De Kerk. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling III)
(1962)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
BijlagenAUit een brief van N. Borneman, ‘aan de kerkeraad der Gereformeerde Gemeente te Ulrum’, dd. 12 December 1834, uit SneekGa naar voetnoot1):
......te betreuren is het echter, dat men overal zoo veel tegenstand ontmoet, gelijk wij bij het tekenen onzer Requesten, maar al te veel ondervinden. - Ook doet er zich een zeer groote zwarigheid hier tegen op, namelijk deze; dat de vijanden dan in het bezit der Kerken en Kerkengoederen zullen blijven, hetwelk de grootste ongerijmdheid zoude zijn, ja, zelf, de scheeúwendste onrechtvaardigheid, dewijl wij Erfgenamen van dat Erfrecht zijn, waarover onze Vaderen 80 Jaren hebben gestreden, en hun goed en bloed voor hebben opgeofferd.
(Deze brief is geadresseerd aan J.J. Beekema te Ulrum) | |
BUit een brief van H. de Cock aan zijn vrouw, uit de gevangenis (ongedateerd):
......Zie nog eens naar die stukken van Klok en de Bakker van Delfzijl en zend mij dan het Grieksche N.T. hetwelk een boek is in 4o van agteren met een rode band met doorschoten papier de Statenbijbel één martelaarsboek en Gutry ja ook maar de kleine Kalvijn. Ik hoop dat die alle mij tot onderwijzing en vertroosting zijn. | |
CUit een fragment van een brief van De Cock:
......Wat J. den Ouden aangaat het spijt mij dat hij zoo verkeerd is, schoon het mij niet zeer grotelijks verwondert want de Hollanders willen over het algemeen liefst de menschen zelf bekeeren, den Heere Jezus het werk van zaligmaking uit handen nemen,......Ook roepen de Roepstemmen van Borneman nog al vrij luide. Ik heb daar een groot 20 exemplaren van gekreegen en zal er bij gelegenheid eenigen van zenden......Stuur mij bij gelegenheid Eene Afscheiding of Wederkeering en de preeken van Lowe. | |
DUit een brief van De Cock aan zijn vrouw, uit Den Haag, ‘den 16den Mey 1834’:
Dinsdagavond kwamen wij daar en zijn Woensdagmorgen bij den Koning op audientie geweest en hebben nog al eenigen tijd met hem gesproken eerst ik en daarna De Wit. Zijn Majesteit zocht ons kennelijk te verbijsteren en van het stuk | |
[pagina 72]
| |
te brengen maar de Heere gaf en mij en De Wit ook daarna vrijmoedigheid om de waarheid voor te stellen en vast te houden, en hem onder het oog te brengen dat niet de wijze van doen maar de waarheid zelve het doel der vervolgers was gelijk ik hem aantoonde uit de moeijelijkheid die niet alleen mij maar ook Scholte en Meerburg reeds gemaakt wierd, uit de ontbinding onzer formulieren door De Groot en Van der Linde, en vooral door de gruwelijke en Goddeloze voorslagen van Laurman. Zijn Majesteit verwees mij onder anderen ten dezen opzigte naar Pallandt van Keppel maar ik zeide Hem dat deze met anderen hoogstwaarschijnlijk even zeer van de waarheid verwijderd was, denkelijk zal ik dezen van daag nog eens gaan spreken. | |
EUit een brief van Joannes Ridderinkhof (Hofwijk bij Dalfsen buurtschap Ankum) dd. 3 April 1834 aan Hendrik de Cock:
Met veel genoegen heb ik uw boekje gelezen, de Verdediging tegen Brouwer En Reddingius......Mogte de Heere uw en alle Zijne getrouwe diensknegten die hij nog in den Lande heeft oovergelaten die voor den afgod van den Vrijen wil nog niet zijn neergebogen dog met een heiligen ijvergeest bezielen om als helden het slijk der straten te treden om in Zijn kragt de vervallene Muren Van Sion Weer op te bouwen. | |
FUit een brief van H.P. Scholte aan H. de Cock, Doveren, 9 Jan. 1834:
......hebt gij de wet gezien waarbij het leeren en doopen verboden word, dat men die voortbrenge; ik ken ze niet. Gij weet wat ik u over het doopen geschreven heb, bestaat er eene kerkelijke Synodale wet, dan zou ik u raden om die op te volgen 1 Cor. 1 vs 14-17; onderwijzen kan en zal men u niet durven beletten; maar bestaat er ook een wet tegen het aannemen? Zoo ja dan zou ik de leerlingen van elders aanmoedigen om bij hunne eigen leeraars belijdenis af te leggen van de hoope die in hen is......en dit zal die zwarte heeren zeeker nog meer verdriet aandoen, als dat gij ze aanmaant, en dan hooren zij nog met een, dat zij nog niet geheel baas zijn, maar de volkomen leer der zaligheid ook in de Christelijke Kerk aldaar geleerd word; willen zij dan om de waarheid wil de zoodanigen afwijzen dan worden zij degenen, die door de ledematen moeten aangeklaagd worden, als geweldige verkorters van het regt der gemeente en als verstoorders en afbrekers van de Gereformeerde kerk; en dan zou het eigenlijke punt met u alleen op de zaak van Brouwer en Reddingius gebracht worden, en dan kan ik haast niet denken dat zij zoo dom en blind zouden zijn om uwe afzetting te bewerkstelligenGa naar voetnoot1)......Werd de Koning met de zaak naar waarheid bekend gemaakt, wierd ze hem niet in een verkeerd licht voorgesteld, dan zou Oranje's hand, die nog in het verloopen jaar de nieuwe Gereformeerde academie te Geneve ondersteunde, geen Synodaal besluit kunnen bekrachtigen, hetwelk mede een krachtig middel zou zijn ter ondermijing van het wezenlijk geluk onzes Vaderlands en daarmede van de vastheid zijns troons......Ik hoop zoo spoedig mogelijk een stukje over de Psalmen uittegeven, en dan volgt zoo de Heere wil een preek over de zaligmakende dwaasheid daarin hoop ik Brouwer, Reddingius, Laurman met namen te gedenken en denkelijk ook wel de president van het groote Sanhedrin D: C:......Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 73]
| |
GUit een brief van H.P. Scholte aan H. de Cock, Doveren, 6 Dec. 1833:
In het laatste van de verlopene week ontving ik van de boekverkoper uit Amsterdam 2 door u uitgegeven werkjes: de besluiten van de SynodeGa naar voetnoot1) en het boekje tegen Brouwer en Reddingius......over het uitgeven van de 5 artikelen tegen de remonstranten had ik reeds in het vorige jaar met Ds Slothouwer gesproken; doch die was tot hiertoe agterlijk gebleven......ook het door u uitgegeven en mij toegezonden Kort Begrip voldeed mij bijzonder......hoewel men in mijne gemeente zeer aan Hellenbroek gehecht was heb ik echter van den beginne af aan dadelijk het Kort Begrip gebruikt voor de catechisatieen......daarenboven is er bij Dordrecht eene groote verzameling van wezentlijke geestdrijvers, die met verwerping van Gods Woord, en verachting der Sacramenten, in gemeenschap van goederen en des vleesches leven......ook dezen oefenen eene verderfelijken invloed op de harten van vele eenvoudigen en schijnvroomen...... | |
HUit een brief van Scholte aan De Cock, Doveren, 5 Maart 1834:
......ik hoop nu spoedig over te gaan tot de preeken welke ik op raad van broeder Da Costa in een bundeltje denk uit te geven......de Zondagavondoefening bij Da Costa word hoe langer hoe drukker bezocht, ook zijn weekelijksche Collegie over de Vaderlandsche geschiedenis...... | |
IBrief van Hofstede de Groot aan De Cock, Groningen, 14 Oct. 1832:
......ik wil de beschuldiging niet dragen, van niet......alles te hebben aangewend, ten einde......u tot het eenvoudige Evangelie terug te brengen. Maar waarlijk, het is een zware post......dat ik beginnen moet met mijn oordeel over v. Zuylen's boekje te geven......Cock! Cock! zulk een bitter onchristelijk geschrijf behelst uwe geloofsbelijdenis? Hoe diep, diep zijt gij gevallen, en hoe donker is mij Gods raad, dat zulk eene leer aan de gemeente, die eens de mijne was, nu wordt verkondigd......
