Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)
(1954)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |||||||||||||
Micha de Efraimiet. Eigenwillige godsdienst.Ga naar voetnoot1)Tekst: Richteren 17:13. ‘Toen zeide Micha: Nu weet ik, dat de HEERE mij weldoen zal, omdat ik dezen Leviet tot priester heb.’ Een volk zonder godsdienst is gelijk aan een lichaam zonder bloed; een organisme zonder leven. Een volk, dat zijn godsdienst verloren heeft, is geen eenheid meer, maar komt tot ontbinding en valt uiteen. Dat is meer dan duidelijk gebleken in de historie van het volk Israël. Inzonderheid de tijd der Richteren geeft van die waarheid een verbijsterend en doorslaand bewijs. Wat toch is de korte saamvatting van het boek der Richteren? Ge kunt dit boek splitsen in twee delen. Het eerste deel toont u Israëls tijdelijke ontbinding. Het tweede den achtergrond, de oorzaak daarvan: Israëls godsdienstloosheid. Het eerste deel toont u Israëls nationalen achteruitgang; het tweede deel geeft de verklaring daarvan in Israëls godsdienstigen achteruitgang. Het eerste deel toont, dat Israël geen politiek middelpunt meer heeft; het tweede, dat het geen godsdienstig middelpunt meer bezit. Geen politiek middelpunt. Want: ‘In die dagen was er geen koning in Israël; een iegelijk deed, wat goed was in zijn ogen’ - dat is de telkens weerkerende formule, die het boek u voorhoudt. Geen koning in Israël; dat wil zeggen, geen paleis, geen residentie, geen schittering van hof, geen kroon, waarin het volksleven zich uitbloeit, gelijk de bloem in de kelk. Er was geen eenheid meer, maar willekeur. Ieder deed, wat goed | |||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||
was in zijn ogen. Het was de zuivere wetteloosheid; de politieke ontbinding. Maar vanwaar komt dit alles? Het antwoord daarop toch geeft u het laatste vijftal hoofdstukken, Richteren 17 en 18, 19 en 20 en 21. Israël had geen godsdienstig middelpunt meer. Niet de tabernakel te Silo was het verenigingspunt, maar ook in godsdienstigen zin deed ieder, wat goed was in zijn ogen. We zouden kunnen zeggen: Er was geen koning in Israël, maar er was ook geen priester, geen hogepriester meer in Israël. Nu ja, hij was er nog wel, maar men rekende hem niet mee. De hogepriester was niet langer voor het verwilderd volksbesef het geestelijk middelpunt; de tabernakel niet langer het verenigingspunt, waar de gelovige Israëlieten elkander aantroffen bij offer en tempellied. En straks komt het zover, dat men in zuivere onzuiverheid, in eigenwillige godsdienstigheid zijn godsdienst verliest en zelfs een eigen heiligdom opricht met een eigen priester, en aan Silo en zijn tabernakel niet meer denkt. En toen kwam het tot de ontbinding. In de politiek was eigenwilligheid; in het godsdienstige ook eigenwilligheid: een ieder deed, wat goed was in zijn ogen. En ziedaar de grote ellende. Eigenwilligheid is altijd gevaarlijk; maar vooral op godsdienstig gebied. Zegt niet de Schrift met snijdenden ernst, dat eigenwillige godsdienst niet in enige waarde is? Onze tekst is daarvan een treffend voorbeeld. Deze tekent het verschrikkelijke van den eigenwilligen godsdienst. Dat wordt ons getoond in het voorbeeld van Micha. Hij was op een verkeerden weg. Alleszins godsdienstig was hij evenwel. Hij zondigt tegen de wet en durft nog menen, dat God hem wel zal doen. Wilt ge nader daarover horen? Micha als godsdienstig mens.
