Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)
(1954)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |||||||
Davids grootste theocratische offerdaadGa naar voetnoot1)Tekst: 1 Kronieken 21:24. ‘En de koning David zeide tot Ornan: Neen, maar ik zal het zekerlijk kopen voor het volle geld; want ik zal voor den HEERE niet nemen wat het uwe is, dat ik een brandoffer om niet offere.’ Vanavond spreken we over zulk een deel van het O.T., waarin de figuur van David optreedt en de aandacht vraagt van de kerk voor alle eeuwen. Ge weet, dat David nooit als David zelf stof is voor een preek, want niet om den mens gaat het, maar om God en dan om God geopenbaard in Jezus Christus. Hij alleen is de stof voor een preek en daarom zal tenslotte David niet het eigenlijke thema van dezen morgen zijn, maar in en boven David uit en vooraan en achteraan komend eveneens, mogen we Christus zien en in Christus God, die zich vertoont aan Zijn volk en komt ter verlossing van Zijn volk. Nu is het de vraag: Hoe zullen we Christus zien? Zullen we het menselijke van David, voor zover het wel geschikt lijkt, overdragen op Christus en zeggen: David was een mooie ziel en Christus was een mooie ziel? Zullen we David zien als vooraantreder en Christus als vele eeuwen later volgend, of niet veel liever dat Christus, schoon Hij naar het vlees uit David is en achter David aankomt, toch reeds naar Zijn Godheid, majesteit en eeuwige kracht voor David uitgegaan is? Slechts het laatste is de Bijbelse gedachte. Want ik kan nooit weten, waarom Christus achter David aankomt naar het vlees, of ik moet ook hebben gezien, dat Hij naar Zijn godheid aan David is vooruitgegaan en dat door Hem David kon gemaakt worden type van Christus, zodat Hij later als antitype kon verschijnen, niet door David, die Hem verwekte, maar door Zichzelf. Wie Abraham | |||||||
[pagina 120]
| |||||||
ziet als Vader der gelovigen, doet wel, maar wie voorbij zou zien, dat Abraham als Vader der gelovigen zelf verwekt en bekwaamd is, ziet alles scheef. Wat van Abraham geldt, geldt ook van David. Hij is naar de koningslijn vader van Christus en type en verwijzing in den loop der eeuwen naar Christus; maar dat hij vader van Christus kan zijn, dat komt niet van David, dat komt niet van de historie, maar dat komt van Christus zelf, die de historie gemaakt heeft, voor David uit; die zelf David plaatst op den weg, waar eerst Christus zonder vlees en daarna David en daarna Christus in het vlees verschijnen zal. Christus zelf zorgt, dat alles hierop uitlopen zal. Nu is één van de ogenblikken, waarop Christus geweldig gearbeid heeft, om David te brengen, waar hij wezen moest, in den tekst aan te wijzen. Als David komt op den dorsvloer van Ornan kan hij die gratis krijgen, maar hij wil hem betalen tot den laatsten penning toe; dan is David op z'n plaats gebracht. Hij is koning der theocratie en priesterlijk ambtenaar. Hij is profeet; hij zegt wat hij doen gaat. Ik zie hem als priester, die den Heere offert; hij doet het voor het volk, want hij heeft gezegd: laat mij maar sterven en de schapen heengaan. En als de schapen leven en de koning ook leven mag, wordt hij priester, want hij off ert voor en met de schapen. Ik zie hem ook als koning, die niet zegt: ik ben koning en gij zijt m'n knecht, ik neem dus dien dorsvloer, maar die zegt: Neen, ik neem niets voor niets, want koning ben ik pas, als de koning van het zijne geeft, om tot niets te worden voor den Heere, zijn God. En van dezen profeet, priester, koning David, die het ambt vervult, niet naar het koningschap op een speciale manier, maar naar de drie ambten als kind Gods op de algemene manier, ga ik spreken om te zien, wat Christus voor moeite heeft gedaan om David zo op z'n plaats te brengen in de kerk. ik wil spreken gaan van Davids offer of liever van: Davids grootste theocratische off erdaad. We zien dan:
Ps. 16:3 en 4. | |||||||
[pagina 121]
| |||||||
