Preken. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling I)
(1954)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 60]
| |||||||||||||
Elia op Horeb.Ga naar voetnoot1)Tekst: 1 Koningen 19:11, 12, 13a. ‘En hij zeide: Ga uit en sta op dezen berg voor het aangezicht des HEEREN. En zie, de HEERE ging voorbij en een grote en sterke wind, scheurende de bergen en brekende de steenrotsen voor den HEERE henen; doch de HEERE was in den wind niet; en na dezen wind een aardbeving; de HEERE was ook in de aardbeving niet; en na de aardbeving een vuur; de HEERE was ook in het vuur niet; en na het vuur het suizen van een zachte stilte. En het geschiedde als Elia dat hoorde, dat hij zijn aangezicht bewond met zijn mantel.’ ‘Ruk de kruisen uit den grond,
Laat ze alle zwaarden worden’ -
deze beide versregels zijn een van de wrange vruchten van onzen tijd, M.H. Onze wereld is moegeleefd. Geen wonder: want ze leeft uit eigen kracht. En die eigen kracht staalt niet; geeft geen veerkracht, geen volhardingsvermogen. En had ze nu maar een andere kracht, die van het kruis; voorzeker dan zou nog wel de volharding haar deel zijn. Maar: het kruis ontbeert ze. Dat is de oplossing. Eerst is zij onverschillig voor Jezus Christus. Christus en Zijn kruis. Maar...daarbij blijft het niet lang. Haar onverschilligheid wordt vijandschap. En het einde, als de wereld de symbolen, de tekenen des kruises ziet, die de gelovige christen in den grond geplant heeft, is dit: Ruk de kruisen uit den grond. Laat ze alle zwaarden worden. Of dit lied alleen ijdele grootspraak is? O neen. De wereld is wel gereed, haar wens te vervullen. Nooit heeft ze groter durf getoond dan in onzen tijd tegen het christen- | |||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||
dom. En wie waarborgt, dat niet eens de brandstapels herrijzen zullen, om als rokende puinhopen de resten van christelijken zin te omwolken in dampen van vijandschap en haat? Wie waarborgt dat de beeldenstorm tegen het roomse bijgeloof niet zal gevolgd worden door een beeldenstorm tegen het christelijk geloof, zodat letterlijk de kruisen worden gerukt uit den grond, in kerken en op kerkhoven en omgesmeed worden tot zwaarden, die zwaarden, die zich keren tegen het christendom, tegen allen godsdienst? Nog maar kort ligt achter ons de tijd, waarin een Nietzsche uitriep: God is dood en in blakenden haat tegen al wat God beleed en van God getuigde, de uitlatingen van zijn waanzinnige ongodsdienstigheid en anti-godsdienstigheid neerschreef. Nog maar kort ligt achter ons de zegevierende uitroep van den fransen minister: wij hebben de lichten des hemels gedoofd. De tijden zijn ernstig. Gedenkt aan 't Woord van den Zoon Gods. En laat de gemeente Gods gewaarschuwd zijn. Gewaarschuwd, maar niet ontmoedigd. Immers ook dit alles is Gods bestel. God wil de verscherping der tegenstellingen in de wereld met het oog op den jongsten dag. En bovendien: voor moedeloosheid is er geen reden. God zal zelf zorgen voor de komst van Zijn Rijk door storm en drang heen. De Geest Gods komt met Zijn zachte werking in het hart; maar wat Hij ook met zich meebrengt is dit: bloed, vuur, rookdamp! In zulke dagen van benauwing der kerk door de wereld dringt zich de vraag aan ons op, of niet wij zelf gedeeltelijk de schuld dragen van onze moedeloosheid. Wij zijn vaak zo vleselijk, ook in den ijver voor des HEEREN zaak. We willen direct vruchten zien. We vergeten, dat niet door kracht, niet door geweld, maar door Gods Geest het geschieden moet. Dàt is de wet, geldend in het Koninkrijk Gods. Daarom is het nodig te wijzen op het voorbeeld van Elia. Elia - de man Gods, een krachtfiguur, is ook moedeloos geweest. Na de inspanning van den Karmel (UitbreidenGa naar voetnoot2)) kwam er bij hem een inzinking. Geen wonder. Met al zijn ijver was hij niet ten volle alleen Gods knecht geweest. Niet vrij van voorbarigheid; eigen werk had hij gemengd bij Gods werk. En nu was hij moedeloos. Eigen werk in 's HEEREN dienst wordt zo vaak beschaamd. Maar | |||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||
de HEERE laat Elia niet los. 't Was ook de tijd der vijandschap van de wereld tegen de ware kerk, het ware Israël. Toch kwam Gods Rijk, op Gods tijd. Op Gods wijze. Dit is de hoofdinhoud van de les, die Elia op Horeb ontving. Wij gaan die les overdenken: 's HEEREN Openbaring aan Elia op Horeb.
(Thema en verdeling zijn, blijkens het handschrift, in later tijd door Schilder gewijzigd, aldus: Het teken van 's HEEREN tegenwoordigheid aan Elia op Horeb gegeven.