En we zien:
Als waarschuwing tegen de eigenwilligheid zingen wij Ps. 50:5, 6. | |||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||
IAllereerst spreken wij dan over Micha's godsdienstige verrichtingen. Die worden in den tekst aldus saamgevat: dat ik dezen leviet tot priester heb. Evenwel, daar zit heel wat aan verbonden. Een lange historie. Die willen wij even nagaan. Zoëven is er gesproken over een godsdienstig middelpunt. Wat was dat? De tabernakel te Silo. De HEERE had den tabernakel zelf gegeven. God wilde, dat daar 't volk Hem zou dienen. 't Kon wel op een andere plaats, maar God wilde, dat 't daar geschieden zou, omdat:
Zo wilde God het. Maar Israël ging alweer eigen wegen. Dat zien we in Richteren 17, ons hoofdstuk. De historie van Micha. Hij heeft waarschijnlijk een vromen vader gehad. Althans de naamgeving schijnt daarop te wijzen. Een mooie naam. Want Micha betekent: Wie is als de HEERE? Maar zijn vader is gestorven en liet zijn moeder als weduwe achter. Wat was er nu gebeurd? Een wonderlijke huishouding: op zekeren dag bemerkt de moeder, dat haar geld ontstolen is: 1100 zilverlingen. De dader is onbekend. De moeder is in woede ontstoken. Zij spreekt een verschrikkelijken vloek uit over 't hoofd van den dief. Zij roept Gods wraak in, als de dief het niet terug geeft. Zij belooft God 't geld te heiligen, als Hij den schuldige aanwijst. Dat was al eigenwillig. Toevallig. Die vloek was geen kleinigheid. In 't Oosten wordt veel gewicht gehecht aan een vloek. Een zekere bijgelovigheid spreekt daarin mee. Niet uit het geloof is dat. In elk geval: men is bang voor een vloek. Dan werd het menens. Vooral de vloek van een moeder, van een vader gold voor gewichtig. Als vader of moeder vloekte, dan kwam 't onheil zeker. Ook de zoon had natuurlijk den vloek gehoord. Hij had erbij | |||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||
gestaan, toen zijn moeder die verwensingen uitsprak en Gods wraak inriep over den dief. Die vloek dreunt hem in de oren. Die laat hem niet los. Die is ingeslagen. Zeker, Spreuken zegt (Spr. 26:2): ‘Gelijk een mus wegvliegt en een zwaluw wegschiet, zo zal een vloek, die zonder oorzaak is, niet komen’. Maar dat staat er niet voor hem. Want er is wel degelijk een oorzaak voor den vloek. Hij heeft gestolen. Kortom - het wordt hem te benauwd. Hij bekent - ik heb schuld. Hij wil het geld weer geven. Wat gebeurt nu? De moeder is verheugd. Zij prijst haar zoon, dat hij het geld teruggeeft en bekent. Dus - de vloek is weg. Maar er is nog wat. De moeder heeft in haar benauwdheid God beloofd het geld te heiligen. Daar kan ze zo maar niet af. Daar moet wat gebeuren dus. Daarom bestemt zij dat geld voor een godsdienstig doel. Micha mag 't zelf wel gebruiken. Maar hij wil dat niet. Nu - dan zal zijn moeder 't zelf doen. De HEERE moet dan toch wat hebben. Eigenlijk vindt ze 't ‘zonde’. Maar let nu eens op. Toen de moeder in de benauwdheid zat, is die geldsom den HEERE geheiligd. Maar als 't er op aankomt, en 't lieve geld weer terug is, vindt ze 't toch wel wat jammer. Zoveel geld voor een beeld des HEEREN... De HEERE moet wat hebben; dat stond vast. Maar moest 't nu zo heel mooi wezen? Kom kom, de HEERE was niet gesteld op dat goud. 