I.Onze tekst spreekt over David en zijn bizondere offerdaad, die ik noemde theocratische offerdaad. In de eerste plaats willen we zien, hoe deze daad wordt verricht. Als David zegt: ik zal dien dorsvloer zeker kopen voor het volle geld, dan is deze koop voor het volle geld het brengen van een theocratisch offer. Als ge vraagt: waarom is het zo bijzonder, dat kopen voor het volle geld, is het antwoord: ge moet even terugdenken in de historie. Wat is er eigenlijk gebeurd voor deze geschiedenis? Ge moet om dat te weten u verplaatsen in het verband van het hoofdstuk. We zijn gebracht hier bij één van de bizondere diepte- en ook weer hoogte-punten in Israëls eigen leven. De storm, die gewoed heeft, heeft twee dingen gedaan. In de eerste plaats heeft die storm heel wat ondersteboven gehaald en hoge bomen, die veel wind vangen, zijn geknakt en trotse paleizen vernield. De storm heeft ook wat anders gedaan. Hij heeft de lucht gezuiverd en toen de storm voorbij was, konden de mensen ademhalen in de zuivere lucht. Dat had God gedaan, want er zat inderdaad veel bederf in de lucht en in de dagen van Davids koningschap zijn er meer tijden geweest, waarin er heel wat mankeerde aan volk en hof. Eén van die pftrioden is vlak aan ons verhaal voorafgegaan. David had het volk geteld. Nu kan men vragen: Was die telling zo'n zonde? De kerkeraad van de Geref. Kerk van Charlois heeft een lidmaten-boek, waarin alle namen staan. Die Kerkeraad telt ze allemaal en precies en hij zou zich schamen, als er één werd overgeslagen. Waarom mag de kerkeraad wel tellen en David niet? Waarom mag de burgemeester wel tellen en David niet? De kerkeraad is een lichaam van herders en opzieners. David is ook herder. De burgemeester bedient het koningschap en ook David is koning. Waarom mag de éne herder wel tellen en moet hij dat doen en waarom mag David niet tellen? Waarom moet tellen des konings ere zijn en waarom is het David tot schande? Als ge die vraag stelt, zijt ge waar ge wezen moet. Davids zonde van de telling lag in de zonde van de theocratie. Hij schond de wet van dat rijk, dat men noemen mag theocratie, d.w.z. de gemeenschap, die staat onder Gods vaderlijke, evangelische regering in Christus Jezus. Davids rijk was geen gewoon rijk. Onder alle rijken was zijn rijk een bizonder rijk; het was theocratisch, eigendom des Heeren, het was de kudde van den | |||||||
[pagina 122]
| |||||||
hoogsten Herder, waarover David was aangesteld als koning en herder. Die theocratie was niet anti-natuurlijk en ook niet anarchistisch. Niet anti-natuurlijk, alsof het geestelijke het eigenlijke is voor het koningschap. De koning heeft een gewoon paleis en soldaten. Het koninkrijk is de schaduw van de kerk, die later met geestelijke wapenen strijden zal, maar wijl het maar schaduw is van de kerk van later, moet dit rijk zich in den schaduw-tijd nog met gewone wapenen verdedigen. En als David de mensen telt voor de admini- stratie, is dat goed. En als hij de soldaten telt, is dat goed. Maar als David het volk tellen gaat en zegt: Er zijn zoveel soldaten, dan is het mis. De theocratie is niet anti-natuurlijk en ook niet anarchistisch. Men kan dat licht denken, want men kan zeggen, een rijk Gods wordt van den Heere geregeerd en dus de koning moet weg, want het zijn allemaal koningen, priesters en profeten. Volkomen juist en vandaag in de kerk is ook geen enkele potentaat in den kerkeraad, het zijn allemaal dienaren om Christus' wil. Maar in den schaduw-tijd was het enigszins anders; alles moest wel heenleiden naar later toe, naar de kerk-formatie, waarin Christus rechtstreeks Zijn volk regeert door het ambt, maar in dien tijd, heeft God goedgevonden, dat een koning zou regeren, ook over de burgers. Dat is helemaal niet anarchistisch. Alles drong toen naar het ambt aller gelovigen. Als David tellen wil, mag hij dat doen, het is geen anarchie. Maar als David zegt: ze zijn mijn knechten en ik ben de baas; en als hij vergeet, dat z'n volk de kerk is en dat al z'n onderdanen tenslotte zijn prinsen bij God, ja koningen bij Hem, die het ambt der gelovigen nu reeds hebben en profeteren moeten, dan is het mis. Als er twee tellen is het niet hetzelfde en als David telt als herder, zeggen de engelen: laat hem tellen, loof den Heer; maar als David tellen gaat als één, die de knoet en het zwaard hanteren gaat en de baas over het volk van God speelt, maar ophoudt dienaar te zijn in Christus, dan is het mis. Dan komt de zonde over den koning en het volk. Ook het volk leeft in die sfeer. Zo telt David. Hij heeft niet gevraagd: hoeveel knechten heeft de Heer, maar hoeveel mannen heeft koning David en hoever kan ik m'n rijk en grenzen uitzetten? Hij begaat een dubbele zonde. Hij meet z'n volk vergelijkenderwijs en vergeet het ambt als knecht van zijn Zender. Hij meet z'n volk vergelijkenderwijs en dat laatste is fout, Hij mag wel meten bij getallen. Het rijk is niet anti- | |||||||
