Preken. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling I)
(1954)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |||||||
Christus' toezegging, die verbonden wordt aan het navolgen van Hem.Ga naar voetnoot1)Tekst: Johannes 8:12b, ‘......die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben’. Eén van de moeilijkste onderwerpen om recht over te spreken is dat van de navolging van Christus. Wat is dat navolgen eigenlijk? Moet ik Hem nadoen of moet ik achter Hem aankomen? Deze twee vragen, waarvoor ieder zich plaatst, die begint na te denken over het onderwerp, geven meteen de grenzen aan, waartussen de gedachten der mensen zich in dit vraagstuk bewegen. Christus nadoen, nabootsen en zeggen: Och, was ik toch als Jezus, dan wel zeggen: Hij is de generaal, ik ben soldaat; nu moet ik Hem navolgen, achter Hem aankomen. Ge voelt het grote verschil. Wanneer ik m'n kinderen leer bidden met het bekende versje: ‘Och, was ik toch als Jezus’, is dat een soort van navolging van Christus of liever van Jezus, die hierin zich laat kennen, dat ik op één of andere wijze probeer te doen wat Hij doet en gedaan heeft. Maar wanneer ik zeg; ik ga Hem nalopen, achter Hem aan, Hij moet den weg wijzen en ik zal achteraankomen, dan is er van nadoen geen sprake. Want de soldaat, die den generaal navolgt en zegt: nu moet ik hem na gaan doen, wordt doodgeschoten, want hij pleegt revolutie. Wanneer ik zeg: ik moet Jezus nabootsen, dan moet ik uit die oneindige reeks van daden en eigenschappen, die Hij blijkbaar in de Schriften heeft, er een paar uitzoeken, die ik nabootsen wil en dan krijgen we die mooie versjes, waarvan ik er ook een paar bij u wel aantreffen kan; versjes van Nelly ten Have b.v. Het komt er dan op aan, dat ik een portret ben, dat echt op Hem lijkt, op Hem namelijk, gelijk ik Hem mij gedacht heb. En dan komt er ruzie, want de één zegt: Hij is zó, en | |||||||
[pagina 65]
| |||||||
de ander zegt: Hij is anders, De één zegt: Hij is zachtmoedig en de ander zegt: Hij is een strijder, want Hij bestraft de zonde. Ge voelt: de ruzie komt over de vraag: wat eigenlijk Jezus is, en onder de ruzie door komt er niets van het nabootsen van Hem terecht. In 't algemeen, dat ideaal van het nabootsen van Jezus is het beginsel van de twisten van de kerk-aanvang af, van de scheuringen. Maar als Hij zegt: Ik ben generaal, - gelijk de Bijbel Hem in Hebreeën noemt: de overste Leidsman, die vooraan treedt in den strijd - en gij komt nu achter Mij aan, dan is het niet meer zaak op Hem te gaan lijken. De generaal, die in den strijd vooraan gaat en de soldaat, die achter hem aankomt, moeten juist niet gelijk, maar ongelijk zijn. Er is verschil tussen den generaal en den soldaat, want pas dan zal de generaal iets met den soldaat bereiken, als hij niet zegt: och, was ik toch als de generaal, maar als hij zegt: laat hem de eerste zijn en mij achter hem aankomen, laat hem nadenken over den slag en laat mij het wapentuig poetsen en gebruiken. Het verschil is de inzet van heel m'n doen en laten. En hetgeen de soldaten verbinden kan, is niet de vraag, hoe het er in het hoofd en het hart van den generaal uitziet (de ruzie van straks) maar de verbinding ligt hierin, dat één stem roept over allen en zegt zijn bevel, dat de soldaten niet begrepen, maar wel verstaan hebben. En in de opdracht, die hij schenkt zijn ze samen verbonden, in het doen van zijn bevelen. De geboden van generaal Jezus zijn klaar en duidelijk afgekondigd. De persoon van den generaal blijft wel een raadsel, maar z'n commando, dat kan ik verstaan. Ge zult reeds verstaan hebben, dat, als ik vandaag het thema van de navolging van Christus behandelen ga, ik alles er op zetten moet om het nabootsen bij u weg te nemen als ideaal, ja, zelfs om daarin te zien een oer-ketterij, rooms; terwijl de navolging van Christus, het achteraankomen, de Bijbelse gedachte is, de kracht van het calvinistische leven, en bij u inderdaad moet worden het program van elken dag. Laat mij deze algemene gedachte op één bepaald punt concreet maken en dus handelen over Christus' eis of liever Christus' toezegging, die verbonden wordt aan 't navolgen van Hem. Wij zien:
