Om woord en kerk. Preeken, lezingen, studiën en kerkbode-artikelen. Deel 3
(1951)–K. Schilder– Auteursrecht onbekendCritiek op het Darbisme.Wanneer men het ‘Darbisme’ als religieus verschijnsel taxeeren wil, kan men beginnen met waardeeren. Want prijzenswaardig is in Darby en de zijnen, dat zij opkwamen tegen het verval der kerk, dat ze wezen op den ontzaglijken afstand tusschen het ideaal der kerk en de realiteit, welke ze vertoont. Niemand wage het, hier te gaan schelden. Zelfgenoegzaamheid is voor de kerk altijd de dood geweest. Menschen als Darby, met zijn hamering van driftige slagen op wat verwrongen is en verdraaid, doen altijd wat goeds. Ze houden den slaap uit de oogen. Hun oproerige zinnen kennen soms niet anders dan den superlatief en het uitroepteeken; maar ze hebben dan toch de verdienste, dat ze onzen sleurgang breken en ons de oogen doen wrijven. Heeft ook niet Jezus Christus, vóórdat hij zeide: ‘bidt!’ ons toegeroepen: ‘waakt’? Goed was in Darby, dat hij aandrong op geestelijke gemeenschap, ook met hen, die in een andere kerk leven, als ze Christus Jezus ingelijfd zijn door een levend geloof. Goed was het in Darby, | |
[pagina 39]
| |
dat hij den staat het recht ontzeide, te regeeren in de kerk. Christus' koningschap blijve ongerept gehandhaafd in Christus' kerk. Goed was het in Darby, dat hij de Geestes-werking in de kerk niet wilde zien ontbreken. En toch kan het Darbisme ons niet bekoren en mag Darby onze leidsman niet zijn. Laat ons, om de afwijzing van dezen eerlijk-uitzienden gids te rechtvaardigen, achtereenvolgens beoordeelen, wat Darby, en met hem de z.g. Darbisten, geleerd hebben. 1. Allereerst zagen we, dat het Darbisme geen bepaalde leer heeft, waaraan het zich bindt. Wèl eischt het evenwel aanvaarding van sommige hoofdwaarheden. Maar, zoo vragen wij, wat zijn hoofdwaarheden en wat zijn ‘waarheden’ van minder belang? Is niet de waarheid altijd belangrijk? Juist, omdat ze waarheid is en wáárheid wil genaamd worden? Mogen we ooit in zaken, waarover te beslissen valt, onverschillig zijn voor een of andere waarheid, en ‘kalmpjes, zoetjes’ wat wij voor leugen houden, de waarheid laten tegenspreken? Dat is toch geen respect voor de waarheid? En bovendien, de onderscheiding zelf van hoofdwaarheden en minder belangrijke, is dwaas, onwetenschappelijk, vervlakkend en misleidend. Want de waarheid is een kleed, dat uit één stuk geweven is. De ééne waarheid hangt met de andere onlosmakelijk saam. Wie één dogma loslaat, verwrikt en ontwricht álles en komt straks tot een geheel nieuw ‘leer-gebouw’. Wie scherp en logisch denkt, zal altijd weer de eene stelling uit de andere opbouwen en dus ook die twee tegelijk vast blijven houden of - die twee tegelijk schrappen uit zijn geloofsleer. - Om slechts één voorbeeld te noemen: over den kinderdoop wordt, gelijk we zagen, door alle ‘broeders’ niet gelijk gedacht. Dat is dus maar een kwestie van ondergeschikt belang voor hen. Toch zal, voor wie nadenkt, de vraag van den kinderdoop op het allernauwste verbonden blijven aan die andere kwesties: hoe de kinderen der geloovigen te beschouwen zijn; hoe de kerk in de Schrift wordt voorgesteld; wat het wezen is van die kerk; wat de beloften zijn van het verbond? En hier raken we immers onmiddellijk weer aan ‘hoofd-waarheden’? Aan dergelijke oppervlakkigheid mogen wij niet meedoen; verdraagzaamheid is nog iets anders dan nevelachtigheid; verdragen is best, ver-vagen is slecht. 2. We komen tot de Darbistische leer omtrent de KERK. We zagen, dat Darby het noodig vond, dat alle waarachtig geloovigen bijeen waren. Daarom wilde hij breken met de kerken, die de eenheid belemmeren, omdat de kerken pantserforten zijn, die ieder op een eerbiedigen afstand houden, als hij niet de belijdenis onderteekent en de reglementen aanvaardt. Deze gedachte nu berust op onzuivere redeneering. O zeker, het Darbisme heeft volkomen gelijk, wanneer het zegt, dat de kerk | |
