De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermd‘Loopverlof’.Ga naar voetnoot*)Het artikel over ‘lopen’ heeft me nog geen rust gelaten. In goeden zin gesproken, natuurlijk. Thans heeft Ds H. Knoop mij erom aan de jas getrokken, even genoeglijk, als we dat van elkaar konden verwachten. Ik moet er dus nog wel even op terugkomen. Ds Knoop heeft opgemerkt, dat ik in de laatste alinea's van het eerste artikel heb gerekend met bepaalde gevallen, waarin het mogelijk geacht wordt, dat een bepaald persoon tijdelijk een bepaald predikant volgt; ik zeide, dat in zo'n geval overleg te plegen was, en dat dan alle willekeur van den looplustige juist door dat overleg afgesneden, de band aan de theocratische gemeenschapsordening bewaard, en zo het bezwaar van het ‘trappen’ op iemands ambt ontgaan werd. Het komt Ds Knoop voor, dat ik hiermee eigenlijk weer terugneem wat ik eerst had geponeerd als eis van het beginsel. Het slot van Ds. Knoops artikel geeft me aanleiding, een kleine opheldering te geven. Ds Knoop meent, dat het voor de collega's van een ‘nagelopen’ dominee veel pijnlijker is, als dit ‘overleg’, waarvan | |
[pagina 367]
| |
ik sprak, gepleegd wordt, dan wanneer de nagelopen gunsteling er de hand helemaal niet in heeft. Maar daar denken we precies gelijk over. Ik heb evenwel niet bedoeld, dat de man, die voor een bepaalde reden over een bepaalden tijd denzelfden predikant zou willen horen, overleg moest plegen met dien te horen predikant zèlf, doch dat hij zich in vreedzaam overleg te begeven had tot de te òntlopen dominees, met het college desnoods. In elk geval niet met den man, dien de looplustige horen wil. Mij dunkt, op dit punt verstaan we elkaar dus wel. Bij zùlk overleg wordt het ambtelijk prestige van allen gelijkelijk erkend. Voorts zegt Ds Knoop: het ‘lopen’ is door het Reformatie-artikel als zonde gequalificeerd, maar dàn mag het toch nóóit gebeuren, er mag toch nooit overleg gepleegd worden over zóndigen? ‘Een zonde mag toch nooit gewettigd worden?’. Even later: ‘Wat bedoelt dat: een bepaald persoon, die bij een bepaald predikant iets speciaals horen kan, dat hij juist nodig heeft? Dus tòch: zegen? Maar over die zegen-zoekerij is het oordeel in het artikel lang niet mals’. Ds Knoop vraagt zich af: wat ik dan bedoel? In het algemeen zou ik willen antwoorden, dat men een gebod, een leefregel nooit losmaken moet van de bedoeling, waarmee de regel, het gebod of verbod, gegeven is. Anders zou men immers het opus operatum krijgen: een verrichten van de uiterlijke daad (zoals het ietwat onduidelijk, maar toch verstaanbaar heet), zonder ‘de gezindheid des harten’, zonder het bewuste, zuiver ziende, en zuiver het goede doel zoekende ‘hart’. Zo is het bij alle geboden. Zo is het ook hier. Bij àlle geboden. ‘Niet besnijden’, zegt Paulus, maar hij heeft besnijdenis soms draaglijk geacht. Timotheus werd besneden: men kent het verhaal, Hand. 16:3. Prof. Greijdanus (Galaten, Korte Verkl. 47) zegt: ‘dat te Jeruzalem wel uitgesproken en gehandhaafd was de vrijheid der gelovigen uit de heidenen van de onderhouding van besnijdenis en Israëls schaduwachtige wetten inzake reiniging en spijzen; en dat in die uitspraak principieel wel opgesloten lag ook de vrijheid van deze verordeningen voor de gelovigen uit de Joden; maar dat deze laatste vrijheid daar toch niet uitdrukkelijk was verklaard, noch als consequentie door allen werd ingezien. Zelfs bracht de apostel Paulus haar, uit practische overwegingen, niet overal in practijk, Hand. 16:3; 21:20 v.v.; 1 Cor. 9:20’. Toch is Paulus zo streng mogelijk, als het om het beginsel gaat. Wie de besnijdenis wil uit verkeer- | |
[pagina 368]
| |
