Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)
(1954)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |||||||
Christus' Messiaanse nodiging tot de Messiaanse rust.Ga naar voetnoot1)Tekst: Mattheus 11:28. ‘Komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven.’ Ik geloof er zeker van te mogen zijn, dat het vandaag U voorgelezen tekstwoord U allen wel bekend is. Zelfs de kinderen kennen dezen tekst; het is een van de eerste, die men leert. Maar al kennen we den tekst van buiten, verstaan we hem ook? Hebben we het klimaat gevoeld, waarin deze tekst gesproken is en kunnen we daarin leven? Ik vrees, dat er velen zijn, die over deze vraag nog nooit nagedacht hebben en die aan doorlopend misverstand ten prooi zijn ten aanzien van de bedoeling, de kracht en het geweld van dit woord. Gewoonlijk denken we allemaal: dat is nu een woord van louter vrede en wie onder ons fantasia heeft of schilderen kan, fantaseert of schildert een Christus, die met zachte ogen, louter vrede en zaligheid uitstraalt, als Hij deze woorden spreekt. De plaatjes van de kinderen beginnen daarmee: een zachte Heiland, met vriendelijke ogen, zonder een spoor van geweld en toorn en haat. En wat de plaatjes beginnen, gaat door in rechte lijn als de mensen groot geworden zijn. Dan denken we nog aan een Heiland met zachte ogen en een stem zo ongeveer fluisterend of althans liefelijk nodigend, wanneer Hij zegt: Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven. En toch, gemeente, als we het zó voelen en niet verder gaan, hebben we nóóit gevoeld, het klimaat, waarin dit woord gesproken is. Wat is dat voor 'n klimaat? Het is schroeiend heet om te beginnen, want er staat in vers 25: in dienzelfden tijd antwoordde Jezus, en dan komt gelijk de tekst. En in vers 29 staat: Toen begon Hij de steden te vervloeken en te verwijten, dat Zijn | |||||||
[pagina 134]
| |||||||
krachten niet erkend waren. Daarom, in denzelfden tijd als Hij vervloekt, zegt Hij dit. En in dezelfde dagen als Hij het oordeel aanzegt en Sodom en Tyrus met de heidenen nog verheffen gaat boven de steden, waarin Hij elken dag gewandeld heeft, in dien tijd zegt Hij: Komt herwaarts tot Mij enz. Het is een óórlogswoord. Als Hij zegt: ‘komt tot Mij!’ zegt Hij meteen: Komt niet tot anderen. En wie het klimaat voelen wil, die moet voor het minst zich verplaatsen in de sfeer van Zondag 31, waar de sleutelen des hemelrijks de deuren opendoen, maar ook weer ze dicht doen. Wanneer ge zó reeds zijt gaan vermoeden, dat dit woord niet alleen vrede en liefelijkheid is, maar een oorlogsverklaring in zich heeft en een oorlogsklimaat nodig heeft om verstaan te worden; wanneer ge weet, dat dit woord gezegd is in een staat van beleg, waarin alles er op aankomt; dan begrijpt ge, hoe de stem van Christus onrustig is vanwege de uiterste bewogenheid van spanning. In denzelfden tijd gaat hij spreken: ‘Ik dank U, Vader,’ God direct aansprekende; en dan komt een verklaring over den Vader en over Zichzelf: Alle dingen zijn Mij overgegeven van den Vader; en dan zegt Hij tot de mensen: Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt. Drieërlei manier van spreken ontmoeten wij hier. Eerst de aanspraak tot God, dan een uitspraak over God en over Zichzelf en daarna de aanspraak tot de mensen. Wat dunkt U, als we vandaag in een paar zinnen, zomaar over gingen van de aanspraak tot God tot de uitspraak over God en tot de aanspraak tot de mensen? Dan zoudt ge allemaal zeggen: de preek was erg onrustig, de prediker valt zomaar van de gebedstoon in de aanspraak tot de mensen. Maar zo onrustig is vandaag Christus en daarom: wie het woord van den tekst verstaan wil, moet Hem zien, die daar staat tussen hemel en aarde, God en mensen aansprekende, oordeel en zegen in éé gezichtspunt samenvattende. En Dié is in het keerpunt der tijden de rots der ergernis, waarop de één behouden wordt en de ander te pletter slaat. Komt tot Mij! Een oorlogsverklaring met een nodiging van het Evangelie. Wanneer ik zo getracht heb, u iets te doen voelen van de sfeer, waarin de tekst gelezen moet worden, wil ik spreken over Christus' Messiaanse nodiging tot de Messiaanse rust. | |||||||
