haar subjecten, is afgesloten met het sterven van Jan Zwart. We hebben ons verblijd, dat ook hij wilde treden onder de medewerkers van ons blad; een laatste artikel, waarin hij alsnog de psalmbewerking van ds. Hasper wilde bespreken is wel aangekondigd, maar niet geschreven. Het kon niet meer. Maar we achten ons gelukkig, dat de laatste publicaties van de heer Zwart, die zó algemeen de aandacht trokken, in ons blad verschenen zijn, en - gerechtvaardigd zijn nog vóór zijn heengaan.
Jan Zwart en 1 Corinthe XII...hier ligt de reformatorische werkzaamheid van dit leven open. We zouden zijn talloze apologieën der vaderen in het aangezicht slaan, als we laatdunkend spraken over de consequenties, die door de ‘vaderen’ soms uit 1 Cor. XII ‘gehaald’ zijn: dat men het spelen der orgelen naar ‘afsetten’ moest; Jan Zwart heeft ons doen weten, wàt voor een orgelspel dat was. Maar 't mooie is nu dit: hij heeft getoond, hòe men ‘'t gebruik der orgelen’ weer in kan voeren, zonder de les van 1 Cor. XII te vergeten, ja zelfs zó, dat men thetisch daaraan voldoet. ‘Profeteren van de orgelbank’; zingen zó, dat ‘de wereld horen’ kan, hoe mooi 't wel in de kerk is, en dat de kerkmens verstaat, wat deze kunstenaar bewoog...
Zijn naam is een program en een geloofsbelijdenis geweest; wie zou niet danken bij het graf, dat dichtgaat op de dag, waarop dit nummer van ons blad de meeste lezers heeft bereikt?