| |||||||
[pagina 66]
| |||||||
I.In de eerste plaats spreken we over de vraag, wat door Christus verstaan wordt onder het navolgen van Hem. Hijzelf noemt de woorden, want Hij zegt: Die Mij volgt zal niet in de duisternis wandelen. Er zijn dus mensen, die Hem volgen en Jezus Christus verbindt aan dat volgen van Hem een dubbele winst. Straks komen we hierop terug. Met andere woorden, er zijn mensen, die Hem heus navolgen. Dat is geen ideaal, dat we straks na den dood bereiken kunnen, want de winst, die Hij belooft, komt reeds voor den dood, Geen Hem gelijkvormig zijn in den hemel, want het gaat niet over hetgeen, dat komt na den jongsten dag, het gaat over het volgen van vandaag. De grote vraag is dus: wat zegt Jezus over dat volgen van Hem? Wie is dat, van wien Hij zegt: Gij daar, volg Mij! Het is de moeite waard, die vraag even met aandacht te bezien; want eigenlijk lopen over het antwoord, dat op deze vraag gegeven wordt, de meningen van den één rechtstreeks in tegen die van den ander. Wie uwer leest in de Gereformeerde bladen den laatsten tijd en weet wat er te koop is, zal zich herinneren, dat onlangs de vraag aan de orde gesteld werd, of Thomas à Kempis nu inderdaad mocht gelden als een voorloper van de Reformatie. Gij alien weet, dat Thomas à Kempis een bekend man is. Hij heeft geschreven een boekje over de navolging van Christus, althans zo luidt de Hollandse vertaling. Eigenlijk heet het Boekje in het Latijn: Imitatie Christi, dat betekent: nabootsing van Christus. Ge weet wat imiteren is. Er is een kerk te Rome en ge vindt ergens anders daar een soort namaak van. Imitatie betekent: nadoen. Welnu, die Thomas à Kempis, die dat bekende boekje schreef, wat is die man? Is hij een voorloper van de Reformatie? Is deze roomse schrijver reeds zo zat van de roomse gedachte van de goede werken, dat hij een voorloper is van Luther en Calvijn of is juist die man helemaal nog niet in de lijn van de Reformatie? Die vraag zult ge misschien houden voor één van geleerde mensen, maar dat is toch niet waar. Het gaat iedereen aan. In de eerste plaats, omdat ieder aangaat de vraag: wat is het navolgen van Christus, en in de tweede plaats, omdat dat bekende boekje aangeprezen wordt, in de derde plaats, omdat het eerste woord, dat in dat boekje staat, mijn tekst is. Het begint zo: Die Mij volgt, wandelt niet in de duisternis, zegt de Heere; dat zijn woorden | |||||||
[pagina 67]
| |||||||
van Christus, waardoor we warden aangemaand, in hoeverre wij Zijn leven en Zijn zeden moeten imiteren. Zie, daar is dadelijk de grote kwestie. De man haalt m'n tekst aan en nu zegt daar die roomse monnik, die sommigen noemen een voorloper van de hervorming: dat betekent onderwijs omtrent de vraag in hoeverre wij Jezus' gewoonten en zeden moeten nabootsen; m.a.w. daar wordt het volgen van Christus opgevat als nadoen. Ge voelt dus wel, hier is een paging en een zeer bekende paging om den tekst, uit te leggen. Moeten nu wij hier ons aansluiten bij dien man, ja of neen? Is de vertaling van volgen door imiteren juist, ja of neen? No kan ik, om die vraag te beantwoorden, twee manieren volgen. Ik kan u vragen wat ge er van terecht brengt bij het nabootsen of bij het achteraangaan, en ik kan ook vragen: wat is het verband van Christus' woorden