[pagina 135]
| |||||||
We zien:
Ps. 81:13, 14, 15. | |||||||
I.Wanneer Christus vandaag optreedt als Messias en de Messiaanse nodiging doet tot de Messiaanse rust, dan is die nodiging in de eerste plaats een bewijs van de rechte aansluiting. Wie optreden wil om rust te geven, moet zich aansluiten bij hetgeen in den tijd, waarin hij spreekt in de wereld, voorhanden is. Want wie de aansluiting mist, kan reeds dáárom nooit rust geven, wijl elke levensuiting, die niet in het verleden aansluiting vindt, onrust betekent. Al zou de rust, die Christus geeft, heel wat verstoren moeten, en al moet Hij oorlog maken om de rust te prediken en te schenken, toch kan Hij, zelfs Hij, niemand rust geven, of Hij moet aansluiten bij het verleden, want elke rust, die geen aansluiting geeft aan het in de wereld aanwezige, loopt òf over de wereld heen, òf gaat tegen de wereld in. Elke rust, die van boven af naar ons toekomt en geen aansluiting zoekt aan het bestaande, is een rust boven ons hoofd en dus hangt ons leven daaraan: of Christus, als Hij rust belooft, aansluiting zoekt aan het bestaande. Niet om hetgeen bestaat in z'n breden omvang zo maar voort te zetten, want het blijft alles bij het oude. Ook niet om hetgeen bestaat als wet te nemen, waaraan Hij gebonden is te leven. Want tot het bestaande hoort ook de zonde en de onrust komt door de zonde. Als het bestaande een wet was om te leven, dan was Hij niet anders dan de prediker der ellende, die blijven moet en dan was Hij een zondaar, die zich bindt onder meer aan de zonde. Neen, als ik van aansluiting spreek en die zoek in den Heiland zelf, is het niet om te zeggen, dat Hij gebonden is aan het bestaande; noch om te zeggen, dat Hij het bestaande voortzet; maar om te zeggen, dat Hij met Zijn genade kiest, ook als Hij van rust en vrede spreekt, omdat Hij bij ons zich aansluiten moet. Hij moet tot onze noden ingaan, niet om over onze hoofden heen te gaan, maar om naar ons leven toe te komen en het op te heffen, zo dat Hij het goede daarin tot volkomenheid brengt en het kwade radicaal en voor eeuwig tot ondergang brengt. | |||||||
[pagina 136]
| |||||||
In dezen tekst spreekt Hij van Zijn Messiaanse aansluiting en Hij doet dat ook hieruit blijken, dat Hij zich richt tot vermoeiden en belasten. ‘Komt tot Mij, allen die vermoeid en beladen zijt’. Aan dat adres richt Hij zich. En die vermoeiden en beladenen mogen de brief openen, waarin de rust-belofte staat. Dat is het bewijs van zijn aansluiting aan het bestaande. Hij kon gezegd hebben: ‘Komt tot Mij, allen die rechtvaardig zijt’. Maar waar zijn de rechtvaardigen? Hij moet ze nog maken. Zulk een belofte ging over de hoofden heen. Hij kon ook gezegd hebben: ‘Komt tot Mij, allen, die u vermoeid en beladen gevoelt’. Dat is óók aansluitingsmanier en velen houden daarvan en zeggen: iemand die preekt, moet zich bij mijn gevoel aansluiten en de prediker, die succes hebben wil, moet zich tot mij richten en zeggen: ‘Komt tot mij, die u vermoeid en beladen gevoelt en ik zal u met deernis aanschouwen en het gevoel van onrust proberen weg te nemen’. Maar - geloofd zij God - deze aansluiting heeft Christus niet gezocht. Hij heeft een ander adres. Want wanneer Hij zich had aangesloten bij ons gevoel van onrust, och, dan ware de aansluiting weer geweest binding aan onze zonde. Mijn gevoelens beantwoorden nooit aan de werkelijkheid en dat geldt zelfs van het vermoeid en beladen zijn. Er zijn er, die doodmoe zijn en het niet weten en die zware lasten dragen, maar het nooit voelen. Een koortslijder, die aan den rand van den dood ligt, kan onrustig zijn en dodelijk vermoeid; zijn krachten kunnen bijna helemaal weg zijn en toch kan hij een kracht ontwikkelen, die geweldig is. Hij is dodelijk vermoeid, maar hij voelt het niet. En wie de aanspraak doet: ‘komt tot mij, die vermoeid u gevoelt,’ krijgt van dat adres géén antwoord. De koortslijder zegt: dat raakt mij niet en de dokter zegt: hij is dodelijk vermoeid, als men dat kon wegnemen, was hij gered. Een eenvoudig voorbeeld van het verschil tussen vermoeid zijn en vermoeid zich gevoelen. En wat het beladen zijn betreft, er zijn er, die zware lasten dragen en het niet weten en er zijn er ook, die haast geen lasten dragen, maar die ze erg voelen. Als God van Zijn kinderen zegt: het zijn geen slaven, kunnen ze een last dragen, die best te dragen zou zijn, maar die niet bij hen behoort en God zegt dan: die last moet weg! Mogelijk zeggen ze zelf: ik kan den last best dragen; ik voel me niet beladen. Dan is er de strijd tussen God, die den | |||||||