[pagina 40]
| |
één moest zijn. We geven het onmiddellijk toe, dat we nooit vrede mogen hebben met het bestaan van meer dan ééne kerk. Tegen Darby hebben we dan ook eigenlijk alleen deze grief, dat hij zijn bezwaar tegen de kerken (meervoud) heeft veranderd in een bezwaar tegen de kerk (enkelvoud). Dat was bij hem een begripsverwarring, die tot ongeoorloofde conclusies leiden moest. De groote vraag, waarover het in dit geding loopt, is eigenlijk deze: moet de kerk een open terrein zijn, zònder afsluiting, zonder belijdenis, zonder bepaalde regeering, ja dan neen? Darby zegt: ja! De Schrift zegt: neen. De kerk moèt zijn een belijdende kerk. Ze is verplicht een belijdenis aan te nemen, en die belijdenis of confessie te stellen als grondslag voor de eenheid der geloovigen, ook met uitsluiting van wie zich niet ermee kan vereenigen. Tot de taak der kerk behoort ook het indenken van de geopenbaarde waarheid Gods. De Schrift noemt in 1 Tim. 3:15 de kerk een pilaar en vastigheidGa naar voetnoot25) der waarheid; zoo heeft dus de kerk de waarheid te ‘schragen’ door ze systematisch te belijden naar buiten. Geloof, dat van binnen woont, noopt vanzelf tot belijden, dat naar buiten zich uitspreekt. Rom. 10:9, 10. Handhaving der belijdenis eischt Paulus, Gal. 1:8; en wanneer ge soms van den strengen dogmaticus Paulus liever niet wilt weten, maar meer den irenischen en zachtmoedigen ‘apostel der liefde’, Johannes, wilt volgen, welnu, deze denkt er niet anders over: 2 Joh. vs. 10. Van de eerste gemeente te Jeruzalem lezen we, dat ze volhardde in de leer der apostelen, Hand. 2:42. En nu kan men wel op darbisten-manier zoetelijk droomen, dat die apostelen niet zoo ontzettend dogmatisch redeneerden en dat ze meer de ‘hoofdwaarheden’ naar voren brachten, niet die ‘uitloopers’ van het ‘systeem’, maar......dat is pure fantasie; dat is de historie verdraaien; want alles wijst er op, dat de apostelen al heel vroeg begonnen zijn met wat de volks mond noemt: ‘de puntjes op de i's te zetten’Ga naar voetnoot26) De ‘leer der apostelen’ was werkelijk geen vaag, nevelachtig complex van waarheden. En dat de kerk volgens den bijbel verplicht is, ook af te wijzen, wie met de leer, de belijdenis niet zich vereenigt, blijkt helder b.v. uit Rom. 16:17, 1 Tim. 1:3, 4, Titus 1:10, 11, 2 Tim. 2:16-18, (vgl. 1 Tim. 1:20), Titus 3:10, Openb. 2:14, 15. Men ziet het, de Schrift zelf bevéélt de kerk, zich in te perken in de om-muring van de belijdenis. En Darby, die de kerk van den apostolischen tijd alleen als de ware kerk oordeelt, had dat moeten zien. Van den aanvang af is de kerk een belijdeniskerk geweest. En de ‘vergadering’ der Darbisten, die zoo graag alle geloovigen bijeenhoudt, evenals in den eersten tijd na de Pinkster-opertbaring | |
[pagina 41]
| |