Zingen Ps. 77:5, 8.Ga naar voetnoot3) | |||||||||||||
I.Twee plaatsen - twee bergen - zijn van bizonder gewicht in het leven van Elia. Karmel en Horeb. Karmel en Horeb - groot is de afstand die beide bergen scheidt. Karmel en Horeb - groot is ook de afstand en het verschil van den gemoedstoestand van denzelfden Elia bij zijn verblijf op die bergen. En toch - evenals er een weg is, die van den Karmel tot den Horeb voert en beide verbindt, zo loopt er ook een schakel, een lijn, die de eenheid legt tussen den Elia van den Karmel (kracht) en den Elia van den Horeb (moedeloosheid). 't Is dezelfde Elia, dien ge ontmoet op Horeb en dien ge aanschouwt op den Karmel. Dezelfde, al schijnt het ook anders. Ja - al schijnt het ook anders. Want vergeet het niet, voordat Elia op Horeb aankwam, is er veel gebeurd. Daar heeft hij een ontmoeting gehad met Jahwe, die zich openbaarde. En die Openbaring vroeg een lange voorbereiding. Zo zij dan daaraan ons eerste woord gewijd: de voorbereiding van de Godsopenbaring aan Elia. | |||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||
Daartoe is nodig het verband na te gaan. (Zulke geweldige worstelingen en psychologische schokken kennen niet de alledaagse mensjes, wel de helden! De groten. In Elia's worsteling zien we nog zijn grootheid. Vgl. A. Noordtzij ‘De Heere is God’ Almanak F.Q.I. 1908).Ga naar voetnoot4) 't Was in de dagen der crisis van Israëls volksbestaan en religie. Karmel met zijn aangrijpend toneel lag iederen Israëliet nog vers in het geheugen. Daar was het grote pleit beslecht: Baäl of Jahwe. 't Eind was: Jahwe is God. Toen kwam de bloedige toepassing: de Bäalspriesters werden gedood. Die beslechting van den twist op Karmel was een glanspunt geweest in Elia's leven. Elia was profeet van Jahwe. Zijn levensdoel was: Jahwe uit te roepen als den enigen waren God. Hij voerde een levensstrijd tegen Baäl en zijn priesters. 't Waren dagen van vreselijke zonde en afgoderij. Niet het minst was Izebel - koningin - echtgenote van Achab daarvoor verantwoordelijk. Ze was een jonge, Tyrische prinses geweest. En deze had in Samaria, haar nieuwe woonplaats, Tyrus niet vergeten. Tyrus - was dat niet de schitterende handelsstad. Tyrus - dankte het niet zijn roem aan den zonnegod? Voorzeker, de Tyrische Baäl - het is de majestueuze zon zelf, die als God vereerd wordt. Melkart is zijn naam. En daarom - aan dien zonnegod had zij een ereplaats verzekerd, naast de stierkalveren van Dan en Bethel. En daarmee was het laatste restje van den dienst des Heeren verdwenen. Tot nog toe werd ook Jahwe vereerd, zij het op afgodische, verbasterde, zondige wijze. Jerobeam had den stierkalverdienst ingevoerd. Jahwe werd daarmee voorgesteld in de gedaante van een stierkalf. Israël heeft zijn God nog - maar slechts in naam; Hij is gehuld in het beeld van een afgod. Maar ook dat is Izebel nog te veel. Melkart, haar Baäl, en niet Jahwe - dat is haar ideaal. En straks verrijst zijn tempel. De koning gaat voor. Scharen van priesters brengen geregelde offeranden. Profetenkoren dansen, zich verwondend met messen en striemen. Zelfs kinderoffers worden gebracht. En daarmee gepaard: weelde en zingenot, wellust, rechtsverkrachting. Samaria is vol lichte-kooien. Iedere groenende boom is een altaar, iedere grot een tempel ter ere van den zinnelust. Tal van Israëlieten geven zich | |||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||
over aan ontucht. Scharen dienaren van Baäl en Astarte gaan overal rond, verlokken tot weelderigen, zinnelijken dienst van den fenicischen god. Israël is niet ver verwijderd van Sodom en Gomorra. Welnu - waar Achab en Izebel aan het hoofd en ‘gans Israël’ achter hen in dergelijke afgoderij vervallen zijn, daar was Elia's eis: een volksvergaderingGa naar voetnoot5) op den Karmel, een oorlogsverklaring geweest. Een oorlogsverklaring aan Achab - aan Izebel - aan Melkart, den Baäl van Tyrus - aan gans Israël. En - de oorlog was gevoerd. En Jahwe was overwinnaar! Elia werd gerechtvaardigd als profeet van den waren God. De Baälspriesters werden beschaamd en gedood. Nietwaar, ge voelt: toen heeft Elia een hoogtepunt bereikt. Maar - het bleef zo niet. Er kwam een inzinking. Izebel zond een bode met voorspelling van wraak. Elia vlucht. Eerst......had hij tegenover 450 man, tegenover gans Israël, tegenover Achab zelf vastgehouden aan het geloof. Nu......vluchtend voor één vrouw. (In later tijd schrijft Schilder hierbij: goed v. zelfkritiek, Balans opmaken.) Elia is moedeloos geworden. Wat de oorzaak was? Innerlijke aanvechting. Zo vaak in 't leven. We kunnen niet altijd op den berg zijn, ook is daar straks weer een afsteken naar de diepte. Zo vergaat het ook Elia. Hij had geijverd, geijverd voor den naam van Jahwe......Schitterend getuigenis was gegeven aan de macht van Jahwe. En toch - en toch - hoewel ‘gans Israël’ had uitgeroepen: Jahwe is God - toch was de profeet van Jahwe niet in volle glorie erkend; toch was niet de dienst des Heeren aanstonds hersteld. Elia - de man van kracht wilde aanstonds de gewenste vrucht zien. Aanstonds alle altaren van Melkart zien verbroken. Hij wenste een boetedag en bededag van gans Israël. Hij had verwacht - en met reden - dat na zo schitterende rechtvaardiging van de waardigheid van den dienst van Jahwe koning en koningin voorop in boetegewaad, hun dwaling zouden erkennen. En de werkelijkheid? Achab - wel verre van bekeerd te zijn ging toornig, gemelijk naar huis. En Izebel - zij was evenmin onder den indruk van het gebeurde. Ja zelfs -, zij ontbrandt in toorn over 't doden van haar geliefde profeten. Zij zendt een doodsbedreiging aan Elia. Zo scheen dan alles vruchteloos. En juist dat is het, wat Elia | |||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||