zelf? Laten wij beide manieren volgen gaan, dus in de eerste plaats nadenken over de vraag, wat eigenlijk gebeurt, wanneer ge iemand nabootsen wil en wat er gebeurt, als ge iemand navolgt. Ik zou zeggen, tussen navolgen en nabootsen ligt allereerst dit grate verschil, dat bij nabootsen gij uzelf terugtrekt in de eenzaamheid (het was ook een monnik, die het schreef), terwijl ge bij het navolgen dadelijk staat in de grote gemeente, in het gezelschap van de kinderen Gods. Neem aan, dat ge hebt een kleinen jongen, die denkt: Luther was een prachtige held, ik ga hem nadoen, of Calvijn ga ik nadoen, of Napoleon. Die jongen gaat natuurlijk zeggen: Luther is dood, Calvijn is dood, Napoleon is dood, of, wanneer hij een ander wil nadoen, die nog leeft, b.v. Mengelberg, zal hij zeggen: Mengelberg mag wel leven, maar ik moet het beeld, dat ik volgen wil, zien of te leiden uit wat ik hoot. Ik kan niet elken dag achter Luther, Calvijn of Napoleon aanlopen en ik kan niet elken dag met Mengelberg mee, maar ik moet één van die mannen me als ideaal voor ogen stellen. Dus die jongen gaat van de straat af, naar z'n kamertje; hij maakt zich los uit het straat- en gezins-verband, want vader doet niet aan Luther en ook moeder niet. Hij gaat naar z'n kamertje om zich een ideaalbeeld van z'n held te vormen. Hij kan z'n ziel niet naar dat beeld vervormen, of hij moet in de eenzaamheid; hij moet z'n aandacht concentreren op z'n eigen ik om dat grote beeld na te doen. Hoe-meer hij de ogen dicht doet voor het bonte leven van elken dag en het beeld voor ogen stelt, hoe meer lukt het, Precies gelijk | |||||||
[pagina 68]
| |||||||
Franciscus van AssisiGa naar voetnoot2) deed om het beeld van Christus zich voor ogen te halen en wonden te krijgen om Christus na te bootsenGa naar voetnoot2). Precies gelijk Therese NeumannGa naar voetnoot4) nog doet; zij denkt goed na over het beeld van Christus om op Vrijdag ook te gaan bloeden. Precies gelijk het den mensen in LourdesGa naar voetnoot5) en MöttiingenGa naar voetnoot6) (het protestantse Lourdes) gelukt om door het denken over God en over Jezus, als vriendelijken helper, het gezondheidsideaal, dat ze zoeken, te verwerkelijken door van bepaalde gevallen, die er voor geschikt zijn, beter te worden. Als ik een ideaal wil vormen moet ik in de stilte, uit de bonte wereld weggaan. Maar nu die ander, die niet een ideaal nabootst, maar navolgt. Die ander kan niet zeggen: ik moet Luther nadoen, want die is dood, die kan geen aanvoerder zijn van een leger; ook Calvijn niet en Napoleon evenmin en Mengelberg kan ik niet bereiken. Maar die zegt: om iemand na te volgen, moet hij leven, hij moet vandaag in de wereld zijn en aanvoerder van het grote leger. Dus een nabootser mag een dode of een afwezige navolgen, maar de achter-aan-loper kan alleen met een levenden Heiland, of een levenden Heer, of een levenden, werkenden generaal, zonder pensioen, in contact treden en als hij dat doet, dan is hij ook in het volle gezelschap. De generaal is niet zonder leger en als hij zegt: Jongens, we gaan dien kant uit, dan moeten alle soldaten in het gelid staan en ze mogen nòg zoveel verschillen, ze gaan toch allen naar één doel. De balans is voorlopig deze: de nabootser gaat in de stilte en maakt zich zijn ideaal, en de navolger gaat in de drukte staan, midden in het leven en z'n generaal maakt hem, want op dien man z'n bevel wordt de soldaat gestuurd, eiken dag, ook als hij niet wil. Ge | |||||||
[pagina 69]
| |||||||