van Geestesvuur, heeft de apostolische kerk verloochend door...de belijdenis en de handhaving van de tucht over de leer, althans in theorie, overboord te werpenGa naar voetnoot27) Pinksterfeest bracht Geestes-vuur of Geestes-gloed, en dat is de warmte, soms de extase van het in liefde ontstoken gemoed; maar het schonk ook Geesteslicht; - en dat is dát de klare kennis, de zuivere belichting van de waarheid, óók in onderdeelen. Waar het vuur is, de warmte, daar is ook het licht, de kennis. Daar is de ijver (het vuur), maar ook het verstand (het licht). Daar is de vlam van het priesterlijk dankoffer, maar ook het licht van het profetisch getuigenis. Darby nu wees zijn discipelen wèl op den gloed en de warmte van de eerste christengemeente; niet op het licht en de klaarheid. Hij heeft van de Pinkster-erfenis de helft veronachtzaamd. Hij zocht de warmte, maar......in de schemering. En wat nu verder te zeggen? Och, ook wij betreuren de verbrokkeling van Christus' kerk. Maar - ze is gevolg van de zonde. En de zonde blijft in deze wereld. Ook onze gereformeerde belijdenis wil tenslotte niet een veelheid van kerken. Wij houden, als Darby, vast aan de eenheid der kerk. Die eenheid is er, voorzoover álle geloovigen in Christus één zijn, en eenmaal één zullen blijken - in Zijn dag. Die eenheid hebben we na te streven en zoo dicht mogelijk te benaderen. Daarom mogen niet twee kerken, die elkaar wederzijds als volkomen wettig erkennen, naast elkander blijven staan en afzonderlijk ‘brood-breken’Ga naar voetnoot28) De kerk mòet voor zich de overtuiging hebben, dat ze is de meest zuivere openbaring van het lichaam van Christus. Doch als ze dan haar belijdenis handhaaft en haar inrichting overeenkomstig Gods Woord, ja, dan moèt ze helaas wel soms weren van haar avondmaal, menschen, die ze ook als oprechte geloovigen beschouwt. Maar de fout ligt dan bij wie niet komt tot de zuivere kerkformatie. Had de kerk het recht haar belijdenis prijs te geven, dan zou het Darbisme gelijk hebben. Nu leeft het in zonde; want het wil een goed doel be- | |
[pagina 42]
| |
reiken langs verkeerden weg (prijsgeving van confessie). En het doel heiligt de middelen niet. Daarom houden wij vast aan de belijdenis. En onzen kerkvorm bewaren wij, zij het met de belofte, dat we hem steeds zullen reformeeren naar het woord van Christus Jezus. Eenheid blijft het ideaal; maar we zoeken ze niet kunstmatig. We dwingen ze niet. Darby heeft, geheel onwaar, de eerste, christelijke kerk als de waarachtig ééne broederschap verheerlijkt ten nadeele van de nu zoo verdeelde kerk. Onwaar is dat; want ook die apostolische kerk was vol scheuring en twist. Evenzoo heeft Darby ten onrechte de apostolische kerk uit den eersten tijd als een vrije vergadering, zonder belijdenis, gesteld tegenover de tegenwoordige belijdeniskerk. Had hij die beide fouten vermeden, dan zou hij niet gezegd hebben, dat in de kerk volstrekt geen goed meer was en met graagte zou hij hebben meegeholpen aan hervorming van de kerk. Dat was zijn roeping geweest; hij heeft ze verzaakt. En zoo heeft hij het aantal secten met één vermeerderd. Onze gereformeerde jonge menschen hebben het Darbisme dan ook niet noodig. Zoolang in hun kerken de tucht ieder, die openlijk in ongeloof leeft, van de avondmaalstafel weert, en zoolang haar inrichting Gods Woord volgt, zóólang is daar een openbaring van Christus' lichaam, op den grondslag der eenheid. En deze kerken vermanen ook tot eenheid ‘want ieder is schuldig, zich bij de ware kerk te voegen’. (Ned. Bel. d. Gel.) ‘Er is groot verschil in de zuiverheid van de belijdenissen en de kerken. En naar de zuiverste hebben wij te staan en te streven. Wie daarom tot de overtuiging komt, dat de Protestantsche kerk beter is dan de Roomsche, en de Gereformeerde zuiverder is