K. Schilder (1890-1952) een keuze uit zijn werk
(1989)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
10. Geen stem voor de N.S.B.Over enige tijd zullen wij weer geroepen worden naar de stembus. De handeling, daar van ons gevraagd, hoe eenvoudig ook, is toch te verrichten onder het oog van God. Wie daarom in alles dienaar van zijn God wil zijn, heeft ook in dezen te streven naar ernstige voorbereiding, en zich af te vragen, hoe hij, ook in het stembuslokaal, God in Christus dienen kan. Komt nu de N.S.B., dat wil zeggen: de ‘Nationaal Socialistische Beweging in Nederland’, voor zijn geest te staan, dan zal, zolang hij inderdaad zijn gang naar de stembus onder Gods oog volbrengen wil, in elk geval deze beweging zijn stem niet mógen ontvangen. Er zijn toch tegen de N.S.B. zo grote bezwaren aan te voeren, dat elke steunverlening daaraan voor een christen geen andere naam dan die van ongehoorzaamheid verdient. Nu rekenen wij onder deze bezwaren niet dit als het voornaamste, dat deze beweging evenmin ‘nationaal’ als ‘socialistisch’ is. Het voornaamste vinden wij, dat zij niet christelijk is, en het ook nimmer worden kan. Eerst tegen de achtergrond van dit laatste bezwaar krijgen de andere des te groter betekenis voor ons besef. Met dit al is het toch wel van betekenis, zelfs voor hen, die niet op christelijk standpunt staan, dat de N.S.B. noch ‘nationaal’, noch ‘socialistisch’ is. Wat het eerste aangaat, er is ter karakterisering van de N.S.B. en van haar program en complex van beginselen meer dan eens gesproken van ‘import’. Zij, die dit woord op zijn plaats achten in hun kritiek op de N.S.B., bedoelen daarmee kort en krachtig aan te geven, wat toch eigenlijk niemand met goede reden loochenen kan, dat in deze ‘Beweging’ wel veel getheoretiseerd wordt over ons eigen bloed en ons eigen ras en onze eigen bodem, en over ‘de eigen na- | |
[pagina 90]
| |
tie’ en over ons ‘nationale besef’, doch dat desondanks deze theorieën zelf opgekomen zijn, niet uit de eigen nationale ‘geest’, doch uit het ideeëncomplex ener ‘wereldbeweging’, die van bovenaf (d.w.z. onder de suggestie ener mechanisch opgedrongen wetenschappelijke constructie) aan onderscheiden naties een levens- en wereldbeschouwing propageert, welke tenminste binnen óns nationaal verband slechts als ‘import’ is te beschouwen. Meer dan eens immers is uit haar propaganda-literatuur overduidelijk gebleken, dat de ‘beweging’, welke in Nederland zich ‘nationaal-socialistisch’ noemt, voor wat haar staatsleer betreft, een uitloper is van een filosofie, welke aan de Duitse geest, en aan de Duitse vrijheidsfilosofie ontsproten is. Deze filosofie is veelszins verankerd in het Duitse ‘idealisme’. Het Duitse idealisme nu geeft filosofische constructies, waarin krachtens de grondgedachten, die het voorstaat, niet de minste eerbied een plaats meer vinden kan voor de bijbel als het Woord Gods of voor de kerk als Christus' lichaam, als een huis, gebouwd op het fundament der apostelen en profeten. Aan de grondgedachten nu van deze Duitse filosofie - wij zwijgen nu maar van de kranten en dergelijke literatuur - herinneren voor een groot deel de propagandistische geschriften, en ook de officiële programmapunten van de N.S.B. hier in Nederland. Voeg daarbij de Italiaanse denkers en schrijvers, die eerst in Italië zelf, en later ook buiten zijn grenzen gehoor vonden voor hun fascistische theorieën, en ge kunt nog een tweede buitenlandse stroming gemakkelijk herkennen, welke, met de Duitse, haar invloed oefent in de ‘Nederlandse’ beweging van de heer Mussert. ‘Nederlandse’ beweging van de heer Mussert? Och neen, eigenlijk is dit woord veel te veel gezegd. We denken hier aan de fijne opmerking, die in de debatten in de Eerste Kamer in de tweede helft van de maand maart 1937 van regeringszijde is gemaakt, toen nl. ‘Nederlanders’ niet zonder ironie werden onderscheiden van ‘mensen, die de Nederlandse nationaliteit bezitten’. Inderdaad, wie de historie | |
[pagina 91]
| |
