeugd: hoe Hij in den tempel komt, als Hij 12 jaar is, en hoe Hij z'n ouders onderdanig is. En verder lezen wij daarin, dat Hij toeneemt in genade bij God en bij de mensen (dat kon toen nog) en in grootte en wijsheid. Daarom, wie Lukas 2 ziet als kerst-evangelie alleen, heeft verkeerd gezien. Gelijk Genesis 1 eerst vertelt van de schepping, om dan dadelijk te vertellen, hoe de historie verder was, nu de mens ambtelijk in de wereld ingedragen was, zo is het ook hier. Het gaat niet vóór alles om de geboorte van Christus, maar om wat volgt. Wie één nacht blinken ziet, den kerstnacht, en daardoor dat jaar-in-jaar-uit en dag-in-dag-uit blinken van Christus' gehoorzaamheid in het Leven zou gaan vergeten, heeft den ambtsdragenden Christus niet gezien. Want voor het ambt is Hij geboren en als ge het ambt wegneemt, is alles ijdelheid. Wij moeten Christus zien, die in den alledaagsen omgang met mensen in huis, in een niet mooi dorp, in de alledaagsheid, het | |||||||
[pagina 148]
| |||||||
licht der wet ontsteekt en daarin wandelt. Christus moeten we zien, die niet maar één keer gezongen heeft, maar èlken dag beleden: Uw Woord is een lamp voor Mijn voet, een licht op Mijn pad. Het pad is het pad der alledaagse dingen, de voet treedt op den weg van gewone werkdagen. En op dat pad en voor dien voet is het Woord Gods dag in dag uit een lamp geweest. Als ge in uw alledaagse leven terugziet en er straks weer naar uitziet, dan zult ook gij aan dien Heiland verbonden moeten zijn, die daar tot Zijn dertigste jaar gearbeid heeft in gehoorzaamheid en onderdanigheid en ook daarin U verlost heeft. Wij willen daarom spreken van het strijden van Christus en zien Zijn zegepraal daarbij. We spreken dan over: Christus' gehoorzaamheid aan Jozef en Maria. Die gehoorzaamheid was:
Ps. 40:3 en 4. | |||||||
I.We zouden ten eerste spreken over het feit, dat Jezus in de gehoorzaamheid aan Zijn vader en moeder lijdt en dat dit daarom lijdelijke gehoorzaamheid is. Het is deze gedachte, die wij zien aangewezen door het woordje ‘en’: en Hij was hun onderdanig. Door het woordje ‘en’ wordt deze tekst verhinderd wandtekst te worden. Een wandtekst is vaak uit het verband getrokken en is vaak een stukje van de waarheid, dat de waarheid zelf niet voelbaar laat worden. Maar wie het woord der Schrift in de Schrift leest, ziet het stukje waarheid in verband met het grote geheel; en Hij was hun onderdanig. Door het woordje ‘en’ wordt de onderdanigheid van Christus vastgemaakt aan wat vooraf gegaan is en vormt een overgang naar hetgeen volgen moet. Vooraf komt de geboorte en de besnijdenis; dan komt Hij voor het eerst in den tempel, waar Hij niets doet dan vragen en luisteren; en daarna komen plotseling vader en moeder, die Hem aftrekken aan hun hand naar de plaats, waar zij wonen. Dan komt, dat Jezus in alle tijden, die volgden, hun onderdanig was, op Z'n 12e, 13e, 20e, 30e jaar. Zo is dit | |||||||
[pagina 149]
| |||||||
verhaal een overgang naar hetgeen volgt, als Hij uit de voorbereiding treedt en het eigenlijke werk een aanvang neemt, wanneer Hij als Messias openlijk optreedt onder het volk van God. Daarom, die onderdanigheid in Nazareth, dag in dag uit, in de alledaagse dingen, in de werkplaats en in de huiskamer, is ingeschakeld in het verhaal van Kerstfeest en in dat van heel het ambtelijk werk van Christus Jezus in de drie speciale jaren tot Zijn dood. Wie het woordje ‘en’ zo ziet, als overgang tot iets anders en als aanknopingspunt aan hetgeen geweest is, dien is meteen duidelijk geworden, dat het ook hier lijden is, want het verhaal zelf is een stukje lijdenshistorie. Men zou, als men in dien tijd kinderboeken geschreven had, van den twaalfjarigen Jezus een heel mooi boekje hebben kunnen schrijven. Men had dan kunnen spreken van een tere kinderziel, die van dag tot dag botste tegen het gezag van vader en moeder. En inderdaad, wie van een tere ziel spreken wil, moge in andere gevallen zich afvragen, of hij recht daartoe heeft, maar in dit geval is het woord ‘teer’ in elk opzicht boven verdenking verheven. Want de ziel van den twaalfjarigen Jezus was inderdaad een tere ziel. Hij was ontvangen uit den H. Geest en geboren uit de maagd Maria; zonder zonde, zonder vlek of rimpel. En dat kind botst nu elken dag tegen een wereld, die zondigt, tegen een volk, dat rimpels heeft en diepe groeven, dat vlekken heeft; een volk, dat één bevlekte massa is, een krom en verdraaid geslacht. Elke dag is een dag van pijn voor dat kind geweest: maar de pijn heeft nooit eelt aan Zijn vingers en een steen in Zijn ziel gebracht, want Hij blijft zonder zonde. Elken dag scherpt God Zijn geest aan den harden steen der werkelijkheid en elken dag blijft Hij even fijngevoelig voor het kwaad. Ja, naar mate Hij groeit in deugden en toeneemt in wijsheid en gehoorzaamheid, naarmate Hij meer leert, wordt Zijn ziel fijner in het waarnemen en wordt de botsing tussen de buitenwereld en Hem scherper en ruwer. Toenemen in deugd is in deze kromme wereld ‘lijden’ in toenemende mate: het is een niet áánkunnen van de wereld. Men voelt alle dingen vreemd aan, als men staat in de eenvoudigheid der oorspronkelijke dingen en als men het gewoon vindt, dat de mensen God lief zouden hebben. Het kind Jezus moet ambtelijk Zijn ziel instellen op de ongehoorzaamheid, die Hij elken dag moet zien. Maar anderzijds vindt het kind Jezus elken dag het heel gewoon, dat men Vader liefheeft. Daarom is elke dag voor Jezus een marteling geweest, een lijden, | |||||||
[pagina 150]
| |||||||
bij het zien van de wereld, die in alle vezelen anders trok dan de Vader en Zijn eigen hart. Alle dagen was het zijn in de wereld voor Hem, die den dienst geen ambtenaarskwestie, maar dringende liefde vend, een bitter lijden. Daarom is er geen dieper woord, dan dat uit den Hebreënbrief, waar staat, dat Hij gehoorzaamheid leerde uit hetgeen hij geleden heeft. Intussen, al zijn de dagen allemaal vergaan, er waren toch dagen, waarbij het leven kwam tot zekere mijlpalen. In zulke crisis-dagen in de wereld golft de vreugde van den dienst Gods hoger op en is ook plotseling het pijn-doen der wereld te feller en benauwender. Zulk een dag, jonge mensen, grijze mannen en vrouwen, had de Heiland teen Hij twaalf jaar oud was. Wat een feest! Hij mocht voor het eerst naar den tempel. Wat een feest! Het gezag van vader en moeder was nooit zó blijmoedig geweest: Jongen, nu is het jouw beurt, je mag mee. En daar gaat Jezus-van-twaalf-jaar. De psalmen zongen al lang in Zijn hart; de Schrift dreunde in Zijn ingewanden; van den tempel droomde en waakte Hij. Wat een feest! Den tempel in! Vader zien! Wat een feest! In het centrum van Israëls leven te gaan staan, dat is eigenlijk: gaan staan in het centrum van de wereld, Jezus weet: de aarde is des Heeren en haar volheid. Palestina en wat daar achter ligt, de grate zee en wat er achter ligt, het is allemaal van Vader, de aarde en haar volheid, Van de heel grote aarde is nu èèn plekje centrum: de tempel. Want van alle volken, die er zijn, is dit volk Gods Verboncisuolk. En van alle landen, die er zijn, is Jeruzalem het centrum. En van de stad is de tempel het centrum. Vader, Ik dank U, dat Ik twaalf jaar ben en mag gaan naar het hart der aarde. Jozef, Maria, Ik dank u, Ik mag mee, want Ik kem nu, waar het hart der wereld en het hart van Vader klopt. En het feest in de ziel was zó groot, dat er onder die duizenden niet één was, die zó best en zó yacht en ook in de Met gewone uren gezongen heeft, als de ziel van den twaalfjarigen Jozua uit Nazareth. Maar in hetzelfde uur, waarin de vreugde van het gezag Hem blijmoedig maakt, blijmoediger dan ooit te voren, komt ook de smart plotseling: Kind, waarom hebt Ge ons dit gedaan? Ge kent het verhaal. Hij kwam den tempel in. En toen Hij de vaderen zag, die het ambt droegen, was dat ambt voor het ogenblik meer dan vader en moeder in Zijn aandacht. Het Woord was | |||||||
[pagina 151]
| |||||||