[pagina 137]
| |||||||
last weg hebben wil en het gevoel van niet zwaar beladen te zijn aan den anderen kant. Hier is weer een voorbeeld van het onderscheid van beladen zijn en het gevoel van beladen te zijn. Daarom zijn wij dankbaar, dat Christus zich niet aansluit bij het gevoel van vermoeidheid, want dan waren de mensen tegengesproken en het plaatje van dien lieven, zachten Heiland zou gemeengoed geworden zijn over de wereld, maar het was de dood en de ondergang van de kerk geweest! Want elke preek, die zich aansluit bij het gevoel der mensen, spreekt hen aan met een valse aansluiting, want die preek appelleert niet aan de waarheid Gods, maar aan de zèlfbeschouwing. Daarom, als Christus zegt: ‘Komt tot Mij, die vermoeid en beladen zijt,’ dan vraagt Hij niet of ze weten of voelen, dat ze beladen zijn. Ze kunnen dodelijk vermoeid zijn, zonder het te weten; bijna voor eeuwig verloren; ze kunnen beladen zijn met zware lasten en kunnen denken: wat zijn we gezond en wat kunnen we veel; en terwijl ze jubelen over de kracht, die het leven best aankan, zegt Hij: Ik zie U beladen met lasten, die God niet op Uw schouders hebben wil. En tot die mensen, die inderdaad lasten dragen, die God niet geeft, tot hen zegt Hij: ‘Komt tot Mij’. Dan komt er een verdwijnen van den last en een terugkeren van de kracht; dan komt de rust, die de onrust breekt. Dat is de aansluiting van den Messias. Niet van den prediker onder de mensen, die met de beste bedoeling toch vaak zich aansluit aan het gevoel der mensen en hun zelfbeschouwing. Want er is geen enkele prediker, die volmaakt was in de aansluiting aan de noden der wereld en geen enkele is er ooit geweest, die, bedoelende de vermoeiden aan te spreken, niet toch heimelijk op het oog had, hen, die vermoeid zich voelden. Maar als Christus hier staat en openlijk zegt: ‘Komt tot Mij, lastendragers, Komt tot Mij, uitgeputte zielen,’ dan is Hij Messias dáárin, dat Hij de aansluitingsdaad verricht naar de van God gestelde orde van prediker der gerechtigheid. Messiaanse aansluiting, want alle dingen zijn Hem overgegeven van den Vader. ‘De gehele wereld ligt voor Mijn rekening. Ik ben immers Messias en niemand kent den Zoon dan de Vader, noch ook kent iemand den Vader dan de Zoon en dien het de Zoon wil openbaren.’ De Vader en de Zoon zijn twee, wier kennen eigenlijk alléén maar is wederkerig. De volmaakte rust, die de Vader heeft als Hij den Zoon aanschouwt | |||||||
[pagina 138]
| |||||||
met welbehagen en die de Zoon heeft als Hij den Vader aanschouwt met welbehagen, golft eigenlijk over de wereld heen; is een oordeel over de wereld, want de wereld kent den Vader niet en miskent Hem toch en den Zoon eveneens. En daarom, als de Vader den Zoon kent en de Zoon den Vader en het is daarmee uit, dan is de aansluiting in de wereld weg, wat de kennis aangaat, want dan gaat het over de wereld heen of tegen de wereld in. De kennis van den Vader en den Zoon is eeuwige wederkerigheid, goddelijk heilgeheim en het allerkostelijkst goed, dat boven de wolken ligt. Maar er komt één ding bij in de aansluiting: Niemand kent den Vader, dan de Zoon en niemand kent den Zoon dan de Vader en wien het de Zoon wil openbaren. Nu spreekt de Zoon onder de mensen. De Zoon, die de gehele wereld onder Zijn verantwoordelijkheid heeft en bij Israël beginnen moet, die Zoon weet, dat de harmonie en de vrede, die eeuwig liggen tussen den Vader en den Zoon, door openbaring en het woord, dat verkondigd