De Kerk. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling III)
(1962)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDe meisjes en de jongelingenGa naar voetnoot*)Prof. Hepp's aanval op ds Feenstra, en zijn opvoedende oproep aan de meisjes, om het Bestuur over hem te interpelleren, heeft heel wat jongelingen aan 't schrijven gezet. Het advies daarna, aan de meisjes gegeven, om maar over den schouder van broer of verloofde heen te kijken...in het ‘Jongelingsblad’, dat met prof. Hepp meeging in dezen, en dies ‘op zijn qui vive’ heette te zijn, heeft bij meer dan één blijkbaar een effect gehad, dat ietwat anders uitviel, dan prof. Hepp bleek te hopen. Zo komen uit den kring der jongelingen nog volgende bijzonderheden naar voren: ‘Jongelingsblad’ van 31 Dec. '36 (na de synode) bl. 271, disputabele beweringen over het verbond. Kalme ponering van deszelfs eenzijdigheid. Onderwerp is reeds enige maanden synodaal. Idem, bl. 272, weer ponering van monopleurisch verbond. Mitsgaders bespreking der verbondswraak-kwestie. Idem, 8 Jan. 1937; bl. 287: behandeling kwestie genadeverbond | |
[pagina 405]
| |
en uitverkiezing: zijn alle in het verbond begrepenen ook uitverkorenen? Weder: over bondsbreuk. Idem, 18 Sept. 1936, bl. 44 gemene gratie: particuliere genade gaat voorop en is bron en uitgangspunt voor de ontplooiing der algemene genade. Overigens bedenke men hierbij, dat de datum van dit nummer vroeger was dan die van de andere; we maken geen captie er op, maar noteren het geval even, om prof. Hepp te laten zien, wat de meisjes te verwerken krijgen als ze over den schouder van broer of verloofde heen zien. Zo maar een enorm ingrijpende theorie! Idem, 18 Juni 1937, bl. 650, verwijzing naar pluriformiteitsbehandeling van enige maanden geleden. Nog wel ‘in brede beantwoording’. Wat wil men meer? De leiding van het ‘Jongelingsblad’ wil ds Feenstra verbieden, wat ze zelf doet. Ik hoop, dat het nu maar eens uit is met dit pogen van sommigen, die in gebreke blijven, als het op argumenteren aankomt, maar niettemin via enkele medestanders, die hun eigen houding soms vergeten zijn, de jeugdbonden willen spannen voor hun kar. Langzamerhand komt er verzet bij de jongeren zelf, getuige no. 7, 2e jrg. van ‘De Jonge Calvinist’, en met name de brieven, die inkomen ook bij ondergetekende. Dit alles is vervelend genoeg. Maar de schuld ligt aan den partijgeest, te meer stuitend bij wie hem telkens luide veroordelen.
Postscriptum. Men wijst me er op, dat ik misschien een keer in mijn citeren van het ‘Jongelingsblad’ persschouwer en kroniekschrijver verzuimde te onderscheiden, Indien ja, excuus gevraagd. |
|