van het Nederlandse volk nagaat, en een oog heeft gekregen voor de machtige vrijheidsdrang, die in dit volk zich heeft doen gelden, niet uit kracht van een of andere ‘vrijheidsfilosofie’, doch in een herhaalde heldenworsteling voor het behoud van bijbel en kerk en school en gezin, die voelt zich toch wel beklemd, wanneer hij de ‘import’ van de N.S.B. als Nederlands hoort aandienen. En hij herinnert zich de tijd van de Franse revolutie, toen ons volk in een afgrond was neergezonken, omdat het óók toen aan ‘import’ zich de dood gegeten had... Een tweede opmerking zou kunnen zijn, dat de N.S.B. ook geen aanspraak maken mag op het predikaat ‘sociaal’ of ook op de naam ‘socialistisch’. Het is voor vele argelozen enigszins verwarrend, dat de naam ‘socialistisch’ reeds veel eerder is geannexeerd door de marxisten, die in de N.S.B. naar het schijnt (maar het is eigenlijk niet zo) hun felste bestrijders vinden. Men zal dus goed doen, naar de nadere uitleg te vragen. Officieel nu wordt van N.S.B.-zijde, b.v. in Brochure IV, opgemerkt, dat de naam ‘nationaal-socialistisch’ voor wat het tweede lid betreft, wil aanduiden, dat de samenleving zich heeft te ontwikkelen in sociale zin. Er moet weer gevoel voor solidariteit komen, zo heet het daar. En dit solidariteitsgevoel wordt dan ook min of meer vooropgeplaatst in het z.g. ‘leidende beginsel’ waarvan de formule aldus luidt: ‘Voor het zedelijk en lichamelijk welzijn van een volk is nodig een krachtig staatsbestuur, zelfrespect van de natie, tucht, orde, solidariteit van alle bevolkingsklassen, het voorgaan van het algemeen nationaal belang boven het groepsbelang en van het groepsbelang boven het persoonlijk belang.’ Men ziet het: dit ‘leidend beginsel’ roept ten overstaan van ‘álle’ bevolkingsklassen om doorwerking der solidariteitsgedachte. Maar het kan ons niet overtuigen, zèlfs niet van de zedelijke ernst, die in deze oproep liggen zou. Wie maar een ogenblik zich indenkt, welke bevoegdheden reeds nú in N.S.B.-kringen aan de z.g. ‘leider’ worden toegekend, en daarenboven opmerkt, hoe in het buitenland de leider of Führer of Duce, omgeven als hij is door een kleine kring van mannen, die | |
[pagina 92]
| |
samen ‘de elite’ vormen, het volk, in naam van een eigen of ‘begunstigde’ levens- en wereldbeschouwing, een dwangbuis aanlegt, waarin men zich eenvoudigweg te schikken heeft, die voelt, dat de ‘solidariteit’ hier niet geboren maar gemaakt is; dat zij niet opkomt uit ‘zelfrespect der natie’, doch uit de zelfmonopolisering van bedoelde ‘elite’, als oplegster van haar eigen ideeën aan alle anderen. Men komt ras tot de pijnlijke ontdekking, dat de werkelijke solidariteit aan het gebouw der volkseenheid ten enenmale ontbreekt, ja, dat slechts geweld en vrees - om nu maar niet het woord ‘terreur’ te gebruiken - de machten zijn, die, zolang het gaat, aan de heersende groep het bewind moeten verzekeren. Men heeft wel gezegd, dat de volkseenheid zelf de garantie is voor de doorwerking en de handhaving der solidariteitsgedachte. Maar de feiten weerspreken deze waan in het aangezicht. Volkseenheid is slechts dáár mogelijk, waar een diepe geestelijke beweging het volk in brede lagen meeneemt, en dan zó, dat de enkele mens zich in de beweging van de gemeenschap zelf geheel en al vrij, en persoonlijk verantwoordelijk weet. Maar hoe zal zoiets mogelijk zijn in een beweging, welke het volk slechts kan suggereren - in de aanvang - dat een bepaalde ideologie, uitgebroed in het hoofd van enkele denkers, zelf weerklank vindt in het ‘volksgeweten’? Er is geen volksgeweten; waarachtige volkseenheid kan nimmer gevonden worden uit een tijdelijke massa-suggestie, doch uit het langzaam doordringen van een diepe overtuiging. Dit laatste is het geval geweest in Nederland, zo vaak het zijn strijd voerde voor de volksvrijheden, en daarin tevens voor de vrijheid van de enkele mens, om God te dienen naar zijn geweten. Hier echter wordt een levens- en wereldbeschouwing, waarvan aanvankelijk slechts enkelen de tendenzen hebben verstaan, opgedrongen aan een massa, welke mobiel gemaakt is, hoofdzakelijk onder invloed van een reeks van leuzen, die in haar bepleiten van actuele belangen doorgaans weinig of niets te maken hadden met de ‘levens- en wereldbeschouwing’ zèlf. Het einde kan bij zulk een constellatie slechts zijn, dat de ene groep over de andere heersen gaat met be- | |