moedeloos maakt. Zijn werk schijnt vruchteloos. En zie - nu verflauwt de ijver, de moed bezwijkt. En hiermee is tevens gebleken, waarom Elia feil ging en behoefte had aan de Openbaring des HEEREN tot onderwijzing. Wanhoop en vertwijfeling in den dienst des HEEREN is zonde. Zolang Elia ‘succes’ had was hij welgemoed. Maar - de HEERE laat niet aanstonds vruchten zien. Waarom niet? Omdat Hij Zijn methode van arbeiden er op na houdt. God doet, denkt, strijdt anders dan wij. Dat had Elia moeten bedenken. Dan was hij niet moedeloos geworden. De ijver ware gebleven. Hij had het overgegeven aan den HEERE. Maar zijn moedeloosheid doet zien, dat hij heel het bedrijf op den Karmel, heel zijn ijveren voor 's HEEREN Naam nog veel te zeer beschouwt als zijn werk. Hij heeft niet begrepen, tenvolle, dat God hem gebruikt, dat hij slechts middel was. 't Was nog te veel Elia, die dat gedaan had, niet de HEERE, die 't deed. Hij zou in het geschiedboek geschreven hebben: Dat deed Elia voor den HEERE. En God schreef erin: Dat deed de HEERE door Elia voor Zichzelf. Dat was Elia's zonde. Grote mannen doen vaak grote zonden. Niet meer Gods zaak, maar Elia's zaak stond hij voor. 't Gevaar dreigde. En toen......God liet hem die aanvechting. Eerst langs een langen weg, door een langdurig proces moet Elia worden opgeheven uit den put der verslagenheid. En zie, - dan gaat Elia, vluchtend. Hij trekt naar Berseba en vandaar gaat hij in de woestijn. Elia - de profeet in de woestijn. Treurende zielen zoeken de eenzaamheid, vooral als ze graag willen treuren. Zo Elia. Eindelijk moedeloos ligt hij onder een bremstruik. En hoor - dezelfde man, die op Karmel een zo krachtig gebed gedaan heeft (HEERE zend vuur van den hemel) - dezelfde man, wiens gebed alleen den regen bracht op aarde na enkele jaren van droogte, diezelfde man, wiens gebed ons is voorgehouden ten voorbeeld als krachtig gebed van een rechtvaardige - heeft nu weer een gebed - maar een gebed der moedeloosheid. HEERE, neem nu mijn ziel weg. Het is genoeg. Maar God antwoordt op Zijn wijze. Een engel wekt hem. Laat hem eten en beveelt hem 40 dagen lang te reizen tot hij komt bij den berg Gods Horeb. En na 40 dagen - ge vindt hem: den man Gods op den berg Gods. | |||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||
Elia op Horeb. Daar beklimt hij den berg. 't Is de berg der wijding. Hier werd eens de wet Gods gegeven onder donder en bliksem. Hier hebben de hoge toppen God gedragen in majesteitsopenbaring. Hier is Mozes aanschouwer geweest van de heerlijkheid van Jahwe. Hier zal Elia een onderricht ontvangen van zijn Heer. Daar rijst het berggevaarte met zijn blauwende toppen hoog uitstekend in de lucht. En om hem heen......alles woestenij. Geen karavaan, die doortrekt. Hier is de adem der stilte. Eenzaam stijgt de profeet - de eenling - op. Langs kloven en afgronden voert hem de weg. Steil is het pad. Rotsachtig de bodem. Rotsblokken zijn treden voor zijn voet. En eindelijk: Elia komt in de grot, in de spelonk. Opzettelijk zeg ik: de grot. Zo staat het in het oorspronkelijke. Met het oog op dat bepalende lidwoord de zeggen sommigen: dat is dezelfde spelonk of grot, waarin Mozes gestaan heeft, toen de HEERE Zich aan hem openbaarde. Dat is mogelijk, maar het is niet zeker. Trouwens - heel de berg heeft een gewijd karakter. Iedere plek heeft daar haar betekenis. Hoe het zij. Elia komt in de grot. En na een nacht van rust, daar hoog in de lucht, in de grot der eenzaamheid - stel u voor: zoveel voet in de lucht een slapende bergbeklimmer, in sombere gelatenheid de eenzaamheid zoekend - daar komt een stem tot Elia. 't Is de stem van zijn God. Wat maakt gij hier, Elia? Het antwoord verraadt zijn zielestemming: Ik heb zeer geijverd voor den Heere der heerscharen, want de kinderen Israëls hebben Uw verbond verlaten, Uw altaren afgebroken en ze zoeken mijn ziel om die weg te nemen...... Een wereld van weemoed spreekt uit dit woord. Mismoedigheid over den afloop. Maar òòk: vleselijke ijver. Het is een stil gebed (stil verwijt): Hoe lang nog? Waarom hebt Ge niet dadelijk Uw wraak getoond? Waarom hebt Ge zo lang gewacht? Waarom hebt Ge tot het uiterste het laten komen? Tevens blijkt hier de kortzichtigheid van Elia. Wie God niet meer vertrouwt is altijd eenzijdig. Dat blijkt ook hier. Zelf heeft Elia nog geen vruchten gezien. Daarmee is echter nog niet uitgemaakt, dat ze er niet zijn of niet komen zullen. Vaak werkt God in het verborgen. Bovendien - Elia had geen reden zo te spreken. Hij zegt hier: ik ben alleen overgebleven. Dat is niet waar. En - hij had het kunnen weten ook. Had hij niet zelf Obadja ontmoet: Obadja - | |||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||