dan de Luthersche of Remonstrantsche of Doopsgezinde, heeft, zonder daarmede zijne kerk als een valsche te oordeelen, deze te verlaten en bij de andere zich aan te sluiten’Ga naar voetnoot29) 3. Wat het AMBT betreft, ook hierin grijpt Darby c.s. mis. Darby zegt: het ambt houdt de vrije Geesteswerking tegen. Ieder moet in de vergadering der geloovigen zijn Geestes-Woord kunnen spreken. Men stelle Diet den éénen geloovige boven den anderen. Hiertegen merken wij echter op: a. Het ambt is door Christus gewild en als blijvend instituut gegeven. De gemeente is nooit zonder leiding geweest. Ze kan ook niet zonder zulke leiding bestaan. Want, zoolang de zonde nawerkt, ook in de kerk, zóólang kan daar geen ‘anarchie’ zijn, zonder dat willekeur, zondige eigenlief de, ongeestelijkheid en ziekelijk-verwrongen geestdrijverij in de kerk binnensluipt. b. Het Darbisme zegt, dat het ‘ambt’ in de kerk een belemmering is voor de vrije openbaring van de Geestesgaven in de | |
[pagina 43]
| |
gemeente. Dit is echter onjuist. Want als dit waar was, dan zou juist in den eersten tijd der christengemeente (de apostolische tijd), toen de gaven des Geestes (charisma's) zoo krachtig zich openbaarden, het ambt ook hebben moeten ontbreken. Toen toch werkte de H. Geest bijzonder krachtig onder de gemeente. Toch waren er ook in dien tijd ouderlingen, opzieners, evangelisten, diakenen. Darby zelf erkent het ambt in dezen tijd. Maar daarom is hij hier ook inconsequentGa naar voetnoot30). Trouwens, ‘het ambt onderdrukt de gaven niet, maar organiseert ze en houdt ze in het rechte spoor, en de gaven zetten het ambt niet terzijde, maar maken het krachtig en vruchtbaar’Ga naar voetnoot31). Juist, omdat zich vaak als Geestes-gave aandient, wat ongeestelijke fantasie en vrucht van ziekelijke, soms satanische opwelling is, juist daarom kàn het ‘ambt’ niet gemist worden. c. Het predikambt wordt ten onrechte door de Darbisten verworpen. Het moge waar zijn, dat de leeraars in den eersten tijd geen vast ambt hadden in een plaatselijke kerk, maar vrij optraden in de gemeente, 1 Cor. 14:26, toch is bij nadere ordening der gemeente het ‘leeren’ gebonden aan het ambt. En dit moest wel geschieden. De eerste tijd toch was een buitengewone tijd. De charisma's of Geestesgaven van die dagen zijn in wezen nog wel aanwezig in de gemeente, doch ze zijn beperkt en van haar buitengewoon karakter valt niets meer te zien gewoonlijk. Zou daarom het leeren vrij blijven, dan stond de deur open voor het indringen van allerlei dwaalgeesten. Reeds in de apostolische eeuw zien we dan ook, dat de prediking aan enkele bepaalde personen opgedragen wordt. Vooral 1 Tim, 5:17, 18 stelt dit in het licht, want daar is sprake van opzieners, die bepaald arbeiden in het woord en in de leer; menschen, die daarvan hun beroep maakten en | |
[pagina 44]
| |
dus geen ander werk hadden, weshalve zij op loon aanspraak mochten maken. En in de brieven aan de Klein-Aziatische gemeenten, die de Openbaring van Johannes ons bewaard heeft, is sprake van een ‘engel’ der gemeente, die met den dienst des woords belast is. En dat degenen, die bijzonder te ‘leeren’ hebben, daarvoor dienen te studeeren, behoeft eigenlijk geen betoog. Grieksch en Hebreeuwsch kennen staat niet tegenover de Geestesgave, maar komt daarbij. De Schrift zelf eischt, dat men bekwaam zal zijn om te leeren, 2 Tim. 2:2 en eveneens om apologetisch op te treden in weerlegging van tegensprekers, Titus 1:9. Het predikambt is dus niet kunstmatig ingesteld