K. Schilder (1890-1952) een keuze uit zijn werk
(1989)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
1. Iets over vertrouwelijkheid inzake religieuze aangelegenhedenOp de eerste vergadering, die de afdeling Kampen dit jaar hield, kwam onder meer de vraag ter sprake, hoe het toch te verklaren is, dat in tegenstelling met de andere kringen der N.C.S.V., in ónze kring lang niet in even sterke mate, en soms in het geheel niet aangetroffen wordt die vertrouwelijkheid in het gesprek, die blijkbaar zonder enige schroom - ook op de conferentie - de meest intieme uitingen van het religieuze hart en de meest persoonlijke ervaringen in het godsdienstig leven en de gemeenschap met Christus aan de vriend durft bekend maken en zo al niet toetsen aan, dan toch bespreken en vergelijken doet met de ervaringen van anderen. Datgene wat juist blijkens de mededelingen van conferentie-bezoekers, de conferentie zo machtig aantrekkelijk maakt en haar bijwoning zo gezegend doet zijn, is juist het persoonlijk gesprek en de toon der vertrouwelijkheid, die na enkele gesprekken reeds een band weet te leggen voor het leven. En - dit kan niemand ontkennen - die ongedachte en onwillekeurige openhartigheid inzake de ervaringen op religieus gebied wordt bij gereformeerden in het algemeen zo goed als niet gevonden. Vanwaar, zo vroeg men, dit verschijnsel? Het leek mij niet ondienstig deze vraag, zij het ook slechts in enkele korte trekken, in Eltheto te bespreken. De afdeling Kampen als zodanig laat ik hierbij rusten. Behalve de straks te noemen factoren, die het verschijnsel als typerend gereformeerd kunnen verklaren, zijn er vele andere omstandigheden, die het als een eigenschap der Kamper afdeling kunnen toelichten. Zo b.v. dat de leden dezer afdeling elkander door en door kennen, niet in de eerste plaats als leden der N.C.S.V., maar ook als corpsleden, studenten, personen. Vaak zijn ze nauwkeurig op de hoogte met | |
[pagina 22]
| |
elkanders aanleg en persoonlijke aangelegenheden. Het is niet de N.C.S.V. alleen en in de eerste plaats, die hen samenbracht, ook zonder haar zouden ze - en dat in tegenstelling met de meeste N.C.S.V.-leden - elkander hebben gekend. En zo kan het verschijnsel, waarover we spreken, voorzover het onder hen wordt gevonden, ten dele verklaard worden op dezelfde wijze als het niet te loochenen feit, dat broeders en zusters in één gezin wèl over hun liefde, hun vriendschap, hun arbeid met elkander willen spreken, doch hun religieuze ervaringen liefst aan derden, niet-bloedverwanten toevertrouwen. Hierover nog langer te spreken, zou ons te ver voeren. Veeleer zoeken we de sleutel ter verklaring in het specifiek gereformeerde, afgedacht van persoonlijke en plaatselijke verhoudingen. Nu kan het persoonlijk gesprek in de vriendenkring over onderwerpen van religieus-psychologische aard een verschillend karakter dragen, al naar gelang de persoon, die zich uit, een verschillende ‘gemoedsgesteldheid’ bij zichzelf ontwaart. In de eerste plaats denken we aan de omstandigheid, dat ieder christen, die niet alleen de waarheid Gods met het hoofd belijdt, maar ook de reflex van die waarheid in zijn hart gevoelt, in zich de drang heeft om de waarheid, die hij ‘beleeft’, welker realiteit hem door de ervaring eerst recht duidelijk wordt, tot het voorwerp zijner meditatie te maken. Maar nu is er verschil in het spreken er over. We bedoelen met dit spreken niet een zeker disputeren over - men vergeve mij het woord - dogmatische of filosofisch-theologische onderwerpen, maar de onwillekeurige mededeling over en weer van de ondervinding die men diep in het hart gewaar wordt, de onderlinge, dankbaar-blijde beschouwing over de liefelijke aandoeningen van het hart, dat voor Jezus gloeit en dat zich in de beschouwing van die Jezus - zijn beeld moge dan vaag of scherp omlijnd zijn - zo gaarne verliest. Met andere woorden: een gesprek, dat de volksmond: ‘gemoedelijk’ noemt. En zonder nu een waarderingsoordeel te geven, toch mogen we wel zeggen, dat in het algemeen de gereformeerden onder alle christelijke groepen het minst ‘gemoedelijk’ | |
[pagina 23]
| |