[pagina 123]
| |||||||
natuurlijk. Laat hem meten, maar om Gods wil, hij mag nooit meten vergelijkenderwijs. Bileam weet zelfs, dat men dit volk niet kan vergelijken met andere volken, maar dat het een eigen roeping heeft. Maar als David zegt: Mijn volk kan een andere natie aan, dan telt David vergelijkenderwijs en dat is fout. Hij vergeet, dat zijn volk totaal een andere natie is. Hij mag God nooit verzoeken en moet soldaten hebben, doch al zou hij geen soldaten hebben, maar een ezelskinnebakken, dan zou het volk des Heeren den strijd nòg winnen. Het is in het aantal niet gelegen; en als David het volk telt vergelijkenderwijs, is dat de eerste grote zonde. De tweede komt er bij. Hij vergeet zijn eigen plaats als knecht bij zijn Zender. Hebt ge wel eens gelezen Joh. 3 met dien mooien tekst over den vriend van den bruidegom, die staat en hoort? Het gaat over Joh, den Doper, die genoemd wordt de vriend van den Bruidegom. In het Oosten was het gewoonte, dat wanneer de bruiloft kwam, de bruidegom officieel een vriend aanstelde, die bij de bruid zijn zaak en plichten waarnam, vlak voor het huwelijk. Die vriend moest waken voor de eer en veiligheid en mocht op de bruiloft zelf de bruid naar zijn vriend heenleiden en zeggen: ze is van u. Dat is een prachtige dienst van vriendschap, als de vriend van den bruidegom z'n plaats weet en de bruid laat voor den bruidegom. Maar de vriend, die de bruid, al is het maar met de ogen, naar zich toetrekt, is een verrader, hoereerder, dief, inbreker, huurling. Bruidegomsvriend is een prachtige naam voor den koning in theocratie. De Bruidegom is de Heere. Uw Maker is uw man. De Bruidegom is boven; de bruid is beneden; en nu mag in den tijd vóór Christus er een koning zijn, vriend van den Bruidegom, die de bruid opvoedt voor den Bruidegom en alles doet om de bruid heen te leiden, niet naar zichzelf, maar naar den Bruidegom, den Heere. Hij mag koning zijn, heel natuurlijk en gewoon, maar Bruidegom is de Heere. En als David zegt: ik heb zoveel mannen; als hij zegt; dat volk is van mij, leve koning David, dan is David opgehouden vriend te zijn van den Bruidegom; hij wordt een hoereerder, dief, rover van de bruid voor God en van Gods eer en genade bij de bruid. Als David zegt: Ga, tel Israël, en hij doet dat tegen de waarschuwing in, dan is dat een struikeling van den vriend des Bruidegoms, die verschrikkelijk is; en als Gods genade niet uitbundig groot was, was David weggeslagen van het hof en van den eeuwigen Vorst in den hemel. Als ge zo ziet, dat de telling was een zonde tegen de theocra- | |||||||
[pagina 124]
| |||||||
tische gedachte, dan verstaat ge pas, welke vele oorlogsvlagen nodig waren, om de lucht te zuiveren. Wat heeft God er aan, als tussen David en den hemel en de engelen de lucht dicht wordt van Davids trots en vleselijkheid. Gij, David, zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben! Daarom komt de storm, opdat Gods aangezicht weer vrij worde voor Zijn volk en David weer wordt herder inplaats van huurling. De stormwind raast en brengt de pestbacillen, die God bestuurt. De ziekte komt naar het oordeel Gods. De hand Gods grijpt in op het leven der natuur en maakt het volk dood en daar gaat het mooie getal. Massa's moeten begraven worden. Daar gaat Davids getal, Hij heeft de levenden geteld, secuur ook, maar de doden kan men niet tellen, het gaat te haastig. Daar gaat z'n getal. God is aan het decimeren. Als de stormwind komt, vlak voor Davids stad, dan zegt David: Heere, gaat ge nu de stad van Uw glorie ook verderven? Het was vreselijk, toen het platteland door de pest werd aangeraakt, maar het wordt verschrikkelijker nog als de hoofdstad, Jerusalem, onder de pestilentie valt. Hebt ge Joël wel eens gelezen? Die had ook te lijden. Er was een sprinkhanen-plaag, zegt Joël; het gaat van kwaad tot erger, eerst op het land, maar nu komt het ook in de stad; ze klimmen over den muur, komen in de huizen en ze gaan in de grote stad Jerusalem den tempel in en als het altaar wordt kaal gevreten, Heere, dan is het met ons uit. Op het platteland is het