voelt wel, dat nabootsen of navolgen in de eerste plaats een kwestie is van eenzaamheid of van gezelschap. De vraag van nabootsen enerzijds, en navolgen, achteraankomen, anderzijds, is ook een kwestie van werken of niet-werken. De man, die nabootst houdt op met het werk, de man die achteraankomt heeft het elken dag druk, zelfs in de vacantie. De nabootser houdt op met werken, want om inderdaad m'n ziel te laten lijken op de ziel van een ander moet ik me geweld aandoen, moet ik me oefenen, veel afleren, m'n persoonlijkheid in cultuur gaan brengen. Ik moet m'n leven lang ploeteren om iets te bereiken, de dagen gaan voorbij en ik kom niet toe aan de vechterij van het leven; dat is veel te banaal. Uit de hoogte lacht zo iemand om de dreumessen, die vechten achter den generaal. Hij vindt het dom om aan politiek te doen of de kerk in te lopen; dat is voor de massa. Hij gaat in de stilte en heeft zoveel werk aan het leggen van den band tussen z'n ziel en z'n ideaal, dat hij pas bij z'n dood kan ophouden en dus niet meer gewoon kan werken. Maar nu de navolger, de achteraankomer, wat doet die? Inderdaad, hij heeft ook met z'n ziel te maken. Wanneer de generaal zegt: Jongens, knopen poetsen, moet hij inderdaad veranderen, misschien wel veel. Hij moet het bevel opvolgen. Hij moet om 6 uur opstaan, thuis wellicht ons 8 uur. Ge voelt: de ziel wordt ook hier aangepakt. Terwijl de nabootser met z'n ziel bezig is, is ook de soldaat met z'n ziel bezig, eiken dag; een ander gordt hem aan en brengt hem, waar hij niet wil. De nabootser is aan z'n ziel bezig, maar eigenlijk wil hij maken een ideaal, en maakt zichzelf daaraan eigenwillig gelijkvormig. Hij loopt achter z'n eigen kaarsje aan, dat hij in z'n eigen handen draagt, dat hij zelf gemaakt heeft in z'n particuliere kaarsjesfabriek. Altijd komt die man achter z'n eigen kaarsje aan en zegt: het gaat er al op lijken. Maar de soldaat, die ook elken dag z'n ziel in roering voelt komen en veel ziet veranderen, loopt niet achter z'n eigen kaarsje, want het licht en het bevel vlamt iederen morgen kort en krachtig op en de generaal zegt: volg mij. Christus zegt: ik ben het licht der wereld, volg mij na! Alle particuliere kaarsjes verdwijnen nu, want ze zijn ongeschikt. Als de generaal zegt: opstaan, wassen en ontbijten en orn 8 uur begint de strijd of de mars, dan wordt elke ziel gekneed en geknecht en veranderd. Maar van buiten af komt het bevel. Het bevel maakt niet de activiteit stom, maar het prikkelt, want allemaal moeten ze hard werken, want de generaal zegt: ik wil dat. Ge | |||||||
[pagina 70]
| |||||||
voelt wel: de nabootser gaat luieren, maar de navolger is hard en druk aan het werk. Nu het derde verschil. Het derde verschil is dit: bij het nabootsen volgt men een persoon na, zover men hem ziet en men laat terzijde heel veel werk; bij het navolgen volgt men iemand na, die men ziet en men volgt hem na in zijn met ons mee verrichte werk. Het is totaal anders. Laten wij eens even uitrekenen of het waar is. Nabootsen: Alle dames in de kerk dragen hoeden en mantels. De meesten hebben een plaat gehad, waarin de mode van Parijs werd aangeduid. Nu maken ze allemaal die mantel of japon na van die mooie figuur in dat plaatje. Men zegt, dat doorgaans die figuren als ze in Parijs komen, oorspronkelijk zijn ontworpen door bepaalde personen uit de eerste kringen. Wie nu een japon of mantel maakt naar het model van het plaatje, heeft dus nagevolgd, in den zin van nagebootst, iets van die onbekende in Parijs. Dat éne ding is totaal op zichzelf genomen en los gemaakt van den persoon, die het draagt. Het zou wel kunnen zijn en sommigen zeggen, dat het zo is, dat de eerste draagster iemand was, die gij niet zoudt willen aanraken; het zou kunnen zijn iemand, die speelt met eer en tucht en inderdaad zijn vaak de mensen, die de toon in de mode aangeven als het er op aankomt zelf onzedelijk of het zijn mensen, die een bepaalde gedachte van