't Kwam maar op de éér aan. En na veel gemarchandeer krijgt de HEERE een beeld - niet voor 1100 - maar voor 200 sikkelen. Misschien zijn de andere 900 nog met een vroom praatje op rente vastgezet voor onderhoud - maar als 't gebeurd is - wat de tekst niet zegt - dan weet ieder wel, dat 't maar dwaasheid was. De 900 sikkelen bleven voor de vrouw. De HEERE kreeg 200. Een godenbeeld voor 200 sikkelen - dat kon nog mooi genoeg wezen. De ijver is verkoeld (als zo vaak bij het genezen van zieken). Daarmee begon het. De HEERE krijgt een beeld. Misschien een beeld des HEEREN, dat God voorstelde onder het symbool van een stierkalf. Misschien ook een ander beeld. In elk geval: een beeld. We moeten niet denken, dat Micha ongodsdienstig was. Neen: het was een godsdienstige verrichting. Ook was het geen afgoderij, geen andere god. Hij bleef Jahwe getrouw. Maar hij is eigenwillig. Micha heeft, denkt hij, al heel wat voor den HEERE gedaan. 't Streelt hem wel wat. Wat heeft Jahwe toch een mooi beeld. En | |||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||
hij zal 't nog mooier maken. 't Gaat zelfs zo ver, dat Micha helemaal vergeet, dat 't toch eigenlijk gestolen geld is. Die diefstal - kom, die is al achter den rug. De HEERE heeft nu wel gezien, dat Micha toch wel wat voor Hem over heeft. Te meer - Micha bouwt een kapel. 'n Soort heiligdom. Een klein tabernakeltje. Dat beeld komt niet in huis. Ook niet in de open lucht. Neen, een aparte kapel wordt daarvoor gebouwd. En ja - dan moet er ook wel een priester zijn. Voor dat beeld moet een priester staan. Zo is 't ook in Silo. Daar staat ook een priester voor 't aangezicht des HEEREN. Maar...Micha heeft geen priester. Nu ja, wat komt dat er op aan? Of 't nu al niet een Leviet is uit den stam van Aäron, de HEERE ziet wel, dat er nu geen ander is. Dan maar zijn zoon. Die zoon wordt tot priester gewijd. 't Begint dus al aardig te lijken. Een eigen godenbeeld, een eigen tabernakeltje in 't klein, een eigen priester - wat is Micha toch een vrome man. Eén ding is nog jammer, dat er geen heuse priester is. Nu ja, 't kan zo ook wel. Maar een echte leviet was toch nog wat beter. En zie - ook die wens wordt nog vervuld. Op zekeren dag komt er een leviet langs. Een jonge man. Hij loopt rond zonder vaste betrekking. Gelijk bekend, waren alle priesters levieten, maar niet alle levieten priesters. Er waren ook wel, die geen priesters waren. Toch hadden allen een zekere wijding. Derhalve is deze komst van den jongen leviet een uitkomst. Hij komt binnen. Hoe is zijn naam? Jonathan - een mooie naam. Want hij betekent hetzelfde als Theodoor - gave Gods. Waarschijnlijk is hij een afstammeling van Mozes. (Lees 18:30 in plaats van Manasse Mozes). Dus hij is wel niet uit Aäron's geslacht. Gelijk bekend, de priesters zijn uit Aärons geslacht. Maar hij is dan toch een leviet, een heuse leviet. En wat is Micha blij. Er waren toen maar weinig levieten. Hier is het dus een uitkomst. Nu kan hij zijn privaat-kapel volmaken. En haastig doet hij 't voorstel: blijf bij mij. Dan zijt gij mijn priester. Hij ontvangt een tractement van 10 zilverlingen plus de volle kost. Bovendien: vrije kleding. Wel een mooi tractement. En de leviet, die geen plaats heeft, neemt dat eigenaardige beroep aan en wordt huispriester bij Micha. En Micha is wonderblij: Zijn zoon, die toch eigenlijk halfpriester was, krijgt ontslag. Nu heeft hij een heusen priester. Straks is er zelfs een vertrouwelijke verstandhouding. Let eens even op. | |||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||
In vs 10 staat: wees mij tot een vader. Pater, de priester. Dus: daar is nog afstand. Respect voor 't ambt. Gij...mijn weleerwaarde. Vs 11 zegt: de jongeling werd hem als een van zijn zonen. Daar was dus een vertrouwelijke omgang. Uit alles blijkt - Micha is wonder in zijn schik. Nu heeft hij een leviet. Dat is de kroon op zijn werk. Een eigen priester. Dat is de saamvatting van alles, wat hij op godsdienstig gebied verricht heeft. En als dan de leviet het heiligdom bedient, is Micha vergenoegd en zegt: nu weet ik, dat de HEERE mij zegenen zal, omdat ik dezen leviet tot een priester heb.