den knecht van Achab. Obadja, dien hij naar Achab gezonden had met de boodschap: Achab, Elia verlangt u te spreken. Denk u even in: vlak in de nabijheid van den koning en de lichtzinnige afgodische hofhouding bevindt zich onder 's konings dienaren een knecht des HEEREN. ‘Ik heb den HEERE gediend van mijn jeugd af’ -. En dat nog wel in die kringen. Hoe veel te meer dan niet buiten dien kring. Stille belijders. Maar neen. - Elia gedenkt daaraan niet. Vergeet dat alles. Bovendien: Obadja had hem gezegd, dat hij nog honderd profeten van Jahwe had verborgen en heimelijk gevoed. En toch zegt Elia......ik ben alleen overgebleven. En toch - had niet ‘gans Israël’ uitgeroepen - Jahwe is God? En was niet het grijpen en doden van de Baälspriesters bewijs dat toch niet allen Jahwe hadden verlaten? Genoeg. 't Baat niet. Elia blijft ondanks alles ongelovig, twijfelmoedig -. Zelfs de vraag des HEEREN, die Zich openbaart, is niet in staat het gedoofde vuur weer te doen opvlammen. Totdat 's HEEREN bevel komt tot Elia, - Ga uit en sta op dezen berg voor het aangezicht des HEEREN. Iets groots zal gebeuren. - Elia weet het.Ga naar voetnoot6) En indien hij het nog niet geweten had - hij zal het gewaar worden. Plotseling......daar ontketenen zich de elementen. Een storm breekt los, band'loos als d' orkaan. Grote en sterke wind, grote en sterke storm! Een storm is schrikkelijk op het vlakke veld; maar daemonisch is een storm in de bergen. Hoor - daar giert de wind om de hoge bergtoppen. Zie daar breken zich de wolken in ijle vlucht. En breken doet hij de bergtoppen, die met donderend geraas zich losscheuren van hun fundamenten en als bonken graniet neerploffen in den peillozen afgrond. En, scheuren doet Hij de rotsen, die brede gapingen vertonen. Daar hoog boven Elia's hoofd - giert de wind. En daar in de diepten, duizenden vademen onder zijn voet - daar loeren de afgronden. Een echo, schrikkelijk in zijn werking, weerkaatst het schrikkelijkst geluid. De grond beeft. De lucht jaagt. De hel schijnt losgebroken. De orkaan woedt. De mens beeft. Elia aanbidt.Ga naar voetnoot7) | |||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||
Elia aanbidt. Hij aanbidt Jahwe zijn God, die komen zal en Zich openbaren aan Zijn knecht. En reeds ligt het op zijn mond - zie hier ben ik - spreek, Heer, want Uw knecht hoort. - Maar neen. - Geen stem als een donder klinkt door de winden heen. De storm woedt uit. De winden verstommen. De rust keert terug. En de HEERE heeft nog niet gesproken. Maar - nog is het einde niet. Groter nog zal Jahwe's Openbaring zijn. De HEERE heeft - zo denkt Elia - nog groter Openbaring van Zijn luister voor Zijn knecht. En zie - daar komt een aardbeving. De toppen van den Horeb lijken kegelballen. Ze hebben de eeuwen verduurd en zie - ze waggelen als koorddansers. En golven doet het terrein onder Elia's voeten; en beven doet die geweldige Horeb; en trillen doen de ingewanden der aarde. En reeds valt Elia ter aarde en straks opent zich een nieuwe afgrond voor zijn voeten -. En weer - de mens Elia aanbidt. Elia aanbidt. Hij aanbidt Jahwe, zijn God, die komen zal en Zich openbaren aan Zijn knecht. En reeds ligt het op zijn lippen - zie hier ben ik, spreek, Heer, want Uw knecht hoort -. Maar neen -. Geen stem als een scheurend rotsblok klinkt door het rumoer van rommelende steengevaarten en klinkende granietbodems heen. De aardbeving houdt op. Alles herneemt zijn kalmte. De rust keert terug. En de Heere heeft nog niet gesproken. Maar - nog is het einde niet. Groter nog zal Jahwe's Openbaring zijn. Nog heerlijker zal Jahwe Zijn luister vertonen en dan zal Hij spreken. Zo meent Elia. En zie - daar komt een vuur. Geweldige bliksemschichten zijn het, die de lucht doorflitsen. Zie - daar schiet er een dien hogen bergtop voorbij. Hoor, daar sist er een in den grond. Vlak voor Elia's voet. O ontzetting, daar slingert het vuur van den bliksem zich in de kolken der afgronden. Heel de lucht is één vuurzee. Donderen doen de hoogten; donderen doen de diepten. Knetteren doet het, omhoog, omlaag, heinde en ver. En wat rolt het geluid van den enen top tot den andere. En zware wolkenmassa's dreigen. En niet maar boven Elia's hoofd, maar......vlak bij hem. - Boven hem, onder hem. Elia is op de bergen! Daar onder hem een grauwe massa, wier grijsheid verlicht wordt door flitsende vuurpijlen. Daar boven hem dreigende wolkgevaarten......aanjagend in wilde vaart, losbarstend straks in onmiddellijke nabijheid. Elia is op den Horeb! De mens beeft. Elia aanbidt. Elia aanbidt. Hij aanbidt Jahwe zijn God, die komen zal en Zich | |||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||
openbaren aan Zijn knecht. En reeds ligt 't op zijn mond: Zie, hier ben ik, spreek, Heer, want Uw knecht hoort. Maar weer. Het vuur houdt op. Nòg heeft hij geen stem gehoord. Nog niet spreekt Jahwe. Maar......zegt Elia - nog is het einde niet. O voorzeker, nog groter is de Openbaring van 's Heeren macht. Nog heerlijker zal de luister Zijner majesteit zijn, die Hij mij tonen zal. Nog groter schrik zal ik aanschouwen moeten. En dan zal Jahwe tot mij spreken. Zo spreekt Elia. | |||||||||||||
II.Ja, Elia, spreken zal de HEERE. Nòg is het einde niet. Maar Gods gedachten zijn hoger dan uw gedachten. Gij meent God te ontmoeten in storm, aardbeving, bliksemschicht......Maar weet ge wel, dat God is niet alleen een God van grote kracht, maar ook van zachte stilte? Hoort ge dat, Elia? Hoor het goed. Vuur en stormwind zijn voorbij; de aardbeving schokt niet meer; - hoor nu - Elia - indien ge nog horen kunt - een zachte stilte ruist om u heen. 't Is de stilte als van een avondkoelte. 't Is de ruisende stilte, die door de boomtoppen luwt, als bij zomeravond de takken zich wiegelen in deinende beweging. Hoort ge, Elia - dat ruisen? Hoort ge, Elia - die stilte? En eindelijk, hoort ge, Elia - - de stem nu van Uw God, die u iets te zeggen heeft......Hoort ge, Elia - - die ten tweeden male herhaalde vraag: Wat maakt gij hier, Elia? Dat, Elia, is de stem des HEEREN. De stem van uw God. Niet in den storm. Niet in de aardbeving. Niet in het vuur, maar wel in de stilte ontmoet ge uw God. Juist dan, als gij Hem niet verwacht, komt Hij. 's HEEREN Openbaring moet een wonder blijven en een verrassing.