hun leven in een bepaalde mode willen uitdrukken. Ge denkt er nu niet aan, die onzedelijkheid na te doen. Maar imiteren doet ge allemaal, als ge de mode volgt. Maar het model staat los van het gehele leven van den man of de vrouw, die het in het leven riep. En nu de navolger. Inderdaad, de generaal gaat voorop. Maar de soldaat imiteert hem niet, want als hij zegt: ik ga hem imiteren, kan het zijn z'n mooie uniform, of z'n mooie snor en z'n bakkebaarden, of z'n houding, of de uitdrukking van z'n ogen. Maar dat is tijdverlies, dat mag in het leger niet. Daar is maar één kwestie: de generaal beveelt en dat bevel hoort bij het dagwerk; alle soldaten volgen hem na, hierin, dat zij dat werk met hem meedoen, of ze nu gaan naar Abessinië of dat ze vechten in Lombok. Zijn werk doen ze allemaal mee, en waar de man van de nabootsing z'n held niet eens kent en één dingetje van hem nadoet, daar is de navolger verslonden door het werk. Wanneer het nu waar is, in de eerste plaats, dat God u niet roept uit den kring der gemeente, maar u daarin laat; wanneer het waar is, in de tweede plaats, dat Hij u nooit roept tot traagheid, | |||||||
[pagina 71]
| |||||||
maar tot arbeid uit Hem; wanneer het waar is in de derde plaats, dat ge nooit Jezus na moet volgen met terzijdestelling van het werk, maar Hem moet navolgen met uw ganse leven en werk; dan weet ge allen meteen, waar het om gaat. Dan moogt ge u niet verzondigen aan het nabootsen van Jezus, maar dan moet ge Hem navolgen, in den krijg, in den dienst van het ambt. En dan is dat niet de oorzaak waardoor of waarom, maar de weg waarlangs ge behouden wordt eiken dag. Nu, ook deze gedachte ligt in den tekst. Er staat niet: ik ben een kaarsje in uw hutje en in elk hutje is een nieuw kaarsje, maar daar staat: Ik ben het licht der wereld. Wanneer Jezus een kaarsje was, of een grote kaars, om daaraan het mijne aan te steken, dan moest iedereen met z'n kaarsje gaan in de binnenkamer, maar wanneer Hij het licht der wereld is, is het niet de vraag, of ge met de luiken dicht een kaarsje hebt, maar dan is de vraag dit, of ge de deur uitgaat en de straat op, daar waar ik het licht weet als wereldlicht en waar het licht beveelt, het bevel om daarin te wandelen. Er komt vanzelf, als de zon verschijnt, vergadering van mensen uit de slaapkamers naar de volle straat, waar ze werken gaan. De zon verbindt ze allemaal. Daarom, als Jezus zegt: ik ben het licht der wereld en daarop dan laat volgen: die Mij volgt, wandelt niet in de duisternis, dan is dat volgen hier inderdaad meteen duidelijk geworden. Het kan niet zijn nadoen, het is eenvoudig belachelijk om de zon na te doen, maar het betekent: den weg volgen, dien het licht voor ons neemt. Het is dat volgen, wat Israël deed toen het liep achter de wolk- en vuur-kolom. Het is het achter-aan-lopen van de wijzen uit het Oosten, die de ster zien. Het is het navolgen van het licht, waarvan bij de geboorte van Jezus Zacharias iets zag en zeide: Het is de opgang uit de hoogte: het bestraalt ieder. En dat licht, dat schijnt uit de hoogte, komt om de voeten van de dwalers recht te zetten op den weg des vredes: niet in een hutje van den vrede, maar op den weg van den vrede, op den weg, die door strijd en moeite heenleidt. Het volgen van Gods geboden voert inderdaad tot den vrede. We moeten het licht niet nabootsen, maar volgen, gelijk Simeon zeide: Een licht, zo groot zo schoon, straalt, niet in elk hutje, maar, volk bij volk in d'ogen, en pas daardoor komt het ook straks in elk hutje. Eerst volk bij volk en maar niet ons eigen kamertje en dan de wereld vergeten gaan. Lofzang van Simeon: 2. | |||||||
[pagina 72]
| |||||||