Ziet ge, gemeente, die Micha heeft toch heel wat gedaan voor den HEERE. Ge zoudt zo zeggen: die man heeft overgegeven liefde. Hij doet goede werken.
Nu, dat denkt Micha zelf ook! | |||||||||||||
IIDaarom is onze tweede gedachte: zie, hoe Micha zelf er over denkt. Dan zal 't blijken: hij meent, dat hij goed doet en hij doet juist verkeerd. 't Is geen liefde, maar eigenwilligheid. Dat blijkt wel, wanneer we nu stil staan bij: Micha's godsdienstige beschouwingen. Welke zijn die? Micha denkt, dat hij goed gedaan heeft. Immers hij zegt: De HEERE zal mij zegenen, omdat ik dezen leviet tot priester heb. Met andere woorden: dit is goed werk, de HEERE zal mij zegenen. Kortom: Micha denkt goed werk gedaan te hebben. Dat is zijn beschouwing. Nu zullen we zien, dat die beschouwing in de eerste plaats niet zonder reden is, maar dat zij in de tweede plaats geheel verkeerd is.
In de eerste plaats willen wij dan zien, dat Micha's beschouwing niet zonder reden is. Er is heel wat goeds in Micha's daad. Micha kent Gods wil. Hij weet: God moet gediend worden, God moet een priester hebben, het gestolen geld moet teruggegeven worden, enz. En ook: de priester moet een leviet zijn. Micha rekent ook met Gods wil. Hij geeft het gestolen geld terug. We moeten dan ook niet denken, dat Micha een verstokte, doortrapte zondaar is. Neen, hij heeft nog een geweten, dat spreekt. En hij luistert ook naar dat geweten. | |||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||
Dat blijkt uit alles. Hij heeft wel gestolen. Maar hij geeft het geld terug. Hij stapelt niet de ene zonde op de andere. Als de vloek komt, geeft hij kennis van den diefstal. Dat stond in de wet, Leviticus 5:1: Als iemand gehoord heeft een vloek en getuige is van de misdaad en het niet te kennen geeft, als hij 't wel gezien heeft of geweten - dan zal hij zijn ongerechtigheid dragen. Toen die vloek kwam, was ieder, die den vloek hoorde, verplicht den dader aan te wijzen, als hij het wist. Had Micha tóen gezwegen, dan kwam er nòg een zonde bij de eerste zonde. Maar dat gebeurt niet. Micha spreekt. Hij toont dus betering des levens. Hij rekent nog met Gods wil. Dat is gebleken. Hij liet immers zijn eigen zoon niet langer priester, toen hij een leviet kon krijgen. Dat kostte hem toch nog aardig wat, want deze leviet ontving een aardig tractement per jaar. Toch doet Micha het. Omdat God liever een leviet tot priester wilde. Het is hem lang niet onverschillig dus. Bovendien: in die kapel wordt God geëerd. En nu kon men zeggen: Ja, maar 't is Silo niet. Maar 't bleef toch maar waar: er gingen niet veel mensen meer naar Silo. Een massa mensen waren er, die er nooit kwamen. En die konden nu hier komen. Het was dus evangelisatie op den koop toe. Micha's kapel zou een zegen voor de omgeving zijn! Kortom, er is wel degelijk nog veel goeds in Micha. De HEERE schijnt ook alles te zegenen. 't Loopt toch best. Nu komt er ook nog een leviet. 't Is alsof de HEERE zelf dien man als met Zijn hand toegevoerd heeft. Dankbaar merkt Micha dat op. De HEERE schijnt hem reeds nu te zegenen. Kortom, er is veel goeds in Micha. Wij zouden ook zeggen: Micha ondervindt zegen op zijn arbeid. Dat is al veel waard: Gods wil kennen en er mee rekenen. Veracht dat niet. En toch ondanks alles: het is geheel verkeerd. Want wat is de grote zonde hier? Eigenwilligheid! Micha wil God wel dienen, maar op zijn manier. Hij zal het zelf wel doen. God stelde in: heilige plaatsen, heilige tijden, heilige personen. Allereerst: heilige plaatsen. God zei: ik heb een tabernakel! Dat | |||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||