Zie voor de correspondentie Hofstede de Groot-De Cock het werk van Dr G. Keizer. Ze is van betekenis, wijl H. de G. zich inspant te bewijzen (gelijk ook vaak de tactiek is van de Godgel. Bijdragen) dat wat De Cock, v. Zuylen e.a. leren niet overeenkomt met ‘Dordrecht’. Bewijs, dat hier de kern der kwestie reeds vóór '34 gezocht is. De tegenstanders zochten aanvankelijk Dordt als gereformeerd tegenover De Cock's en anderer gevoelen als ‘over gereformeerd’ aan te prijzen (vgl. een brief van A.M.C. v. Hall aan De Cock. Den Haag, 28 April 1834): Ook ben ik verzekerd, dat wanneer U weleerw. het stuk van Smeedes zult gelezen hebben, daarin door U Weleerw. niets strijdigs met onze formulieren van eenigheid, niet overgereformeerds zult vinden. | |
JBrief van D. van Hogendorp aan De Cock, 11 April 1833:
Veel heb ik voor mijzelven te doen met de gedachten van Prof. Hofstede de Groot, 't geen mij voorkomt al zeer bijzonder listig te zijn geschreven en veel kwaad te doen. | |
[pagina 74]
| |
KBrief van D. van Hogendorp aan De Cock, 4 Aug. 1834:
Sommige leden van het Synode, en onder anderen naar mij verhaald is, Prof. Pareau, hadden zich sterk uitgelaten over de liefdeloosheid van het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen, aan de huizen van particuliere persoonen bezoeken afleggende. Alle adressen en requesten uit Groningen, Vriesland &c. zijn ter zijde gesteld. Het Synode moet het zeer oneens geweest zijn, en tegen het Besluit van ter zijde stelling moet zelfs door leden van het Synode geprotesteerd zijn. Men noemt Clarisse en Rooijaards als voor de Regtzinnigheid geijverd hebbende. Wat zal ik zeggen? Van Clarisse was het zeeker geene Bijbelsche oud Nederlandsche Regtzinnigheid, want hij heeft in die dagen alhier gepreekt, en van den predikstoel getreurd dat Arius, Pelagius en de Remonstranten, die Christus gekocht had door zijn bloed, de Kerk waren uitgezet! Gij vraagt mij of de Staten Generaal het over de Gereformeerde Godsdienst oneens zijn. Waarde Vriend, in ons land dat helaas de Godsdienst zijner vaderen Staatsgewijze heeft afgezworen, kunnen de Staten Generaal het over de Gereformeerde Godsdienst, noch ééns noch onééns zijn. Ons land is thans geen Christen land meer, maar een Goddeloos en dus heidensch land. Doch geloof mij, zoo de Staten Generaal over de Gereformeerde Godsdienst oordeelen moesten, zij zouden vragen, wat is Gereformeerde Godsdienst, evenals Pilatus vroeg, wat is waarheid. Men maakt zich moeilijk een denkbeeld van het volkomen gebrek aan belangstelling in de eer van God en eigene zaligheid welke onder de aanzienlijken, en ik moet zeggen zelfs onder den Burgerstand in de Provincie, heerscht, en de daaruit voortvloeyende onkunde in alle Godsdienst of openbaring. | |
LBrief van D. van Hogendorp aan De Cock, Den Haag, 19 Juni 1834 (vóór de vergadering der Synode dus):
Hiermede zend ik U de Akte van Appel en de Memorie van Defensie zoo als ik die voor U ontworpen had......Ik heb dezelve aan Van der Kemp en Capadose voorgelezen, en bij het copiëren van eenige door hen geopperde bedenkingen gebruik gemaakt......Al wat gij wilt uitlaten, bijvoegen en veranderen, kunt gij wat mij betreft vrij doen. Ik heb mij zoo veel mogelijk in Uwe plaats trachten te stellen, en vooral eenige harde uitdrukkingen in Uwe schriften te verschoonen. Bij het herlezen der memorie heb ik zelve de aanmerking gemaakt, dat de laatste helft, wellicht voor het Synode minder beleedigend had moeten zijn. Dan ik had geen tijd meer om te veranderen, daar gij dient te zorgen dat Uwe akte van appel zoo wel als Uwe memorie den 28 dezer maand in handen van den Secretaris van het Synode is, en