II.Het is nu, gemeente, dit navolgen van Christus, dit achter-Hemaangaan, dat ons twee vruchten laat zien en meedeelt. In de eerste plaats negatief, maar straks ook positief. Er is tweeërlei Sabbat achter het licht aan. De sabbat van de pauze en de sabbat van sabbatismus. In de eerste plaats hebben wij als wij volgen deze vrucht: dat wij niet meer wandelen in de duisternis, dat wij pauze hebben van de duisternis, die zonder volgen ons overmeestert. Ik noem dit een negatieve vrucht, want u wordt afgenomen, dat wat ge niet hebben moet. Ge wandelt niet meer in de duisternis. Sabbat van de pauze. De sabbat is negatief en positief; dat betekent: negafief, dat ge nu ems af zijt van de moeite en de drukte, en dat betekent positief: rusten in God, groot behagen hebben in Zijn werk, grote vreugde hebben in het navolgen van Hem. De sabbat van de pauze is negatief: niet langer in die nare wereld; de rust in den tweeden zin is de eigenlijke sabbat, Gods sabbatismus, dat betekent: Zijn volkomen sabbatsverzadiging. En die sabbat, die positief is, geeft geschenken, die ge hebben moet, n.l. behagen in Gods rust; blijde zijn in God, hetgeen mooier is dan niet meer bedroefd zijn om de wereld; kortom het deelhebben aan Gods eigen vreugde en werk. Er is tweeërlei rust, tweeërlei winst. Negatieve winst: niet meer wandelen in duisternis, de sabbat van de pauze; positieve winst: het Licht des levens hebben, sabbatismus. Licht en leven dat is Christus Jezus; licht en leven dat is God zelf. Nu dan, ge zult het licht des levens hebben. Er komt vreugde en winst, negatief en positief. De drijver houdt op, en de Vader strijkt met Zijn hand over het hoofd van den pelgrim, die tot rust kwam en wekt hem op door die aanraking tot de vreugde van den Vader zelf. De eerste winst is negatief: niet meer wandelen in de duisternis. Ge denkt misschien: het zal niet meer hier van binnen duister zijn, ik zal niet meer twijfelen. Maar dat staat er niet, want dat is weer onze ellendige zucht om in de stilte te gaan. Want de mensen zien vaak zo lang toe op het hart, of er nog een restje duisternis in zit, dat ze weer op het hart blijven staren; hun persoonlijkheid in cultuur gaan brengen en de duisternis zoetjes weg willen werken. Gereformeerde persoonlijkheidscultuur wordt het dan. Maar zo is het ook niet. Het is vandaag niet de vraag, of ge in uw eigen hart, als was dat een afgesloten gebied, den oorlog kunt tot een einde brengen. Want de duisternis is niet in de eerste plaats van uw hart maar van den weg. Jezus Christus is het licht der wereld; als ge dat | |||||||
[pagina 73]
| |||||||
licht wegneemt, is er duisternis der wereld. Het gaat niet in het tweede punt om uw eigen hart in de eerste plaats, alsof een zielkundige strijd tussen licht en donker zielkundig uitgevochten moest worden. Het gaat wel om uw ziel; die staat er niet buiten. Want dat het gaat om uw ziel is al besproken in het eerste punt, het volgen van uw ziel is reeds een zieledaad, zielekeus, een zielehouding, is reeds kruisiging, doding, begrafenis van uw ziel. Wie achter den generaal aankomt, heeft in z'n ziel de vaste keus gedaan, anders loopt hij weg, maar als hij volgt en den oorlog mee blijft voeren, dan is daarmee z'n ziel gemoeid. Als hij volgt het licht der wereld, dan is er niet meer een wandelen in de duisternis over het veld der wereld, dat houdt dan op. Hij wandelt dan niet meer in het licht, dat licht heet, maar duisternis is; hij zal niet meer meedoen in een valse partij, niet meer volgen een valse school, geen valse reclame meer maken. Het gaat niet om het zieledonker, maar om het donker op den weg. Misschien denkt ge alien reeds aan den tekst: Komt tot Mij allen, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven. Men denkt vaak, dat dat betekent: komt tot Mij allen die vanwege uw zielkundige worsteling wat vermoeid zijt en Ik zal in uw zielestrijd rust brengen. Maar dat staat er niet. Er staat dit: Jezus ziet tegenover zich de Farizeeën, de schriftgeleerden, het Sanhedrin, de oversten van het volk; en die oversten zeggen: mensen, ge zijt allemaal pakezels voor de religie, dit moet ge doen en dat laten en zus en zo mag het wel. Ze leggen lasten op, die geen mens dragen kan; en nu zijn ze allemaal moe. De één van het vasten en de ander van alleen maar zo'n eindje reizen. Moe, moe waren ze allemaal van het juk van het Oude Testament en van de verkeerde wetsuitlegging. Nu komt het licht der wereld, dat zegt: Komt tot Mij, allen die vermoeiden en beladenen, gij allen, die pakken draagt, die de Farizeeën opgelegd hebben. Ik zal geven den sabbat van de pauze. Ik zal geven aangename pauze, ophouden van al dien last. Het offer houdt op als uw offer, ik zal wel offeren en het sabbatsverbod houdt op, ik zal dat keurslijf wel dragen. Alle pakken zijn schaduwen. Houdt op, ik zal den groten last dragen. Komt dan terug, want dan komt Mijn juk op u. Ik heb ook een juk en ge moet werken en de zielegolfjes gaan niet stil liggen, want wie een juk draagt gaat weer zweten. Maar alles is vrede. Achter Hem aankomen, niet achter de Farizeeën. Daarom, gelijk het in dezen tekst niet gaat om de vraag, of m'n zielegolving ophouden wil, maar gaat om tweeërlei juk, zo gaat het ook hier om tweeërlei volgen. Niet | |||||||
[pagina 74]
| |||||||
licht in m'n ziel tegenover zieledonker. Want gelijk ik na de pauze, die Hij me geeft van de Farizeeën, weer een juk moet dragen, zo ook hier. Als ik achter Hem aanga, zeker dan blijf ik leven, want vandaag ben ik sterk en morgen zwak, want de oude mens is er nog, maar ik sta toch in het licht; er straalt licht over m'n weg en in de duisternis, het valse licht, wandel ik niet meer. Dat komt, omdat ik niet heb gevraagd: Hoe kan ik m'n ziel het best bestuderen en m'n persoonlijkheid cultiveren, maar dat komt van deze grote keus, dat ik met m'n gehele bestaan achter Hem aankom en elken dag dat weer doen ga en elken dag zeg: Hij beveelt het. Daarom, de keus der ziel bevrijdt u van het wandelen in de duisternis. En wanneer ge zegt: Nu ja, dat is waar, maar men kan in het licht wandelen en de ogen dicht hebben, dan ziet men niets, dan zeg ik: dat is volkomen juist, maar daarom komt er ook m'n laatste punt. | |||||||
III.De winst is niet alleen negatief, dat ge niet meer wandelt in de duisternis, maar ook geeft Hij een positieve winst aan ieder, die volgt n.l. deze: dat hij, die volgt, het licht des levens heeft. Het licht des levens. Het woord ‘licht’ wordt aangevuld door een element van leven. Geen licht alleen, dat kennis bijbrengt, een goede formule, een prompt catechismus-antwoord, kennis en nog eens weer kennis. Dat is heel wat, maar iets meer is: licht van het leven, dat betekent, onder het licht word ik gewekt van het leven. Het licht zien, is een daad van het leven. Licht heb ik van het leven en m'n keus is levenskeus geworden; en de keus van m'n ziel, die elken dag zeide: ik volg Hem na, is nu een gaan, elken dag, op het brede veld van het licht. Zo krijg ik, als Hij vooraan gaat en ik achter Hem aankom, licht van het leven. Het licht is er. M'n daad is voorwerpelijk niet meer een daad van donkerheid. Gij allemaal zijt op het pad van het licht, want gij zijt in de kerk, waar het licht schijnt. Maar de volger heeft niet alleen het staan op het pad van het licht, maar hij heeft het leven, dat door het licht als machtige genade opgewekt wordt; omdat hij leeft, had hij het licht lief. Nu wordt het verstandswerk door de liefde. Het wordt nu de ganse mens, die al z'n gaan-in-de-gemeenschap en al z'n zich-terugtrekken-op-z'n-tijd-in -de-stilte tot een programma van leven maakt en de stilte zoekt, als het moet, om den arbeid straks in de gemeenschap. Gelijk de valse vacantieganger de vacantie zoekt om de vacantie, maar de echte die zoekt om het werk. In dit gaan door het leven zelf, dat hij | |||||||