verschrikkelijk, maar als de tempel wordt volgemaakt met sprinkhanen en ze vreten het altaar leeg en halen het offerbrood uit den tempel weg, dan is des Heeren Huis offerloos en de priesters werkeloos. En als de tempeldienst stil staat in het volk, houdt het hart stil, dan is het dood. En gelijk Joël zegt, als het platteland te lijden heeft, is het verschrikkelijk, maar als de heilige stad verwoest wordt, is het veel erger; en gelijk Joël profeteert van het laatste oordeel en pas uitkomen kan bij pinkster-genade, zo is het ook bij David. Heer, gaat Ge de stad verwoesten? De stad, die nog een tempel hebben moet? David broedt over een tempel; als het kan wil hij hem graag zelf bouwen; en voordat David den tempel bouwen kan, om de glorie ten toppunt te voeren, komt de Heere en slaat de mensen dood, slaat de soldaten dood en Davids priesters, als ze benoemd zouden zijn, staan bij voorbaat werkeloos, want het huis, dat men bouwen zou, wordt van te voren met den dood bedreigd. Daarom, David is in groten nood en slechts pinkster-genade door | |||||||
[pagina 125]
| |||||||
het geloof gegrepen, haalt hem er uit. Maar de volheid van genade komt niet, tenzij gelijk meekomt de volheid van schuld-belijdenis; en daarom: De Heere heeft de plannen reeds gereed. De doodsengel, die het pestgevaar brengt over Davids volk en die de kerk van dat volk redt door vuur, komt tot aan de poorten der stad. God houdt hem daar tegen, maar als de Heere den doodsengel tegenhoudt aan den énen kant, gebeurt er aan den anderen kant wat anders, wordt er in Davids hart gewerkt bekering en boete. Van twee kanten werkt de Heere: den doodsengel hier stil zettend, gaat Hij daar Davids hart bewerken. dat het klopt met de regelmaat der theocratie. Dan komt de koning uit en bidt: Heere, wat hebben de schapen gedaan? Ik was een kwade herder, ik de huurling, ik heb diefelijk het volk met de ogen geschonden en met de ogen schenden is het ergste. Daarom zegt David: Heere, neem mij weg en neem mijn vaders huis maar weg (het gaat immers om David niet), maar laat de schapen heengaan. En als David zo bidt, gaat hij staan in de rij van Mozes en de profeten, die tegelijk priesters zijn. En in dien snik van David: Heere, sla den herder, hoor ik de stem, die later in Gethsemané zal zeggen: Spaar de schapen en sla den Herder met den dood en eeuwige verdoemenis. Als David zo bidt, is het geen snik, die hij gauw zal vergeten. Hij komt uit met de 70 oudsten. Het is een officiële dienst. Het gebed is niet onvoorbereid, maar het is een officiële belijdenis van den koning voor het volk in een staatsvergadering, dat hij afstand zal doen van den troon voor zich en zijn kinderen. Het volk eerst en dan pas David. Hij belijdt: ik ben knecht, en dan zeggen de engelen: Ziet, hij bidt, hij bidt theocratisch. Christus heb ik gezien, die hier met Zijn genade, Godheid en Geest werkt in Davids hart. Als David herder is en de schapen wil laten uitgaan in vrede, dan kent hij zijn plaats. Toen hij ging tellen, was hij een sultan, d.w.z. de eerste de beste tyran, die zegt: het volk is voor den koning. Nu zegt hij: de koning is er voor het volk. Toen hij tellen ging, was hij sultan, dat betekent: ik kom langs hun rug naar boven; dat is vleselijk. Hij is nu gedood naar het vlees en zegt: Neem mij weg, maar spaar het volk, want ik moet niet langs hun rug naar boven, maar ik moet Christus afbeelden, die over Zijn rug hen als schapen brengt in het eeuwige leven. De sultan bekeert zich. Loof nu God! zeggen alle engelen. David wordt koning in theocratie! Als David ziet, dat de Heere zich neerbuigt en dat alles terugkomt, dan zegt hij: | |||||||
[pagina 126]
| |||||||