Ge voelt reeds, gemeente, we hebben aan de voorbereidingGa naar voetnoot8) der Godsopenbaring reeds vanzelf in de tweede plaats u getoond, hoe ze gekomen is. Niet het krachtige geluid, niet het geluidsvolle geweld, niet de geweldige majesteit was de sfeer van den Heere | |||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||
der almacht, maar een zachte stilte, stil geruis verborg Zijn tred voor Elia.
Vanzelf rijst nu de vraag: komt steeds de HEERE in zulk een stil en zacht geruis? Is dan steeds Zijn komst in de stilte? Een komst der zachtheid? O neen. Er zijn voorbeelden te over van andere Openbaring. Hier gezien: in den wind is de HEERE niet. Maar op het Pinksterfeest wel. Hier gezien: in de aardbeving is de HEERE niet. Maar op den jongsten dag zal wel de aarde beven en zullen de steenrotsen scheuren en de bergen wijken en de heuvelen wankelen. Hier gezien: in het vuur is de HEERE niet. Toch lezen wij bij Job: Daarna antwoordde de HEERE Job uit een onweder. En bovendien: Hier lezen we: de HEERE is niet in storm, aardbeving, vuur. Maar elders lezen we, dat juist diezelfde verschijnselen waren de Openbaring des Heeren bij de wetgeving. Toen God met majesteit bekleed
Zijn wet op Horeb (Horeb!!) heeft gegeven.
toen......rookte de berg. Donder en bliksem. Een vuurhaard heel de natuur. Schrik en beving. Het volk mocht niet naderen. Verschrikt en bevende. Dat was dezèlfde Horeb. Die zelfde God. Daar was Zijn Openbaring tot hun schrik. Hier in een zachte stilte. Daarom moeten wij niet den weg inslaan van sommige uitleggers, die beweren: de HEERE toonde hier Zijn eigenlijke Wezen. O, zegt men, geweld en kracht zijn ook wel eigenschappen Gods; ook wel middelen, waardoor Hij werkt, maar eigenlijk behoort toch alleen de zachte stilte tot Zijn Wezen. Maar dat is onjuist. Diezelfde God komt soms met geweld, kracht, onweer. Dat is ook Openbaring van Zijn Wezen. Alles, wat God doet toont Zijn eigenlijke Wezen. Niets is toevallig. Alles is Openbaring van den énen, machtigen God. Trouwens de eeuwigheid zal er van getuigen, dat ook de schrik des HEEREN behoort tot Zijn Wezen. De hel is Openbaring van Zijn gramschap. Bliksemschichten van Zijn toorn. Neen. De zaak is anders. Dieper ligt de verklaring. We willen vooropstellen wat we reeds eerder gezien hebben. God voedt ieder op naar eigen behoeften. Wat Hij den een toont, toont | |||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||
Hij den ander niet. Met ieder mens gaat Hij weer een verschillenden weg. Geen eenvormigheid. Dat kan ook niet. De mensen zijn verschillend. Daarom ook is de wijze van behandeling verschillend. Zo is het ook op aarde. Een verstandige vader zal nooit alle kinderen op dezelfde wijze behandelen. Ieder heeft aparte vermaningen nodig. Afzonderlijk gesprek, eigen wijze van opvoeding en behandeling. Zo ook God. Hij doet niets zonder betekenis voor een bepaalden persoon en een bepaalden tijd en bepaalde omstandigheden. Daarom moeten wij heel deze Openbaring in verband brengen met Elia's zieletoestand. Elia - zo zagen we - verkeert in een crisis. De crisis in het volksbestaan had bij hem een crisis in het geloofsleven teweeggebracht. Zo gaat het meer bij grote mannen. Als voor de grote mannen het pleit reeds lang beslecht is en het antwoord gegeven, dan komt bij hen vaak de worsteling. En ze gaan door de diepte. Dat was ook het geval bij Elia. Zijn eigen werk had hem teleurgesteld. Elia had geijverd, geijverd, meer in het uitwendige dan in het inwendige. Meer met geweld dan met den Geest. Hij had trouwens de hele zaak des HEEREN - hoe goed ook bedoeld - in het uitwendige neergehaald. Hij had zich geërgerd aan de overlopende maat van schreeuwende zonden. En nu had hij kracht tegenover kracht gesteld. Elia is geen prediker, die in stilte den weg wijst tot Jahwe. Neen - hij is de man van het geweld. De geweldenaar. Plotseling verrijst hij na drie en een half jaar zwijgen en eist een publieke volksbeweging. Dan heeft hij geijverd, gebeden; hartstochtelijk; en eindelijk - de Baälspriesters worden gedood. Dat alles waren daden. Maar ze hingen nog te veel in het uitwendige. Let wel: wij bedoelen niet, dat dit alles fout was. O neen, dan had God toen niet geantwoord. Maar......'t was eenzijdig, 't was half. Elia verwachtte daarvan alleen vrucht. Hij zag het Rijk Gods alleen komen door geweld heen en door storm en drang. Hij haakte naar grote ogenblikken. Daarin leefde hij en daarbij glinsterde zijn oog. En vandaar - dat hij op die daden al zijn hoop bouwde. Nu zou dan toch ineens aan alle afgoderij een eind gemaakt zijn. Waren niet de Baälspriesters beschaamd? Was niet de beek rood gekleurd | |||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||
met hun bloed? Moest niet ieder vol hartstocht Jahwe de ere geven? Maar vandaar ook, dat toen zijn hoop beschaamd werd. Toen kwam de inzinking. Immers: de hoofdpersonen waren nog niet bekeerd. Elia's doel was nog niet bereikt. Nog had zijn grote krachtsdaad niet het gewenste gevolg gehad.Ga naar voetnoot9)
Toen vertwijfelde Elia. Geen wonder. Waar het vertrouwen slechts eenzijdig is, daar is het geloof slechts onvolkomen. Zodra uitwendige steunselen verloren gaan, heeft dat geloof geen inwendigen grond meer. Gevolg......het bezwijkt - verflauwt.
