De Kerk. Deel 2 (Verzamelde werken afdeling III)
(1962)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
Naar aanleiding van de herdenking der Afscheiding van 1834 heeft prof. Schilder in de jaren 1934 en 1935 drie maal in een afzonderlijke publicatie het woord genomen: op 11 okt. 1934 sprak hij de rede uit Beginsel, recht en betekenis der Afscheiding; op 15 febr. 1935 begon hij in De Reformatie de serie hoofd-artikelen, die later in brochure-vorm zouden verschijnen onder de titel ‘Ons aller Moeder’. Beide publicaties behoren in deze afdeling der Verzamelde Werken thuis en worden in dit deel opgenomen. Daarvóór hield prof. Schilder echter reeds een rede in academisch verband naar aanleiding van hetzelfde historische thema, toen hij nl. op 20 juni 1934 in de Grote Aula der Theologische School te Kampen sprak over het onderwerp De dogmatische betekenis der ‘Afscheiding’ ook voor onzen tijd. De rede is ‘in het eeuwjaar der Afscheiding’ uitgegeven door J.H. Kok N.V. te Kampen. Men zou zich af kunnen vragen, of deze rede wel in deze afdeling thuis hoort, daar het thema De Kerk hier niet rechtstreeks aandacht ontvangt. Anderzijds hangen de drie publicaties onderling wel zeer nauw samen, zoals ook blijken kan uit de veelvuldige verwijzingen, inzonderheid in ‘Ons aller Moeder’ naar De dogmatische betekenis der ‘Afscheiding’. Vanwege deze innerlijke samenhang is besloten tot herdruk in deze afdeling. Zie voor de aankondiging van de hand van prof. Schilder De Reformatie, 14 sept. 1934, 14e jrg. no. 50, blz. 302 (Kerkelijk Leven), waaruit wij het slot hier een plaats geven. Na aankondiging vervolgt de schrijver: ‘Hiermee zou ik kunnen volstaan, maar het diepe gevoel van schaamte over wat er met dat z.g. Congres van Gereformeerden na zó ingrijpenden strijd over den Calvinistenbond gebeuren gaat, geeft me aanleiding, nog eens op het slot van deze toespraak te wijzen. Dat komt ongeveer hierop neer: de liberalen van 1834 hadden lendenen, de theologen van het slag Barth-Haitjema hebben een pink: welnu, de pink van deze laatsten is dikker dan de lendenen van de eersten. Het is een diepe overtuiging, die daar achter zit. Het troost me, dat ik weet, dat er anderen zijn, die er eveneens zo over denken. Maar met dat al doet het me zeer, dat ik de kwestie zó stellen moet: òf deze rede is, met name in haar wending tot “dezen tijd” éven overspannen, als de heer dr. Haitjema, bij gebrek aan argumenten, af en toe zijn vrienden wil doen geloven, òf dat congres is een slag in het gezicht van de Scheiding, een streep door het sedert enkele jaren aller-noodzakelijkste actueelste gereformeerde denken, een lichtvaardigheid, die kwalijk past in een “jubileumjaar”.’ In De Reformatie, 21 sept. 1934, 14e jrg., no. 51, blz. 368 (Kerkelijk Leven) merkt prof. Schilder nog in een artikeltje Dogmatisch belang Afscheiding het volgende op: Op recensies antwoordt men in den regel niet, wanneer het daarbij gaat over meer of minder geslaagd zijn van het pogen van den auteur. Wel kan men op een bezwaar antwoorden, of een misverstand wegnemen. Daarom zij, in antwoord op een overigens vriendelijke opmerking van ‘De Heraut’ inzake mijn jongste brochure even opgemerkt, dat het niet noemen van dr. Kuyper in deze brochure allerminst bedoeld kan zijn als uiting van gebrek aan waardering. Daarvoor heb ik te vaak over hem geschreven en hem bijvoorbeeld verdedigd tegen aanvallen uit den kring van hedendaagse het gereformeerde volk ‘voorlichtende’ bepaalde leden van den Calvinistenbond. Ik heb niet eens Kampen getekend, van 1854 tot 1934; elke schijn daarvan ontbreekt. Ik heb alleen gezegd, dat Kampen, dat zelf deze herdenking wilde, omdat het uit 1834 voortgekomen is, en dat 80 jaar bestond, het werk van Dordrecht overnam. Verder ging ik niet. Hoe iemand daarin eenzijdigheid kan zien, is mij niet duidelijk. Of eigenlijk: het is mij een raadsel. | |
[pagina 7]
| |
Ter inleidingOp den 20en juni 1934 werd door ondergetekende een rede gehouden in de Grote Aula der Theologische School te Kampen in een openbare samenkomst van hoogleraren en studenten. De bedoeling daarvan is door prof. dr. J. Ridderbos, die de bijeenkomst opende, aldus onder woorden gebracht: ‘De aanleiding voor deze samenkomst is U bekend. Het eeuwjaar der Afscheiding noopt hen, die in de Afscheiding het werk Gods erkennen, tot een dankbaar herdenken. Dat bij die herdenking het College van Hoogleraren dezer School niet achter wilde blijven, zal door ieder gemakkelijk worden verstaan. Deze School is uit de beweging der Afscheiding voortgekomen, staat nog in den dienst van een groep van kerken, die haar tegenwoordigen bestaansvorm voor een belangrijk deel aan de Afscheiding danken; en wat meer is dan dit alles, stelt er, evenals de kerken, die zij dient, haar ere in, te leven uit dezelfde belijdenis, waarvoor de vaders der Afscheiding hun zwaren, maar door God gezegenden strijd gestreden hebben. Het College van Hoogleraren heeft daarom geoordeeld, dat het op zijn weg lag, door een publieke daad van herdenking het werk Gods in de Afscheiding te eren. De aangewezen weg daarvoor was wel het beleggen ener publieke samenkomst van hoogleraren en studenten, waarin door een der hoogleraren een academische herdenkingsrede zou worden gehouden. Prof. Schilder, de hoogleraar in de dogmatiek en aanverwante vakken, werd door het College uitgenodigd, zich hiermede te belasten.’ Ik geef deze rede hier weer, gelijk ze uitgesproken werd. Slechts heb ik hier en daar een enkele opmerking aan het gesproken woord toegevoegd, en voorts in de noten nog een en ander opgenomen, dat mij de vermelding waard leek. Het feit, dat deze herdenkings-rede ‘per radio’ werd uitgezonden, heeft natuurlijk zowel den zegtrant, als ook de wijze van behandeling, ten dele zelfs de schifting tussen wat wèl en wat niet te bespreken viel, beïnvloed. Men zal daarmede wel rekening willen houden. Enkele punten, die voor bespreking in den tekst zelf van de toespraak om de aangegeven reden niet wel in aanmerking kwamen, gaf ik in de noten afzonderlijk. K.S. |
|