of door een of anderen synodalen gril in het leven geroepen, doch het is geleidelijk ontstaan. Het is gewild door denzelfden Geest, die de bijzondere charisma's niet langer uitdeelde, dan Hem goed dacht. d. Over het ouderlingen-ambt en diaken-ambt kunnen we kort zijn. Dat ze in de Schrift als bestaande voorkomen, ontkent het Darbisme niet. Maar, zoo werpen de Darbisten tegen, ze kunnen nù niet meer in de gemeente zijn, want slechts de apostelen mochten ouderlingen en diakenen aanstellen. Dit komt de gemeente niet toe. Deze Darbistische redeneering is echter ongegrond. Immers: al is het waar, dat het Nieuwe Testament geen volledig beeld geeft van de wijze der verkiezing in den apostolischen tijd, toch weten wij, dat de keuze van ambtsdragers nooit buiten de gemeente omging. En enkele uitspraken van na-apostolische geschriftenGa naar voetnoot32) zeggen, dat in het laatst van de eerste en het begin van de tweede eeuw, de opzieners werden gekozen door de gemeente. En wat de diakenen betreft, kan gewezen worden op het meer dan duidelijke bericht van Hand. 6, waarin verhaald wordt, dat de gemeente zelf ze koos. En wanneer het Darbisme tegenwerpt: ja, maar - de minderen kunnen toch de meerderen niet kiezen, dan is ons antwoord, dat ook dit bezwaar ongeldig is. Volgens schriftuurlijke beschouwing is het ambt nooit een tyrannieke macht, die de gemeente dwingt. De gemeente zelf is mondig. De ambtsdragers kunnen b.v. nooit meerderen genoemd worden in den zin van de Roomsche hiërarchie. - Goed beschouwd, heeft de ambtsdrager zichzelf niet op te werpen, maar heeft de gemeente ook niet te bevelen en zichzelf te regeeren. Steeds blijve de gedachte, dat Christus de koning is der kerk en dat hij dus de ‘gaven’ voor het ambt uitdeelt. De gemeente wijst op dit standpunt dan slechts aan, wie met die gaven des Geestes gesierd zijn. Daarin gaat dan het kiezen der gemeente ook eigenlijk op. Zegt dus Darby, dat Christus de koning moet zijn van de | |
[pagina 45]
| |
kerk, dan kàn een zuivere practijk van ambtsdragersverkiezing bij ons hem geen bezwaar zijn. Dit is slechts het fundamenteele verschil: Darby gelooft in een onmiddellijke Christusregeering; wij nemen aan, dat ook hier, gelijk altijd, de werking van Christus en van God middellijk, in dezen door den dienst van menschen, geschiedt. Zoo willen wij het ‘ambt’ in de kerk niet missen. Er zijn ook zeer sterke positieve gronden, die de uitoefening er van noodzakelijk maken. In het drievoudig ambt van leeraar, die de waarheid verkondigt, ouderling, die de gemeente ‘regeert’, diaken, die de barmhartigheid oefent, vinden wij de nawerking en de handhaving en de afschaduwing van Christus' drievoudig ambt: profeet, priester, koning. - Het ambt is niet de onderdrukking der Geestesgaven, maar het ‘beproeft de geesten of zij uit God zijn’. Het laat alle dingen ‘eerlijk en met orde geschieden’. Het is in zijn wezen reeds in het paradijs gegeven; toen niet omdat er zonde was, maar wel omdat de mensch nog niet de trap der hoogste ontwikkeling bereikt had. Eerst, als deze gezien wordt, en de toestand der heerlijkheid is ingetreden, eerst dan zal het ‘ambt’ in engeren zin verdwenen zijn. Wel blijft de naglans er van ook daar als instelling, die geestelijke winst baarde, erkend. Of spreekt de Openbaring niet van de 12 apostelen wier namen bewaard worden in eeuwigheidsschrift in de fundamenten der stad? Of is niet het woord ouderling in den hemel bekend, daar waar geen enkele naam zinloos, geen enkele klank inhoudloos is? Dat daarboven het ambt niet meer zich oefenen zal, is alleen, omdat God daar onmiddellijk regeert; dit nu is nog nooit op aarde geschied. Gods tegenwoordigheid is ook in het paradijs niet geweest, wat ze straks zijn zal. En zoolang die toekomst nog toeft, zoolang weten wij (en we danken er voor) dat Christus door menschen regeertGa naar voetnoot33). 