Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)
(1954)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 216]
| |||||||
De naamgeving Boanerges.Ga naar voetnoot1)Tekst: Marcus 3:17. ‘En Jacobus, den zoon van Zebedeus en Johannes, den broeder van Jacobus; en (Hij) gaf hun toenamen Boanerges, hetwelk is, zonen des donders.’ Neutraliteit is bij Jezus onmogelijk. Hij geeft den mensen een naam! Veel bijnamen zijn in den kring der discipelen gegeven door Jezus. Wij denken vooral aan namen: Petrus en Boanerges. Ook aan namen als Nathanaël - den bijnaam van Bartholomeus, en Levi - den bijnaam van Mattheus. Alleen Judas heeft niet een bijnaam. Hij heet eenvoudig Judas, de man van Karioth, zo neutraal mogelijk. Geen naam hebben is nog geen voorrecht. Wanneer de Catechismus vraagt: Waarom noemt gij Hem onzen Heere? dan is voor dien naam Heere hier reeds het bewijs te vinden: Christus geeft zelfs namen, dat is: Hij beschikt over alles, ook over den naam! Dat is vooral uit dit hoofdstuk te zien. 't Schijnt, dat Jezus' komst hier als vlucht getekend wordt. Wij lezen nl. in vs 6: ‘En de Farizeën, uitgegaan zijnde, hebben terstond met de Herodianen tezamen raad gehouden tegen Hem, hoe zij Hem zouden doden’. En dan komt vs 7a: ‘En Jezus vertrok met Zijn discipelen naar zee’. Toch is dit geen vluchten, maar het spreekt van heerschappij. Want Hij roept Zijn twaalf stichters van de nieuwe gemeenschap, Zijn predikers in de wereld. En Hij geeft ze namen. De vluchteling is Heer! Nu willen we letten vooral op de drie: Petrus en de Boanerges. Deze drie zijn vaak samen: In Jaïrus' huis, bij de verheerlijking op den berg, in Gethsémané. | |||||||
[pagina 217]
| |||||||
Boanerges heten Jacobus en Johannes. Waarom? We stellen voorop: niet doordat ze zelf dien naam waardig waren. Dat rust niet in hun natuur. O neen! Dat is de ironie, het sarcasme der geschiedenis. Aan het begin van hun optreden worden ze Boanerges genoemd, maar aan het eind (in Gethsémané) als Jezus den donder hoort van God, dan zijn de donderzonen in slaap gevallen. Wonderlijk is dat. Wat mag dan de reden zijn voor die naamgeving? Dat willen wij gaan zien. De naamgeving Boanerges.
| |||||||
IWat de dragers van den naam aangaat, het zijn Jacobus en Johannes. Wie waren dat? Beiden waren zonen van Zebedeus. Jacobus was de oudste, Johannes de jongste. Jacobus wordt bijna altijd 't eerst genoemd. (Dat blijkt bijv. in Matt. 10:2; 4:21; 17:1; Marcus 3:17; 1:19, 29; 5:37; 9:2; 10:35, 41; 13:3; 14:13; Lucas 5:10; 9:51; 6:14.) Aan die twee geeft Jezus den naam Boanerges. Dat wordt een wonderlijke ontmoeting. Jezus ontmoet hen, dat is: het Lam (dat spreekt van zachtheid) begroet ze met den naam Boanerges (dat spreekt van hardheid). Hij noemt hen dus zonen van den donder, mensen met de kracht van den donder. Straks gaan wij nog wel nader op de betekenis in. Dit is alvast duidelijk: dit woord duidt op kracht, geweld, rumoer, sterken wil. Waarom geeft Hij juist dien naam aan die personen? Is dat alleen, omdat ze zó reeds zijn? Is dat, omdat hun karakter, hun temperament zo is? Zijn ze zo opgevoed? Is dat een erfstuk van de ouders? Neen, daarom niet. Deze naamgeving is niet te verklaren uit de ouders, niet uit de opvoeding en niet uit het karakter of temperament. Niet te verklaren uit de ouders! Wie zijn hun ouders? De tekst zegt: het zijn zonen van Zebedeus. Zebedeus was visser, waarschijnlijk in de nabijheid van Kapernaüm. Deze was niet onbemiddeld. Immers hij had een uitgebreid personeel in dienst. Daarvan is Marc. 1:20 het bewijs, waar wij lezen, dat zij hun vader Zebedeus met de huurlingen in het schip lieten. Zijn familie schijnt verder | |||||||
