Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)
(1954)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |||||||
Jericho door Hiël herbouwdGa naar voetnoot1)Tekst: 1 Koningen 16:34. ‘In zijn dagen bouwde Hiël, de Betheliet, Jericho; op Abiram, zijn eerstgeboren zoon, heeft hij haar gegrondvest en op Segub, zijn jongsten zoon, heeft hij haar poorten gesteld, naar het Woord des HEEREN, dat Hij door den dienst van Jozua, den zoon van Nun, gesproken had.’ Kent gij dat lied van den dichter Schaepman, getiteld de Puinen? De dichter heeft gezien de puinhopen van de vergane wereldglorie. Puinhopen zijn de stomme getuigen van de wet der historie. Puinhopen spreken van eeuwen-oude historie; ze spreken van de grootheid Gods; ze spreken van geslachten, die zijn vergaan. Elke puinhoop, elke ruïne is een prediking van den Allerhoogste. Maar inzonderheid de puinen van Jericho zijn een prediking van den Allerhoogste. Jericho's puinhopen zijn een getuigenis van de grootheid Gods. Door het geloof is Jericho gevallen, daarvan spreken haar ruïnes. Schaepman zegt, dat de puinen verkondigen de macht van den dood. O dood - Gij strooit door heel de wereld
De sporen van uw kracht.
De zwarte, somb're puinen
Verkondigen uw macht.
Zij tekenen uw gangen,
Zij merken uw gebied,
Maar wat ook moge sterven,
De puinen sterven niet.
| |||||||
[pagina 148]
| |||||||
Maar Jericho's puinen zijn niet de zegetekenen van den dood, doch van het leven, van het geloof, van God. O God -
Gij strooit door heel de wereld
De sporen van Uw kracht.
De zwarte, somb're puinen
Verkondigen Uw macht!!
Schaepman zegt: Hoe predikt gij aan de eeuwen
In der verdelging taal,
Gij nooit te delgen puinen
Des levens zegepraal.
Maar bij Jericho's puinen gaat het om nog iets hogers!!
Welnu, de ruwe zin alleen ruimt puinhopen weg. Eerbied voor een ruïne is altijd een goede trek. Inzonderheid geldt dit inzake Jericho. Daar was eerbied geboden door God. Maar dit werd niet erkend. Het offeren van Hiëls zonenGa naar voetnoot2)
| |||||||
IAllereerst willen wij dan gaan zien: de zonde, die het wilde verzoenen. In zijn dagen bouwde Hiël, de Betheliet, Jericho, zegt onze tekst. In zijn dagen, dat wil zeggen: in de dagen van Achab. Achab heeft geen gunstig-klinkenden naam. Hij is een vreselijke verschijning. Bij hem heerst de wellust der zonde. Van dien Achab nu vinden we in dit hoofdstuk een korte kenschetsing. Direct bij het begin van zijn regering kant hij zich geheel tegen God. Achabs streven is God alles te ontrukken en alles te geven aan Baäl. | |||||||
[pagina 149]
| |||||||
Hij ontneemt God alles: Ten eerste de bezielde wereld, de mensenwereld, want hij huwt met Izebel, vs 31. Ten tweede de levende natuur, want hij maakte een bos voor Baäl, vs 33. En ten derde de dode stof, zelfs ruïnes, want hij deed de puinhopen van Jericho weer herbouwen, vs 34. Dus hij ontroofde aan God de levende schepping, zowel bezield - de vrouw Izebel - als onbezield - het bos voor Baäl. Maar hij ontnam God ook de dode schepping: de puinhopen van Jericho. In zijn dagen werd Jericho herbouwd. Dat is niet toevallig. Jericho's restauratie moest wel vallen in Achabs dagen. Want zo ontstond daar weer een nieuwe vesting voor de zonde. Achab, de man uit Omri's huis, zoekt de zonde. Hij en zijn vader bouwen paleizen voor de zonde. Zijn