daar. Meet men niet zijn in de dingen van Vader? Zijn alle vaders beneden geen opleiding tot Vader-boven? Vader Jozef - heeft hij een andere functie dan Hem tot den Vader-boven leiden? En de vaderen, de geleerde heren in den tempel - hebben ze een andere taak en een ander bestaansrecht, dan naar Vader-boven wijzen? De tempel is het centrum; de polsstag der aarde is hier en de hartslag van den Vader-boven is hier. Wie zou niet beven? Nu gaat Jezus drinken, echt begerig drinken, uit de fonteinen des heils. Zo iemand dorst heeft, hij kome tot de Schrift en drinke. En het kind heeft immers dorst! Zijn zondeloze ziel heeft altijd dorst naar gemeenschap met God. Daarom staat er zo mooi, Jezus doet twee dingen: Hij hoort en hij vraagt, vs 46. Hij hoort; dat is het begin. Hij moet als kind van twaalf jaar onderdanig zijn aan de grote mensen. Hij moet als provincie-kind onderdanig zijn aan de of ficiële ambtsdragers. Aan Zijn moordenaars van straks meet Hij heden onderdanig zijn, naar hen horende. Want straks kan Zijn deed geen offer zijn, of Hij moet eerst tegenover hen, die Hem straks vermoorden gaan, alle gerechtigheid hebben volbracht; ook de gerechtigheid van den leerling, die hoort en luistert naar wat de meester zegt.Hij hoort. En dat horen is de band aan het verleden. Want twaalf jaar lang had Hij elken dag gehoord, wat de Schriften zeiden, Hij had het van Jozef gehoord en in de synagoge; van de mensen, de bomen, de vogels; overal had Hij de stem van den Vader gehoord. En nu komt het centrale horen in den tempel, waar de wet officieel gepredikt wordt met wetmatig gezag. Hij hoort, want Hij drinkt uit de fonteinen des heils. Maar omdat Hij niet alleen drinken kan en mag, maar ook anderen drenken moet Zijn leven lang, daarom vraagt Hij ook. Horen is een kunst, maar vragen is groter kunst. Uit iemands vragen proeft een kundige zijn aanleg. Uit de vragende catechisanten groeien de beste ouderlingen, uit de vragende studenten groeiden de beste dominees. Wie vraagt, weet wat in het gehoorde de kwesties zijn, de moeilijkheden. Zijn vragend verstand ziet de draden verder lopen. En wie het vragen dan met het horen verbindt, is gezegend, want het vragen, waarin het nieuwe voor den geest treden kan, gebeurt ter plaatse van het horen. Het nieuwe wordt door het oude geboren. Mijn ambtsdrager zie ik; ik zie mijn vollen Heiland nu, die de eeuwen omspant: Oud Verbond, want Hij hoort; Nieuw Verbond, | |||||||
[pagina 152]
| |||||||
want Hij vraagt, Ik vind Hem daar, de wet vervullende, want Hij hoort; maar ook de wet vervullende, want Hij vraagt. Daarom, die twee werkzaamheden tonen, hoe de bloem open gaat en hoe Hij zich keert naar de zon; en de zon is daar, waar de Schrift spreekt, waar men horen kan op ambtelijke manier; daar, waar het volk officieel vergaderd is. Daarom, het horen en vragen was Jezus' voorbereiding voor het ambt en het was Hem meteen een hoog genot. In het horen kreeg Zijn dorst verzadiging en in het vragen ging Zijn borst zich uitzetten. Heere, wat is het prachtig van U te houden! De aarde is des Heeren en haar volheid! Ik ben gezond, Ik ben iemand, die in deze wereld voor den Vader werken kan. Ik heb Zijn stem gehoord en' de daad gezien. Halleluja! Toen kwam plotseling de smart. Hij is zó weg - nu zie ik het van mijn kant - in het vragen en horen, dat Hij den tijd vergeet. Van Gods kant gezien zeg ik: Maria en Jozef zijn zó weinig bij Hem, dat zij op den weg terug ‘weg’ kunnen zijn en Hem niet eens hebben kunnen bijhouden. Het begint: hun klokje kan Zijn klok niet bijhouden. Ze begrijpen Hem niet. En dat Hij twaalf jaar lang op dit uur is voorbereid geweest en een crisis beleefde, och, dat weten ze niet. Ook wij zouden het niet begrepen hebben. Achteraf weten we pas, wat de tempeldag voor den Messias betekende. Nu gaan ze zoeken. De ouders zijn hun kind kwijt. De Gids der eeuwen wordt door Zijn gidsen in Zijn jeugd gezocht en Hij ontglipt hun handen. En straks, als ze Hem vinden, klaagt Maria: Kind, hoe hebt Ge dat kunnen doen; Uw vader en moeder staan hier, zij zijn het adres voor Uw aandacht, hoe hebt Ge dat kunnen