En nu de HEERE. Hij voedt zijn knecht op! Er ontbreekt nog wat aan Elia. Dat moet worden aangevuld. Hij moet leren inzien, dat ook al doet God weinig in den uitwendigen strijd, toch de inwendige worsteling kan doorgaan. Naast den zienlijken staat de onzienlijke kracht. Dit moet Elia nog leren. Niet door kracht, noch door geweld, maar door mijn Geest zal het geschieden. Gods Koninkrijk is gelegen niet in krachtèn, maar in kracht. Zie, dat wist Elia nog niet. Niet door kracht, noch door geweld, maar door mijn Geest, zegt de Heere. Hoe? Niet door kracht. Noch door geweld! Dat waren nu juist de sterkte, de strijdmiddelen van Elia geweest. O zeker. God gebruikt ook wel kracht. Ook wel geweld. God gebruikte Elia op Karmel. Maar als 't er op aankomt kan alleen de Geest Gods het Rijk Gods grondvesten. Alle kracht en geweld baat niet tenzij Gods Geest werkt. Harten verbreken kan deze Geest. In de stilte der conscientie werkt deze Geest. Die Geest werkt in stilte. In 't suizen van een zachte stilte. Hij brengt stille tranen van berouw. Voert tot God.
Dat moest Elia nog leren. Hij moet zijn prediking niet veranderen, maar aanvullen. Zijn ijver voor 's HEEREN Naam was niet vrij van menselijke hartstocht. En bij 's HEEREN zaak komt geen menselijke methode te pas. Zijn Rijk wordt anders gebouwd dan een aards koninkrijk. | |||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||
En nu kunt ge de symboliek dezer Godsopenbaring verstaan. Eerst storm, aardbeving, vuur. Die zijn vaak in de Schrift voorboden van den toornenden God. Van den God, die met Zijn oordelen komt. Die bestraffend optreedt of vermanend met wonderdaden. Die Zijn vinger opheft om de wereld te waarschuwen. Die God, die Zich gereed houdt ten oordeel. Storm, aardbeving, vuur - die waren Openbaringen van 's Heeren almacht. Daarin toonde zich 's Heeren grote kracht. Dat wilde Elia ook zien. Maar......God kan ook anders komen. Ook in zacht ruisende stilte. Dan bouwt Hij Zijn Koninkrijk in alle stilte op. Bewerkt de conscientiën. Overwint de wereld, zonder de wereld wakker te schudden uit haar droom. Zie, dat is de zaak. God werkt op twee wijzen. 1. Soms: met machtige wondertekenen. Oordelen. Rampen. Oorlogen. Krachtige werkingen van den Geest. Geestelijke opwekkingen. Wonderbare uitreddingen. Dan - is de wereld ontzet. Zo - in het teken van storm, aardbeving, vuur. 2. Vaak echter ook in alle stilte. Uitwendig gebeurt niets. Maar in stilte werkt Hij voort. En dat laatste had Elia niet begrepen. Voorzeker, hier vinden wij een nuttige onderwijzing. Elia, de man van kracht, die de wereld wil overwinnen, moet hier leren zichzelf te overwinnen en zachtmoedig te zijn. Gelijk Petrus later geweest is, zo ook Elia. Petrus, onbesuisd, voortvarend, rotsman. Maar toch ook gedeemoedigd. Door Jezus, toen Deze hem vroeg: drie maal: Hebt gij Mij lief. Bovendien werd Petrus toen aangezegd: een ander zal u gorden en brengen, waar gij niet wilt. Die ure komt voor alle ijveraars. Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest. Niet een mens, maar Mij de eer, zegt de Heere HEERE.Ga naar voetnoot10) | |||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||
En daarom nog eens: God voedt ieder op naar zijn behoeften. Den één zo, den ander anders. Dezelfde Horeb is daarvan getuige. Daar zijn twee theophanieën (openbaringen, verschijningen van God) geweest. Eerst aan Mozes. Hier aan Elia. Van Mozes wordt verhaald, hoe hij in de grot stond en daar de HEERE hem voorbij ging. 't Was toen ook in dagen van afval, dagen van crisis. Juist als hier ten tijde van Elia. Het gouden kalf werd aangebeden. Het gouden beeld vereerd. Dat was afval van Jahwe. Toen had ook Mozes geijverd, zeer geijverd voor 's HEEREN naam. Evenals Elia. En Mozes bad den HEERE, ten teken Zijner genade: Toon mij uw heerlijkheid. Dat gebed werd verhoord. Mozes stond in de spelonk. God is hem toen voorbijgetrokken en heeft Zijn eigen naam geopenbaard Heere HEERE, God, barmhartig en genadig, lankmoedig en groot van goedertierenheid en waarheid. Dat is ook zakelijk de inhoud van de vermaning, die de HEERE Elia geeft. Alleen maar: bij Elia gaat de schrik des HEEREN vooraf in geweldige natuurtaferelen. Dat gebeurde niet bij Mozes. Mozes had dat niet nodig. Die was een man ‘zachtmoedig en nederig’. Bij hem leefde een brandende liefde voor zijn volk. Maar Elia moest iets menselijks verliezen en iets goddelijks leren. Daarom toont hem de HEERE dat niet in dat menselijke God woont, maar alleen in het goddelijke. Bij Mozes predikt Gods stèm Zijn zachtheid en goedheid. Bij Elia predikt Gods daad Zijn zachtheid en goedheid.