[pagina 218]
| |||||||
nogal hoog aangeschreven gestaan te hebben. Joh. 18:15 doet dit tenminste vermoeden, daar Johannes toegang had in de zaal van Kajafas en den hogepriester bekend was. Verder is er niet veel bekend van Zebedeus. Van de moeder is echter nog wel iets meer bekend. Zij heette Salome! Ze was een wonderlijke vrouw met een sterke Messiasverwachting. Zodra ze hoort, dat de Messias er is, vraagt ze een goed plaatsje voor haar kinderen. Ze is hartstochtelijk van karakter, want ze gaat direct naar Hem toe, omklemt Zijn voeten, valt neer en gedraagt zich onstuimig. Ze had nog een vleselijke verwachting, dacht aan een uitwendig koninkrijk en was eergierig (Matt. 20:20). Verder had ze een vastberaden, maar toch ook trouwe natuur, beslist en sterk. Ze volgt Jezus overal, ook in gevaar. Ze begeleidt Hem op Zijn laatste reis naar Jeruzalem en ze is ook te vinden bij het kruis (Matt. 27:56). Kortom: Salome heeft wel iets van den donder, de kracht met haar opbruisende natuur. Maar toch: niet dat verklaart die naamgeving. Toch kan Jezus ze daarom dien naam niet gegeven hebben. Want de ouders verklaren de kinderen niet. Hoe vaak zijn kinderen niet anders dan hun ouders? De erfelijkheid verklaart niet alles. Bovendien: die ouders zijn toch ook geen verschijningen als de donder. Zebedeus helemaal niet. Salome toch, goed bezien, ook niet, al is ze dan een flinke, sterke, vastberaden vrouw. Ze treedt niet op den voorgrond. Zebedeus - ge hoort weinig van hem. Van Salome weliswaar meer! Toch is haar taak volgen, niet voorop gaan. Ze blijft toch op den achtergrond. Ze is geen dochter van den donder.
Is hun naam dan soms te verklaren uit de opvoeding of uit hun levensomstandigheden? Het is eerder omgekeerd: Hun opvoeding vormde 'n groot bezwaar om hen tot Boanerges te doen worden. Daar waren de bezwaren, dat ze rijk waren. Hun moeder had ze met zachte klederen kunnen kleden. Dat is niet te veel gezegd, want die rijkdom valt te bewijzen. Zij heeft immers Jezus ook onderhouden van haar goederen. Ze behoorde tot de welgestelde Galilese vrouwen, die de reiskosten voor Jezus droegen. Matth. 27:55, 56 spreekt daarvan: er waren vele vrouwen, die Jezus gevolgd waren om Hem te dienen. Zelfs specerijen kunnen ze kopen (Marc. 15:41). En die waren duur! Ze gingen ook met hoge kringen om, want blijkens Luc. 8:3 vinden we ze in het gezelschap van Johanna, de vrouw van Chusas, | |||||||
[pagina 219]
| |||||||
den rentmeester van Herodes, welke rentmeester zoveel was als ‘minister van financiën’ en particulier beheerder van zijn goederen. De familie van Jacobus en Johannes had dus geld. Ze hadden een onbezorgde opvoeding genoten. Dat maakt geen Boanerges! Armoede staalt wel, weelde niet. Ze waren met zachte klederen bekleed. Jezus zelf zegt: daar is een tegenstelling tussen een profeet èn een mens met zachte klederen bekleed. Hij maakt in Matt. 11 de volgende tegenstelling: Johannes de Doper was geen mens met zachte klederen bekleed, maar een profeet, ja zelfs meer dan een profeet. Mensen in zachte klederen zijn in de paleizen der koningen, het zijn salongasten met goede manieren, de hofkliek. Maar die zijn geen profeten. Johannes is profeet, een sprinkhanen-koning, in kemelsharen kleed. Voelt ge wel: een rijke opvoeding is eerder een bezwaar voor het Boanerges-schap! Derhalve, hun opvoeding was ten dele zelfs een bezwaar om in hen een Boanerges-natuur te doen ontstaan. 