[pagina 75]
| |||||||
heeft met het licht, is dus de Christen gekomen bij den sabbat van God. Hij is af van de duisternis en de twijfel en hij heeft nu door het volgen en in het volgen een vasten gang en een vaste hand en een vaste keus. En zou soms vandaag z'n ziel zeggen: ik heb geen zin, hij gaat toch, want het Woord wekt hem op. God beware ons voor imitatie! Want dit woord sluit uit als ketterij de imitatie-gedachte. Want Hij, die zeide: Ik ben het licht der wereld, is in het donker geëindigd: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? En wie achter Hem aanging, kwam ook terecht bij het uur, waarin Hij op Golgotha in het donker ging en die donkerheid uitschreeuwde door de vraag: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? Wie toen aangewezen was op persoonlijkheidscultuur, wie het ideaal van Jezus van Nazareth volgen moest, is gestikt in de ellende op Golgotha. Daar ging z'n ideaal! Inderdaad, wie Jezus' beeld gemaakt had, gelijk elk imitator z'n beeld maakt, had op Golgotha niets meer over! Hij hing zelf in de duisternis. Maar wie het volgen verstaan had vóór Golgotha als een achter-Hem-aankomen, waar Hij ook heen ging, al was het ook naar de plaats der buitenste duisternis, die wist: Hij gaat voor, ik ga mee. Als Hij stilstaat, sta ik ook stil; dat hoort bij den soldaat, die volgt. En wie stil staat bij Golgotha, hoort Hem zeggen: Mijn discipelen, Ik ga alleen in de duisternis; dat moet ik uitvechten met God voor u. Maar wacht op Mij, want hier slaat de wereld een slag om. Uit Mijn duisternis win ik licht, win ik leven. Sta nu stil, volg Mij niet na, want dat is goddeloosheid, maar sta stil en kom van het juk-dragen der Farizeeën tot geloven van den tweeden Adam. Laat Mij uw juk dragen, gij moet straks Mijn juk, dat zacht is, dragen. En wie Golgotha gezien heeft weet: Hem imiteren is Hem andermaal kruisigen, dat is weer zelf-verzorging. Maar wie volgt door het geloof en gehoorzaam is, heeft z'n leven verloren en wint het nu door genade, die heeft z'n persoonlijkheidscultuur verloren, en wat hij verloren heeft als studie, krijgt hij terug als genade-geschenk onder het volgen. Is dat niet heerlijk? Is dat soms akelig Gereformeerd? Is dat soms negatief of inderdaad ook positief, iets eigens hebben, een eigen sabbat, den sabbat van de pauze en den sabbat van de vreugde? Wie hierop antwoordt: ja, het is heerlijk, is ook bijbels, is ook Gereformeerd; die zal inderdaad, het licht des levens hebbende, niet zich vervormen gaan naar een vaag afgodsbeeld, dat Jezus heet, maar hij komt achter Christus aan, die in Jezus verschenen is in de wereld. En gelijk het licht des levens alles wassen | |||||||
[pagina 76]
| |||||||
laat naar z'n aard, zo zult ook gij, persoonlijkheden, wassen naar uw aard. Niet krom groeien naar het afgodsding, dat ge uzelf hebt voorgesteld, maar opwassen naar uw aard. Uw persoonlijkheid krijgt het hare, en gij wordt allemaal gebruikt voor het grote levenswerk, dat den dag der dagen bereiden moet. Hij zegt: Ziet, Ik kom haastiglijk! Hij komt, door alles heen; en gij, die vandaag weer gestaan hebt op het pad van het licht, doet dan de daad van het volgen; kiest de daad bewust als nieuwe daad uit het hernieuwde begin, en het licht des levens hebbende, zult gij nooit meer dromen van de imitatie van Jezus, maar werken in navolging van Christus. Lofzang van Zach.:5. Amen. |
|