vergeten! Dan komt het antwoord: Het adres zijt gij, inderdaad; maar gij, die Mijn wegen adresseren wilt en Mijn brieven ontvangen wilt, ge hebt ook gezegd, dat één adres bestaat, dat alle andere overtreft: Wist ge niet, dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders? Vader en moeder, is de richtingwijzer weg? Waait de wind anders? Is de tendens van het leven veranderd soms? Ik moet zijn in Vaders huis, want God is toch de vervulling. Hij alleen toch leert de richting. Hij toch is de vrijheid en zaligheid. En als men in den tempel komt en men staat in het centrum van de wereld en bij het hart van Vader, kan men dan ook verdwalen, vader en moeder? In dat uur moet Jezus leren uit wat Hij lijdt. Hij heeft genotcn, volop, maar nu moet Hij één ding leren, n.l. dat in deze wereld, | |||||||
[pagina 153]
| |||||||
die krom en verdraaid is, alle genieten aan her ambt gebonden is. De aarde is des Heeren en haar volheid. Het is om te jubelen, zegt Paulus. En als iemand zegt, het is afgodenvlees en dit en dat; en als een ander de weelde wil genieten, dan zegt Paulus: laat hem z'n gang gaan, want heel de aarde is des Heeren. God heeft nooit Zijn volk alleen maar een stukje toebedeeld, maar de aardevolheid is voor de kerk aangewezen. Ge moogt alles hebben. De vreugde is uwe! Maar daarnaast komt een andere kwestie. Als de aarde des Heeren is en ook haar volheid, dan moet juist door alle volheid de Heere gediend worden. De aarde is des Heeren en haar volheid. Daarom is Jeruzalem als centrum een prachtplaats om te zingen, maar alle volheid der aarde is des Heeren, ook het plaatsje waar de was buiten hangt. Ook daar moet Christus Jezus, als geroepen ambtsdrager, de volheid Gods zien en Hem verheerlijken. En daarom, het centrum is Jeruzalem, maar ook Nazareth; de tempel is des Heeren, maar ook de keuken, ook de binnenkamer. En Gij, kind Jezus, hebt de aarde gezien en haar volheid en Ge waart zeer blij, want het Paradijs hebt Ge gezien. De tempel zei: God heeft Zijn volk bezocht van alle tijden aan en daarom komt achter heel de mooie wereld het Paradijs straks. De aarde is des Heeren en haar volheid. Maar daarnaast staat dit, Jezus: de aarde is des Heeren, ze is Zijn eigendom; het moet allemaal naar Hem terug en het Paradijs komt slechts door aardse gehoorzaamheid, door betaling, door kruis, door nedervaart ter helle. Want de eigenaar der aarde heeft een strijd op aarde en Hij vraagt elken dag, dat er een mensheid zij, die ambtelijk trouw is; en de aarde wordt slechts door hellevaart behouden, zodat zij ontvangt de hemelvaart. Daarom Jezus, den mooten kant van Psalm 24 hebt Ge gezien, zie nu den bitteren kant. Daar is Uw vader en Uw moeder. Die hebben recht op U. Het centrum heeft ook recht en wel de eerste rechten, maar de omtrek, Nazareth, heeft dezelfde rechten. Eerst de tempel en daar is het mooi. Maar het tweede gebod is: Heb Uw naaste lief in Nazareth als Uzelf. Ga voor hem dood, elken dag in Nazareth; laat Uw hart voor hem slaan. Wie het centrum wil betreden moet naar de omtrek. En zo lijdt Mijn Heiland. Hij heeft niet met zonde Zijn vader en moeder beantwoord, maar Hij heeft wel moeten leren vandaag. Want een helen sprong moest de kinderziel maken in dat uur. En toen Hij zo gegaan is, naar en uit den tempel, toen bleek Hij te zijn drager van onze smart, van het Oude- | |||||||
[pagina 154]
| |||||||
en Nieuwe Verbond; want Hij kan hier horen en vragen en straks alle persoonlijke vreugden aan de wet onderdanig maken. Het bizonder ambt, dat Hem wacht, wordt thans voorbereid in de smarten van het ambt aller gelovigen. En Jezus Christus heeft altijd geleefd in de erkenning van de wet Gods en van haar beginselen. Gods wet sluit Gods ganse volk in in de akten van den godsdienst. En deze inschakeling is geen vernietiging van de vrijheid, maar juist erkenning. God schakelt in met een volmaakten wil; maar die wil is tot onze vrijheid. En vie ingeschakeld wordt, is vrij vandaag. Vrij was Jezus met bizondere genieting den tempel