is een heilige plaats. Micha maakt zelf een tabernakel in het klein. En nu kan men mooi praten of niet: dat was eigenwillig. Vervolgens: heilige tijden. Dat waren de feesten. Dan kwam het volk bijeen. Micha komt niet op een feest, hij komt niet met de gemeente samen. Hij houdt feest in huis. Dan hoeft hij niet zo ver te reizen. En nu kan men mooi praten of niet: dat was eigenwillig. En tenslotte: heilige personen. De HEERE zei: de priesters moeten uit Aärons geslacht zijn. Micha neemt zijn zoon. Dat mocht niet, dat was eigenwillig. Later wordt het een leviet. Maar ook daaraan mankeerde nog iets. Immers: hij was niet uit Aärons geslacht. Micha vergat, dat de priesterwijding niet hem toekomt maar den HEERE. Hij wordt daartoe niet van God geroepen. Zie, dat is zijn grote zonde: eigenwilligheid. En die zonde brengt vanzelf andere mee. Allereerst: aan die hele kapel kleefde een smet. Zij was gebouwd van gestolen geld. Ook was het beeldendienst en bepaald zonde tegen het tweede gebod. Ja, nog meer: men had onttrokken van den prijs. Slechts 200 sikkelen waren er voor besteed. Dat is op zich zelf geen zonde. O neen - een arme kan met weinig toe. Maar - hier was het een ander geval. Men had een keer 1100 sikkelen beloofd. Als men meent, dat die den HEERE toekomen, dan moet Hij ze hebben ook. Dan moet men niet gaan afdingen. Men had, op zijn eigen standpunt, God bestolen. Het was verfijnd egoïsme. En godsdienst en egoïsme zijn in tegenspraak met elkander, het zijn tegenstellingen, ze gaan niet samen. Dan rekent men wel met God, maar niet op het critieke punt. Micha mist de overgave van zich zelf. Bovendien: die leviet was maar toevallig gekomen. Was die niet langs gekomen, dan moest de HEERE in vredesnaam maar met Micha's zoon tevreden geweest zijn. Maar nu hij toch langs kwam nu kon de HEERE mooi van de gelegenheid profiteren. Zie, gemeente, dat is ook zijn grote zonde. Hier is het kenmerk van den eigenwilligen godsdienst. Godsdienst moet niet iets toevalligs zijn. In godsdienst mag nooit iets toevalligs zijn, wijl niets daarin overbodig is. Op alles heeft God recht. Men mag nooit God wat geven, omdat 't toevallig net zo uitkomt. Neen - alles en dat alleen. | |||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||
We moeten opzettelijk geven zoveel in ons vermogen is. Let vooral op het begin. Micha's hele religie hing af van een toevalligheid, een stemming. Toen hij eenmaal bezig was, kreeg hij zijn eigen werk lief, zelfs bracht hij een zwaar offer in het begin. Uit noodzakelijkheid! Daarom is het grote kenmerk van dit alles: eigenwillige godsdienst. En de Schrift zegt: het is niet in enige waarde. Waarom niet? Wijl dit alles in tegenspraak is met echten godsdienst. Want godsdienst is bukken voor Gods wil met verzaking van eigen wil. Eigenwilligheid