zijn. Een calvinist moge zich al, in navolging van dr. Hylkema, onder de oud of nieuw calvinisten rekenen - op het praedicaat ‘stoer’ blijft hij steeds aanspraak maken. Dit behoeft allerminst te verwonderen. Voor de gereformeerden is de bijbel het één en het al. Die bijbel is voor hem Gods Woord; die bijbel is het richtsnoer voor zijn vroomheid; zijn harts-ervaringen mogen slechts berusten op wat die bijbel als waarheid hem leert. En dus dient in de allereerste plaats die bijbel, en als gevolg daarvan, de inhoud van zijn geloof, zijn belijdenis, vast te staan voor zijn bewustzijn en volkomen te harmoniëren met zijn dogmatische inzichten, alvorens hij het aandurft, vertrouwen te stellen in zijn persoonlijke ervaringen, die zijn religieuze overtuiging, of liever, zijn algemeen menselijke religieuze aanleg hem schenkt. Zolang een goed gereformeerde geen zekerheid heeft voor zijn hoofd, legt hij, althans wanneer hij volkomen zichzelf is, zijn hart liefst het zwijgen op. De gereformeerde veracht allerminst de godsdienstige mystiek, en niemand hecht méér dan hij aan de mystieke unie met Christus; maar boven en voor alles stelt hij zichzelf en anderen de eis: uw mystiek zij gezond en uw mystieke vereniging met Christus kan eerst haar volle waardij erlangen, wanneer gij tot Christus in de rechte verhouding staat, dat is hem óók in uw beschouwing over zijn persoon, zijn werk, zijn naturen, zijn wezen, die eer geeft, die hem toekomt en waarvoor de bijbel, niet uw subjectieve opvatting u de ware motieven en het rechte inzicht biedt. Niet alzo onder niet-gereformeerden. Zij staan in het algemeen veel spoediger gereed met hun theorie en hun geloofsleven - we laten hier achterwege de vraag naar de exegese van het woord geloof in deze samenstelling - tracht niet eerst voor de praktijk zijn bestaansrecht te verzekeren uit de theorie. Een niet-gereformeerde is vaak vuriger dan een gereformeerde; schets hem de betekenis, neen, de heerlijkheid van Jezus Christus, teken hem de poëzie van het kruis en hij steekt de handen uit naar die Christus, die hem bekoort door zijn schoonheid.Ga naar eind1. De gereformeerde echter wil weten, wie en wat Christus Jezus is, voor hij hem gelooft. | |
[pagina 24]
| |
Christus moet zijn verstand beheersen, alvorens zijn hart voor hem opengaat. En zolang daar voor zijn hoofd nog vragen blijven, zwijgt hij. En wanneer de vragen zijn opgelost, ja, dan is hij de laatste, die de stem des harten zou willen smoren. Maar een dualisme tussen hoofd en hart, of ook een kennen met het hart alleen laat hèm even onrustig, als een ander een kennen met het hoofd, zonder meer, onbevredigd. Vandaar dan ook, dat een gereformeerde gaarne met andersdenkenden disputeert; maar zijn contemplatie bewaart hij liefst voor zichzelf of voor geestverwanten, en hierin is hij op zijn standpunt volkomen consequent. Evenwel, daar is meer. Het geloofsleven kent méér dan zijn blijde ogenblikken van overgave aan Jezus. Vaak wordt het geschokt door de twijfel. En ook in dezen staan de gereformeerden, althans in de gevolgen, op een andere plaats dan andersgezinden. Voor een echt gereformeerde is twijfel, goed beschouwd, niet anders dan zonde. Twijfel is ongeloof. En ongeloof doet schuldig staan voor God. Nu zal menig niet-gereformeerde aanstonds antwoorden, dat voor hem twijfel eveneens zonde is. Maar waarschijnlijk bedoelt hij daarmede dan die twijfel, die in zijn consequenties voert tot wantrouwen of ‘kleingeloof’ jegens God als de Vader van zijn kinderen. Maar twijfel omtrent de artikelen der geloofsbelijdenis? Twijfel inzake de leer? En de - nogmaals vraag ik vergeving - dogmatische opvattingen van bijbel en belijdenisschriften? Ieder zal toestemmen, dat deze twijfel de niet-gereformeerde lang niet even zwaar weegt als de gereformeerde. De gereformeerde, die niet geloven kan, wat zijn kerk op zeker punt leert, en inzonderheid de gereformeerde theoloog, die predikant wil worden, gelijkt in zijn twijfel vaak zo veel op de roomse priester, die zijns ondanks de liefde voor een vrouw voelt branden, diep in zijn hart. Hij kán niet anders en - hij móet anders! Afwijking van de belijdenis sluit bij de (kerkelijk) gereformeerden onverbiddelijk de toegang tot de kansel af. Bij niet-gereformeerden echter rekent men aanstonds erop twijfelaars, of liever andersdenkenden te ontmoeten. On- | |
[pagina 25]
| |