ingegaan. Maar het is ook Gods wet die zegt: inschakeling mag Gods wil zijn en uitschakeling verboden, anderzijds is ook dit waar: gelijkschakeling is niet door den Heere gewild. Dear zijn priesters vandaag met een lelijk hart en God zegt: Zij hebben het ambt, wees hun onderdanig, hoor waar zij spreken. Er zijn geleerden met een krommen geest, letterknechten die niet zien de grote leer der Schriften, maar het ambt hebben ze. God zegt tot Jezus: ze zijn autoriteiten, denk daar aan en buk er voor. En als zo Jezus leert dat Hij nog niet gelijkgeschakeld is en dat God handhaaft het onderscheid tussen Hem en de priesters en dat Hij die God elken dag liefheeft, voor mensen bukken moet, terwij1 Hij hoort dat zij fouten, maken, dan is dat lijden geweest. Zijn ganse ziel dringt naar de ambtsverrichting. Hij wil de aarde den Heere geven en haar volheid en ze allemaal doen jubelen in het ambt aller gelovigen. Hij dringt naar de kerk, waarin elk lid een ambt heeft. En als Zijn ziel dringt naar de kerk van het Nieuwe Verbond, moet Hij bukken voor het onderscheid van het Oude Verbond. En terwijl Zijn ziel zuiver zingt, moet Hij bukken voor hen die onzuiver zingen. Niet met medelijden, maar met eerbied moet Hij hen vandaag aanhoren; en als Hij dat heeft gedaan, nu, Maria, kom dan maar terug. Hij heeft ook in den tempel nog weer geleden. Elke fout, elke kromme gedachte, elk vreemd insluipsel, viel Hem op. Hij had ook in den tempel pijn; en dat Hij pijn had, kunt ge door het woordje ‘en’ verstaan. Maria, nu kunt ge binnen komen. Nu ben ik weer getroost. Straks zei ik: ze waren Hem kwijt en Hij was hen kwijt. Dat was de kijk door mijn, bril heen, Ik zeg nu: God had het allemaal in Zijn hand, Maria en Jozef en het kind. En toen het kind genoeg gejubeld had en genoeg beleden had, toen mocht Maria komen en zeggen: Kind, wij zijn hier, Uw vader en Uw moeder, en onze | |||||||
[pagina 155]
| |||||||
wil zegt: Ga mee. Als ik zeg: ‘onze wil’ dan spreekt God. Toen Hij genoeg geleden had, was Hij in staat verder te lijden. Wie in het centrum lijdt door een krom en verdraaid priester-geslacht, die kan lijden in de omtrek van den cirkel, ook in Nazareth. Hij gaat mee en Hij is onderdanig; en de aarde is des Heeren en haar volheid; ook Nazareth en de werkplaats daar; en Galilea en KleinAzië en Europa: het is allemaal des Heeren. Daarom is de spanning tussen de vrijheid, den mooien kant van Psalm 24, en de dwang, den smartelijken kant van Psalm 24, in Zijn geest geweest. Hij gaat mee en zegt en zingt niet meer liederen Hamaäloths, maar zingt Paulus voor en Psalm 24 na: ‘Al d'aard en alles wat ze geeft,
Met al wat zich beweegt en leeft,
Zijn 't wettig eigendom des Heeren’.
Ps. 24:1 en 2. | |||||||
II.De smart is nooit geweest zonder de eigen daad. De daad moest daarom vreugde geven vandaag, omdat het was gehoorzaamheid aan den Vader. Daarom is de gehoorzaamheid in de tweede plaats ook een dadelijke geweest. Hij was hun onderdanig. In dat éne woordje treedt het hele conflict van trouw-en-gehoorzaamheidbetonen naar voren. Zoveel jaren lang was Jezus Jozef en Maria onderdanig. Het is wijsheid Gods geweest, met bittere noodzakelijkheid, dat Hij een ‘vader’ aan Jezus gal, die Zijn vader eigenlijk niet was. Het kon niet anders. Een reine uit een onreine kon niemand geven. Daarom moest de H. Geest over Maria heen gaan en Jozef uitschakelen. Dat moest daarom gebeuren, want het kon niet anders. Er was geen vader die dit kind kon verwekken zonder erfsmet en erfzonde. Maar als God iets moet doen vanwege Zijn eigen gang in de historie, is alles wat Hij cloet in noodzaak der Schriften meteen een grote wijsheld en ontvouwt zich heerlijk Zijn souvereine vrijheid, waarin God neemt uit de aardevoheid wat Hij nodig heeft om Zijn doel te bereiken. Daarom moest Jezus een vader hebben, die Zijn vader eigenlijk niet was. En dat moeten was heerlijke vrijheid, want door dien vader, die Zijn vader eigenlijk niet was, te stellen naast de moeder, houdt God Jezus in toom, omdat Hij zo leren moet de bron van het gezag te erkennen. | |||||||