die er niet, dan maken ze die. Zo deed zijn vader reeds, want hij kocht van Semer den berg Samaria en bouwde daarop Samaria. Deze stad werd een pantserfort van de zonde, in haar bloeide de cultuur der zonde. En Achab verfraaide Samaria. Stedenbouw lag in zijn aard. Zo is ook Jericho's herstel allicht voor Achab een welkome gelegenheid geweest tot zonde en lustbevrediging. Deze stad lag in een prachtige omgeving, aan de grens van de Jordaanvlakte in het Zuiden. Zij lag dichtbij het twee-stammen-rijk. Op de grens ervan. Ongetwijfeld was Achab daaraan veel gelegen. Hij kon door deze stad den overgang bij de Jordaan beheersen. Immers, wie over de Jordaan trok naar Jeruzalem moest Jericho voorbij. Derhalve was Achab hier veel aan gelegen. Hij kon daardoor het volk afhouden van den tempel, hij kon zo Jeruzalem beheersen. Derhalve bouwde hij deze stad tot propaganda van zijn zondedienst. De aanslag van Jerobeam werd hierdoor hernieuwd, de aanslag op den tempel. Maar er is meer. Jericho is ook bekend om zijn schoonheid. Het lag als in een oase, uit de zandvlakte opkomend. Het lag in een vruchtbare streek met weelderigen plantengroei, vooral van rozen. De naam Jericho betekent dan ook misschien: de welriekende. Maar er is nog meer. Jericho had onder de steden van Palestina een bizondere plaats. | |||||||
[pagina 150]
| |||||||
Jericho's puinhopen zijn tropeeën van God. Jericho was immers eenmaal een sterke vesting geweest. Een geweldig versterkte stad. Haar muren waren van kolossalen omvang. Israël kon daartegen niets beginnen. Zo was Jericho de versterkte plaats van het heidendom tegen 't volk Gods. Om Jericho is gestreden tussen Kanaäniet en Israëliet, tussen onheilig en heilig zaad, tussen Baäl en Jahwe. En zie - de muren van Jericho zijn gevallen door het geloof. Niet door Israëls militaire kracht. Neen, door het geloof. Door een rechtstreeks ingrijpen Gods. Daarom, Jericho's val is de glorie van God, de triumf van Jahwe over Baäl. Jericho's ruïne is een zichtbaar bewijs, dat God Baäl te sterk is. En dat Zijn schone wereld niet behoort aan de afgoden. Daarom moest die puinhoop blijven! Ter blijvende gedachtenis. Jericho's muren zijn van dezelfde kracht als de gedenkstenen in de Jordaan. Deze dienden ter herinnering voor het volk, dat God groot was. Dat heel dat lachende Palestina 't eigendom was van Jahwe. Dat 't volk dat land ontvangen had uit Gods hand. En dat Achab zijn mooie koninkrijk heeft te danken aan Gods kracht. Daarom had God ook bepaald, dat die ruïne blijven moest. In Jozua 6:26 spreekt Jozua den vloek uit over den man, die Jericho herstellen zal. Dat wilde niet zeggen, dat geen mens daar wonen mocht. O neen. Immers, we weten, dat Jericho altijd weer bewoond is geweest. In Richt. 3:13 lezen we, hoe de koning van Moab de Palmstad, dat is Jericho, in bezit neemt. Dan krijgen we dus zelfs den indruk, dat Jericho weer een vesting was. Maar dan een vesting van Gods volk, dienstig aan Zijn koninkrijk. En de historische lijn kan nog worden voortgezet. Want in 2 Sam. 10:5 wordt Jericho ook weer genoemd. We lezen daar, hoe David beveelt aan zijn gezanten, dien Hanun den baard afgeschoren heeft, in Jericho te blijven. Dan is die stad dus ook een herberg voor Gods volk tegen het heidendom. Daarom kunnen wij concluderen: Jericho is niet onbewoond gelaten. Neen, bij Jericho's oude puinen is weer een nieuwe plaats gebouwd. Daar woonde men. Maar daar werden de puinhopen geëerbiedigd. Niemand dacht er aan, die te herstellen. Zo bleef Jericho ten eerste een erkenning van de kracht Gods, | |||||||
