Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)
(1954)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |||||||
De verzegeling van de zeven donderslagen.Ga naar voetnoot1)Tekst: Openbaring 10:4. ‘En toen de zeven donderslagen hun stemmen gesproken hadden, zo zou ik ze geschreven hebben; en ik hoorde een stem uit den hemel, die tot mij zeide: Verzegel, hetgeen de zeven donderslagen gesproken hebben, en schrijf dat niet.’ Er zijn zo van die verzegelde dingen in de Schrift. Paulus is opgetrokken geweest in den derden hemel en hij heeft daar dingen gezien, die niet geoorloofd zijn uit te spreken. Lazarus en de jongeling van Naïn hebben ook niets verteld van wat zij in de wereld boven hebben gezien en gehoord. Maar dat vinden we nog geen wonder! Dat de dingen der eeuwigheid bedekt zijn valt te verstaan. Maar daarom krijgen wij vandaag met iets anders te maken. De dingen des tijds zijn ook gedeeltelijk bedekt. Want de donderslagen vallen in den tijd. Ze gaan vooraf aan Jezus' tweede komst. Vanavond gaat het echter niet over die donderslagen. Dat mag niet. Dat is verboden. En het is ook gevaarlijk. Als we 't oordeel willen uit gaan pluizen, dan gaat de aandacht van den schrik af. Dan wordt het een interessant studievoorwerp. Neen, het gaat over de verzegeling van de donderslagen. Daarom verkondig ik u, naar de Schrift: De verzegeling van de spraak der zeven donderslagen:
| |||||||
[pagina 170]
| |||||||
IDe verzegeling van de zeven donderslagen werd door Johannes allerminst verwacht. Dat is het eerste, dat we zullen zien. We hebben hier een wonderlijk verhaal. Trouwens, alles in de Openbaring is wonderlijk. Johannes bevindt zich op Patmos. Hij heeft wonderlijke dingen gezien, dingen, die haast gebeuren moeten. God heeft hem die dingen getoond. Daar, op Patmos, is hij in den geest geweest. In de eenzaamheid van rots en zee en hoge blauwe lucht is hij losgemaakt van de wereld. Hij heeft een blik geworpen in den hemel, een blik ook op de aarde. Hij heeft gezien den strijd op de wereld. Hij heeft aanschouwd hoe de hemel zich inmengt in het strijden der aarde. Hij heeft gezien hoe de eindtriomf is aan God en de Zijnen.
Alles in dit boek is in helle kleuren getekend. Het is een muziekstuk, zwaar als een fuga, regelmatig en fors. Alles is vol van klank, van kleur en beweging. Uit de natuur neemt hij de krachtigste verschijnselen als beeld van wat hij tekenen wil: Paarden met onderscheiden kleuren. Arenden, roofvogels. Paarden met schorpioenstaarten. Sprinkhanen met schorpioenstaarten. Kikvorsen. Voorts heeft hij het over hemel, zon, maan, sterren, wolken, regenboog, land, zee, eiland, berg, woestijn en rivieren; holen, spelonken, bomen, gras, steden, dorpen, Rome, Jeruzalem, Sion en tempel. Alles groots! Alles geweldig! Alles vol van kleur. Nog meer kleuren heeft hij voor zijn penseel. Nog andere klanken voor zijn eeuwigheidslied. Onweer en bliksem. Donder en hagel. Aardbeving en vulkanisch vuur. En over al die dingen schrijft de profeet. God heeft hem genoodzaakt te schrijven. Want Christus de Heer is hem verschenen en heeft gezegd: Schrijf hetgeen gij gezien hebt en hetgeen is en hetgeen wezen zal na dezen. En dat hemels gezicht is Johannes niet ongehoorzaam geweest. | |||||||
[pagina 171]
| |||||||
Hij heeft gezien en hij heeft geschreven. Is dat geen wonder! Zie, die Johannes is op zich zelf geen man om over geweldige, verbijsterende dingen zo geweldig te schrijven. Hij is juist de zachtmoedigste onder alle discipelen. Hij is de herder, die zijn kudde met tederheid weidt. En zie, juist die tere man moet schrijven over ruw geweld en machtige verdelging. Juist die apostel der liefde moet dichten het grote lied, het allergrootste van de haat, vijandschap, strijd, toorn van den levenden God. Juist hij, die liefst zich neerbuigt over één enkele gevonden ziel, juist die man moet het enkele, het individu vergeten en schrijven over de gemeenschap. Over de grote wereld in haar geheel. Over de grote Kerk in haar geheel. De man van de tedere liefde moet aanschouwen en beschrijven de tonelen van de haat. Is dat geen wonder? Jezus Christus gebruikt Zijn dienstknechten naar Zijn wijsheid, niet naar de hunne. Juist, omdat er niets van Johannes zelf bij mag komen, juist daarom neemt hij voor dit geweldige werk niet den geweldigen Petrus, maar den zachtmoedigen Johannes. Om het schelden Gods te beschrijven gebruikt God geen scheldenden Petrus, maar een zegenenden Johannes. Om het geloof in den komenden toorn te bewerken neemt God niet Paulus, den apostel van het geloof, niet Petrus, den apostel van den toorn, maar Johannes, den apostel der liefde. Nu kan de wereld horen en geloven. Als zulk een zachtmoedige Johannes spreekt over zo groten, bitteren, onbarmhartigen toorn, dan kan niemand zeggen, dat hij dat verzonnen heeft.