[pagina 156]
| |||||||
Want wat is gezag? Waar komt het vandaan? Onze tijd gaat daarom dood aan z'n eigen democratie, omdat men reeds enkele tientallen van jaren een leer heeft uitgevonden, die langs wetenschappelijken weg bewijzen wil dat het gezag eigenlijk rust op den mens zeif. De Schrift heeft echter gezegd: Neen, het gezag rust in Gods believen. De Schrift is één protest tegen alle vrijheidsfilosofie die het gezag een zaak van mijzelf maakt of, liever gezegd, maken wil. Want er staat dat het God belieft, ons door mensen te regeren. En nu is het merkwaardige hierin, dat al die mensen die zoeken naar een valse gezagsleer, vragen naar het verloren paradijs. Want de mens voelt: een gezag dat mij pijn doet, is eigenlijk niet met den mens, naar zijn oorsprong, verenigbaar. Vrij moet de mens zijn. Het gezag moet organisch bij het leven aansluiten. En die wil tot vrijheid is zó groot, dat eens iemand die zelf piëtist was, gezegd heeft: Ik wil als vrome in de kerk en als kind in huis met plezier voor het gezag bukken, maar als denkend mens wil ik Gods geboden niet doen, want anders ben ik een machine. Daarom, alle gezagstheorieën hongeren naar het paradijs, want daar is gezag en vrijheid, binding en lust, de mooie en zwarte kant van Psalm 24 elk ogenblik verenigd. Op zoek naar de vrijheid zegt de één: het gezag is nodig, want anders gaat de wereld kapot; de ander zegt: het gezag is nodig, want toen de mensheid zich ontwikkelde heeft God het gezag besloten in die ontwikkeling; het gezag is eigenlijk een goddelijke beweging met den mens mee. De één zegt: het gezag is bij de massa; de ander: het gezag is bij den enkeling. Nummer drie zegt: het is noch bij den één noch bij den ander, maar bij beide samen. De één spreekt zo, de ander zus. Maar alle gezagsleer zegt: het gezag is van beneden; en die gezagsleer, die van beneden af alles opbouwen wil, roept vandaag, binnen en buiten onze grenzen: bloed en ras en bodem maken het gezag. De band des bloeds maakt het een eenheid; het ras bepaalt de cultuur-hoogte en kracht; en de bodem, waar ik van eten moet, die bodem, is de natuurlijke samenbinding. Uit de aardevolheid krijgen wij dit stukje hier; en daarom, het gezag komt op uit bloed, ras en bodem. Geen gezag, dat ons ambtelijk van boven af toegedonderd wordt en zegt: Gij zult - maar een ander gezag dat bij mijn bloed en bij mijn ras en bodem zich aansluit: dát alleen zal ik accepteren. De gezagstheorie, die van beneden af het gezag beredeneert en verklaart, van den mens uit, is er bij den fascist en bij den communist. | |||||||
[pagina 157]
| |||||||
En ik kan ze verstaan, wanneer ze vragen naar een gezag, dat zich aansluit bij mijzelf. Ze vragen een gezag, dat de roede leert kussen. Zij vragen een binding, die niet de vrijheid tegenstaat. Maar al kunnen we ze verstaan, deze predikers, die het vlees z'n eigen maatstaf laten worden, toch moeten wij ze tegenspreken, want wij zeggen: Het is Gods wil geweest, dat Hij door mensen de aarde laat regeren’ Niet uit bloed, niet uit ras, niet uit bodem ontspringt dit gezag; maar God is het, Die de aarde-volheid, die des Heeren is, onder het gezag plaatst. Het belieft God de aarde door ons te regeren. Dat is het eerste. Hij wil het zo. Dat is scheppingsordening en daarmede uit, wat Zijn wil betreft. Maar, geloofd zij God, het is niet uit, wat Gods genáde betreft. Want al heeft God van boven af het gezag opgelegd, zonder onderhandeling met mij, Hij heeft toch de gezagsleer en dus ook de gezagspractijk áángesloloten bij mijn bloed, ras en bodem. Hij heeft het gezag van boven af wel opgelegd aan dat wat beneden is, maar toch, Zijn gezag van boven af brengt in de oorspronkelijke wereld mij precies op m'n plaats. Wat van boven af uit den hemel bepaald is door het gezag, komt op aarde precies te staan waar het staan moet. Daarom is in het paradijs mogelijk de hoogste binding en de opperste vrijheid. Het gezag sluit zich aan bij bloed, ras en