4. Over de LEER DER LAATSTE DINGEN zeggen we héél weinig. Slechts het volgende moge volstaan: a. Van een opneming der gemeente vóór het eindoordeel, leert de Schrift niets. Wel zegt ze, dat de opstanding der geloovigen onmiddellijk gevolgd wordt door het einde; 1 Cor. 15:23, 24. Ook leert b.v. Openb. 13 zeer duidelijk, dat de laatste christenen ondergáán zullen de vijandelijkheden van de anti-christelijke macht. b. Van tweeërlei wederkomst van Christus wordt in den bijbel al evenmin gesproken. Alle teksten, die het Darbisme hiervoor aanhaalt, blijken bij gezonde verklaring, iets anders te leeren. c. Evenmin is er sprake van restauratie van het Romeinsche keizerrijk. De droom van Nebukadnezar geeft, mits de verklaring, | |
[pagina 46]
| |
die de Bijbel er van biedt, maar gevolgd wordt, daarvoor niet den minsten grond. d. Over de kwestie van bekering der Joden en hun terugkeer tot Palestina, zwijgen we nu maar geheel. We erkennen, dat met deze weinige regelen zelfs geen poging tot weerlegging van de Darbistische toekomst-profetieën gegeven is. Plaatsruimte voor verdere bespreking biedt dit geschrift niet. Evenwel is breedere critiek niet noodig, omdat deze leerstellingen niet specifiek darbistisch zijn; verwante gedachten vinden we bij vele andere secten eveneens. Alleen moge, om den lezer te overtuigen, dat we niet zóó maar deze voorstellingen afwijzen, nog dit staaltje van exegetisch dilettantisme en puren willekeur in de ‘verklaring’ der Schrift door darbisten, gegeven worden. Volgens H.C. Voorhoeve Jz. (Brieven etc. blz. 56) zijn de namen Ros, Mesech en Tubal (uit Ezech. 38:2; men kan in plaats van onze statenvertaling: ‘hoofdvorst’ ook lezen: ‘vorst van Ros’) aldus te verklaren: ‘Ros beteekent Rusland; Mesech is de oude naam van Moskow, vroeger de hoofdstad van het Russische rijk en Tubal, de oude naam van Tobolsk, de hoofdstad van Aziatisch Rusland’. Wie op dergelijke argumenten en zulke, louter op den klank afgaande, vondsten een heele theorie bouwt, zal het vertrouwen missen van ieder, die de Schrift liefheeft. En hij zal temeer de schouders ophalen, als de darbisten geen behoefte verklaren te hebben aan predikers, die Hebreeuwsch kennen! Kan iemand dergelijke letter- en klankspelletjes nu voor Geestes-wijsheid houden? De in ons overzicht van de leer genoemde ‘andere leerstellingen’, die niet bepaald kènmerkend zijn voor het Darbisme, vragen thans geen nadere bespreking meer. Inzake de Schriftbeschouwing erkennen wij, Gereformeerden, ten volle de inspiratie des Bijbels, vanwege den Heiligen Geest; hoe we die te denken hebben is reeds gezegd. Aan vergeestelijken doen we niet mee. De Schrift is geestelijk genoeg. - Wat de Sacramenten betreft, merken we op, dat de uitreiking der Sacramenten door een geordend dienaar des Woords van zelf spreekt voor wie het ambt van ‘herder en leeraar’ erkent als instelling van Christus. Ook hier is het weer de erkenning van Christus zelf, die als gastheer zich bedient van het werk zijner ambtsdragers. De prediker verdringt Christus niet, maar vertegenwoordigt Hem bij het avondmaal. - Aangaande de verhouding van de kerk tegenover