En wat is 't resultaat? Geloof het maar: waar God onderwijst, daar heeft de onderwijzing vrucht ook. Elia gaat straks heen, afstijgend van den Horeb, geleerd en gelouterd. Hij is aangekomen op den Horeb als zwerveling - moedeloos, twijfelend. | |||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||
Maar 't einde is, als God hem geleerd heeft, geen moedeloosheid; geen roemen in eigen kracht; geen vertrouwen op daden; maar: roemen in Gòd, want zo zong Elia, afdalend van Horeb -: Ik roem in God, ik prijs 't onfeilbaar Woord.Ga naar voetnoot11)
Ps. 56:6. | |||||||||||||
III.Zo zijn wij gekomen tot ons laatste woord: hoe die Openbaring ontvangen werd. Met één woord te zeggen: eerbiedig. Hoor slechts: En het geschiedde als Elia dat hoorde, dat hij zijn aangezicht bewond met zijn mantel. Elia zwijgt. Zonde......genade (? bew.). Immers als God spreekt, kan de mens verschillend antwoorden. Een ander (? bew.). Nu is 't nog niet zeker wat de mens antwoordt. Soms zelfs toornig, dan is daar verharding, trotsheid - hoofd in den nek. Dan kan men zelfs sterven met een vloek op de lippen. Maar 't rechte is: zwijgen. Op den Karmel heeft Elia zelf gesproken. Daar is hij een held geweest. Dat was goed. Maar ook helden moeten zwijgen als God spreekt. De Zender spreekt en de zendeling, de boetgezant, zwijgt en bewindt het gelaat met zijn mantel. Dat is een teken van eerbied. Evenzo handelde Mozes (Ex. 3:6) bij den braambos: hij verborg zijn gelaat. God te zien - dat is iets ontzaglijks. Dat God zo nabij is met bizondere Openbaring, dat is iets groots.Ga naar voetnoot12) Zo ook de engelen. Wondere gedachte is dat. De mensen zijn nog ver weg van God. Maar de engelen zijn dag en nacht voor Zijn troon. Toch staan ook de serafim met bedekt gelaat voor den troon. (Jes. 6:2). | |||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||
Alles, wat schepsel genaamd wordt, moet voor Gods grootheid in aanbidding neerzinken. Dat gevoelt ook Elia. Hij bedekt het gelaat met zijn mantel. Niemand kan God zien en leven, - zo ging onder Israel Gods majesteit steeds met schrik vergezeld. Ook al komt Hij met zachte stilte, toch komt Hij hier onder het Oude Testament, 's HEEREN hoogheid staat op den voorgrond. Afstand bewaren is plicht. Eerbied past ons steeds. Zelfs wanneer God ons vlak nabij getreden is. Vertrouwelijkheid is nodig, maar familiariteit is afschuwelijk. 't Heilige moeten we niet ontheiligen. Sommige mensen - z.g. ver gevorderde christenen - spreken soms veel te familiair over God. Halen God naar beneden. Spreken niet met ontzag over Hem. Doen net, alsof God met al de winden van hun geestelijk of ongeestelijk leven meedraait. Alsof zij een soort afspraak kunnen maken met het Opperwezen. Dat is verkeerd. Hoe dichter God bij u komt, hoe meer ge dan eerbied zult voelen. Ge behoeft niet te zwijgen - neen, bid! klaag! hoop! Spreek alles uit! Stort uw hart uit! Dat deed Elia ook. Maar...wees eerbiedig. God eist niet, dat ge komt met woordenpraal. O neen......een gebed is Hem aangenaam al is 't ook in de eenvoudigste bewoordingen. Mits - ge eerbiedig zijt en uw gebed met heilig beven vermengd is. Hoe verder af van God - hoe oneerbiediger men is. Hoe dichter bij God - hoe eerbiediger. Bewind steeds uw gelaat met den mantel, als ge met God spreekt. 't Is iets groots - tot God te naderen! - God is gelijk de zon. Die kunt ge niet recht in de ogen zien. Ze verblindt u door haar majesteit. Ge geniet haar werking, - maar haar begrijpen, met het blote oog bestuderen, ten volle waarnemen kunt ge niet. Alleen, wanneer ge een stuk geblakerd glas neemt en voor uw oog houdt, alleen dan kunt ge haar vormen onderscheiden. Zo is het ook met God. Wie gezegd heeft: zo en zo is God, en zo en zo zijn Zijn wegen, en alles precies kan uittekenen op een stuk papier - die dwaalt. Of - hij heeft God gezien met een waas voor de ogen. Achter een dichte sluier. Maar wie God ziet, God zonder belemmering, ontvangt een indruk van Zijn majesteit. Want groot is 's HEEREN heerlijkheid
Zijn majesteit ten top gestegen.