bodem. En nu ben ik zo blij dat ik Maria en Jozef zie. Maria - bloed van Jezus. Haar bloed is in Zijn aderen. Haar vlees en bloed is Hij. Bloed, ras, bodem. Hij krijgt die van Maria. Hij is immers gewordeu uit een vrouw. Ik zie ook Jozef. Zijn bloed is niet rechtstreeks het bloed van Jezus, hoogstens via den omweg van Adam. Hij is alleen familie in de centrale plaatsen, Adam, Sem, Abraham enz., maar niet particulier. Hij is alleen ambtelijk aan Jezus verbonden. En God zei: Jozef, op zij als het de komst van het kind betreft, maar, Jozef, dadelijk er bij, als het kind in de wereld is, want het is geworden uit een vrouw, maar ook geworden onder de wet. Gij moet het wetsdak spannen over Zijn hoofd, Jozef. Gij hoort er bij, precies even erg als Maria. Als het er op aankomt moet eerst gijzelf en daarna ook Maria en ook het kind Jezus verstaan dat ook van dit gezin geldt de algemene regel: de vrouw is de glorie van den man, maar de man is de glorie van Christus. Oak in dat gezin is de man eerst en gaat hier niet minder worden. Daarom, het kind Jezus is hun onderdanig. Men kan niet zeggen: Hij is onderdanig, omdat het bloed trok naar bloed. Neen, Hij is | |||||||
[pagina 158]
| |||||||
beiden onderdanig, de moeder, die het bloed heeft en het Hem leende èn den vader, die eigenlijk geen vader was. En nu toont Hij in één handeling, als Hij een boodschap doet voor moeder en vader, die gehoorzaamheid. Hij doet in elke handeling de onderdanigheid aan beiden blijken. Want van Zijn kant bouwt Hij de gezagserkenning niet op uit familiebanden Dan zou Maria alleen zijn gehoorzaamd. Maar Hij bouwt de gezagserkenning op uit het believen Gods. Het belieft God Mij door hun hand te regeren. En zó groeit het bewustzijn naar het ambtelijk leven. Dat is: de binding van boven is er eerst, en zo komt de vrijheid van beneden en de aansluiting bij bloed, ras, bodem voor de ganse wereld. Dat komt hierin uit, dat de beide ouders naast elkaar staan en de dubbele gezagsverhouding voor Jezus' ogen staat in elke handeling: Jozef, het gezag van boven, met aansluiting aan Maria. Ik weet niet, wat het kind Jezus van die dingen begrepen heeft. Ik huiver voor elke gissing. Pas op, want hier is elke gedachte gauw een misgeboorte. Maar één ding weet ik wel: Er is een dag geweest waarop Hij het begrepen heeft. Ik weet, dat. Hij later zelf zeide: Eer Abraham was, ben Ik. Het kind Jezus was een knecht, die als mess niet alwetend was, maar als kind nit de Schrift leefde. Hij heeft echter één keer moeten begrijpen: Als Ik Gods grote knecht ben, kan Ik niet uit Maria en Jozef geboren zijn. Er moet een ingrijpen Gods geweest zijn, Die Mij, wel in aansluiting aan hun vlees en bloed, in de wereld bracht, maar Die anderzijds ook voor de ganse wereld een mensenkind maakt, een mensenzoon van boven en geen gewoon jodenkind, Van Hem geldt immers: Eer Abraham was, ben Ik. Daarom zie ik dit: Als het kind Jezus, knaap geworden, jongeling geworden, man geworden, huwbaar geworden, hun onderdanig is, en in de laatste jaren weet, op gezag der Schrift, dat de Messias niet het resultaat kan zijn van twee mensen in hun levensgang, dan weet ik dit: Hij knoopt van Zijn kant elken dag den band aan Jozef vast; en waar Hij het aanknopingspunt bij Maria vond in de natuur, daar heeft Hij dat bij Jozef niet gevonden. Hij vond het niet in de natuur, maar in Zijn aandacht. Hij plaatst Jozef en Maria voor Zijn aandacht, En dan, als Hij daarna ook hun beiden onderdanig is, zeg ik: Hier is het tijd om te aanbidden de dadelijke gehoorzaamheid, die banden knoopt ook daar waar de natuur niet zegt: dat is vanzelfsprekend; die ook daar in het ambt staat en in de Schriften staat, zo, dat elke handeling ambtelijk wordt en Hem zo bekwaamt voor het ambtelijk werk. | |||||||
[pagina 159]
| |||||||