ik u toch eenige dagen laten moest om dezelve te lezen en te overdenken. Ik behoef Uw WEW. wel niet te zeggen, dat de stukken door U aan den Secretaris van het Synode toe te zenden, geheel met uw eigen hand geschreven en gefrankeerd dienen te zijn. - - - - Van der Kemp hoopt u de memorie voor Uwen kerkeraad eersdaegs te zenden. Hij was nog niet gereed. Met dezelve is ook minder haast, en wanneer Uwe Kerkenraad zich met dezelve vereenigt, behoeft zij slechts voor de opening van het Synode te worden ingezonden. Dat wij deze stukken gesteld hebben verbreiden wij niet. Ik geloof dat het niet raadzaam is dat het bekend worde dat zij uit onze pen gekomen zijn, alvorens het Synode gevonnisd heeft. Wat wij dan doen zullen, zal de Heere ons, hopen en vertrouwen wij, toonen. | |
[pagina 75]
| |
Opmerking. De Memorie, zoals ze door Van Hogendorp aan De Cock is toegezonden, is blijkens door De Cock op het origineel aangebrachte aantekening, door hem ‘eigenhandig afgeschreven’. Men kan dus nagaan, in hoeverre hij wijzigingen of aanvullingen aanbracht. Ze zijn zeer gering. Het feit, dat in dit officiële stuk de geest van Capadose, (die blijkens Van Hogendorp's brief het stuk gelezen heeft), v.d. Kemp, v. Hogendorp aan het woord komt, bewijst afdoende de onvruchtbaarheid van alle speculaties (als in ‘Onder Eigen Vaandel’), welke trachten aan te tonen, dat het in 1834 eigenlijk alles zich bewogen heeft om private meningen en gedragingen van De Cock. ‘De factie’ (vgl. aant. 9) sprak mee; en dat bij haar ‘Dordrecht’ de quintessence was, zal niemand betwisten. De Memorie zelf spreekt er trouwens in ronde woorden over (blz. 8/9, 16). Na lezing van het stuk ergert men zich aan de z.g. weergave van zijn inhoud op de synode van 1834. | |
MBrief ds D. Molenaar aan De Cock (Den Haag, 12 Mei 1833):
In onze streken......kent men zoover ik weet, de voorbeelden niet van menschen, die hunne kinderen ongedoopt laten liggen, behalve alleen van den Heer Köhlbrugge, wiens belangrijke werk: het lidmaatschap der hervormde kerk mij geweigerd, u niet onbekend mag blijven, doch wiens omstandigheid dan ook geheel buitengewoon is. Voor mij ik ben tegen dat ongedoopt laten der kinderen zeer sterk, dewijl het strijd tegen de leer onzer kerk. Al is het ook, dat een Predikant niet in den geest onzer kerk preekte, en het formulier verdraayd voorlas, nogthans zou (ik) mijn kind laten doopen, voor 1. omdat het niet voor mijne maar wel voor zijne rekening is, dat hij dwaalt, ten 2. omdat het de schuld is van de Kerkenordening in 1816 en 1817 vervaardigd (zie mijn Adres) dat aan de Leeraren zulk eene onbepaalde vrijheid gegeven wordt; zoo lang dit geene herstelling vindt is er geene verbetering, maar wel verergering te wachten, ten 3. omdat ik dat formulier beantwoorde in den zin en geest onzer hervormde kerk en niet naar menschelijke verdraaijing van een of ander Leeraar, hetgeen men hem desnoods vooraf zou kunnen zeggen. Alzoo denkende zoude ik er in uw geval veel bezwaar in vinden, om een kind uit eene andere gemeente te doopen; niet omdat men zulks niet mag doen, het tegendeel, nog heden namiddag word hier een kind uit eene naburige gemeente gedoopt; maar omdat men zich tegen zijne naburen en ampts broederen (al dwalen die ook) vooral bij de thans bestaande kerkenordening voorzigtig gedragen moet, en elke schijn des kwaads vermeiden. Tracht dus liever den vader van dat kind in bovenstaande denkbeelden te leiden; of dat kind te dopen, als gij eens voor dien nabuur, welke in die gemeente staat, een liefdebeurt vervult. Er is dunkt mij nog wel een of ander op te vinden, dat in den weg der gerechtigheid zou kunnen plaats hebben.