Intussen is dit voor Johannes geen gemakkelijke taak. 't Druist in tegen zijn gewonen aanleg. God moet hem te sterk worden. En God wordt hem te sterk. Hij overmeestert hem. En straks is Johannes in den geest. En hij spreekt over donder en bliksem, alsof dat zijn gewoonte zo is. Hij hoort een stem als een bazuin (Openb. 4:1); van den troon gingen uit bliksemen en donderslagen en stemmen (4:5). Hij hoort grote stemmen (5:1, 5:12). Hij hoort één van de vier dieren spreken met een stem als een donderslag (6:1). Hij ziet vier | |||||||
[pagina 172]
| |||||||
paarden stuiven over de wereld; de vier eerste zegelen werden geopend; een toneel van schrik en wee en woestheid. En zie, juist wanneer Johannes aan al dat machtige gewend geworden is, juist als hij zich voelt als één der Boanerges, zonen des donders, zoals Jezus ook hem genoemd heeft, juist dàn komt dat onverwachte: voor het eerst aanschouwt en hoort hij iets, dat hij niet vertellen mag. Zeven donderslagen verneemt hij, hij de Boanerges. En het schijnt de gewone voortzetting van hetgeen voorafging. Tot nog toe was alles donder en kracht; nu zijn daar ook weer zeven donderslagen. En weer wil hij schrijven, schrijven. Hoor: en toen de zeven donderslagen hun stemmen gesproken hadden, zou ik ze geschreven hebben. Met andere woorden: Voor Johannes leek het vanzelfsprekend, dat ook wat hij nu hoorde, moest worden opgetekend. Hij had reeds gesproken van zeven zegelen, zes bazuinen. Hij wil nu ook getuigen van zeven donderslagen. Wonderlijk! De verzegeling hiervan werd niet verwacht door Johannes zelf. Temeer is dit verwonderlijk, omdat de tekenen zo geweldig waren geweest. Zeker, hij heeft al veel wonderlijks aanschouwd in zijn visioenen. De hemel geopend; de hemelzang; het hemelkoor; zeven zegelen, waarvan zes reeds afgewikkeld zijn: uit het zevende heeft het toneel van de zeven bazuinen zich ontwikkeld. Reeds zes bazuinen hebben geblazen. En al die geweldige dingen had hij moeten beschrijven: schrijf hetgeen gij gezien en gehoord hebt!
En nu, nu gaat het visioen verder. Ineens is het hem, alsof de donder opkomt. Tot zevenmaal toe hoort hij een knetterenden slag, rommelend, krakend. En bij elken slag hoort hij een stèm, die spreekt. Zie, alles is zo geweldig! Een engel staat voor hem. Een stèrke engel (vs 1). Sommigen zeggen: dat is Christus. Dat nemen we echter niet aan. Maar die engel heeft een boekske! En dat boekske is geopend! Hij roept met grote stem, gelijk een leeuw brult! Donderslagen klinken! De hemel getuigt! Wonderlijk is dat. Juist nu de hemel het sterkste spreekt, moet Johannes nu juist zwijgen? | |||||||
[pagina 173]
| |||||||
In vs 4 lezen we: En toen de zeven donderslagen hun stemmen gesproken hadden, zo zou ik ze geschreven hebben. Hier is het dus opgehouden! Hier is Johannes ontwaakt. De lust om te schrijven komt immers pas op in het waakbewustzijn. Bij het visioen was Johannes in den geest. Maar bij 't optekenen is hij niet in den geest. Derhalve is de voorstelling deze, dat de visioenen niet tegelijk zijn. Ze komen achtereen. Bij tussenpozenGa naar voetnoot2). Johannes ontwaakt en wil hetgeen hij heeft gezien opschrijven. Maar weer klinkt een stem van boven: schrijf niet. De inspiratie van den Heiligen Geest blijft weg. Zelfs klinkt een nadrukkelijk verbod. De pen ontglipt weer aan zijn vingers.