wordt, komen onder de mensen. Wat eerst heengolft over de wereld of er tegen ingaat zonder aansluiting, krijgt hier aansluiting in de openbaring, die de Zoon vandaag doet. En als Hij dat gesproken heeft, dan komt het woord: ‘Komt tot Mij, allen, die vermoeid en beladen zijt’. Die vermoeidheid en die beladenheid is een aanknopingspunt voor de openbaring, waarin de Zoon aansluiting vindt en aansluiting zoekt tussen de mensen enerzijds en de rust en den vrede van de heilige Drievuldigheid anderzijds. Vermoeidheid en beladenheid, waarom is dat de aansluitingsmogelijkheid voor het Evangelie? Dat kan het hier zijn en moet het hier zijn, omdat God zèlf daarop aangestuurd heeft. God zèlf heeft aangestuurd op een volk, dat in de volheid des tijds van den Messias, inderdaad vermoeid en beladen zou zijn. Want Zijn volk heeft God opgevoed door de wet en de wet had tot taak om een tuchtmeester tot Christus te zijn. Heel de wet van Israël, in welken vorm ook gebracht, heeft een machtige roeping: tuchtmeester te zijn tot Christus toe. Tuchtmeester, die dringt tot Christus heen en doorgaat tot Christus gekomen zal zijn. Wie tuchtigen gaat, maakt moe en wie tuchtigen moet, slaat en kastijdt en legt lasten op. Want een tuchtmeester geeft een taak, die de leerling nauwelijks af kan en elke tuchtmeester heeft tot z'n beroep: moe maken en lasten opleggen. Daarom kan niet ik, maar kan de kerk zeggen in Handelingen 15, dat de hele periode was een tijd van lasten | |||||||
[pagina 139]
| |||||||
opleggen, die noch wij, noch onze vaderen hebben kunnen dragen. Wanneer ge daaraan denkt, dat de wet lasten oplegt, die niemand eigenlijk kan dragen, hebt ge daar een mogelijkheid om te verstaan, wat Christus bedoelt. Zijn volk moet in Zijn eigen dagen moe en beladen zijn, want de wet heeft gevraagd offers en vroeg stromen bloed en kracht en liefde en inspanning van elken dag en den gang tempelwaarts op de hoogtijden. Altijd door vroeg de wet dienst en nog eens dienst en nooit was het àf. Zolang de wet leeft en regeert komt de Sabbath achteraan en niet vooraan en wie den Sabbath heeft gehaald, komt nóóit afgewerkt en haalt nog net het begin van de rust, die hem een klein beetje moet afnemen van zijn vermoeidheid. De ganse periode is van A tot Z dienst, verwachting, hopen op later, zich uitstrekken naar hetgeen in de toekomst ligt en dat maakt moe, want de uitgestelde hoop krenkt het hart. Als daarom de wet het volk slaan wil, slaat ze en verteert de krachten. Van Mozes af tot Christus toe heeft de wet gevorderd en geëist, en opstapelen deed God zelf de lasten. En als het volk voor Christus' ogen staat en Hij den berg betreedt in eenzaamheid en God aanspreekt en Zijn eigen plaats bepaalt, ziet Hij het volk. Het is een schare der vermoeiden. Wat zijn ze lang geslagen door de wet! En als dat volk voor Hem staat, vraagt Hij niet: Hoe voelt ge U Israël? Als Hij dat gevraagd had, dan was het antwoord geweest: ‘Wij voelen ons prachtig en krachtig! De Farizeën hebben een goed systeem gemaakt; het wordt alles keurig geregeld. Men kan twee dingen tegelijk doen: de letter der wet handhaven enerzijds en geen ogenblik in nood zijn anderzijds!’ Van theologie waren ze boordevol en de leerlingen waren prachtig toegerust. Maar de lasten van Gods tegenwoordigheid droegen ze niet. Er was er niet één zo zeer bij God geweest dat ze, als in Mozes' dagen, zeggen moesten: Och, doe een doek voor uw gelaat, want de afglans van God is zo fel. Men was gewend aan God en goddelijke zaken. Daarom, als Jezus gevraagd had: Komt tot Mij, gij, die u vermoeid voelt, zou het antwoord geweest zijn: ‘wij hebben aan U geen behoefte!’ Maar nu Hij zegt: ‘Komt tot Mij, die vermoeid zijt!’ nu aanschouwt Hij hen, wier levenskracht tot den dood toe bijna vergaan is. Hij aanschouwt ze, de lastendragers, de pakezels, die geen kinderen Gods meer zijn maar slaven. En hen aansprekende, of ze weten of niet, dat ze zijn gelijk Hij ze ziet, zegt Hij: Komt tot Mij, want ik ben Messias, die ver- | |||||||
[pagina 140]
| |||||||