Hij slaat toch, schoon oneindig hoog
Op hen het oog, die need'rig knielen, etc.
| |||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||
Wel nu komt de vraag, hoe ontvangen wij Gods Openbaring? Hebben wij iets gezien van Gods majesteit? Wat Elia stemde tot eerbied, moet ons allen getroffen hebben. Gods majesteit moeten wij erkennen. Dat kan en wil een onbekeerde niet. Alleen door bekering (bukken voor Gods recht) kunnen wij dat. Eerst dan, als we Gods majesteit erkennen, eerst dan leren we iets van de wijze van Zijn werken. Eerst dan kunnen wij Zijn doen billijken. 't Werk overlaten aan Hem. En juist daaraan ontbreekt het vaak bij ons. Veel mensen zijn als Elia vòòr Horeb. 1. Te veel hangen aan het uitwendige; te weinig letten op het inwendige. Wel is daar een kijken naar grote wonderen en tekenen, maar niet een letten op Gods werken in stilte. 2. Te vaak steunt men op eigen werk, waar alleen God werken kan. 3. Teveel de zucht: wat kan ik nu eens doen in het belang van den HEERE, zonder daarbij te beseffen, dat als wij wat doen, de HEERE het doet door ons. Zo gaat het ook in de bekering. Menigeen heeft daar het uitwendige lief. Wil schokkende bekering. Plotselinge overtuiging. En als het in de stilte toegaat en een tedere ziel zegt......ik heb zo'n weg niet gehad, maar.....toch.....wel Gods Geest - dan zegt menigeen......onwaar. Dit toch moeten wij verliezen. Gods Geest werkt vaak in een zachte stilte. Het ruisen van een zachte stilte. Heb daar eerbied voor. Heb daarvoor eerbied bij anderen. Ook waar het u zelf betreft. Menigeen wil wel psalmen zingen als hij krachtdadig bekeerd is. Maar - als 't niet krachtdadig is geweest - dan blijven de psalmen weg. Dan is men moedeloos als Elia. Neen, dat is niet goed - ook dan moet men zingen. Ook dan werken. Elia doet dit ook. Hij ontvangt straks een taak van God. Hij moet wat doen. Wilde sterven. Moet juist arbeiden. Eerbiedig Gods werk. Verklein het nooit. Bovenal: Schrijf God nooit uw methode voor.
Alleen dan worden we bewaard voor een tweede fout: eigen werk mengen bij Gods werk. | |||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||
Er bestaat ook gevaar voor het andere uiterste: als men zegt: God alleen moet het doen. Neen - zelf moeten wij ook werkzaam zijn. We bedoelen dit: dat we op onze wijze Gods werk willen tot stand brengen. Ons zelf nog groot willen maken, onze goede werken groot maken tot zelfverheerlijking. Eigen eer beogen, onder schijn Gods eer bedoelen. Wacht u daarvoor. God moet ge dienen, - ook waar het u schaadt. Bovenal: als ge wat doet dan is dat 's HEEREN werk in u. Ge moogt uw werken tonen, mits ge zegt: HEERE, gij hebt 't gedaan. U zij de eer.
En als 't dan niet gelukken wil? Word dan niet moedeloos. Moedeloosheid is een bewijs, dat ge
Als ge in Gods weg zijt - dan is voor Hem de verantwoording. Daar past geen moedeloosheid. Maar dan hebben wij vaak teveel zelfvertrouwen. Dadelijk menen wij gevolg te zien. En dan zeggen we: dat heb ik gedaan. Juist daarom geeft God soms in langen tijd geen gevolg. Opdat wij 't overgeven aan Hem. En leren zien, dat we niet arbeiden voor ons, maar voor Hem.
Dergelijke ervaringen zal ieder kind Gods vroeger of later ontmoeten. Nu de eis: laat u dan onderwijzen. God leidde Elia tot Horeb. Laat ook gij u leiden. Maar......indien mogelijk, wacht u dan voor Elia's moedeloosheid. 't Was achteruitgang voor een ogenblik. Eerst Karmel - toen afgemat. Op Horeb gesterkt. Wacht gij u voor lauwheid. Maar indien ze komt - laat dan de Heere uw geloof sterken. Elia ging gewillig naar Horeb. Blijf daar niet weg. 't Is tot eigen schade. Wat moet dan onze Horeb zijn? Daar, waar God Zich openbaart in zachte stilte. Daar, waar God het geloof sterkt. | |||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||
Zo b.v. het Avondmaal. Daaraan - de zachte stilte. Daaraan - 't geloof gesterkt. Blijf daar niet altijd weg. Laat u onderwijzen. En eindelijk: neem den HEERE en Zijn Woord aan. Waar Hij ook komt en hoe Hij ook komt. Menig leven maakt den gang van Horeb door. Eerst storm. Dat is het eigenlijke niet, maar toch een voorbode van 's HEEREN komst. Daar krijgt ge de vuurproef. In den storm wordt ge getoetst. Waart ge een trotse eik - dan geknakt. Waart ge buigzaam riet - dan gebukt en gebogen. Maar weer opgericht. Dat is 't eerste. Buk u dan! Dan aardbeving. De grond wankelt onder uw voeten. Staat ge dan op zandgrond - dan bedolven onder 't zand. Maar staat ge op rotsbodem - dan schudt die rotsbodem met u mee. En gij blijft staan! Dan vuur. Bliksemschichten van Gods troon. Moeiten des levens. Bange benauwing. Staat ge dan hoog, het hoofd omhoog, trots als een toren - dan wordt ge getroffen. Uw grootheid wordt geknakt. Maar zijt ge klein, nederig - dan gaat 't vuur u voorbij. Ge wordt gelouterd, niet vernietigd. Wees dan een riet - geen eik. Sta dan op de rots - niet op den zandgrond. Wees dan klein voor God - niet groot. Dan is 't einde: zachte stilte. Gemeenschap met den Vader. Ruisen van het tere gebed. En het einde: 't Is goed voor mij verdrukt te zijn geweest
Opdat ik dus Uw godd'lijk recht zou leren
Sinds heeft mijn hart voor hovaardij gevreesd.
Want zo wordt dan uw ervaring: Na vuur en stormwind
Zweefde ook soms mij,
Schoon geen Elia,
De Heer voorbij.
Ps. 68:8. Amen. |
|