't Zou niet meevallen voor hen te gaan met Jezus. Ze zouden geen plaats hebben om 't hoofd neer te leggen. Daar kwam nog bij, dat Salome geld gaf voor reis- en verblijfkosten. Hun eigen geld (hun erfenis) ging weg. Ze moesten inkopen voor de twaalf maken van eigen geld. Toch werden ze nooit ervoor bedankt door Jezus en konden ze geen rijk leven ervan leiden. Dat viel niet mee! Dus niet om hun opvoeding kregen ze dien naam.
Is het dan om hun aangeboren karakter, dat Jezus hun dien naam gaat geven? Iets daarvan lijkt waarschijnlijk op het eerste gezicht. Ze schijnen iets van hun moeder geërfd te hebben. Ook zij schijnen wel krachtige naturen te zijn. Dat blijkt uit hun vastberadenheid. Johannes sluipt mee tot in de rechtszaal toe. Ze dragen 't lijden van Jezus mee. Maar ze hebben wel meer van hun moeder geërfd. Bijvoorbeeld ook de eergierigheid: Uit Marc. 10:35 v.v. blijkt, dat zij den wens van hun moeder overgenomen hebben. Ze hebben zelf ook gevraagd om een erepositie. Een vleselijke verwachting leefde dus ook bij hen. En in Luc. 9:54 vragen zij om vuur van den hemel als Elia over de Samaritanen, die Jezus niet ontvingen. Terwijl zij in Marc. 9:38 van een man, die duivelen uitwerpt en die toch Jezus niet volgt, zeggen: zullen wij het verbieden? Ze zijn dus resoluut! Dus ze hebben wel iets van hun moeder ingedronken: vastberadenheid, vleselijke verwachting, een driftig temperament. | |||||||
[pagina 220]
| |||||||
Toch kan ook dàt de reden niet zijn van de naamgeving, als ge het goed beziet. Ze zijn niet altijd zo vurig. Toch koesteren zij ook vleselijke verwachtingen slechts in het begin. En dat maakt de ware helden niet! Wel dwepers, geen Boanergessen in dienst van Jezus. Een vleselijk ideaal kan dwepers maken, maar geen ware Boanergessen. Dat doet alleen een geestelijk ideaal. Bovendien: hun karakter is toch eigenlijk een bezwaar. Al waren ze driftig, toch was 't de ware Boanerges-natuur niet. Die donder was ook geen donder, maar bliksem! Jezus kan dien verkeerden donderslag niet gebruiken. Denk aan die Samaritanen, die ze verdelgen wilden als Elia. Dat was geen donder, maar bliksem! Vergeet niet: van nature helden ze over naar den bliksem, niet naar den donder. Ze wilden immers die Samaritanen verdelgen. En toch is er verschil tussen donder en bliksem. Jezus wil Zijn knechten den donder geven en Zich Zelf den bliksem voorbehouden. De donder dient tot waarschuwing. De donder bereidt den bliksem vóór. Maar de donder doet geen kwaad, de bliksem wel! De bliksem vernielt, verslindt. Van nature wilden zij wèl den bliksem, maar geen donder. Maar Jezus zei: gij den donder - de voorbereiding, de waarschuwing, doch Ik alleen den bliksem. Maar zo wilden ze 't niet. Trouwens als Jezus ze laat gaan, dan kunt ge zien, waar ze uitkomen. In Gethsémané slapen ze! Geen vuur om de bende te verslinden. In Kajafas' zaal sluipt Johannes ongezien binnen! Waar is nu uw vuur, Johannes? Daarom zijn ook niet de karaktereigenschappen reden voor deze naamgeving.