Waartoe dient dit alles? Ditmaal is het een oorzaak van nadenken niet zozeer voor de lezers als voor Johannes zelf. Al is hij een uitverkoren vat, hij heeft toch ook zijn zonden en zijn eenzijdigheden. Jezus heeft voor Johannes persoonlijk een les. De Openbaring Gods gaat dikwijls tegen ons in, juist als we denken: we zijn het er mee eens. Ik zou geschreven hebben, zegt Johannes. Nu: geen wonder! Hij was al zo aan 't donder-spreken gewend. Bovendien: hij heet toch Boanerges!? En dan: geen wonder, dat zijn ziel met wrevel wordt vervuld. Eenzaam woont hij op Patmos. Alle vrienden zijn ver weg. Hij is bijna alleen over gebleven. Nu mag hij zien, dat God Zijn vijanden verdelgen zal. Dat vindt hij misschien wel heerlijk! Ik zou geschreven hebben - dat is in waakbewustzijn. De verdelging der vijanden als beloning voor het onrecht hem aangedaan, daarvan wilde hij schrijven. | |||||||
IIMaar zie: Christus zegt: schrijf niet. Dat is onze tweede gedachte. De verzegeling wordt door Jezus nadrukkelijk bevolen: Verzegel! Schrijf niet! Mijn openbaring, Johannes, mag geen boekje van Johannes zijn, maar moet het boek van Christus worden. ‘Ik zou geschreven hebben’...Daarin ligt iets van eigenwilligheid. | |||||||
[pagina 174]
| |||||||
Johannes gaat het wel goed vinden zo. Hij schikt zich er al in om oordelen te zeggen. Ge moet niet schrijven, omdat ge al aan de oordeelsgedachte gewend zijt. Want tenslotte: 't eindpunt ligt niet in het oordeel, maar in de genade. 't Oordeel is maar middel; de genade is het doel! Nu wordt Johannes verder onderricht. Hij eet het boeksken op. Dat is bitter in den buik, maar zoet in den mond. De bedoeling is: de zoete liefde Gods!! Dat mag Johannes niet vergeten. Hij mag niet eenzijdig oordeelsprediker zijn!
Tenslotte is de wet wel schrikkelijk. Maar de wet is het grootste niet. 't Geheel is zoet: genade!! Hij is wel Boanerges. Maar al zijn donderkracht staat in dienst van God. Het mag geen vleselijk donderen zijn. Niet zoals eenmaal bij de Samaritanen, toen hij vuur ter verdelging van den hemel wilde doen nederdalenGa naar voetnoot3). Hebt gij dat verstaan? Ook hier waren er wegblijversGa naar voetnoot4): Sommigen bleven weg uit schuchterheid. Uit angst voor het oordeel, den toorn. Bitter was het voor hen. Ja, maar: de genade roemt tegen het oordeel! Hebt gij dat vergeten? Hebt ge teveel getoefd bij de Boanerges? Te weinig bij den Trooster? Anderen bleven weg uit onverschilligheid. Dat is ook de fout van Johannes. Gij vindt Gods donder niet schrikkelijk genoeg. Gij hebt nog een pen! Nog een hand! Maar ook voor u is er nog een troostwoord: Gods Wet wordt u gepredikt; de zegelen, de bazuinen, enz. Maar dat alles is nog liefdebetoon. 't Bittere, opdat gij 't zoete begeren zoudt. Wat Johannes doormaakt, kan ook voor ons wel eens goed zijn. Wij worden ook wel eens staande gehouden. Johannes' theologie was eenzijdig geworden. Hij had bijna geschreven zonder inspiratie. Hij had bijna de prediking Gods door eigen bril bezien. Toen heeft God hem vastgehouden. God zei eerst: Ge moet het zoet verstaan, van 't evangelie. En dan zegt Hij (vs 11): Ge moet wederom profeteren. | |||||||
[pagina 175]
| |||||||
Nu moogt ge verder gaan!! Wederom! Dit is Johannes' verlossing. Hoe vaak doen ook wij niet evenzo. We nemen van Gods Woord één gedachte; die ons aanlokt! Die ons bekoort. Die bezien wij dan door eigen bril. Dan moet God wel eens ons vasthouden: ‘Wacht!’, ‘Ga niet verder’. Eerst moeten wij iets anders horen. Eerst moeten wij onze beschouwing volledig maken. 't Is uw eenzijdigheid, zegt God, iets anders moet er noodzakelijk nog bij. En dan pas klinkt het: Gij moogt wederom profeteren.