staat dus vierkant daartegenover en is zonder waarde. En wij dan? Ook wij lopen dat gevaar! Straks hebben wij gezien: Micha kende Gods wil wel. Eigenwilligen godsdienst vindt ge niet bij de mensen, die Gods wil niet kennen. Juist bij hen, die wel op de hoogte zijn met Gods wil, maar die nog de zelfovergave missen, vindt men die. Ook hier wel! Vergeet niet: gereformeerd zijn of kerkganger maakt nog niet zalig. De eigenwillige godsdienst is niet in enige waarde. Dat geldt voor aller kerkgang enz. Het gevaar dreigt juist voor ons, die Gods wil kennen. We moeten niet vergeten: God is absoluut. Hij is nooit met een deel tevreden. Bij overtreding van één gebod staan wij schuldig aan heel de wet, zoals Jacobus zegt. Een voorbeeld hiervan vinden we in de Hervormde Kerk. Daar leeft het volkskerk-ideaal. Veel vrome redeneringen worden daarvoor gebruikt, maar Gods gebod wordt vergeten. Dat gevaar dreigt echter ook in ons eigen leven. We moeten het Christendom niet gemakkelijk opnemen. We moeten niet zeggen: ik kom toch wel in den hemel. Godsdienst moet nooit zijn een verfijnd egoïsme. Hij moet zijn een overgave van ons zelf. Ook als we God alleen zoeken, omdat we bang zijn voor den dood, is het eigenwillig, want het is egoïsme. Het gaat ook en vooral om de ere Gods! God komt alleen tot verslagenen van hart. Micha was wel bang voor den vloek van zijn moeder, maar hij was niet bang voor den vloek van God. En die vloek van God wàs er toch, lees maar Deut. 27:15: vervloekt, die een afgodsbeeld maakt. Ook wij redeneren dikwijls vroom van kennelijke leidingen, terwijl | |||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||
we toch eigenlijk ingaan tegen Gods wil. Die termen zijn vaak ‘bemanteling’ van eigen zonde. Voorspoed is er ook dikwijls bij goddelozen. ‘Succes’, voorspoed is nog geen zegen, nog geen bewijs van Gods gunst. Wij staan ook schuldig aan die zonde. Als God u tegenkomt, als Micha later (de Danieten roofden zijn priester en efod) dan komt ge tot zelfonderzoek. Telkens weer moeten wij ons toetsen aan de norm van Gods wet.
Tien Geb.: 1, 3. | |||||||||||||
IIITen derde willen wij nog zien: Micha's godsdienstige verwachtingen, maar niet uit de ware hoop. Zijn verwachting is: God zal mij weldoen. ‘Nu weet ik, dat de HEERE mij weldoen zal,’ zegt hij. Hij meent, dat de HEERE hem zal weldoen, omdat hij nu een leviet tot priester heeft. Hij is erg beslist in zijn spreken: nu weet ik, zegt hij. Er is geen twijfel aan. Daar is dus hoop in zijn hart. Maar het is geen ware hoop. Want hij meent, dat dit goede werken van hem zijn en dat ze verdienstelijk zijn. Maar volgens de Schrift zijn ze dat niet. Toch is er volgens de Schrift wel genadeloon. Die zijn weg wèl aanstelt, Ik zal hem Mijn heil doen zien...Maar dat is nooit om onze werken. Dat is Micha's fout, dat hij hiervan niets ziet. Micha begaat één vergissing, hij plaatst het ‘omdat’ verkeerd. Hij zegt: omdat behoort bij weldoen; omdat ik den leviet tot priester heb, zal de HEERE mij weldoen, de HEERE zegent om het werk. Maar dat is verkeerd. Hij moest gezegd hebben: ik wéét dat, omdat ik dezen leviet tot priester heb. Omdat hoort bij weten. Dat mogen we wel zeggen. Uit goede werken mogen we wel opmaken, dat God zegenen zal, want ze zijn de vruchten van het geloof. En genadeloon is toegezegd. Goede werken zijn nooit de grond van het geloof. Ze zijn wel de grond van de geloofszekerheid. Maar dàn geldt ook: De HEERE zal zegenen. Micha spreekt zich zelf tegen. De HEERE, Jahwe, zal zegenen, de Verbondsgod. En hij heeft juist het Verbond geschonden. | |||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||