de wereld handhaven wij, dat de christelijke levenskunst niet ligt in ‘mijding’, doch in ‘wijding’ van het wereldleven. Wereldontvluchting is niet de eisch; feitelijk is ze verloochening van Christus' koningschap, dat ook in het wereldleven zijn volgelingen hun taak aanwijst. Men mag niet de menschen met de prediking van dit leven van het eeuwige leven afhouden, doch evenmin met de gedachte aan het eeuwige leven de menschen uit dit leven weglokken. Dat heeft eenmaal Friedrich Nietzsche, de vijand van alle christendom, ge- | |
[pagina 47]
| |
wild Ga naar voetnoot34). Maar voelt men dan niet, dat door een dergelijke practijk van passiviteit tegenover het wereldleven de wensch der ongeloovigen vervuld, het rijk van Satan gepropageerd en dat van Christus tegengestaan wordt, al zingt men dagelijks psalmen en al ‘breekt’ men elken Zondag ‘brood’?Ga naar voetnoot35)
Wij eindigen. ‘De secten zijn de onbetaalde rekeningen der kerk’, zoo heeft men gezegd. Men begrijpt de bedoeling van deze uitspraak; de kerk zelf wordt aangeklaagd als verantwoordelijk voor het ontstaan en voortbestaan van de secten. Of hier niet veel van waar is? Och ja, wie kan het loochenen? De kerk had veel kùnnen en veel moèten voorkomen, wat nu haar bloei tegenhoudt, haar kracht ook breekt. Toch is die bewering, dat ‘de’ secten ‘de’ onbetaalde rekeningen zijn van de kerk, in haar algemeenheid misleidend. De sectezucht zit den mensch in het bloed; want secte komt van secare en secare beteekent snijden, afsnijden, afzonderen, afscheiden. Dàt nu is altijd een lievelingsbezigheid geweest van de menschheid. Goethe zou weer zeggen: Durch viele Säcla dasselbe geschicht,
Es dauert bis an das jüngste Gericht (vgl. bl. 24).
En het is onrechtvaardig, alle secte-leven op rekening van de ‘kerk’ te plaatsen. Hetgeen ook geldt ten opzichte van het Darbisme. En heeft men er behagen in, tóch van ‘onbetaalde rekeningen’ te blijven spreken, welnu, het zij zoo. Men noeme dan ook het ‘Darbisme’ maar een onbetaalde rekening van de kerk. Maar men bedenke dan tevens, dat niet alle onbetaalde rekeningen ten onrechte onvoldaan gebleven zijn. Een onbetaalde rekening kan den beste worden voorgehouden; of zou er nooit een rekening gepresenteerd worden, die betaling eischt van een schuld, die ge nooit gemaakt hebt? Zoo staat de zaak in het geding tusschen Darbisme en kerk. Darby eischte van de kerk verandering; ze deugde niet; òf hij gelijk had! Maar tenslotte presenteerde hij de kerk een rekening, | |
[pagina 48]
| |
welke eisch ongeveer hierop neerkwam, dat de kerk maar ophouden moest te bestaan. Toen beging Darby een dwaasheid, een onrecht. Dat mocht hij niet eischen! En de kerk zou aan grove zonde schuldig staan, als ze ooit deze ‘rekening’ betaalde. De historie heeft trouwens het Darbisme gericht. Het Darbisme is te prijzen om zijn ideaal; gelukkig de mensch, die óók idealen heeft! Maar het is te berispen om zijn idealiseeren buiten de werkelijkheid om; wee den mensch, die slechts idealen heeft! Ook dit ideaal van Darbistisch streven is door de geschiedenis zelf veroordeeld. Want het eigen leven der ‘broederen’ heeft een verdeeldheid getoond, die op hun standpunt juist veroordeeld was. Wie om verdeeldheid de kerk verlaat, en straks zelf gaat verdeelen, afscheiden, afsnijden (ook om leergeschillen) die is zelf door zichzelf geoordeeld. Darby heeft een groote fout begaan: hij bekommerde zich niet om de geschiedenis. De geschiedenis heeft zich om hem niet bekommerd. Ze is haar gang