[pagina 93]
| |
hulp van de staatsapparatuur, die in de periode der voorbereidende massa-suggestie in handen gespeeld is van de ‘élite’, hierboven bedoeld. Reeds op zichzelf is nu een dergelijke gang van zaken onchristelijk. Een christelijke beweging toch zal altijd een afkeer hebben van massa-suggestie, omdat de gehoorzaamheid aan Jezus Christus slechts mogelijk is in strikt persoonlijke overgave van de mens aan het gezag van God, die zijn Vader en Koning is. Afgedacht evenwel daarvan, draagt de N.S.B. zelf het kenmerk der onchristelijkheid, voor wie zien kan, op het voorhoofd. O zeker, dit is vaak ontkend. Men heeft van N.S.B.-zijde ettelijke malen verzekerd, dat de N.S.B. christelijk wilde zijn; dat haar ethiek met de christelijke identiek was, dat de christelijke grondslagen van ons volksleven zouden worden geëerbiedigd, en dat noch de kerk, noch het gezin, noch de z.g. individu in zijn christelijke overtuiging ook maar enig kwaad te duchten zouden hebben van een nationaal-socialistische regering. Toch late niemand zich misleiden. Ook in Duitsland heeft men, vóórdat de nationaal-socialistische regering aan het bewind komen kon, grote aanplakbiljetten kunnen lezen, waarin de Duitse nationaal-socialistische partij werd aangeprezen als christelijk. In de praktijk hebben echter duizenden straks bitter moeten ervaren, dat het woord christelijk hier eigenlijk geen andere inhoud had, dan het begrip: niet-joods. Van enige positief christelijke regeringspolitiek is niets te bespeuren geweest. Wel van jodenvervolgingen en - we schrikken voor het woord niet terug - van kerkvervolging. De kerk wordt door God in deze wereld vergaderd, onder meer met déze bedoeling, dat de ónderscheiden, die onder de mensen zijn (ook de onderscheidingen van bloed, ras, bodem, klasse etc.) zouden verhinderd worden, ooit oorzaak van scheiding te zijn. Daarom brengt de kerk aan één avondmaalstafel blank en bruin samen; en evenzo arbeider en patroon; en zij verblijdt zich, wanneer jood en ariër voor hetzelfde doopvont knielen, en het teken van de doop ontvangen. Hoe bitter en fel is echter het Duitse nationaal-socialisme juist hiertegen opgetre- | |
[pagina 94]
| |
den. Het doopvont was voor de ariërs, niet voor de joden. De zending onder de joden werd tegengewerkt. De les was hard. Waar de zonde van de eigenwilligheid doorwerkt, daar worden de onderscheiden, bovenbedoeld, altijd maar weer tot oorzaak van scheiding en antithese gemaakt. Zo ging het bijvoorbeeld onder de marxisten in de klassenstrijd. En nu heeft feitelijk het nationaal-socialisme hetzelfde gedaan: zó kwam het tot rassenstrijd. En tot kerkstrijd. De kerk in haar oproep tot gehoorzaamheid aan Jezus Christus werd bemoeilijkt en vervolgd. Wie voor de vrijheid der school dorst opkomen, en voor die van het gezin (bijv. in de opvoeding en in de jeugdverenigingen) kon, als hij voet bij stuk hield, de politie verwachten voor een huiszoeking; zijn telefoongesprekken werden soms afgeluisterd en het concentratiekamp met zijn verschrikkingen was meer dan eens het einde. Een einde, dat al te gemakkelijk de hinderlijke stem van de getrouwe dienaar van Christus Jezus tot zwijgen bracht. Wie zou nu iets anders kunnen verwachten van de N.S.B., indien het haar ooit gelukken kon, haar voorlopig karakter van ‘politieke partij’ prijs te geven, en te worden tot regeermacht, die zichzelf uitgaf voor de enige en zuivere vertegenwoordiging van het volk? Men behoeft slechts te lezen, wat men officieel van N.S.B.-zijde opmerkt in de toelichting op zijn programpunten, om in dezen van elke twijfel genezen te worden. De staatseenheid, kunstmatig geconstrueerd, zal geen enkele andere eenheid dulden, dan welke zich in de eenheid van de totale staat laat ‘inschakelen’, gelijk dat heet. De kerk - men verklaart zelf het zo te verlangen - zal zich alleen mogen uitspreken, wanneer en voor zover het de staat welgevallig is. Belijdt de kerk de waarheid, en komt ze op voor het recht van Christus, ook waar deze ons beveelt Gode meer gehoorzaam te zijn dan de mensen, dan zal de stem der kerk, als staatsvijandig, en als anti-nationaal dienen te worden tot zwijgen gebracht. Instellingen, leerstellingen en handelingen, welke de langs onchristelijke wegen opgekomen staatsmacht in strijd met haar eigen bedoelingen, en daarna in strijd met de volks- | |