[pagina 151]
| |||||||
ten tweede de plaats, die 't heilig volk, de Kerk in 't algemeen tegen de heidenen beschermde, de Kerk tegenover de wereld. Jericho was dus een stad van bizondere traditie. Maar nu begrijpt ge dan ook, waarom het zo grote zonde was, dat Jericho herbouwd werd. Dat was ten eerste de glorie Gods bedekken, het zichtbaar bewijs van Zijn goedheid wegnemen. Dat was vervolgens bovendien: Jericho's aard en karakter juist omkeren. Tot nog toe verdedigde het het heilig beginsel! Maar nu komt Achab, de goddeloze en laat onder zijn auspiciën het herbouwen, hij geeft opdracht daartoe aan Hiël. Niet slechts de ere van Jahwe gaat hij daardoor wegnemen, maar de eer van Baäl gaat hij er tegenover uitroepen. Waarschijnlijk was in Achabs dagen Jericho in bezit van het tien-stammen-rijk. Maar wat geeft Achab om traditie! Weg met die overlevering van Jahwe! Hij gaat Jericho herstellen! Straks komen werklieden en ze ruimen de puinhopen weg. Daar gaan Israëls zegetekenen. Jericho's puinen worden omgeschapen in wallen. Er wordt opnieuw een vesting van gemaakt. Maar nu een vesting van Baäl. Want de Baälsdienaar laat het doen. Derhalve keert deze Achab terug tot het heidendom. Jericho was eenmaal een vesting van de afgodendienaars tegen de dienaren van den waren God. Nu wordt Jericho dat opnieuw. De vromen kunnen klagen: Zij hebben hun tekenen tot tekenen gezet, wij zien ònze tekenen niet. Begrijpt ge nu, waar het om gaat? Als die kruiers zandhopen wegruimen, als die slopers oude muren stukhakken, als die timmerlieden en metselaars nieuwe muren en paleizen en torens optrekken, dan is dat Achabs vreugde en Satans grijnslach. Want het is een vertrappen van de historie en een verloochenen van Gods grote werken. De vromen moesten wel zingen onder dat werk: o God, eenmaal heeft bij Jericho Uw volk gejubeld bij 't schallen der trompetten. Maar nu...Nu: Uw vijand heeft ter plaatse van 't gebed
Gelijk een leeuw gebruld bij 't zegevieren.
Zelfs, U ten schimp, heeft hij zijn krijgsbanieren
En trotsen moed tot tekenen gezet.
| |||||||
[pagina 152]
| |||||||
Elk woedt om strijd en toont zich onbeschroomd,
Men houwt en hakt, dat poorten buiten beven
Gelijk men slaaft om bijlen aan te geven
En ijv'rig kapt in 't hoog en dicht geboomt'.
Wij zien aan ons, na al dit ongeval
Geen teek'nen meer van Uwe gunst gegeven!
Ja, waarlijk, hun tekenen worden tot tekenen gesteld, wij zien onze tekenen niet.
Dàt betekent Jericho's herbouw onder Achab. Dat was Hiëls zonde.
Maar Hiëls zonde is ook de zonde der wereld èn de zonde van ons. Ook bij onze wereld vindt men dat stellen van eigen tekenen tegenover de tekenen Gods. Men bouwt thans vestingen voor de goddeloosheid, juist van de plaatsen, die dienen moesten tot dienst van God. De laatste kerkklok, de grote van de Keulse Dom heeft men omgesmolten tot metaal. Een kerkklok is een vredesbode. Een kanon is een oorlogsbode. In 't zelfde land, waar Schiller zijn lied van de klok dichtte en zei, dat ze moest boodschappen vrede, godsdienst, in dat land worden klokken omgevormd tot kanonnen.