Wat uwe andere vraag betreft, hoe te handelen met menschen, die in leer en wandel enz. hier aan kunt en moet gij niets stelligs doen; zoolang de kerkelijke discipline niet hersteld en in orde gebragt is, hebt gij noch regt noch magt en als gij er veel aan deed zou er welligt een of ander magtige en listige vijand in blazen en u in onverkomelijke bezwaren wikkelen......
Opmerking. De Cock heeft Molenaar om raad gevraagd. Ook inzake het dopen van kinderen uit andere gemeenten. Het blijkt, dat de kwestie ook samenhing met verdraaiing van den formuliertekst. Dat De Cock geweigerd heeft, Molenaar's uitweg te zoeken (op een liefdebeurt laten wachten), bewijst, dat zijn sacramentsbeschouwing niet zó was als ‘Onder Eigen Vaandel’ heeft beweerd. | |
[pagina 76]
| |
NBrief van G. Benthem Reddingius aan J.D. Janssen, secretaris en adviseur van het Departement v. Herv. Eeredienst, Assen, 24 November 1834 (Rijksarchief):
Ds De Cock heeft zich hier in de vorige week van Maandag tot Zaterdag opgehouden. Tusschen beide is hij naar de Smilde geweest. Daar heeft hij Donderdag namiddag gepredikt in eene schuur voor wel 400 menschen. Na die preek heeft hij 17 kinderen van hier en van de Smilde gedoopt. Voorts de acte van scheiding voorgelezen, verklaard dat nu de Gereformeerde kerk was geconstitueerd...... | |
OUit denzelfden brief (De Cock's verblijf te Assen, ‘Vrijdagavond’):
En hierop zijn hier dan ook twee ouderlingen en twee diakenen benoemd, en tot leeraar een verloopen ondermeester uit de prov. Groningen, die in de vorige week begonnen is op de Smilde eene school te houden voor de kinderen der gereformeerden op ouden trant en met oude schoolboeken, maar die groot gevaar loopt van eerstdaags in handen der justitie te geraken, daar hij reeds om dit bedrijf tegen overmorgen geciteerd is voor de regtbank alhier. Een der hier benoemde ouderlingen zal catechisatie houden voor de leerlingen uit de gereformeerden. | |
PUit een anderen brief van denzelfden auteur aan denzelfden geadresseerde, Assen, 27 November 1834:
Op de Smilde was het dus wel noodig voor die menschen dat De Cock steeds onder hen was, tot hunne bemoediging maar het is onzeker of hij er wel weder durft komen, want hij heeft er groot gevaar geloopen, om door het Herv. gemeen mishandeld en in het water geworpen te worden, waarom hij dan ook overhaast en onverwacht met de postkar weer van daar hier gekomen is. Ook ontmoedigt het die lieden daar, dat de onderwijzer van hunne kinderen, die daar eene school wilde oprigten, gister voor de regtbank alhier den eisch des officiers tegen hem gehoord heeft van ƒ 50. - boete en de kosten van het proces te moeten betalen en wel aan de regters heeft kunnen bemerken, dat hij aanstaande Woensdag wanneer het vonnis zal worden uitgesproken niets beters maar misschien nog wat ergers te verwachten heeft. Op de Smilde riep men met woede De Cock na: De Potter! de Potter! en dat werd daar door veroorzaakt dat de quasi leeraar Dijkstra naar er gedebiteerd wordt, dikwijls lasterlijke, oproerige uitdrukkingen gebracht, in zijne redevoeringen en gebeden, tegen den koning en het gouvernement, waarom velen daar, die tegen de separatisten zijn, derzelver zaak beschouwen als gelijkstaande met die der Belgen in 1830. |
|