Wij zien dus: niet om hun ouders, niet om hun omstandigheden, niet om hun karakter ontvangen ze dien naam. Waarom dan? Wel, met dezen naam is het als met alle namen, die God in Christus geeft. Omdat Jezus ze zó hebben wil, daarom geeft Hij ze dien naam. Wij geven een naam (een bijnaam tenminste) als we de kwaliteit gezien hebben. Wij geven een bijnaam van achteren. Jezus, God niet. Het is bij Hem precies omgekeerd. Hij geeft een naam van te voren en maakt ze dan zo. Wij geven een naam naar den persoon. God maakt den persoon naar zijn naam. | |||||||
[pagina 221]
| |||||||
Jezus is God. Daarom geeft Hij ze een naam en zegt daarmee, hoe Hij ze maken wil. Het is een scheppingsdaad. God zegt: daar zij, zo wil Ik! Dan maakt Hij 't ook zo. Jezus geeft ze dien naam. Omdat Hij ze zo hebben wil. Die naam is een uitverkiezingsdaad! En zie nu Zijn glorie: Hij kiest daarvoor juist mensen, die door opvoeding en karakter in zich zelf weinig geschikt waren. Hij kiest tot Boanerges juist mensen, die 't niet zijn van nature. Hem de glorie. Hij nam geen mensen in dienst, die reeds gevormd waren, maar die nog gevormd moesten worden. Boanerges! Jezus drukt hun 't zwaard in de vuist. Zij kunnen dan zelf ook Hem 't zwaard zien hanteren. Jezus zegt: Gordt gij het zwaard aan. Erken die souvereiniteit ook voor uzelf. Gij hebt niets te zeggen. Een bevel is Jezus' woord.
Psalm 101:4, 8. | |||||||
IIDat zij van nature helemaal geen Boanergessen zijn blijkt dan ook, wanneer wij letten op onze tweede gedachte: de betekenis van dien naam. Letterlijk betekent deze naam: ‘Zonen des donders’. Waarom gebruikt Jezus dezen naam? Is donder hier genomen in verdelgenden zin? Neen! Dat wijst het grondwoord reeds uit. Jezus spreekt in het Aramees. Voor donder wordt eenzelfde woord gebruikt als wij vinden in Psalm 2: Waarom woeden de heidenen. We kunnen beter lezen: waarom woelen de heidenen. Dàt is de grondbetekenis van het woord donder hier: geraas, getier maken, alarm slaan. Dus eigenlijk is hier niet sprake van donderen, maar van geraas maken. Hetzelfde vinden wij in Psalm 55:15. Daar leest de St. Vertaling: ‘wij wandelen in gezelschap ten huize Gods’. Maar letterlijk staat daar: joelende scharen, gejoel, druk beweeg, sterk bewogen geluid. Bij het woord donder is daarom geen sprake van verdelging. Trouwens, reeds het woord zelf zegt het. Zoals wij reeds zagen: donder is te onderscheiden van bliksem. Dat was hun grote fout, toen zij de Samaritanen wilden verdelgen. Neen, zei Jezus toen: u heb Ik den donder toegezegd, Mijzelf behoud ik den bliksem voor. | |||||||
[pagina 222]
| |||||||