Zo is dit een algemene zonde. Alweer worden de monumenten van Gods eer omver geworpen. Straks worden ze omgetoverd in middelen tot bestrijding van God. De kerk leent zich vaak voor zondige politiek. Kathedralen worden wachttorens, seinposten. Jericho wordt duizenden malen herbouwd, ook door ons. De trek tot Jericho's herstel ligt ons in het hart. Want Jericho's puinen prediken de kleinheid van den mens. Ze prediken, dat alles genade is, niets van ons. God alleen is groot. Dat is de prediking, die 't hart niet behaagt. Zodra wij als Achab ons best doen om eigen glorie te plaatsen tegenover de glorie Gods, zo vaak hebben wij Jericho herbouwd. Vergeet niet, die zonde komt alleen voor in den kring van de Kerk. | |||||||
[pagina 153]
| |||||||
Heidenen kunnen Jericho niet herstellen. Die hebben Jericho's val niet gezien. Juist daar, waar Gods zegeningen genoten zijn, waar Gods verbond getoond wordt, juist daar dreigt het gevaar, Jericho te herstellen! | |||||||
IIZo zagen we dan, dat Hiëls zonde een grote zonde is. Voor die zonde nu wordt verzoening gezocht. In hoeverre Hiël zijn bedrijf als zonde gevoelde, is niet zeker. Op zich zelf is het mogelijk, dat Achab 't plan doordreef en Hiël eigenlijk zelf onwillig was, doch toegaf op 's konings bevel. Maar ook wanneer men niet aanneemt, dat Hiël 't verkeerde van zijn daad goed inzag, ook dan nog zijn er bewijzen, dat hij een zonde erin zag. Immers, iedereen had wel gehoord van de bizondere wijze van Jericho's val in Jozua's dagen. Dat was hem ook wel bekend. Bovendien, in 't Oosten had men altijd eerbied voor puinhopen, voor ruïnes. Daar woonden wilde geesten. Puinhopen waren 't eigendom van de godheid. En Hiël leefde ook in die beschouwing. Hij had den indruk, dat die oude bolwerken, de ruïnes van Jericho den HEERE toebehoorden. Op zijn standpunt sloeg hij dus de handen aan 't eigendom van God. Al heeft hij niet begrepen de volle diepte van zijn zonde, toch heeft hij het wel als zonde gevoeld. Als zonde tegen Jahwe. Hij is als handlanger van den goddelozen Achab bezig den HEERE tegen te staan. En dat hij zich niet rustig gevoelt, blijkt wel uit de wijze, waarop hij verzoening zoekt. Wilt ge weten, op welke huiveringwekkende wijze hij verzoening zoekt voor zijn zonde? Hoor: op Abiram, zijn eerstgeborene, heeft hij haar gegrondvest en op Segub, zijn jongsten zoon, heeft hij haar poorten gesteld. Wat dat betekent? Men heeft langen tijd getracht die woorden te verzwakken. Men heeft gezegd, dat bij den bouw eerst de oudste zoon en toen de jongste zoon gestorven is. Maar dan is dat tòch wel wat wonderlijk uitgedrukt. We moeten niet aan de woorden tornen. Neen, de Schrift zegt letterlijk: hij heeft haar gebouwd op zijn | |||||||
[pagina 154]
| |||||||
zonen. Met andere woorden: in de fundamenten zijn zijn zonen begraven; hij heeft ze waarschijnlijk levend begraven. Dat men dat vroeger niet zo verklaren dorst is, omdat men meende, dat de Schrift dit goed vond. Maar - juist integendeel - de Schrift vindt dit niet goed. Want zij acht dat omgekeerd een bewijs van goddelozen afval.
We moeten niet vergeten, dat Israël in die dagen afgevallen was tot Baälsdienst en daarmee veel gebruiken van de heidenen had overgenomen. Het had den HEERE verlaten. En onder die heidense gebruiken waren ook: mensenoffers en bouwoffers. In Gezer en Taänach zijn overblijfselen gevonden van pasgeboren kinderen, die tot offer hebben gediend. Ze waren in kruiken begraven. De kinderen werden levend in een kruik geduwd, het hoofd vooraan. Dan werd die kruik met aarde gevuld, zodat zij de verstikkingsdood stiervenGa naar voetnoot3). Zo handelde men ook met de bouw- of fundamentoffers. Doch daarvoor werden niet slechts kinderen, maar ook volwassenen geofferd. Nog heden vindt men onder muren of deurposten en onder den bodem van vertrekken, overblijfselen van lijken. En de houding van die geraamten bewijst, dat ze levend begraven zijn onder 't bouwen. Zo is in het oude Megiddo het geraamte gevonden van een ongeveer vijftien-jarig meisje in de fundamenten van den burcht. Het lag dwars over de benedenste laag van de fundamentstenen met de ruggegraat gekromd om zich aan te sluiten aan den vorm van de stenen. Het was dus levend in de fundamenten begraven.
