De Kerk. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling III)
(1962)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |
De ambtsgedachte voorop gesteldGa naar voetnoot*)Het geschrift van Ds Both heeft, gelijk wij zeiden, een sterk persoonlijk, hier en daar een ‘intiem’ karakter. Dit was één van de redenen, waarom wij het zo moeilijk vonden erover te schrijven in het openbaar. Toch is er één punt, waar het gesprek zich het gemakkelijkst kan inzetten. Het is daar, waar Ds Both handelt over de ambts-gedachte. Ds Both zegt in zijn brochure: ‘Christelijk leven is nooit van ambten afhankelijk. Het is zelf ambt, het heeft een christentaak, en het mag zich laten dienen door mensen, die door hun gaven en roeping dienaars bij uitstek zijn. Een grote ellende is in de kerkgeschiedenis geworden het misbruik van het ambt. Alle misvorming van christelijk leven hangt daarmee saam. Dan gaat christelijk leven allures aannemen, die helemaal niet passen bij zijn wezen, en 't goud wordt verdonkerd’. Dat alle christelijk leven zijn ambt heeft, hebben ook wij herhaaldelijk voorop gesteld. Over dit punt is dus geen verschil van mening. Toch is hiermee de weg nog niet geëffend voor de eenheid van gedachten. Immers, nu komt de vraag zó te staan: wat is dan dat ambt? Wat is de speciale functie, welke Christus in alle ambtsverrichting eist? En hier komen wij weer terug op het thema van de kerk. Wanneer wij belijden, dat de Zoon van God van het begin der wereld af aan tot het einde toe zich een gemeente vergadert, een kerk, en dat deze kerk moet worden gezien op dezelfde wijze als de belijdenis, waaruit Ds Both leeft, haar beschrijft, dan kan dat ambt der gelo- | |
[pagina 243]
| |
vigen op dit punt zich nimmer doen gelden, wanneer de gelovige zich geeft aan bewegingen, die de methode van Christus' actie van kerk-vergadering weerstaan of zelfs maar disputabel stellen, relativeren. Wie over het lichaam van Christus, en over de wijze, waarop het door Hem vergaderd wordt, anders denkt dan onze belijdenis doet, zeker, die kan in buitenkerkelijke vroomheid veelszins reden tot dankbaarheid zien. Wie echter meent, dat de organisatie en de bijeenbrenging van de gelovigen gebonden is aan wat blijkens onze belijdenis Christus zelf in dezen doet, en ons beveelt als Zijn mede-arbeiders te doen, die staat inzake de vergadering niet onafhankelijk doch gebonden. De vraag komt dus zó te staan: of de Oxford-beweging, in haar konkrete gestalte, op het delicate punt van de organisatie der gelovigen en hun ‘stichting’ werkelijk beantwoordt aan wat in dezen de Christus zegt. Want laat men niet vergeten, dat niet alleen van de zijde der Oxford-groep, maar ook van kerkelijke zijde het woord van Ds Both onderschreven wordt: ‘Wat is nu nodig voor den arbeid, te doen in den oogst des Heeren? Daar is nodig een mobilisatie van het ambt der gelovigen. Het is bedroevend, als men leest de nutteloosheid en onbelangrijkheid van de quaesties waarover op allerlei vergaderingen op het terrein van het kerkelijk en godsdienstig leven gerefereerd en gedebatteerd wordt. De grote zaak is de mobilisatie van het ambt aller gelovigen’. Op die zinsnede over onbelangrijke kwesties op kerkelijke agenda zullen we niet ingaan. De kerkelijke huishouding gaat het precies als elke andere huishouding: de organisatie brengt allerlei peuterwerk mee. Maar gelijk het een dwaasheid zou zijn, in het werk van een huismoeder. wanneer het afdaalt in minutieuse zorg voor keukengerei en proviand, voorbij te zien de grote betekenis, die het heeft voor het leven, zo is het ook dwaas, de kerk op deze wijze te beschuldigen. Vergete men niet, dat vele gespreksthema's in verscheiden ouderwetse en nieuwerwetse gezelschappen of konventikels op anderen eveneens den indruk maken van een niet-zien-in-groten-stijl. Tot in de zondebelijdenissen toe. Doch daarover loopt het niet. Wanneer de mobilisatie van het ambt der gelovigen nodig is, - en wij geven dit onmiddellijk toe - dan is zij in alle dingen nodig voor het door Christus gestelde doel. Indien Hij nu mobiliseert in en door en tot kerkinstituering, dan vraagt Hij ook van alle Oxford-mensen, dat zij zich laten mobiliseren | |
[pagina 244]
| |
voor kerkformatie. Doen ze dit niet, dan betalen zij Hem in dezen hun rekeningen niet. Anderen doen op andere punten hun betalingen Hem niet. Zij alsdan op dit punt niet. Nu is het een feit, dat verreweg de meesten in de groep zich voor de Kerkformatie niet laten mobiliseren. Wij rekenen er mee, dat dit bij het merendeel een gevolg is van andere begrippen omtrent de kerk. Maar wanneer zij nu om die reden het een onbillijk verwijt zouden achten, dat aan het mobilisatie-bevel op dit bepaalde punt ongehoorzaam zijn, dan moeten zij zelf ook men hun aanklachten tegen de kerk, die immers op dit punt wél het mobilisatie-bevel verstaan heeft, voorzichtiger zijn. Want dan is mogelijk de één diligent op het éne punt van de christelijke gehoorzaamheidverrichting, en de andere op een ander punt. Maar eer deze en dergelijke onderscheiden stof kunnen worden voor een wederzijdse aanklacht, dient eerst te worden uitgemaakt, wat eigenlijk de wil is van den mobiliserenden koning. En zo komt juist in de ambtsgedachte de verbintenis tussen Ds Both en zijn critici. Maar tegelijk wordt ook weer juist in die ambtsgedachte teruggegrepen naar wat verleden week gezegd is: naar de vraag n.l., waar men al of niet voldoet aan Christus' eis. Men mag niet elk voor zich uit de veelheid van Christus' eisen telkens juist er één naar voren schuiven, ten koste van de andere. En allerminst mag men een zó klaar omschreven eis als dien tot kerkinstituering buiten de primaire agenda-punten houden, welke bij de ‘mobilisatie’ van alle gelovigen in de door den Koning hun verstrekte ‘legerorde’ vastgesteld zijn. Noch theoretisch, noch practisch. |
|