[pagina 95]
| |
eenheid achten zal, zullen moeten worden onderdrukt. Wie nu ook maar iets weet van de ellende, welke in Duitsland zij te wachten hebben, die niet de doop hebben ondergaan van de staatsorganisatie der z.g. Hitler-jeugd, is een dwaas, als hij niet huivert voor een analogie van het Duitse voorbeeld in het Nederlandse volk. Nu heeft reeds lang de christelijke bevolking van Nederland, dank zij haar opvoeding, deze dingen scherp gezien, en zich er tegen gewapend. Het is bekend, hoe met name de laatste maanden vele gedoopten, die aanvankelijk meenden, met de N.S.B. te kunnen meegaan, zich onttrokken hebben, wijl hun ogen waren opengegaan voor het grote gevaar, dat de N.S.B. opleverde voor het geloof en zijn doorwerking in het leven der mensen en der gemeenschap. Een en ander heeft tengevolge gehad, dat officieel van N.S.B.-zijde de beruchte Brochure III, waarin een zeer onchristelijke staatsleer publiek werd voorgestaan en verdedigd, als de basis waarop men rusten wilde, tenslotte is vervangen door een andere, nl. Brochure V. Op zichzelf genomen, bewijst het reeds de onbevoegdheid en ondeskundigheid van een ‘leiding’, welke eerst een ‘staatsleer’ publiceert, doch deze staatsleer na veel onmannelijke manipulaties ten slotte intrekt. Dit is het voornaamste echter niet. Iets anders willen wij in herinnering brengen. Toen in Brochure V de meest aanstotelijke passages uit Brochure III waren vervangen door andere zinsneden, welke meer in christelijke richting schenen te wijzen, en met name de kerk gerust moesten stellen, heeft men alles erop gezet, om de indruk te wekken, dat nu het gevaar bezworen was, en de christenen zonder enige bedenking bij de beweging konden blijven. Werd van kerkelijke zijde opgemerkt, dat Brochure V toch eigenlijk allerminst bewijs gaf van een werkelijke bekering, dan werd zulk een opmerking voor de zoveelste maal met enige scheldwoorden van de hand gewezen. Het waren slechts farizeeërs, en verpolitiekte quasi-christenen, die zo iets dorsten beweren. Intussen heeft dit alles niet kunnen verhinderen, dat de heer De Marchant et d'Ansembourg op 19 februari 1937 in de Eerste Kamer der | |
[pagina 96]
| |
Staten-Generaal een op dit punt voor de N.S.B. ietwat pijnlijke rede heeft gehouden, welke later onder de ietwat pedante titel Het stelsel-Colijn gevonnist is uitgegeven. In deze rede heeft genoemde heer, zelf N.S.B.-er, letterlijk opgemerkt: ‘Voor de rest zijn door het vervangen van Brochure III door Brochure V geen beginselen ingetrokken, zoals de heer Van Lanschot beweert, maar de voor misverstand vatbare nadere verklaringen onzer onveranderde beginselen, in ons program vastgelegd, zijn door duidelijkere vervangen.’ Persoonlijk is schrijver van deze regelen dankbaar voor deze opmerking van de afgevaardigde der N.S.B. Hijzelf heeft in een brochure ‘Geen Duimbreed!’ (uitg. J.H. Kok te Kampen) inderdaad in den brede trachten aan te tonen, dat Brochure V zakelijk niets veranderd had. Hoewel de pers der N.S.B. op de bekende wijze met laster in plaats van met argumenten daarop antwoordde, heeft thans deze uitlating van de heer De Marchant et d'Ansembourg deze bewering volkomen in het gelijk gesteld. En daarmee is voor wie het nog niet mocht weten, het pleit beslecht, wanneer hij nl. nog vasthouden wil aan de concrete dienst van God, ook in zijn gang naar de stembus. Met name de Antirevolutionaire Partij kan thans met te dieper overtuiging tot allen zeggen: ‘Kom, ga met ons, en doe als