schijnen moest, wanneer uw vermoeidheid ten toppunt gestegen zou zijn en wanneer de lasten topzwaar zouden zijn geworden. Nu kan ik in de Geref. Kerk danken, dat Hij zó de aansluiting doet aan het bestaande verleden, gelijk het is in de ogen Gods en van Hemzelf. Want als Hij gezegd had: Komt tot Mij, gij kenners der vermoeidheid, dan was ook ik bij voorbaat afgewezen, want ik van nature ken m'n krachteloosheid niet en roem in eigen kracht en ook ik ken van nature m'n last niet. Maar nu Hij zegt: ‘Komt tot Mij, die vermoeid en beladen zijt,’ nu is Hij Messias naar de Gereformeerde belijdenis. Want ook het gevoel van vermoeidheid komt nu van Hem en ook het kennen der lasten komt van Hem, is een geschenk van Hem. De kennis der vermoeidheid is wel nodig om te leven, maar het kan pas zijn vrucht van Zijn eigen geschenk; het is een onderdeel van de gave der rust en geen conditie voor de gave. En het weten der lasten en het kennen van het beladen-zijn is nodig, is levensvoorwaarde in den zin van bestendiging van het aan God gegeven leven, maar het is geen voorwaarde om tot Hem te komen, maar vrucht, geschenk aan de tot Hem gekomene. En nu ik dat heb gezien, is Hij Mijn Heiland, die mij nodigt tot Zichzelf, aan het bestaande aansluitende. Mijn Heiland, Die God verheerlijkt in Israëls vermoeidheid, als gevolg van de prediking der wet en Die op het punt staat, de aansluiting zó te doen, dat het nieuwe verbond de onrust van het oude verbond weg doen kan en vrede kan geven voor eeuwig. | |||||||
II.En als de aansluiting zo gedaan wordt, kan ook de insluiting breed en krachtig zijn. Komt tot Mij allen. Wie het woord ‘allen’ nagaat, vindt, dat Christus, de aansluiting zuiver doende, ook de insluiting zuiver houden kan. Komt tot Mij allen. Wanneer Hij het zo zegt, neemt Hij niet aan alleen die mensen, die vermoeid en beladen zijn vanwege de wet, gelijk God het wil, maar Hij neemt ook die mensen tot zich, en sluit ook hen in, die vermoeid en beladen zijn, zónder het te weten, door het valse evangelie van eigen kracht en eigen recht. Want Christus, Die het volk aanziet, doet een oorlogsverklaring hier. Chorazin, Bethsaïda, Kapernaum zullen het oordeel ondergaan, wanneer ze zich niet bekeren, omdat ze elken dag zich te weer stellen tegen het evangelie, dat Hij predikt en handhaven het valse evangelie, dat hen blijft bekoren. | |||||||
[pagina 141]
| |||||||
De strijd, die Christus voert, is de strijd tegen het vleselijk Israël, dat in Chorazin, Bethsaïda en Kapernaum zich tot den hemel toe verhogen laat in eigen kracht en Zijn openbaring niet kent. Wie het zó ziet, heeft tegelijk twee lijnen gezien, waarlangs in die dagen Israël kwam tot vermoeidheid en beladenheid. De ene lijn is die der wet, gelijk God die predikt, maar de andere lijn, die ook vermoeidheid meebrengt, is de lijn der valse wetsprediking, die niet geestelijk, maar vleselijk is. Wanneer Christus strijdt tegen den geest des tijds en het vlees van Israël bestraffen gaat, om den Geest weer plaats te geven, is de insluitingsdaad, die allen roept, des te heerlijker en geweldiger. Want wat is het eigenlijk, dat de Joden vermoeid en beladen maakt? Hun fout is deze, dat ze den Vader in de hemelen in een notaris in de hemelen veranderd hebben. Het beeld mag vreemd klinken, maar toch is het naar de Schriften. Als God zegt in de wet: Ik ben de Heere, uw God, die u uitgeleid heb, dan zegt Hij tot het volk: Ik ben uw Vader en Ik ga u lasten geven, maar ik ben Vader in het lasten-geven. lk ga u wel geboden geven, maar ik blijf Vader en geen vreemde of tiran. Als Hij zegt: Ik ga u tuchtigen met de wet, is de tuchtroede der wet meesterlijk gehanteerd, maar ook vaderlijk, want de Vader, de Verbondsgod, bestuurt de wet met het doel om rust te geven. Als God de wet geeft, is het met de bedoeling ze zó moe te maken, dat ze zeggen zouden: Heer, we kunnen het nooit zèlf. Om genade gaan we smeken. En als ze zo zeggen moeten: Nòch wij, nòch onze vaderen hebben dit juk kunnen dragen, was het de bedoeling der wet, dat die het juk niet dragen kon, zou smeken om den Messias, die