Om woord en kerk. Preeken, lezingen, studiën en kerkbode-artikelen. Deel 2
(1949)–K. Schilder– Auteursrecht onbekendReisindrukken.Ga naar voetnoot1)Wie op reis is, kan verhalen. Nieuwe indrukken verrijken den geest. Van die reis-impressies wil ik er drie meedeelen aan de lezers van ons blad. Niet meer dan drie. Want anders zou ik den vacantie-rusttijd | |
[pagina 65]
| |
weer gebruiken voor arbeid. Nu is 't maar een beetje keuvelen. En ook: geen andere dan juist deze drie. Niet wijl ze de belangrijkste zijn. Maar omdat ze voor 't kerkelijk leven hun belang hebben.
De eerste indruk, dien ik ontving, was een Zondagsche. De jongste Zondag was voor mij zeer buitengewoon. Ik heb dien dag niets gegeven voor de bediening des Woords en tweemaal zooveel ontvangen als in normale gevallen een predikant 's Zondags geeft. Ik heb n.1. vier predikanten gehoord in vier dienstien. Maar 't merkwaardigste was dat nog niet. Dat lag voor mij gewone normale menschen en éénmaal een dienst voor krankzinnigen. Ik heb opgemerkt, dat onder de krankzinnigen meer eerbied was, dan onder de menschen, die bij hun verstand waren. Bij de normale hoorders gehoest, geschuifel, gesnuit en gedraai. En bij de abnormale hoorders stille eerbied, tweemaal slechts een heel bescheiden kuchje, geen gehoest en geen geschuifel en geen gesnuit en geen gedraai. Het speet me, dat de vergelijking voor de gezonde menschen zoo ongunstig uitviel. En ik hoop, dat ze zich beteren zullen, uit dankbaarheid voor hun gezond verstand, dat God hun gegeven heeft en gelaten.
De tweede reisimpressie is een maandagsche. Ik was, gelijk dat betaamt als men vacantie heeft, op de fiets gestapt, die me brengen moest van Ermelo naar Putten en van Putten naar Nijkerk en van Nijkerk naar een studievriend, Gereformeerd predikant in de buurt. Even buiten Ermelo komt iemand achter me aan fietsen, vlak op mijn hielen. Natuurlijk ging me dat vervelen, want als men vacantie heeft, wil men graag aangenaam bezig gehouden worden. En gezelligheid is 't meest soms gewaarborgd als men alleen is. Daarom besloot ik den heer, die zijn vaart precies naar de mijne schikte, uit die slaafsche navolgingsdrift te bevrijden en hem zijn zelfstandigheid terug te geven. Ik stapte daarom a f en ging - om hem een flinken voorsprong te geven - aan den kant van den weg wat lezen. Ik heb toen doorgewerkt de post, die ik pas in ontvangst genomen had. Eerst een brief van een dominee, die natuurlijk lang ophield, want normale dominees schrijven abnormaal slecht. Daarna de copie van het 6e artikel voor de Unie ‘Een School met den Bijbel’, dat de lezers in dit blad vinden. Vervolgens de Geref. Kerkbode van Vlaardingen, Watergraafsmeer, Groningen en Schiedam en toen de Heraut (omdat 't beste altijd achteraan komt bij wijze van dessert). Ik kan in gemoede verklaren, dat ik die lectuur werkelijk alle aandacht geschonken heb, die ze, naar de | |
[pagina 66]
| |
mate van elk artikel in 't bizonder, verdient. Dit hield dus een poosje op. En ik vermoedde dat mijn eerzame achtervolger nu wel zoover vooruit zou zijn, dat ik hem niet weer zou zien. Maar in Putten haalde ik hem weer in. Blijkbaar reed de man zeer langzaam, als hij aan zichzelf overgelaten was; dat hij dat deed, had ik kunnen constateeren, omdat ik op den kaarsrechten weg hem reeds lang in 't oog gekregen had. Ik heb hem een tijdlang laten fietsen met z'n slakkegangetje maar tenslotte werd 't me al te langzaam en ik fietste hem weer voorbij. En toen kwam het