Meen dus niet, dat hier de Schrift goedkeurend spreekt. Neen, het was een afschuwelijke gewoonte. Een gewoonte, overgenomen uit het heidendom. Een gewoonte, die bij de Kanaänieten in zwang was. Zij spreekt van heidensen schrik. Men was bang voor de goden. Heel hun dienst was één vrees. Men had de angstige voorstelling van wrede goden. Goden, die te verzoenen waren door offers, offers van kostbaar vee, straks van kinderen, straks van u zelf. Die offers werden ook gebracht bij het bouwen van huizen. Een huis bouwen is zich beschermen tegen de natuur. Een huis wil zeggen: een dak tegen den regen, tegen storm en wind. Maar regen | |||||||
[pagina 155]
| |||||||
en stormwind komen van de goden. Daarom werd een huis voor hun besef een bescherming tegen de goden. Men moest die goden dus verzoenen. En met een bloedend hart offerde men kinderen. Dan zou voorspoed en vrede er in zijn.
Dit gebruik nu was ook in Israël doorgedrongen. De naam van Jahwe was nog wel bekend, maar Zijn Verbond was schandelijk vergeten. Israël had het Verbond, waarin God Zijn liefde had geopenbaard. Maar Israël had het Godsbegrip verloren. Het meende met offers God te kunnen verzoenen, God te kunnen betalen. Zo dacht ook Hiël, de Betheliet. En ook dat bijgeloof kwam uit Bethel. Zijn geweten klopte. Hij raakt aan Gods eigendommen. En nu? Nu zal hij God dan wel verzoenen. Hij meent, dat God de HEERE kan verzoend worden door een offer. Daarom neemt hij zijn beide zonen: Abiram en Segub. De eerste, een bloeiende jongeling of knaap, wordt ingemetseld in het fundament. En straks wordt Segub, de jongste, onder de poorten ingemetseld. En in Hiëls woning is droefheid. Te Bethel mist men de twee kinderen. Hiël zelf is bedroefd. Maar - hij durft niet wederstaan het bevel des konings. Hij weet, dat God niet kàn goedvinden, wat hij doet. Wat nu te doen? Den koning ongehoorzaam zijn? - Neen. God gehoorzamen? Neen, ook niet. Dan moet hij God maar tevreden stellen. Hij doet het met een bloedend hart.
Maar God zegt tot Hiël, als hij gaat naar zijn huis en zijn oudertranen schreit, God zegt: het is dwaasheid. Men zag hen zelfs, door drift verblind,
Hun dierbaar kroost, hoe teêr bemind,
Den duivelen ten offer brengen.
Ps. 106:20. | |||||||
IIITen laatste willen wij dan zien de strafwaardigheid, die maakt, dat het offer niet kan verzoenen. | |||||||
[pagina 156]
| |||||||
Hiëls offer is een armelijke tragedie. Het wil de schuld verminderen, doch eigenlijk vermeerdert het de schuld. Immers: onze tekst zegt, dat hierin een strafoefening ligt. Van Hiëls zijde is er de poging tot schuldverzoening, maar hij weet niet, dat juist dit offer zijn straf is. Immers, daarin wordt de oude vervloeking vervuld. Onze tekst zegt: Dat is gebeurd naar het Woord des HEEREN, dat Hij door den dienst van Jozua, den zoon van Nun, gesproken had. Ge weet: dat Woord is voorgelezen. Jozua zeide: ‘Vervloekt zij die man voor het aangezicht des HEEREN, die zich opmaken en deze stad Jericho bouwen zal; dat hij ze grondveste op zijn eerstgeboren zoon en haar poorten stelle op zijn jongsten zoon’ Jozua 6:26. Dat woord werd gesproken vijfhonderd jaar geleden. En nu moeten wij niet denken, dat Jozua dat offer goed vindt, of dat hij ook maar iemand dat toewenst. O neen. Toen Jozua dat zei kende men dat bouwoffer nog niet eens. Jozua wist van dat gebruik nog niet af. Israël had het nog nooit gedaan. Maar hij slingert alleen den vloek tegen wie Jericho herbouwen zal. Hem moge voor die daad de straf treffen, die Egypte trof, waar ook de eerstgeboren zonen werden gedood. Ja, meer nog dan dit, want in Egypte betrof dit alleen nog de eerstgeboren zonen, maar die onverlaat moge ook zijn jongsten verliezen.