onze lasten draagt en ons rust en vrede schenkt uit loutere genade. Daarom slaat de wet wel, maar evangelisch. Ze tuchtigt wel en maakt dodelijk moe, maar ze bedoelt, juist door dat moemaken, het gevoel der moeheid op te wekken, om elk volk, dat voelt, dat het vermoeid is te doen zeggen: Heere, Ge hebt gezegd: wij zijn kinderen en wij leven als slaven, moe en bedrukt. Openbaar ons Hem, die ons kinderen maakt in gerechtigheid. Daarom maakt van dien kant gezien, God de mensen moe door de wet. Maar het laatste woord is niet de onrust, maar de rust. De onrust is het voor laatste woord, dat bedoelt te komen tot de rust, die Christus geeft. Ziedaar de moeheid, die God als Vader aan Zijn volk oplegt en als dat volk gewillig geweest was en aan den Vader geloofd | |||||||
[pagina 142]
| |||||||
had, ook in de wet, dan zou het volk Christus hebben gekend en geëerd als Heer en God. Maar nu komt er de andere lijn, de zichtbare lijn van het vlees, van eigen kracht en eigen ellendigheid. Die andere lijn is Farizeeuws, van Joodse eigen kracht en roem; en die lijn heeft God niet als Vader geëerd, maar als hemelse notaris gepreekt aan het volk. De Joden zeggen: doe de wet, want die beneden hard ploetert, wordt boven, op grond van zijn eigen werk, gesteld in Abrahams schoot. De Joden zeggen: het werk, dat hier beneden verdient, wordt beloond met het loon der rechtvaardigheid. God als bedienaar der gerechtigheid, als Notaris, keert in eeuwigheid uit het volle kapitaal plus de rente, van wat ge hier beneden door uw eigen arbeid bij elkaar gebracht hebt. En dan gaan ze lopen en de benen van den man zijn hun welgevallig. Men mag dan moe en beladen aan de eindstreep neervallen, men heeft toch die eindstreep gehaald en de notaris kan zeggen: Kom in en beërf uw eigen verworven koninkrijk. In die dagen schreven ze zelfs, dat Israël manna kreeg in de woestijn, omdat Abraham koeken gegeven had aan de engelen. En ze schreven letterlijk, dat Israël daarom water uit de steenrots kreeg, omdat Abraham wijn had gegeven aan zijn gasten. Wat de vader betaalt, krijgen de kinderen naar notarisrecht terug van God. Het ganse volk leefde in die gedachte: Wie zich inspant en kracht ontwikkelt, wordt straks gezegend door God, Die uitkering doet naar Zijn eigen absoluut recht. En wie dit ziet, heeft de ganse schare verstaan als vermoeiden en beladenen. Kijk het volk aan. Daar zijn er, die roepen om het heil des Heeren en die staan op de lijn van God, zoals Anna, Simeon, de herders. Ik zie de armen van geest, die treuren en wenen en dorst en honger hebben. Ze zijn vermoeid en beladen en ze weten het ook. Dat overblijfsel der verkiezing is vermoeid door het jarenlang wachten en offeren en door het lopen op het pad der verwachting. Wat zijn ze moe en ze hijgen naar de schemering van den nieuwen dag. Ze zijn moe en weten het, door genade weten ze het, in beginsel pas, maar ze weten het toch. De wet, geestelijk verstaan, heeft ze moe gemaakt en daarom hoopten ze op den Messias, die komen zou. Daarnaast is de massa (want ze zijn maar een rest), de massa, die zegt: Heere, we hebben prompt betaald en ons zwaar ingespannen en wij zijn heel erg moe, maar wij zijn prachtige werkdieren en de dienst gaat volmaakt geregeld. We zijn moe, hemelse | |||||||
[pagina 143]
| |||||||
Vader, moe van de wet, maar elken dag wordt de balans afgesloten. Het staat er prachtig voor en straks zal er zijn een notaris in de hemelen, die ons het onze uitkeert. Wij maken staat op Uw trouw in het uitkeren aan ons van het onze. Ook die schare kent Christus en ook hen weet Hij vermoeid en beladen. Die anderen waren moe en wisten het. Deze tweede groep is moe, maar weet het niet. Ze zeggen: wij zijn sterk en krachtig. De verkiezingsrest van vermoeiden die wist, dát zijn kinderen van Israël en ze heten ook zo. Ze zijn het overblijfsel der verkiezing. Maar de andere schapen, die in de letter verstrikt zijn en de leugen hebben gevolgd, zijn óók Israëls schapen en nòg heten ze Israël. Over enkele maanden misschien zal er het kruis staan of zal de Pinkstergeest