Heere, nu gaan we offeren. Gij hebt mijn ziel weer opgehaald. Dan is er de dorsvloer van Oman. De profetie zegt: daar moet het gebeuren en dan licht de genade over Davids leven. Hij broedt over den tempel en het zou straks zijn de blinkende top van Davids mooie rijk. Ook de heidenen hebben tempels, maar als David den tempel bouwen wil als laatste gevelsteen in het blinkende licht van de grootheid van zijn rijk, gaat de tempel weg. Maar nu de koning zegt: de koning is er voor de schapen en nu hij is theocratisch vorst, nu zegt de Heere: David komt terug, zijn rijk komt weer en de stad en de tempel. De profetie zegt: de vloer van Ornan is de plaats, waar Gods engel halt hield. Ornans dorsvloer is de plaats, waar men staat tussen doden en levenden; en de profetie zegt: daarom moet daar de tempel staan; en als David den tempel verloren heeft, zoveel het vlees aangaat, krijgt hij hem weer, wat den geest aangaat. En als de profetie zegt: hier moet het wezen, gaat David naar Ornan en zegt: Ornan, hier wil ik den tempel bouwen, want hier ben ik vernederd en dus verhoogd. Hier is mijn vlees beschadigd en dus mijn geest kwam weer vrij. Mijn volk is hier gedecimeerd en daarom zal van hier uitgaan een zegen over de ganse wereld. Ornan, hier op dit stuk grond, waar de engel stil stond, wil ik bouwen gaan den tempel, ik of m'n zoon. Ornan zegt: Koning, doe wat ge wilt, hier is de akker, ge kunt hem krijgen. Als U offeren wilt, neem mijn beesten om te slachten en ook het hout, alles is klaar, het kost niets. Dan komt die machtige belijdenis: Neen, Ornan, ik zal het betalen voor het volle geld, Dat is de offerdaad van den koning, waarin hij voor de satanische verzoeking niet is bezweken. Als hij nu gezegd had: Er is een man, die het gratis geeft en ik kan m'n positie gebruiken, want ik ben toch de baas, dan zou David toch weer koning zijn geworden naar het vlees, hij zou weer geworden zijn de herder, die zijn machtspositie niet gebruikt als dienaars-positie. Maar in dit ogenblik zegt David: Neen, Ornan, juist deze akker, het komt er op aan, juist dit moet betaald worden voor den vollen prijs, want ik kom hier aan, niet als koning, die zegt: ik leef van mijn volk; ik kom hier aan als een gebroken knecht, die alleen bestaan kan bij God als ik Zijn genade aanneem. Ik ga pas weer koning worden, als ik begin knecht te zijn en onderdaan, die niet betaalt voor den koning, maar schatplichtig is aan den koning. Ornan staat in den weg. Ga achter mij, satan! Ik moet het niet hebben voor niets, maar de volle prijs is vandaag nodig. Want hier moet David op zijn | |||||||
[pagina 127]
| |||||||
eigen schouders den last dragen van het ganse volk. Hij heeft veel gedaan toen hij de lasten van Israël droeg en Goliath aanviel, maar hij heeft meer gedaan, toen hij, geen jongetje meer zijnde, maar koning zijnde van een flink postuur, heeft gezegd: God en mensen, laat mij knecht mogen zijn. Want ik zie Christus weer in de verte, die Zijn beeld in David vertoont, die erkent: Ik ben vrij van belasting, en juist daarom ze betalen laat. Als ik het zo zie, kan ik ook de plaats, die God kiest voor David, bewonderen. Er waren twee plaatsen in Jerusalem, die speciaal Davids eigendom waren. Vandaag wordt de akker van Ornan Davids eigendom, zijn privaat bezit. Maar reeds eerder had David eigendommen, n.l. de burcht. Toen nog kort geleden de stad veroverd was op de heidenen, toen had David met zijn eigen zwaard en mannenmoed dien ouden burcht van Jebus ingenomen en de muren beklommen en hij had gezegd: hier waait voortaan Davids vlag. Hier waait Davids vlag, en als de koning den standaard laat hijsen op de citadel, zegt men: het is zijn domein. Nu ligt ten noorden van den burcht, precies de akker van Ornan. Hier Davids burcht, een prachtig ding van dikke stenen en muren en daar de akker van Ornan. Nu vandaag is Davids bezit uitgebreid. Psalm 16 is in deze dagen gemaakt en zegt ook in goede vertaling: Gij maakt ruim mijn lot, ik krijg wat meer. Ik had al een burcht, nu komt er een akker bij; dat is allemaal konings-domein. Maar wat een verschil! De burcht van David, veroverd met het zwaard van den veldheer; dien Ornansvloer betaald met de laatste penningen, die de rechtmatige wetgever vragen mocht en betaald in het uur van verbrijzeling voor God. Het éne bezit, Davids burcht, is een bewijs, dat God het vlees, ook van David, in glorie zetten wil en het rijk nooit maakt tegennatuurlijk noch anarchistisch. Maar Ornans vloer, die straks tempelvloer zal worden, spreekt daarnaast andere taal n.l.: dit koninkrijk is niet tegennatuurlijk. maar geestelijk in Christus; en daarom krijgt het bij de natuurlijke gaven en geschenken een akker om den tempel op te bouwen. Dit volk, dat den tempel krijgen zal, is niet anarchistisch en heeft een regering, maar zijn grootste glorie is, dat het verliezen kan muren en paleizen en kastelen, maar dat het overhoudt een gebroken hart en een verslagen geest. Het éne domein zegt: het vlees van de kerk is veilig, maar de andere grond zegt: maar wee het volk, dat den Geest vergeet! Daarom zegt de Heere, die boven de kaart heeft uitgelegd en haar beneden uitwerken gaat, Hij zegt nu tot de engelen en tot | |||||||