der hen bestaat zó veel verschil van opvatting, zó velerlei beschouwing omtrent de waarde van de bijbel, Christus' verlossingswerk, Christus' persoon, het wezen van God, enzovoort, dat hij die het niet langer vinden kan met zijn beschouwing van gisteren, zich heden aansluit bij een andersdenkende, mits hij slechts christen blijve! En vooral, wie de bijbel niet aanvaardt als door God geïnspireerd, zo, gelijk hij daar ligt, behoeft zich niet in het minst ongerust te maken, als zijn geloof enige wijziging ondergaat; hij ontvangt slechts een ander ‘inzicht’ over een of andere ‘stelling’ en - gaat zijns weegs als altijd, niet tevreden slechts, maar dankbaar, dat hij van dwaling genezen is. Want hij gelooft niet aan een goddelijke openbaring, in de bijbel gegeven, en mag dus vrijelijk van die bijbel afwijken. En waar zo de niet-gereformeerde geen reden ziet, om over zijn twijfel zich te verontrusten of krampachtig zich vast te houden aan wat de bijbel hem zegt, daar worstelt de gereformeerde, die de twijfel in zijn hart en hoofd voelt opkomen, in de eenzaamheid, alleen, met God. En voor de mensen...zwijgt hij liefst; want ieder belijdt zijn zonde liefst alleen aan zijn God, want God alleen kan vergeven; en ieder bekent zijn ongeloof liefst alleen aan God, want God alleen kan het geloof aan de waarheid Gods schenken. De gereformeerde...zwijgt. Vele niet-gereformeerden beschouwen de geloofsleer als een stelsel slechts, dat van verschillend standpunt uit kan bezien worden. En hun toon is vaak even luchtig-blijmoedig als die van De Genestet, waar hij zegt: Waarheid zij het doel slechts van uw streven. -
Zoekt gij ze ook langs anderen weg, als wij...
Goed! - te beter vruchten draagt ons leven,
Want: wat wij níet vinden, dat vindt gij.
En als een ongereformeerde spreekt met andersdenkenden, dan is zijn doel vaak, ook zonder dat hij het weet, zijn wereldbeschouwing te completeren door wat anderen voelden, zagen, dachten, zich eigen te maken, geheel of gedeeltelijk. Voor de gereformeerde evenwel is er maar één waar- | |
[pagina 26]
| |
heid, één wereldbeschouwing. En zijn religie is niet slechts de proefondervindelijke toepassing van zijn wereldbeschouwing, maar deze is samengeweven, één met zijn religie. Wie zijn geloof aanrandt, ontneemt hem tevens zijn wetenschap en wereldbeschouwing. En daarom ook kan hij zijn geloofsleer en zijn geloofservaringen niet verbeteren, veranderen, verrijken, verdiepen door andere elementen erin op te nemen; voor hem is er maar één weg tot God, en wie op een andere weg God meent te kunnen vinden begaat in de grond van de zaak voor zijn bewustzijn - heiligschennis. En het gevolg is wederom, dat hij wel gaarne wil redeneren en debatteren, maar als een gereformeerde en een ongereformeerde de diepten van hun hart elkander willen ontsluieren, dan blijft het bij een pogen en het gesprek blijft oppervlakkig. Dat is van de zijde van de gereformeerde geen onverdraagzaamheid, maar een uitvloeisel van zijn bijbelgeloof. Voor hem heeft zijn ganse belijdenis in al haar onderdelen iets te zeggen voor het leven; wie één schakel van de heilsketen loslaat, verwerpt volgens hem, - althans in theorie - alles. De gereformeerde is vóór alles: gelovig. De niet-gereformeerde is vóór alles: religieus. Een gereformeerde komt onmiddellijk in verzet tegen De Genestets lekedichtje: Daar is, die 't al gelooft uit scepticisme alleen. -
Wie luttel houdt voor waar, is vromer licht, naar
'k meen.
Voor hem toch vereist de ware vroomheid een vast geloof, althans een helder inzicht in de goddelijke, eeuwige waarheid. En zolang hij hierover in het onzekere verkeert, staat zijn vroomheid, zoal niet op losse schroeven, dan toch niet vast genoeg. En al weer is het gevolg, dat hij over zijn vroomheid zwijgt, zolang zijn geloof niet voor zijn bewustzijn is afgerond. En hierin staat hij vaak vierkant tegenover de religieuze moderne of ethische.
Of nu de gereformeerde als koud en verstandelijk mag wor- | |
[pagina 27]
| |
den teruggewezen? Allerminst. Niemand belijdt krasser dan hij, dat een geloof met het verstand alleen, zonder dat het hart geraakt wordt, dood is. Opzettelijk heb ik me onthouden van bijvalsbetuiging of kritiek. Men kieze zelf partij; beide groepen en beide praktijken hebben haar pro en contra. Een gereformeerde kan de N.C.S.V. waar betrekkelijk veel onderscheidene richtingen elkander ontmoeten, maar die één zich weet in Christus, liefhebben, vurig; en ik weet, dat er velen zo zijn onder hen. Zelfs zal hij het vaak zijn plicht achten, zich bij haar aan te sluiten. Maar: in de N.C.S.V. vindt hij zijn ideaal niet. Hij wil ervoor strijden, maar niet ervoor sterven. |
|