III.En als ik zeg; tot 30 jaar toe was jezus Zijn ouders onderdanig, dan is meteen m'n laatste gedachte gegeven: Alles is plaats-bekledend! Hij was hun onderdanig. Het was geen flikkering van van één dag, geen plotselinge indruk, maar Hij was hun onderdanig! Dat betekent: de lange lijn van den gewonen levensgang was gelijk in onderdanigheid; het wil zeggen: niet maar in dat bizonder uur, maar heel Zijn leven, dat helemaal niet bizonder, maar alledaags is, was Hij onderdanig. Een Heiland, Die af en toe bij mijlpalen voor mij in de bres springt, is mijn Heiland niet. Want niet het in-de- bres-springen, maar het in-de-bres-staan is Messiaans. Het is maar niet één keer een flikkering, doch het is bij Hem een met mij meegaan en daarom naar het stadje gaan, waar de koe geslacht wordt en de was buiten hangt. Dàt is met mij meegaan. En Hij was hun onderdanig, op Zijn 12e, 13e, lie, 15e, 20e, 30e jaar: in alles is Hij mij gelijk geworden. Hij was onderdanig. En toen ik huwbaar werd, was Hij het ook; en Hij was Zijn vader en moeder onderdanig. En toen ik meerderjarig werd, was Hij het ook, maar het ambt van boven zei: blijf onderdanig. Toen ik me een mijnheer van 30 jaar ging voelen, had Hij Zich gevoeld Messias, maar Hij was hun onderdanig: ja, vader, ja, moeder. En als ik dat weet, dan ben ik diep beschaamd en ik ben buitengewoon vertroost. Ik ben diep beschaamd, want ik en de communist en de fascist en de rode krant en de andere bladen en m'n vlees zeggen: het gezag moet van beneden komen en aanpassing geven en het moet kloppen met mijn vlees. Neen mensenkind, neen arbeider, neen discipel, neen zwakkeling, neen verdwaalde, ik moet gevangen zijn in het gezag. Hier is Gods gevangene. Jozef en Maria en daarin heel de wereld, hebben mij geplaatst onder den ambtsdienst. Uw bloed werd verstaan en Uw roep om vrijheid in het gezag, want het is een kreet om het paradijs. Maar zie Hem toch staan, den Mensenzoon, den ongehuwde, zonder kinderen, Die de aardevolheid liefheeft en dicht bij de gratie Gods leeft en Die toch. Zijn vader en moeder gehoorzaam zijnde, tot het ambt ingaat en sterven moet. Zie Hem toch staan! Schaamt ge u niet? Het vlees en den uit beneden opkomenden levensdrang zijn, voorzover ze beneden willen leven, veroordeeld. Hij was hun onderdanig, plaatsbekledend. En wie zich zo veroordelen laat in z'n vrijheidsdromen, is zeer vertroost. Ik kan niet verbinden Jeruzalem en Nazareth, centrum en omtrek; ik kan nooit verbinden tempeldag en wasdag; ik kan | |||||||
[pagina 160]
| |||||||
niet verbinden staats- en tempelgezag; Heere, ik kan het niet, maar Gij waart er plaatsbekledend. Gij hebt den tempel doen verbaasd staan en vooral Nazareth. De mensen lachten toen ze U zagen, want er was vrijheid in Uw ogen, die God hadden gezien. En nu Hij alle plaatsen langs gegaan is, die ik ook moet: kantoor, straat, fabriek; en nu Hij gehoorzaam was en het aanknopingspunt vond aan de Wet en het Woord, nu durf ik hopen. Mij, rebel van elken dag, is genade geschied; en mij, die's Zondags antirevolutionair ben, maar wiens vlees elken dag revolutie pleegt, mij is genade geschied. Hij was onderdanig. Hij zeide: Ik ben gekomen tot volkomen tempeldienst. En nu ben ik een dag verder. In het Oude Verbond waren nog priesters met ambtelijk gezag.Thans zijn ze weg. Hier is elk profeet, priester, koning. Het ambt aller gelovigen hebt ge allemaal. En daarom, we zijn allemaal ingeschakeld in den tempeldienst. Maar die inschakeling is evangelisch en daarom is het vrijheid. De inschakeling is tot aller vrijheid in de kerk en daarbuiten. En nu we dat gezien hebben, gaan we werken en den heilstaat bouwen; niet door onze eigen vleselijke arm, maar door dezen Middelaar der gelovigen. Die voor ons Zelf gebouwd heeft in dagelijkse, dadelijke gehoorzaamheid. Straks komt dan weer het gezag naar mij toe van de aartsvaders tot wie ik verzameld ben, het gezag van Abraham, niet als vleselijken vader, maar als ambtelijken vader. Ik kom bij Seth terug, ja bij allemaal, ook bij Adam. En het gezag en de vrijheid zijn geen tegenstelling meer, maar elkanders vrienden, elkanders voorwaarden in Christus Jezus. En zalig is hij, die aan zulk een Heiland niet geërgerd wordt. Ps. 40:5. Amen. |
|