[pagina 128]
| |||||||
David: Ziet ge het goed, er is tweeërlei koningsdomein: Davids burcht en daarnaast Ornans akker. De burcht is sterk naar het vlees en het andere is maar een gewone akker, maar zegt de Heere, dat is christologisch en ook profetie, want eens komt er een Koning, de echte Koning, de Koning van de theocratie, die naar het vlees niets overhoudt, geen burcht en geen citadel, maar een zwaard van anderen, dat Hem dreigt en doodt en ten grave richt, En als de grote Koning naar het vlees geheel ontkleed wordt, is de Geest vrij. En daarom, lang en machtig is de sprake van Davids burcht, maar langer en machtiger is de sprake van Ornans vloer; want als het vlees verbrijzeld wordt van Christus Jezus, en daarom ook van Davids koningshuis, komt de Geest vrij. En daarom volk van God en daarom Kerk van Christus Jezus, hier is Christus op den weg. Dit is één van de wijzen om te zeggen: David beeldt Hem af, maar alle manieren zijn samengevat in dit éne woord: Christus heeft David gemaakt en bereid, opdat zo David door genade andermaal op den weg van Christus mocht gaan staan, nadat hij er bijna afgegaan was door bondsbreking. Die het zo ziet, roemt het vlees, maar meer den Geest, die het vlees kneedt en gebruikt en in Zijn dienst kan stellen. En als David zijn burcht ziet wijken voor den gewonen akker, die straks den tempel dragen zal, wijkt het vlees voor den Geest. Nu kan men zingen: Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God mijn Rotssteen en mijn deel in eeuwigheid. Nu mag David komen over Salomo tot de koningen, die het rijk verliezen en nu mag Hij komen tot Maria en Jozef, opgejaagd door den keizer van Rome; maar Maria en Jozef, die van Davids burcht geen greintje meer over hebben en wier vlees bijna bezweken is, hebben den tempel-Geest verstaan; en Christus wordt dan geboren uit hen, wat vrouwenbloed en wat Jozefs wet aangaat. Zo is David vervuld in de vernedering der volkstelling. En als de koning zegt: het offer is verricht, de daad ga ik doen, mogen ook wij zeggen: Nu kan ik Christus zien, den Koning-herder, den Koning-priester, die niet trapte op de mensen, maar die nooddruftigen zal verschonen.
Ps. 72:7. | |||||||
II.Ik heb gezegd: Davids gebed, toen hij vroeg: laat de schapen vrij, was geen opwelling, maar een overwogen daad. Het was een konings-decreet: afstand doen van den troon voor den Heere. Nu | |||||||
[pagina 129]
| |||||||
is bidden offeren; het is de hoogste offerdaad; en gelijk bidden als hoogste offerdaad gegrond zijn moet, zo ook hier. Als David den grond kopen gaat en den grond maakt tot zijn bezit, wordt de daad ook gegrond in deze woorden: Ik zal voor den Heere niet nemen het uwe, dat ik brandofferen offere om niet. Ziedaar Davids gronden. Hij staat op kopen vandaag. In de eerste plaats, het offer moet persoonlijk zijn, alleen van David. Ik koning-knecht was de minste. Ik neem niet van het uwe. En als David dat zegt is het echt theocratisch, want hij weet: daar is alles strikt persoonlijk. De massa, die een compacte getalssterkte oplevert, kent nooit het strikt persoonlijke. Hoe meer de wereld razend wordt, des te meer wordt de enkeling in de massa opgeborgen. Maar wie spreekt van het ambt der gelovigen in de theocratie, zegt: het is strikt persoonlijk, als daar die hele massa is, die allemaal genoemd worden profeten, priesters, koningen. Zo noemt de Bijbel hen; ze zijn het allemaal, strikt persoonlijk. Ze zijn allemaal verantwoordelijk. Daarom kan men nooit een plaats hebben in de theocratie, of het wordt allemaal strikt persoonlijk. Geen mens is er in de kerk, of zijn eigen offers zijn strikt persoonlijk. Hij heeft de massa nodig, inderdaad, maar de kerk-massa kan pas bestaan, als kerk-massa, als ge allemaal, één voor één, de zaak van God tot uw zaak maakt. Daarom zegt de koning: Neen, Ornan, ik neem niet van het uwe. Mijn offerande vandaag voor God is persoonlijk; ook uw vernedering en uw gebed is strikt persoonlijk; maar ik moet weer zeggen: achter mij Satan, als die mij influistert: och neem het maar voor een zacht