de beschouwing inzake recht en vrijheid, die vindt Paulus tegenover zich, en wordt door hem niet gespaard. - Een ander voorbeeld: het eten van de ‘toonbroden’. Het mocht niet; maar dat David het eens deed ‘in een bepaald geval’ heeft Christus David niet euvel geduid; Hij nam het in bescherming. Ik zeg er niet meer van, omdat ik indertijd in mijn brochure ‘Afbouw’ daar iets breder over gehandeld heb. Zo kan het ook hier zijn. Ik ben met een ‘uiterlijke’ handeling, met het opus operatum, niet klaar. Noch als ik ‘loop’, noch als ik netjes blijf zitten, waar ik hoor. De theocratische gemeenschap vraagt bij elke handeling naar wat er ‘achter’, er ‘boven’, er ‘in’ ligt. In het erkennen en eerbiedigen, over en weer, van de ‘grenzen’ van elkanders ambtsbevoegdheid en -eer zie ik het ‘wézenlijke’; daarom nam ik ook dáár mijn positie. Is er dus een geval, waarin dit wezenlijke bewaard blijft, dan kan de ‘toepassing’ inderdaad een enkele maal zijn, dat op de basis van eerlijk overleg iemand tijdelijk consent krijgt tot ‘lopen’. Moet ik gevallen noemen? Stel, een bepaald man, een echtpaar, heeft moeilijkheden inzake de huwelijks-wetten, inzake sexuele verhoudingen, e.d. Hij weet, dat een predikant juist over het huwelijk vervolgpreken houdt. Wat is er tegen, als hij voor zulk een bepaald geval, mits onder de open zon (niet die van straat alleen, maar van een tête-à-tête met den ànderen dominee) die vervolgpreken hoort? Het overleg doet dan niemand kwaad; en de gewoonte van vervolgpreken in verschillende kerkgebouwen zou dan meteen direct betrokken zijn in de kwestie van het ‘lopen’. Iemand kan zitten met vraagstukken van de kerk; een predikant houdt een reeks van preken over de kerk. Een ‘nieuweling’ kan bepaalde leiding nodig hebben voor een tijdje. En zo voort. Zet dit de deur open voor willekeur? Ik meen, dat de deur er juist zo goed als mogelijk is door gesloten wordt. Wat zouden heel wat lopers een zweetdruppeltjes op het glanzend voorhoofd krijgen, als ze den dominee, dien ze eens voor een keertje of enkele malen ontgaan wilden, in duidelijke woorden, moesten aangeven, om welke bepaalde reden ze dezen keer den ander eens wilden horen? Als in een bepaalde kerk eens gedurende één week het loop-vraagstuk werd behandeld door een eerlijk gesprek tussen leden en dominees, ik denk, dat den volgenden Zondag geen enkele dominee zich meer zou moeten troosten met de door mij wel eens van iemand verhaalde opmerking, dat hij op de plaatsen, waar de mensen niet zaten, tenminste engelen gezeten ‘zag’. Ik kan den troost niet delen; want stoelen zijn nu eenmaal | |
[pagina 369]
| |
voor mensen van vlees en bloed gefabriceerd. Nu ik toch weer over de zaak bezig ben, geef ik nog even mijn aandacht aan twee brieven, die ik kreeg van correspondenten, die een paar zinnetjes van Voetius aanhaalden, waarin het lopen werd verdedigd. Ik heb - dit zeg ik even - geen tijd gehad, het citaat te controleren, want juist ter plaatse, waar het staan moest, was het boek gehavend. Maar ik zou willen zeggen: Voetius zegt ons hier voor ònze verhoudingen toch niet altijd het daarvoor passende woord? Zodra de overheid ons dominees op ons dak stuurt, want zo was het toch vaak in vroeger tijd, en zo zou het kunnen gebeuren, wanneer we hier de nationaal-socialistische heerlijkheden kregen, staat de zaak onmiddellijk anders. Dan heeft de gemeente niet den man beroepen. Bij ons evenwel is elke predikant beroepen door de gemeente. Mooie formulieren, mooie gebeden, en menig vaerske daartoe. Nog iets komt erbij: in de dagen van Voetius had men predikanten met uiteenlopende richting: de een preekte de belijdenis, de ander niet. En er was vaak (tengevolge van overheidsdwang of -traagheid) niets tegen te doen. Ook dat ontbreekt bij ons. Elk preekt de belijdenis; de gemeente heeft volle rechten; wie de belijdenis niet handhaaft, kan worden behandeld; mòet worden behandeld. In een hervormde kerk, waar een ‘gereformeerde’ den stoel wisselt met een ethische, een vrijzinnige, kan mijn ‘loop’-artikel niet lopen. Niet, omdat de gedachte onjuist is, maar omdat de hervormde kerk-inrichting de theocratische rechten schond; de leden moeten daar eerst weer de reformatie der kerk ter hand nemen, om het recht op te eisen, dat zij ‘hèbben’: een predikant, die de gemeente ontvouwt, wat de gemeente belijdt. Maar bij ons bestaan die toestanden niet. En als men dan toch - soms uit bezwaar tegen den INHOUD van sommige preken - gaat ‘lopen’, dan geeft men alweer zijn rechten prijs, en laat het beginsel der reformatie der kerk ook al weer los. Met een opus operatum zijn we niet klaar. En met een gezeid gezegde van Voetius al evenmin. |
|