De donder dient immers ter voorbereiding van den bliksem. Hij vergezelt den bliksem, maar is de bliksem niet. Kortom, Jezus zegt: Mijn prediking zal ook gericht zijn. Ik breng bliksem, Ik breng het zwaard. Gij hebt daarom streng te prediken, en krachtig te spreken. Gij moet op het oordeel voorbereiden, meer niet. Gij moet Israël wakker schudden, de lauwen doen ontwaken, den schrik des HEEREN prediken. En daarin zijt gij zonen des donders. Hoe wijs is bij Jezus dat alles! Jezus weet voor alles den rechten tijd te vinden. Die naamgeving dient om af te leren het verkeerde en om aan te leren het goede. Die naam toch is een geloofsbeproeving: We moeten hun levensgang niet vergeten. Wij zien hen nl. eerst thuis, dan bij Johannes den Doper en tenslotte bij Jezus. Eerst thuis. We hebben straks gezien: daar in huis was weinig, dat hen zuivere Boanergessen maken kon. Toch zijn ze vervolgens bij den Doper gekomen! Ze zijn zijn discipelen geworden. Waarom? Niet omdat de Doper was, zoals ze gedroomd hadden. O neen! 't Viel voor 't vlees bij Johannes den Doper niet mee. De vleselijke verwachting vond niet veel in des Dopers prediking. De zachte klederen pasten bij hem niet. Hij was een ruwe man. Voor stille overpeinzingen, als waartoe Johannes geneigd was, was evenmin tijd bij den Doper. Johannes de Doper, dàt was een Boanerges. Dat was nog eens een zoon van den donder! Die tegenstelling hadden ze moeten verdragen! Zij, de weeldekinderen! De Doper viel wel niet mee; vooral niet voor de vleselijke verwachting. Toch zijn ze gebleven. Want wat ze thuis ook verkeerd geleerd hadden, ze hadden toch ook in vaders huis geleerd: de vreze Gods, belangstelling voor geestelijke dingen. Daardoor hielden ze 't uit bij den Doper, ook al was die anders dan ze hadden gedacht! En toen? Toen zijn ze bij den Doper stil gemaakt! Want de Doper had iets gezegd, dat ze onthouden hadden: De HEERE heeft een twist met u, o volk. Een twist met uw volk, uw stam, uw familie, uw hart! Een twist om der zonden wil, ook met het hart van Jacobus en Johannes. Dat hadden ze gehoord! En ze hadden gebukt, hun zonden beleden, hun zonden erkend. En ze waren bij den Doper gebleven. Dat had ze stil gemaakt. Ze hadden begrepen: onze donder kunnen we niet laten rommelen, we zijn zelf schuldenaar geworden. | |||||||
[pagina 223]
| |||||||
Maar er is nog iets. Ze hadden gehoord: de Doper is wegbereider. Maar dàn komt het Koninkrijk Gods! 't Is nabij, zegt de Doper. Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Ze dachten: nu is het nog de bedeling van den donder, van den toorn, van de boete. Maar nog een ogenblik, dan komt het vrederijk! Dan gaat de donder weg! Dan is het vrede! En toen, op zekeren morgen, daar kwam Jezus. Johannes wijst op Hem. En ze gaan mee!! O, die ontroering. Ze weten het nog precies: het was de tiende ure (Joh. 1:40). Maar toen kwam de ontnuchtering! Ze horen ook nog hun naam noemen: Boanerges!! Boanerges!! Ze dachten: dit is het einde van den donder. Nu komt de vrede. Wat? Is 't nog de tijd voor Boanerges? Is 't nog de tijd voor boetpredikers? Is de tijd der Johannessen dan niet voorbij? Begint de gouden eeuw nog niet? Dat hadden ze gemeend, de tijd voor den donder is voorbij. In dien naam ligt dus ontnuchtering! Zware tijden zijn nog voorhanden. Van Johannes hadden ze geleerd: Uw donder is verkeerd. Jezus zegt: Ik heb die nodig! Vreemd... Maar - zo gaat het - die eerste indrukken zijn wat vaag. In die eerste liefde zijn ze teveel opgegaan in Jezus. De indrukken waren teveel ineens. Dien naam hebben ze toen niet onthouden in volle diepte. Daarom wordt die naam herhaald bij de uitzending (Marc. 3). En zo zijn we gekomen tot onze derde gedachte: de bekendmaking van dien naam. | |||||||