Maar wij dienen dat Verbond te bewaren. Is Micha's verwachting uitgekomen? Neen en ja. Niet gelijk hij bedoelde. Het is slecht afgelopen, want de Danieten zijn later gekomen en hebben hem alles afgenomen. Op zekeren dag hadden de Danieten geen plaats meer. Ze zijn derhalve Noordwaarts getrokken en hebben Lais veroverd. Deze stad werd daarop Dan genoemd en draagt in den nieuweren tijd den naam Tell el Kadi. Op dien rooftocht kwamen ze ook Micha's huis voorbij en ze hebben Micha's kapel geplunderd. De efod en het beeld hebben ze meegenomen en den priester hebben ze meegetroond. Deze vond het voordeliger voor een gehelen stam priester te zijn dan voor één persoon! Micha is hen nog wel achterna gegaan. Maar met dreigingen is hij weggezonden. Micha's beeld werd voortaan vereerd door de Danieten en de leviet Jonathan werd hun priester! Dus, het ging niet gelijk Micha dacht. Maar toch, hij is wel gezegend, want dat alles was tuchtoefening Gods. En daarin komt toch nog de zegen van God. Een machtige prediking komt hierdoor tot ons: weest niet eigenwillig. Weest voorzichtig met de zonde. Grote gevolgen heeft de zonde van eigenwilligheid dikwijls. Dat zien wij zeer duidelijk in deze geschiedenis. Want: dat beeld in de stad Dan is er gebleven tot Jerobeams tijd. Toen kwam daar het gouden kalf. Dat ging nu gemakkelijk. Micha heeft daarin veel kwaad gedaan, want hij heeft dit alles voorbereid, den weg daartoe effen gemaakt. Jonge mensen, denkt daaraan! Niet een iegelijk, die zegt Heere Heere, maar die daar dóet den wil Mijns Vaders, die zal ingaan, sprak Christus. God is absoluut. Daarom moeten wij niet zeggen: die tekst heeft niets voor het geestelijk leven. Hij heeft er àlles mee te maken. Doch gelukkig, voor die zonde is ook vergeving mogelijk. Ook wij kennen maar al te veel eigenwilligheid. Christus echter is nooit eigenwillig geweest. Hij is gehoorzaam geweest in 't grote èn in 't kleine, in uitgangspunt èn in nadere uitwerking. Hoe klaar is dat niet openbaar geworden bij de tempelreiniging. De Joden waren ook eigenwillig als Micha. Zij brachten geen vee | |||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||
van eigen stal, zoals de wet voorschreef. Maar: ze kochten het vee dichtbij en bespaarden zich die reis met dat vee. Doch Jezus drijft hen uit. ‘De ijver van Uw huis heeft Mij verslonden!’, dat geldt van HemGa naar voetnoot2). Daarom heeft Hij door Zijn gehoorzaamheid onze eigenwilligheid verzoend. Welzalig, die Gods Woord aanhoort.
Welzalig, die 't bewaart, al waar 't
Zo zwaar als Abraham 't vernam,
Wanneer hij 't welbeminde kind,
Zijn enigst, is op Gods gebod
Gaan slachten met bereidzaamheid.
Laat mij wel Uw lessen lezen,
Wel Uw voorbeeld gadeslaan,
Heer en naarstig doende wezen
't Geen Gij mij hebt voorgedaan.
Amen. |
|