Hebt gij ook ervaring van dat halt roepen Gods? Johannes is door een stem uit den hemel onderricht. Wij niet. Maar wij zijn onderricht door het Avondmaal. Dat is genezing tegen eenzijdigheid. Deze historie heeft betekenis voor het Avondmaal. Immers: dat is een persoonlijk feit allereerst. De donderslagen zijn verzegeld: ze zijn dus niet voor medemensen. Toch is het aan Johannes getoond, persoonlijk. En toen werd hem bevolen dat te verzwijgen! Dat was een persoonlijke les. Waarom? Dat blijkt uit de tegenstelling tussen den tijd, dat Johannes twintig jaar was en nu, nu hij een oude man is. Als jongeling had hij alleen oog voor het Evangelie, voor rust en vrede. Toen werd hem tegengedreund: Boanerges, zoon van den donder. Thans loopt hij gevaar alleen oog te krijgen voor oordeel en donder. 't Wordt hem gemakkelijk daarover te schrijven, 't wordt zijn tweede natuur. Nu zegt God tot hem: neen! Laat af. 't Moet geen machinaal werk worden. Hij mag aan niets gewend raken. Ook niet aan Gods donderslagen! Zo is het ook bij ons. Het Avondmaal is gegeven om eenzijdigheden te bestrijden. Als wij vol zijn van het Evangelie - dan worden wij naar de wet, den donder gebracht. Als wij vol zijn van de wet - dan worden wij naar het zoete boekske gebracht. Als wij zeggen: het koninkrijk der hemelen is vlakbij, dan zien we: het is ver af. Als we zeggen: er moet nog heel wat gebeuren, 't is nog lang zo | |||||||
[pagina 176]
| |||||||
ver niet, dan zegt Jezus Christus: sta stil, neem het zoete boekske (vs 10 slot). En Hij predikt ons in directe aansluiting hierop de hemelvaart der twee getuigen! (Openb. 11.) Ja, dat is opmerkelijk. Juist nu wordt Johannes opgehouden! Want dan volgt hoofdstuk 12, waarin wij de kerkhistorie zien in vogelvlucht. Heel de lijn van Gods Openbaring blijkt dan genadewerk te zijn!
Als Johannes eenzijdig dreigt te worden laat God hem de alzijdigheid van Zijn werk zien. Dat gebeurt ook bij het Avondmaal. Niet de eenzijdigheid, maar de alzijdigheid: en wet en Evangelie! Het Avondmaal is een terechtzetting van onze eenzijdigheden. Als we vol zijn van de zoetheid, dan zegt het: Boanerges! Boete, donder, wet. Zie, hoe schrikkelijk de zonde is. Dat gold Johannes als jongeling. Als we vol zijn van de bitterheid, den donder, als we alleen van het zure weten willen, dan zegt het: zie, hoe zoet!! Dat gold Johannes als ouden man.
Als we denken (gelijk de jongeling Johannes): het koninkrijk is vlakbij - dan zegt het Avondmaal: o neen. Elk Avondmaal is immers een uitgestelde hoop en die krenkt het hart. Als we denken (gelijk de oude man Johannes): wat moet er nog veel gebeuren, wat kost het toch een tijd - dan zegt het Avondmaal: doe dat totdat hij komt. Het oog naar boven. Maranatha!
Hebt gij 't zo gezien? Is het jongelingsoptimisme en het ouderdomspessimisme van Johannes bij u verzoend? Toen Johannes jong was, was hij te weinig Boanerges. Toen Johannes oud was, was hij te veel Boanerges. Toen hij jong was gold: te veel evangelie, te weinig wet. Toen hij oud was gold: te veel wet, te weinig evangelie. Toen hij jong was, was hij vol van zoet; te weinig bitter. Toen hij oud was, was hij vol van bitter; te weinig zoet. Hoe is die verhouding bij u? Is bij u de rechte verhouding?