wij’. Want wat voor de A.R. Partij de draaggrond van heel het staatkundig leven en belijden betekent, dat is geen ideologie, uitgebroed in het brein van enkele denkers, die op verre afstand van het volk staan, doch is geworteld en gegrond in het Woord van God, gelijk dat, ook in de A.R. Partij, gezien en erkend wordt in de Heilige Schrift. Juist daardoor is deze A.R. Partij, van de dagen van Groen en Kuyper af, en ook onder leiding van dr. H. Colijn, die haar program een nieuwe toelichting gaf, geworden en gebleven een machtige organisatie, die overheid en onderdaan, en al haar leden, plaatst voor de vraag, hoe zij in de staat en in hun politieke streven de band zullen laten zien tussen wat wij 's zondags in de kerk belijden, en in ons persoonlijk leven voor Gods aangezicht uitspreken te ener | |
[pagina 97]
| |
zijde, èn wat in partijverband voor het Nederlandse volk te verrichten staat ter anderer zijde. ‘Noch in de volkswil, noch in de wet, maar alleen in God vindt zij de bron van het souvereine gezag.’ Het is met name de reusachtige arbeid van dr. A. Kuyper geweest, welke de veel gesmade ‘kleine luyden’ weer heeft warm doen lopen voor een optreden in het staatsleven, dat inderdaad het gelaat van ons volksleven heeft doen veranderen. De belijdenis van hun geloof werd van directe betekenis óók voor hun optreden in staat en maatschappij. ‘Ook op staatkundig terrein belijdt zij’, d.w.z. de A.R. Partij, ‘de eeuwige beginselen, die ons in Gods Woord geopenbaard zijn.’ O neen, er was geen sprake van dat kerkelijke papieren mechanisch werden overgedragen hetzij in hun geheel, hetzij fragmentarisch in politieke verbanden. De voortrekkers wisten maar al te goed, dat kerk en politieke vereniging onderscheiden waren. Maar ze wisten het ook, dat deze twee, al waren ze onderscheiden, toch niet waren gescheiden. En zo hebben zij in moeizame arbeid, door heel hun optreden, en onder voorgang van hun leiders voor het volksleven een arbeid verricht, die waarlijk ‘nationaal’ en waarlijk ‘sociaal’, wijl waarlijk ‘christelijk’ is. Nationaal - want het calvinisme, dat eens de oorsprong en de waarborg van onze volksvrijheden genoemd is - heeft hen opgejaagd uit de donkere schuilhoeken van een afgescheiden binnenkamer-leven, en hen vooruit gestuwd in de hete strijd voor het behoud van wat God zelf in de historie van ons volk geschonken heeft. Sociaal - want waar het Woord van God en de Geest van Christus die erkenning vonden, daar werden de onderscheiden in de samenleving, hoewel ze scherp werden belicht, toch verhinderd, oorzaken te worden van klassenstrijd of van rassenstrijd, met de kwade gevolgen van tirannie en staatsabsolutisme. En zo mag tenslotte deze partij, niet om haar personen, doch om haar beginselen, de naam ‘christelijk’ blijven dragen. Zij gelooft niet aan de theorieën van hen, die een ‘christelijke politiek’ onmogelijk achten. Integendeel, ze | |
[pagina 98]
| |
aanvaardt, dat Christus' koningschap, en het evangelie der verlossing, van directe betekenis zijn, ook voor het leven in staat en maatschappij. En daarom weet zij, dat een ‘zien’ in het gebod steeds tot gevolg hebben zal, dat de toekomst plaats overhoudt voor de zegeningen, die het evangelie heeft gewonnen voor het buiten Christus uiteengeslagen leven. Zo vraagt dan deze partij, niet in naam van haar traditie, en niet om der wille van haar leider, maar in naam van Christus Jezus, de trouwe liefde van allen, die waarlijk ‘nationaal’ en ‘sociaal’ willen werken door de christelijke gehoorzaamheid. Wordt straks ook onze gang naar de stembus volbracht onder het oog van de alles ziende God, dan moge daarvan bij ons allen het gevolg zijn, dat deze persoonlijke daad, gezien als vervulling van een van Godswege ons opgedragen ambt, zegenend inwerkt op het leven van ons volk, en zo tot verheerlijking van de naam van Hem, die de ganse wereld opeist voor Zichzelf. Want: ‘Geen duimbreed is er op heel 't erf van ons menselijk leven, waarvan de Christus, die áller Souverein is, niet roept: “Mijn!”’Ga naar voetnoot1. |
|