Jozua sprak dat woord, niet wetende hoe het na eeuwen zou worden vervuld. Of Hiël begrepen heeft, dat Jozua's vloekwoord in hem werd vervuld? Zeker niet. Maar ons tekent de Schrift dat op om te bewijzen, dat juist de poging tot zelfverlossing en zelfvoldoening onze straf wordt. Wij denken vaak, dat straf alleen bestaat in rampen en ellenden. Dat is verkeerd. De zonde wordt vaak met zonde gestraft. De straf ligt allereerst in de onmiddellijke gevolgen der zonde zelf. Zo voert leugen tot verblindheid en wordt men overgegeven in een waan. Dat is de straf. God strafte Hiël juist in dat offer. Of die daad dan zo strafwaardig was? Zeker. Hiëls zonde was groot bij de herstelling van Jericho. | |||||||
[pagina 157]
| |||||||
Maar groter nog bij dat dubbele bouwoffer. Het was zonde. Want Hiël heeft verzoening gezocht voor een bewuste zonde. Van te voren heeft hij het plan klaar gemaakt. Het was geen zonde, die hem overviel. Neen, hij heeft besloten te zondigen en dan God te verzoenen. Dat is even zondig als de Roomse aflaathandel. Maar God zegt: voor bewuste zonde is geen slachtoffer. En dan schijnt dat offer deemoedig, maar 't is een brutaliteit. Want de mens bepaalt wat de straf is, de mens zegt zich zelf te kunnen verlossen en hij koopt de vergeving van God. Maar kinderoffers zijn den HEERE een gruwel. En dat wordt ronduit gezegd. Abrahams voorbeeld bewijst dit, daar God hem verhinderde zijn zoon te slachten op den berg Moria.
Deze historie is een machtige waarschuwing. Want Hiël beschaamt de geruste mensen, die geen verlossing nodig hebben. Hij is wijzer dan zij. De satisfactie-idee is in den mens nog nawerkend. Zelfs deze afgewekenen hebben nog een flauwe voorstelling van plaatsvervangend lijden. Zijt gij al aan Hiëls standpunt toe? Of meent ge het nog zònder verlosser te kunnen? Onbekeerde - wat hebt gij over voor God? Hiël is nog wijzer dan gij. Maar daarnaast waarschuwt Hiël ook de zoekende mensen. Geen zelfverlossing zullen we zoeken, geen zelf gekozen offers brengen. Die idee is den mens ingeschapen. Soms vinden we die ook bij de vromen, zoals bij David, die in 1 Sam. 26:19 zegt: ‘Indien u de HEERE tegen mij aanport, laat Hem het spijsoffer rieken’.
We moeten ons wachten voor Hiëls fout. Vooral inzake de bewuste zonden. Men weet soms te zondigen en drijft toch zijn wil door. Een vrome handeling moet dan vaak verzoenen. Maar: Gods offers zijn een gebroken geest. En daarom wèg met alle eigenwilligheid inzake de verlossing. Hiël veroordeelt zich zelf wel, maar hij vernedert zich niet. Zijn offer toont de armoede van den mens. De mens wil zijn toekomst verzekeren, maar moet het heden dan verstoren. Hij wil voor het nageslacht een woonplaats maken, maar moet dan 't geslacht van het heden doden! Deze tekst predikt ons de vrije genade. Dat alleen wil God. | |||||||
[pagina 158]
| |||||||
Hiël troost de waarachtig gelovigen, die Jezus Christus zoeken. Hiël predikt: God vindt het schrikkelijk, als ge bang voor Hem zijt. Hiëls offer is geboren uit bange vrees voor God. Hij kan echter uit de Schrift weten, dat God liefde is. Zo is het ook nu. De waarachtige vrees voor God komt ook verder. Maar de slaafse vrees is zonde. Geef u dan over aan uw vader der liefde.
Later is ook Jezus Christus in Jericho geweest. Hij is getreden door zijn poorten. Hier in Jericho waren zonen, die de schuld verzoenen moesten. Dat is mislukt. Maar Christus Jezus is Degene, op Wiens dood God de fundamenten van de eeuwige Palmstad heeft gegrondvest. Hier in Jericho was een plaatsvervangend lijden, maar het verzoende niet. Maar Christus Jezus' plaatsvervangend lijden brengt vrede!
Amen. |
|