IIISchijnbaar krijgen wij de bekendmaking van dezen naam eerst bij de uitzending der discipelen (Marc. 3). Toch wordt deze reeds eerder gegeven. Neem den naam Petrus als voorbeeld. Hem wordt de bijnaam Petrus gegeven bij zijn eerste komst tot Jezus, Joh. 1:47. Ook bij de uitzending in Marc. 3:16 en hetzelfde vinden wij weer in Matt. 16 na zijn belijdenis in Caesarea Filippi. Wat blijkt daaruit? Dat de naam reeds bij het begin gegeven werd, ook bij de uitzending en later weer. Kortom: bij àlle gewichtige punten, op alle belangrijke tijdsmomenten. Dezelfde gedachte hebben wij hier bij Boanerges. De naam | |||||||
[pagina 224]
| |||||||
Boanerges komt niet eerst nu, maar is reeds eerder gegeven. Toen ze tot Hem kwamen, Jacobus en Johannes, Joh. 1, toen reeds werd gezegd: Boanerges. Dat hebben ze niet ten volle begrepen, maar toch onthouden. Nu bij de uitzending gebeurt het weer! Hij zendt ze de wereld in als schapen onder de wolven, vgl. Matt. 10. Ze moeten werken, prediken, wonderen doen, duivelen uitwerpen. Thans worden ze opnieuw aan dien naam herinnerd. Jezus neemt ze apart. Het klinkt hun in de oren: Boanerges zijt ge, betoont u als zodanig, nu ge de wereld ingaat op uw prediktocht. Maar in hetzelfde verband zegt Hij: Ik zend u als schapen in het midden der wolven. Maar toch: weest Boanerges! Dat is een tegenstelling. Schapen zijn ze en daarom weerloos. Maar tegelijk Boanerges! Zo worden ze opgevoed. Die herinnering doet hen het licht opgaan. Nu begrijpen zij het. Vroeger dachten ze: Boanergessen zijn we alleen, als we goed gewapend zijn. Nu zegt Jezus neen. Juist schapen zijn flink geharnast! Vroeger hebben ze aan een vleselijk Boanergesschap gedacht. Nu horen ze van een geestelijk Boanergesschap. Geen buidel, geen male nemen ze mee en toch zijn ze Boanergessen! Niet door uitwendige kracht komt Gods Koninkrijk. Maar toch door geweldigheid. Geweldigheid van de daad en van het woord. Zo heeft Jezus dien naam gegeven als provocerenden naam. Niet om hun karakter, maar juist ondanks hun karakter. Door dien naam lokt hij, trekt hij tot 't ware Boanergesschap. Die naam is bestrijding van het vleselijk en prediking van het geestelijk messiasschap.
Hebt ge het begrepen? Wel is die naam een geloofsbeproeving. Het Messiaanse vrederijk is er nog niet! Er is nog donder, nog strijd, nog onvrede! Dat is beproeving voor het geloof. Toch hebben ze het leren verstaan en zijn ze trouw gebleven. Weliswaar hebben zij zich dien naam later onwaardig gemaakt. Hun verkeerde Boanerges-natuur is weer boven gekomen, toen zij vroegen om een ereplaats voor zich en om vuur over de Samaritanen. Maar toch zijn ze trouw gebleven!