komen en dan zal voor eeuwig blijken of ze Israël zijn, ja of neen. Maar vandaag heten ze Israël en liggen nog voor Messias' rekening, want de ganse kudde is Hem van den Vader overgegeven. En als Messias moet Hij de ganse kudde aanspreken, allen, die vermoeid en beladen zijn. Komt allen, komt Anna en Simeon, komt Farizeën; komt allen, die lasten dragen moet, lasten, vaderlijk opgelegd of lasten, die de notaris registreert; komt als ganse kudde, ook die huichelaars zijn, ook die vandaag nog Messias miskennen en mogelijk Hem straks kruisigen gaan; komt allen, want God houdt u vandaag nog bij het verbond, en tot den gansen boom van Israël met alle takken, die nog niet afgeslagen zijn, wordt heden gezegd: Komt tot Mij. Hier is de bodem, die u kan doen genezen, opdat ge vrucht draagt in Gods ogen. Nu ik het zó zie, is de Heiland groot en geweldig voor mij. Nu ik Hem zó mag zien, weet ik Hem ten volle Zaligmaker, want het gevoel van moeheid heb ik nodig, maar als Zijn geschenk. Nu kan ik weer zeggen: Machtig is Mijn Heiland, groot en voldoende voor tijd en eeuwigheid. Hij sluit allen in, die uit Adam gesproten zijn. Bij de nodiging is iedereen aangesproken, óók het adderengebroedsel, dat nog in het verbond leeft, óók het vlees, óók de man der wet. Het is waar, als mijn Heiland het zegt. Maar alles is verkiezing, naar het eeuwig voornemen. Alles is van den Vader gegeven. Ik weet ook dit: niemand kent den Vader dan de Zoon en aan wien de Zoon het wil openbaren. Het blijft strikt persoonlijk, de verwerping enerzijds en de verkiezing anderzijds. Maar dat heb ik nooit te bedenken als de nodiging komt. Als Hij eerst gezegd heeft: Wee u, Chorazin, Bethsaïda en Kapernaum, dan is daar het oordeel over hen, die | |||||||
[pagina 144]
| |||||||
vleselijk zijn en willen blijven; maar als Hij bidt: Vader, de verstandigen begrijpen het niet en de wijzen weten het niet en als Hij er bij zegt: Vader, niemand komt er dan die verkoren is, inderdaad dan is alles wat voorgaand gezegd werd schijnbaar onjuist. Daar is uitverkiezing, strikt persoonlijk. Daar is een ‘wee u’ massaal, schijnbaar het ganse volk aangrijpend en men zou kunnen zeggen: de inleiding is afstoting, uitsluiting. Hij zegt: de verkiezing is persoonlijk en het oordeel massaal. Ja, maar vergeet niet, de Zoon spreekt tot God en Hij weet, er is verkiezing, Hij zegt ook: komt allen tot Mij, die vermoeid en beladen zijt. Niet eens hoeft ge het te voelen. Komt dadelijk, allemaal. De roeping sluit in en is nog massaler dan het oordeel. Het oordeel gaat over Kapernaum enz. als ze zich niet bekeren. Het oordeel is massaal, maar de roeping zegt nog massaler: Komt tot Mij, alle rest van Simeon, Anna enz. en verharde massa. Komt tot Mij, allen in de massa, want de nodiging kan zó massaal zijn, omdat Jezus weet: het is strikt persoonlijk, wat de verkiezing en de verwerping aangaat. En daarom bindt God me niet aan het verkiezingsdogma, dat wel er is en waarin Hij ons tegenkomt in genade, maar dat achteraf ons slechts sterken kan in het geloof, doch Hij bindt ons aan het geopenbaarde woord. Komt tot Mij allen! En als de nodiging komt, mag niemand zeggen: ja, maar er is verkiezing. Dat is verborgen voor Hem en het geopenbaarde is voor u. En wie de insluiting hoort van allen, komt vandaag in dit ogenblik en vraagt niet meer: wat was ik ook tevoren, Simeon of addergebroedsel. Het gevoel late hij nu rusten en de zelftaxatie moge hij onbetrouwbaar noemen, hij kome en neme om niet en zegge: ik dank U, Vader, dat ge geen notaris zijt, maar een roepende Vader. En wie zo komt, in den verbondskring ernstig geroepen, beproeve God of niet de uitkomst zal zijn naar het Woord. Ze zal inderdaad zijn naar het Woord, want, die zoekt, die vindt en die klopt, dien zal opengedaan worden en die komt als lastendrager en krachteloze, ontvangt nieuwe kracht en de lasten worden hem lusten en het einde zal vrede zijn, want deze Messias is dezelfde van Wien de dichter zegt: Nooddruftigen zal Hij verschonen,
Aan armen uit genâ,
Zijn hulpe ter verlossing tonen......