Misschien zijt ook gij eenzijdig geweest? Dat is ook mogelijk bij wie gekomen zijn aan de tafel van het | |||||||
[pagina 177]
| |||||||
Avondmaal. Al te lichtvaardig misschien, met het naïeve optimisme van Johannes' jeugd. Dan dient gij te bedenken: den donder. Anderen zijn misschien schoorvoetend gekomen, met het sombere van zijn ouderdom, in de gedachte: wat is God toch een strenge God. Dan mag ik u voorhouden: Gods liefde. Kortom: Zuur en zoet. Na het zure geeft Hij 't zoet. Eerst heeft Johannes van Gods oordelen een lofzang willen maken. Nu doet hij het van Gods recht in zijn vreemdelingschap op Patmos: Psalm 119:27. | |||||||
IIITenslotte willen wij zien, hoe de verzegeling van de spraak der zeven donderslagen door Johannes gehoorzaam is volvoerd. Zoek maar in Openbaring, ge zoekt tevergeefs naar de spraak der zeven donderslagen. Johannes spreekt niet meer dan God behaagt. Johannes zwijgt ook niet meer dan God behaagt. In spreken en zwijgen is hij Gods en Christus' dienstknecht. Hij heeft de wet niet langer gepredikt dan hem bevolen werd. Hij heeft het evangelie niet langer verzwegen dan nodig is.
Doet gij dat ook? Velen verbinden wet en evangelie, donder en zachte stilte, bitter en zoet naar eigen inzicht. Vooral bij het Avondmaal komt dat voor. Enerzijds is men teveel Boanerges! En geen wonder. Wie door zijn karakter daartoe neigt, legt onwillekeurig het zwaartepunt in de boetepredikatie. En anderzijds zijn er te weinig Boanergessen. Dat zijn zij, die het te gemakkelijk opnemen! Die eenzijdigheid is begrijpelijk!! Van nature zijn wij allen eenzijdig. Dat blijft ook zo na de bekering! Johannes was zo. Wij zijn ook zo. Toch moeten wij het goed verstaan, dat wij ons hebben te laten regeren door God. Het Avondmaal doet ons dat verstaan. Want het zegt enerzijds: schrijf dat niet! Kom niet met oordeelsprediking zonder einde! Predik ook de genade! 't Is zoet in den mond! Maar anderzijds zegt het: Ge moet Boanerges, zonen des donders | |||||||
[pagina 178]
| |||||||
zijn. Dat spreekt van het oordeel. We zien daarin de bezoeking van de zonde. 't Is bitter in den buik! Die twee zijn niet van elkaar te scheiden. Hebt gij dat misschien wel gedaan?
Anderzijds is dit ook een droeve gedachte, die schrikwekkend is! Er is in Gods oordelen een element, waarvoor we gewaarschuwd zijn, maar dat we nog niet kennen! Gods oordelen - daarvan is veel bekend. Breedvoerig worden ze getekend. Toch is iets daarvan verzwegen. Waarom? Om u bang te maken! Om u onder den indruk te brengen. Om u bang te maken voor het geheimzinnige. Daarom is de openbaring ook schrikkelijk. Want zij zegt zelf: En dat is àlles nog niet. Dat betekent schrik voor de onbekeerden. Gij, die u als zodanig hebt teruggetrokken, weet gij dat wel? De apostel der liefde, die zegt u: de oordelen zullen schrikkelijker zijn dan gij denkt! Dat is een waarschuwing voor de gemeente. Het lijden is getekend. De vervolgingen zijn beschreven. Maar toch is niet alles gezegd. We hebben gehoord van zegelen, bazuinen, fiolen en den antichrist. Maar we weten: één schakel ontbreekt! Een sluier ligt er over. Opdat wij waakzaam zijn. De ontleding van Christus' dag is onmogelijk! We mogen ons niet overgeven aan ijdele nieuwsgierigheid om het oordeel uit te pluizen! Het is verzegeld. Dat leidt de aandacht af! We dienen dan ook de kracht van het Avondmaal te gebruiken voor den komenden strijd. Dat is troost voor wien God liefheeft! Van Zijn toorn is wat verzegeld. Maar van Zijn liefde niet. Weliswaar is ons de helft daarvan niet aangezegd! Maar een schakel, die ontbreekt, neen - die vinden we niet in de liefde van God!
Bekeer u dan tot God. Nog is 't het heden der genade! Zie, Johannes heeft eenmaal een ogenblik zijn roeping vergeten. Hij wilde niet langer zoon des donders zijn, maar zoon van den bliksem. In hem leefde de lust tot verdelging. Maar God hield hem terug. Johannes' taak was alleen te zijn zoon des donders! Hij moest waarschuwen. Maar donder is nog geen bliksem. Want bliksem spreekt van verdelging. Maar donder is tot behoud. Heel die Openbaring is ter waarschuwing. Buk dan! 't Zij dan bitter, 't is toch zoet! Amen. |
|