Die naamgeving van Jezus is wonderlijk. Die naam is als een orakel, een schat ligt erin verborgen. Ze hebben er werk aan. Het lokt ze tot positie-nemen. | |||||||
[pagina 225]
| |||||||
Eerst zijn het raadsels. Maar langzamerhand worden ze opgehelderd. De namen, die Jezus geeft zijn een ontnuchtering, een teleurstelling voor het vlees, ze verplichten tot nadenken, ze beschamen en maken een leerschool noodzakelijk, maar ze zijn toch waar, indien ze gelovig worden aangenomen. Welk een verschil in de openbaring van Jezus' werk en naam. Bij den een geschiedt dit anders dan bij den ander. Jacobus is de man van de daad. Hij is tegen Herodes Agrippa I opgetreden en stierf daarom den marteldoodGa naar voetnoot2) (Hand. 12). Hij was daarin een tweede Doper. Die was immers ook opgetreden tegen koning Herodes Antipas en daarom in den kerker geworpen. Zo vergaat het ook Jacobus, den man van de daad. Johannes is echter zachtmoedig. Maar in zijn gedachtenwereld heeft hij de Openbaring gezien! Bij Jacobus komt de donder naar buiten. Bij Johannes komt de donder naar binnen. Jacobus brengt den donder, Johannes hoort den donder.
Die naam is ook profetie voor onzen tijd. Zonen des donders - ha - een mooien naam, zegt de wereld. Die past bij bolsjewiki - militairisme - socialisme. Maar de wereld zegt: dan moet je een vollen buidel hebben, zoveel roebels voor propaganda, zoveel millioenen. Buidel - male - stok. Jezus geeft dien naam, maar zegt tegelijk: zonder buidel - male - schoenen. Alleen door de daad, alleen door het woord. Christenarbeiders, zijt gij zó Boanerges? Weet gij, dat Jezus u zo maar een naam geeft uit vrije beschikking? Dat Hij dien u ook gegeven heeft? In den doop! Hij heeft niet gevraagd naar uw wil, naar uw karakter, naar uw opvoeding. Neen, het is Zijn vrije beschikking. Bukt gij daaronder? Weet ge, dat die naam provocatorisch is? Dat hij spreekt van wet en evangelie? Dat gij er voortdurend over moet nadenken? Ge kunt uit dien naam uw roeping aflezen. Ge kunt in dien naam uw troost vinden. Telkens komt die naam terug in belangrijke ogenblikken. Hebt ge begrepen, dat Jezus dien naam geeft tegen ons karakter en tegen onze opvoeding in? Dat we dus in de leerschool zijn om dien naam waardig te zijn? | |||||||
[pagina 226]
| |||||||
Hebt gij begrepen, dat de donder niet maar aan 't evangelie voorafgaat, maar bestanddeel er van vormt? Dat ook in het Koninkrijk der hemelen plaats is voor donder? Erkent gij dien donder? De strenge tucht van de crisis in het Nieuwe Testament? Predikt gij dien donder over allen? Hoort gij dien donder? Nog klinkt hij! Het is niet toevallig, dat juist de donderzoon de Openbaring van Johannes schreef. Jezus maakt Johannes een tweeden Doper. Johannes de Doper ging aan Zijn eerste komst vooraf. Johannes Boanerges gaat aan Zijn tweede komst vooraf. Wij horen zo den donder in de Openbaring van Johannes: de tekenen der tijden. Maar die donder is nog geen bliksem. Voortdurend is daar nog uitstel van het gericht. Daar is nog prediking van genade. Gelijk Johannes de Doper één hand naar boven hield en met de andere hand naar den Jordaan wees, zo handelt ook Johannes Boanerges.
Zo heeft Jezus ook ons afzonderlijk een bizonderen naam gegeven. Daarmee is bedoeld, dat ieder een aparte roeping heeft, een aparten strijd en een aparte zelfverloochening behoeft. Of verwerpt gij uw naam? Zeg niet: Ik kan geen Boanerges zijn. O neen. Het karakter was ook bij deze twee verschillend. De één was zo, de ander anders. Zelfs de stille Johannes was een zoon des donders. De donder kan ook inwendig rommelen. Johannes was de jongste van heel den kring. Pas twintig jaar. En daarom, jongelingen, wilt ook gij Boanergessen zijn? Deze twee, ze hebben later pas de volle diepte begrepen van hun naam. Want ze kregen den witten keursteen, waarop geschreven was hun nieuwe naam. Amen. |
|