Ps. 72:7. | |||||||
[pagina 145]
| |||||||
III.Tenslotte nog een kort woord over de laatste gedachte, dat Christus' woord ook noodzakelijkerwijs de uitsluiting doet. We denken er vaak te weinig over, maar de tekst zelf bewijst dit uitdrukkelijk, want in den grondtekst valt de klemtoon op Mij. Komt tot Mij. Die klemtoon zegt meteen: Ga niet naar anderen. Wanneer ge daaraan denkt, is het duidelijk, dat Christus ook de uitsluiting doet. Hij staat op het volk neer te zien en staat ook onder het volk te spreken en het volk krijgt een ultimatum thuis: Komt tot Mij, gij overblijfsel van de goede lijn en gij massa van de vleselijke lijn. Komt tot Mij, gij die God als Vader kent en ook gij, die 'n notaris voor ogen hebt. Komt tot Mij. Vandaag wordt u de keus voorgehouden. De nodiging is zacht en liefelijk, maar het geweld van het ultimatum is er bij. Want wie thans zegt: neen en kiest tegen Mij, sluit Ik uit, want Ik zeg: Hierheen en niet daarheen. In den grondtekst staat: Hierheen, Mijn kant uit, want Ik geef rust en dus niet daarheen; niet de Farizeën volgen, want dat zijn opleggers van lasten. Wanneer ge het zo ziet, is de uitsluiting verschrikkelijk en het is meteen een verklaring, hoe ge het vervolg lezen moet. Eigenlijk staat er: Neemt Mijn juk op u, het blijft wel een juk, maar Mijn juk is dat der dankbaarheid. Die naar Mijn woord de wet gaat doen, is geen pak-ezel, maar een kind, dat het juk draagt uit dankbaarheid. Leert van Mij, betekent: Gaat bij Mij ter school. Het moet eigenlijk zo gelezen worden: want Ik ben zachtmoedig en Ik ben nederig van hart. Ge moet niet zeggen: leert van Mij nederigheid en zachtmoedigheid. Dat is een verkeerde voorstelling. Leert van Mij, want Ik ben nederig. De Farizeën zijn óók leraars, maar pedant. Leert van Mij, want Ik ben nederig, Ik kruip met de wormen in het stof; de anderen hebben een stoel der ere, die boven de massa uitsteekt. Leert van Mij, want Ik ben geen meester, die zegt: de schare is dom en de Farizeër is wijs en technisch volmaakt. Leert van Mij, want Ik ben zó zacht, dat Ik uw lasten op Mijn schouders leggen wil en te gronde wil gaan. Ik ben nederig, want Ik, die uw zwakheid ken en uw vermoeidheid weet, Ik zal ten dode toe voor u vermoeid willen zijn en sterven. Ik zal u rust geven, Ik zal een einde maken aan het opleggen van lasten. De Vader, die de lasten oplegde, werd in Mij verzoend als Rechter en kan uw Vader gans volmaakt zijn en handhaaft het recht door het evangelie. Leert van Mij en allen, die het begeren, komen ook in de rust. | |||||||
[pagina 146]
| |||||||
Daarom, gemeente, hoor Gods woord! Ik heb de aansluiting gepredikt vandaag, dat betekent: Van ieder uwer is de toestand geschikt voor Christus om in te gaan in de hemelen. Elke complicatie van iemand kan nooit zo verschrikkelijk zijn, of God zegt vandaag, in dit uur: Ik pas daarbij, er is aansluiting. Ik heb toen gesproken, gemeente, over de insluiting in de hemelen. Zondaren worden ingesloten in de nodiging, ingesloten in de nodiging worden de hypocrieten; allen vandaag in de kerk, die den bondskring toebehoren, worden andermaal door het nodigend verbondswoord ingesloten. Maar ik zeg er bij: ook de uitsluitende sleutelen van het koninkrijk der hemelen zijn vandaag bediend. De deur gaat open en toe. Wie deze rust-aanbrenger niet met een waar geloof aanneemt en blijft bij zijn weigering, wordt uitgesloten. De notaris ontbreekt hem straks in de eeuwige tabernakelen. Er komt een uitkering, maar van een vertoornd Vader. En wie eigen kracht predikt en bij eigen recht wil zalig worden en den Heiland, die ons alle eer afneemt en daarna teruggeeft, niet aanvaarden wil, dien sluit ik uit uit het rijk der hemelen. En waar de uitsluiting en de insluiting samengaan in één boodschap, is het einde dit: het was liefelijk, maar liefelijk met het hoogste geweld. De ogen van Jezus zijn zacht, maar flikkeren, want de toorn slaat er uit. Hij heeft wijde armen, als Hij zegt: Komt allen tot Mij, maar Hij heeft ook afstotende armen. Daarom, hoort des Heeren woord, leert van Hem, want die in eigen kracht gelooft, wordt buitengesloten. Komt tot Mij, Ik immers ben nederig en zachtmoedig van aard en bewijs dat in Golgotha. Komt tot Hem, zegt nu de kerk, die de sleutelen bedient met haar gezag, dat haar van Hem gegeven is. Komt tot Hem, allen, die, bewust of onbewust, voor Gods ogen vermoeid en beladen zijt. Komt op louter bevel, komt op het vrije evangelie, komt op de ernstige roeping, komt op het ultimatum van den tijd. Komt tot Hem, allen, en Hij zal u rust geven. Amen. |