prijsje. Neen ik; in dit heilig uur van mijn bekering tot God neem ik nooit van het uwe. En zo komt de koning recht te staan voor God en bij de mensen. Voor God, als hij offeren gaat. Het is daarom strikt persoonlijk, omdat het hart er in ligt. Het offer is pas persoonlijk, als het gebroken hart er in ligt en er in meekomt en eigenlijk het offer zelf uitmaakt, recht staat tegenover God en de mensen. De koning haalt het niet uit de staatskas, hij betaalt het zelf. Niet van Ornan neemt hij het, zeggende: Uw belasting kan wel wat meer worden. Neen, het is strikt persoonlijk. Want nu David het krijgen kan als koning, die gewoon is te nemen, moet het krijgen wijken voor het nemen. Maar 't moet een krijg en van God zijn. Doch 't moet, wat de mensen aangaat, weer betaald worden. De koning krijgt de kans om te kopen en te offeren. Dan offert hij en niet Oman, en zo is hij geworden klein onder de mensen. De hebber wordt vandaag niet-hebber, opdat God alleen de eer bekome. | |||||||
[pagina 130]
| |||||||
Als de koning kopen gaat, is dat een wonderlijk ding, vooral in het Oosten. Dan is de koning een gewoon man. Toen Israël het land binnen kwam, werden de akkers bij loting toegewezen. Als nu David iets krijgt door zijn koop-daad, zeggen de mensen toch: hij heeft het betaald, dat staat goed voor den koning. Maar de koning zegt: Mijn lot heeft God ruim gemaakt. Mijn snoer is in lieflijke plaatsen gevallen. Ik krijg met andere onderdanen als onderdaan, en daarom: de prijs valt weg. Dat hij offeren wil en voor het offer betalen, om het tot zijn offer te maken, dat is, wat de mensen aangaat, betalen, zoals iedereen van de onderdanen doet; en wat den Heere betreft, moet dat betaalde stuk niet zijn eigendom zijn, maar het moet worden een offer, toebereid door David aan den Heere, aan David toebereid door den Heere zelf uit vrije genade. Hier blijkt heerlijk: ik zal den Heere geen brandofferen offeren om niet. Het brandoffer is om de dank uit te spreken. Wie een brandoffer geeft, zegt: Heere, ik dank U! Maar het offer mag niet om niet gegeven worden, het moet een offer zijn, het moet bloed en tranen kosten. Waarom heeft Jezus Christus den tempel gereinigd? Omdat ze offerden, terwijl het geen pijn deed, De boer moest van zijn eigen vee meenemen, maar hij deed het niet. Hij kocht het bij een ander. Zijn beest meenemen naar den tempel, dagen lang lopen, kost moeite. Het is veel gemakkelijker om het dichtbij te kopen. En als Jezus bezig is den tempel te reinigen, is David bezig den vloer te reinigen voordat hij gelegd is. Brand-offeren offeren gaat niet om niets. Het moet pijn kosten. Ik zal, Heere, nu den smaad van mijn diepe vernedering niet weer zo'n beetje wegdoezelen door te zeggen: ik ben koning, ik neem het. Daarom, deze koning David heeft de vernedering vol gemaakt. Het vlees is geneigd, den smaad zo gauw het kan te vergeten en David kon geneigd zijn te zeggen: ik ben vernederd, maar nu, gelukkig. ik kan weer eens zeggen: ik ben koning, doch de betaling, dat kan wel wat slordig af. De Heere zegt: David, offeren! en David zegt: ja ik kom al, maar niet om niet, den vollen pijn zal ik verduren. Ornan, hier is niet Zijne Majesteit, maar een armzalige knecht van God. En als zo de koning om niet niet offeren wil, maar voor den vollen prijs, gaat het niet om den prijs, maar om het hart en gaat het om de verhouding tot den Heere; en omdat David den tempel reinigt, heeft Christus den tempel schoon gemaakt, om te betalen met groten pijn. Gods openbaring bindt hen samen in één geest, niet door David, die het toch weer verknoeid | |||||||
[pagina 131]
| |||||||
heeft, maar door Christus. die den tempel gereinigd heeft en den dienst vol gemaakt. | |||||||