wonder. Nauwelijks was ik den heer voorbij of hij ging weer vlak achter me rijden. Mijn tempo was zijn tempo, mijn remmen was zijn remmen. Eerst in Nijkerk raakte ik den slaafschen stumper kwijt. Toen dacht ik aan een oud friesch paard en vele gereformeerde menschen. Het oude friesche paard liep eenmaal den weg van Buitenpost naar Surhuisterveen. Het beestje ging altijd 'n slakkegang en was ongevoelig voor zweep en bevel. Maar als een ander paard hem inhaalde, dan ging het dier er ook van door. Met dezelfde vaart. Zijn eigenaar had ook maar één hoop, naar hij me vertelde: 'n ander paard en 'n ander rijtuig. De mensch tusschen Putten en Nijkerk. En het dier tusschen Buitenpost en Surhuisterveen. En dan de gereformeerde menschen. Waarom gaan we met onze inteekenlijsten altijd naar de rijksten of naar de bekende veel-gevers? Omdat 'n ander ons moet vóórgaan met 'n flink vaartje en anders - als de eerste inteekenaar niet zoo hard van stapel loopt, de wanhoop komt over de ziel van den man, die 't geld verzamelt, omdat velen alleen maar te prikkelen zijn tot 'n weinig activiteit, als 't er op aankomt, niet voor 'n ander onder te doen. En soms helpt dat nòg niet. Mijn tweede reisimpressie was dus een gevoel van spijt over gevers, die te vergelijken zijn met mijn lanterfanterenden fietscollega, en nog meer over het feit, dat die toch al niet zoo heel vleiende vergelijking soms dan nog uitvalt ten gunste van het oude, magere, luie paard ergens in Buitenpost of Surhuisterveen en zijn menschelijken collega, dien ik in Nijkerk verloor. Mijn derde impressie is een van eiken dag. Het is die van dankbaarheid over 't sterke rneeleven van ons gereformeerde volk met zijn dorminees, maar te gelijk van 'n bescheiden wensch, dat die belangstelling niet ontaarde in zenuwachtigheid. Want ik heb gemerkt dat 't halve gereformeerde vaderland weet, dat ik met vacantie weg ben. En dat 't halve vaderland daarover verrast was, nu, dat waardeer ik zeer; want dat is 'n erkenning van 't feit, dat vacantie in mijn leven een uitzondering is. Zulk een reisje was ook het eerste, na mijn optreden als predikant. Maar als men nu tegelijk erbij vertelt, dat de dominee van Gorcum | |
[pagina 67]
| |
rust hebben moet en dat een ander daaraan toevoegt, dat hij dan wel overwerkt zal zijn - nu, dat waardeer ik niet. Onlangs sprak ik een vriend, die één keer eens niet gepreekt had in 'n avonddienst, omdat hij niet frisch was. En de mare was, 50 K.M. verder, dat hij overwerkt, en 100 K.M. verder, dat hij krankzinnig was. Nu, dat laatste is me ook al eens toegedicht in de belangstellende omgeving van mijn eerste gemeente. Ik kreeg er een bezorgden brief over, juist toen ik heerlijk aan 't werk was. En ik heb van meer collega's gehoord, wien 't ook zoo gegaan was in de publieke belangstelling. Als men predikanten, die niet zoo heel vaak vacantie-nemen, voor dien enkelen keer dan nog straft met het bericht, dat ze niet heelemaal meer in orde zijn, dan is 't eenige middel, dat ze VEEL vacantie nemen of anders, het vaderland maar laten praten. Want als men werkelijk hard werkt, zegt de een: dat is te druk; en de tweede: dat was te druk; en de derde: dat bleek te druk, en de vierde: dat leidde tot overspanning. En zoo voort. Dominees zijn dankbaar voor belangstelling. Maar men gunne hun hetzelfde recht als zijn dokter of zijn advocaat, die niet vacantie gaat. Die worden daarvoor ook niet gestraft met meewarigheid, die misplaatst is. Intusschen dank voor de belangstelling. |
|