gegaan, als altijd; en wat goed bedoeld was, is reeds in zijn eersten opzet foutief begonnen en ten slotte verloopen in een herhaling van de tragedie, die Darby in een blij-spel had willen òmscheppen. Want wat het Darbisme de kerk verweet, dat kan de kerk het Darbisme verwijten: verscheuring, afbreking van uiterlijke gemeenschap ook met geloovige individuen! Wie wijs is, let daarop. De eene mensch zegt ‘Wee over de wereld, vanwege de ergernissen’, de struikelblokken, de steenen des aanstoots. Zij, die dat zeggen, klagen hun ‘wee’, maar verder komen ze niet. Ze verwerpen de werkelijkheid, maar ze hebben ook geen ideaal. - Aan het nieuwe komen ze niet toe. Zulken hooren Darby's woord niet eens. De ander vult aan: ‘Het is noodzakelijk, dat de ergernissen komen’, ze zijn toch onvermijdelijk. Zoo spreken de menschen, die de werkelijkheid aanvaarden en die het ideaal verwerpen. Van het nieuwe willen ze niet weten. De zoodanigen verwerpen Darby's woord. En een derde waarschuwt somber: ‘Wee den mensch, door wien de ergernis komt!’ Zóó profeteeren zij, die den bodem der werkelijkheid verlaten en nu grijpen naar het ideaal. Met het nieuwe dwepen ze. En zij gehoorzamen Darby's woord. Maar Jezus Christus komt en zegt: noch het eerste, noch het tweede, noch het derde! Geen verwerping van ideaal en werkelijkheid beide; ook geen opoffering van het ideaal aan de werkelijkheid en evenmin een breken met de werkelijkheid alleen voor het ideaal. Maar de wijsheid ligt in het samenvatten van die spreuken: ‘Wee over de wereld vanwege de ergernissen; want het is noodzakelijk, dat de ergernissen komen, onvermijdelijk; doch wee den mensch, door wien de ergernis komt! (Matth. 18:7) - Begrijpt ge dat? Jezus Christus verbindt deze drie leuzen tot één | |
[pagina 49]
| |
waarheid. En zoo wijst Hij ons, armen tobbers, het rechte spoor. Neen, Christus neemt ook geen genoegen met de werkelijkheid: wee der wereld! Maar Hij matigt ons, of neen, Hij leidt ons in ons idealiseeren, want wie verbetering zoekt, bedenke: Het is noodzakelijk, dat de ergernissen komen. Maar tegelijk schudt Hij ons op uit onze lauwheid, die de werkelijkheid liever laat voor wat ze is: ‘wee den mensch, door wien de ergernis komt’. Christus geeft alleen de rechte verhouding tusschen ideaal en werkelijkheid. Hij bestraft wie in zijn ideaal de werkelijkheid voorbij ziet: het is noodzakelijk! Maar Hij toornt ook tegen hem, die om de werkelijkheid (de zonde) het ideaal voorbij ziet: wee den mensch, door wien...... Daarom: niet Darby, maar Jezus Christus. Want Darby predikte revolutie, Christus eischt reformatie. Darby breekt af den tempel; Christus reinigt en tempel. Darby met zijn verwerping van ambt en belijdenis, verbrandt het koren met het kaf; Christus zuivert het koren van het kaf. Eenmaal zal deze wereld verdwijnen. Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde keert terug. Daar wordt het ‘wee’ niet meer gehoord. Want de ‘ergernissen’ zijn daar weg. En de tegenwoordige werkelijkheid is weg. En het ideaal is ook weg; want het ideaal wil terugkeeren tot het oude, maar ziet, het is alles nieuw, beter dan het oude en schooner. Maar wat blijft, dat is de kerk. Als Gods werkelijkheid het menschelijk ideaal vervult en opheft, dan is daar nòg de KERK. Zoo is dan de kerk zelve de ergernis niet. Maar zij is het ideaal, waarheen de eeuwen dringen en ze wordt de werkelijkheid van de verlustiging Gods. Men neme dan de ergernissen weg uit de kerk; maar nooit de kerk uit de ergernissen! |
|