III.David mag ik niet preken, maar Christus. Daarom kan het laatste punt zijn, dat het offer gegrond is. David zegt tegen Ornan, dat hij betalen wil. Hij kon ook gezegd hebben: dat komt later wel in orde, nu heb ik haast. Maar gelijk David plechtig spreekt voor de volksvergadering, als hij bidt voor de schapen, zo spreekt hij ook tot Oman en zegt: ik betaal, en ook waarom hij betalen wil. De koning zegt gewoonlijk: zo gaat het, en daarmee uit, maar David zegt: Ornan, ik zal den vollen prijs betalen. Nu ja, dat is wel, maar de grond komt er bij. De reden van den wil. En in die reden blijkt de koning geen wil te hebben, dan alleen die van gratie, de reden, dat men bij God strikt persoonlijk verkeren moet en dat het pijn moet kosten. En als zo David voor het koningsbesluit den grond aangeeft van het koningschap van alle heiligen, dan kan vanavond iedereen, die van die dingen weinig verstand heeft, zeggen: daar kan ik bij. dat David een grond heeft en zegt dingen, die ook mij aangaan. Mijn gronden waren de zijne. En als zo David profeteert en zegt, waarom hij het doet, dan is die profetie inderdaad op haar plaats, want ook daarin heeft Christus plaats gemaakt in David en het volk, opdat Hij kwam bij ons hier in Charlois. Waarom heeft Christus plaats gemaakt? Omdat David profeteert en zegt waarop het staat. En als de koning zegt: ik moet offeren, maar niet om niet, dan hoor ik Christus zeggen: Ik kom om Uw wil te doen, vader en Ik kom offeren, niet om niet, maar het zal Mij pijn kosten en Mij doden. Hij offert niet om niet. Hij offert strikt persoonlijk; niemand staat Hem bij. Davids vetnedering is tot op zekere hoogte, maar Christus' vernedering is absoluut, zonder maat. De zonde, die bij David blijft, is uitgesloten bij Christus. Daarom, wie op David ziet, komt er niet uit vanavond. Niemand van ons heeft Davids spanningen, niemand heeft die hoogte en die laagte doorgemaakt, niemand kent dat blinkende vlees en dat doorstoken vlees, niemand van ons is neergesmakt van de hoogte in de diepte. En als ik gezegd had: wat is David groot in zijn bekering, dan zoudt gij moeten zeggen: och, wat ben ik een stakker! Er is nooit een copie van David. Als ik ging vergelijken, was het weer mis. Maar nu het einde van de preek was strikt persoonlijk en dat in Christus Jezus, nu is alle vergelijking uit. | |||||||
[pagina 132]
| |||||||
Vergelijk de kerk niet met de wereld, vergelijk uzelf niet met andere mensen in de kerk. Niet vergelijken; gij, persoonlijk, treedt gij voor God. Een brandoffer zijn, strikt persoonlijk, want het schuldoffer van Christus wordt gegeven ook strikt persoonlijk. Wie het zo ziet, die komt er uit vanavond, die zegt: Heere, ik ben geen David, maar David zegt zelf: Wat spreekt ge van mij, hebt ge nog niet gehoord, dat David zwijgen moet? Spreek van mijn Zoon en van den Heer, God, Messias, Christus Jezus; en wie Hem ziet, die komt klaar. Het offer voor allen. Den prijs niet van goud of zilver, maar den prijs van bloed, waarin de oneindige liefde spreekt. En dat offer, dat den stenen tempel heeft afgeschaft, heeft dezen tempel hier gemaakt. Nu ben ik klaar. Davids burcht moest al een beetje wijken voor Ornans vloer, waar straks de tempelstenen liggen. Maar het is later nog verder gegaan. De tempel is ook weg. Geen steen, noch van Davids burcht, noch van den tempel bleef op den anderen. Waar moeten we heen, gemeente? Geloofd zij God! David kocht een stukje grond van zoveel zilver; de grond was eindig en het zilver ook, maar het hart moest oneindig er bij zijn door genade. Maar Christus Jezus, die den prijs bracht, niet van zilver, maar van Zijn eigen bloed, kocht geen akkertje, maar de gehele wereld. Zijns is de wereld en de gehele wereld is geschikt om tempelvloer te zijn; wereld Gods. Het Koninkrijk Gods is niet onnatuurlijk; het komt in de kerk en ook in de fabriek morgen. Het is niet anarchistisch, maar wel een rijk van vrije mensen, die koningskinderen willen zijn en durven. En tot die allen zeg ik: om uwentwille is David gebroken en daarin hersteld; en wie hoort en er niet naar doet en blijft weigeren te doen, die verkondig ik naar Zondag 31, dat de toorn Gods op hem blijft en de verdoemenis eveneens; hij zal het rijk Gods nimmer kunnen beërven. Let op David. Wie bij het vleselijke blijft staan is weg, maar wie hoort en aanneemt en ook zijn vlees breken laat, wil ik verkondigen, dat de toorn geweken is, dat de doodsengel halt gehouden heeft, dat Christus was de doodsengel tegen David en daarna beschermengel voor uzelf. Wie dit aanvaardt, dien doe ik open de deur van het rijk der hemelen. En God zelf betuigt met een vasten eed, dat wie het woord gelooft en een dader daarvan is, in eeuwigheid niet om zal komen. Hem zullen de hemelpoorten ontvangen. Daar is het allemaal tempel geworden. God is Licht en het Lam is de kaars en de prijs is het bloed van den eniggeboren Zoon. Halleluja! Amen. |
|