De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdDe kerk in het slop.Ga naar voetnoot*)De tijden zijn voor de ‘kerk’ niet gunstig. Er waait een anti-kerkelijke wind. En duizenden zien de kerk liefst verdwijnen in een slop. Dan is zij, met haar vraagstukken, haar oplossingen, haar resoluties, haar vermaningen, haar appèl op het christelijk geweten, voorlopig veilig opgeborgen. In het Stichtelijke Slop. In het Hofje der Propaedeuse op een Goeden Stichtelijken Dood. Men weet, dat in sloppen en hofjes het Grote Verkeer niet toegelaten ‘is’ (om den stijl van de Nederlandse Posterijen te volgen). Dat laatste is nu nèt, wat velen bedoelen. Waar het Verkeer raast, dáár komen de mensen, die tobben over de vraag, hoe zij zullen léven. Het slòp, mitsgaders het hòfje, - dáár zitten, en hurken zij, die zich zoetjes aan praepareren op het stèrven. En ieder heeft zo zijn toepasselijk beroep. Geen wonder, dat overal, waar de lutherse kerk-idee van de kerk als Heils-anstalt de geesten heeft laten indommelen, die kerk-in het slop-idee ingang, en haar matte verdediging, gevonden heeft. Geen wonder ook, dat in een tijd, waarin het calvinisme door zo- | |
[pagina 143]
| |
velen in studie genomen wordt, op zo'n manier, dat ieder voor zich zelf alleen en voor zijn eigen bepaalden levenskring alleen fragmentarisch de calvinistische ‘beginselen’ ontdekken en toepassen wil, dat in zulk een tijd, zeg ik, die lutherse kerk-idee langzaam maar zeker tot een ongeformuleerd dogma wordt verheven.
* * *
Want langzamerhand gaan wij dien kant op. Wij zijn ook zo hópeloos moe. Zoek zelf de voorbeelden maar. In de politiek hebben wij goedbedoelende leiders, die zeggen: op ons politieke terrein houden wij den naam van Calvijn hoog. Maar voorts kennen wij nog àndere ‘terreinen’, b.v. het kerkelijke, waarop wij strikte neutraliteit betrachten. Dat kan ook best. Laat de kerk ons zeggen, ieder in eigen Zondagse samenkomst, hoe wij de gewisse kenmerken des geestelijken levens in ons binnenste kunnen vinden, om straks, als 't uurtje slaat, op goeden grond te kunnen hopen, uit te zullen rusten in Abrahams schoot. In de kunst hebben wij goedbedoelende leiders, die zeggen: op ons aesthetisch terrein zoeken wij naar calvinistische normen. Mooi werk, vindt U ook niet? Maar voorts kennen wij nog àndere terreinen, b.v. het kerkelijke, waar wij strikte neutraliteit betrachten. Laat de kerk....en wat daar verder volgt. In de wetenschap hebben wij goedbedoelende leiders, die zeggen: op ons wetenschappelijk terrein zoeken wij naar calvinistische beginselen; wij zijn al aan het confereren over den tijd der voorlopige formulering. Noodzakelijk werk, nietwaar? Maar voorts kennen wij nog àndere terreinen, b.v. het kerkelijke, waar wij......en wat daar verder volgt. In het sociale verkeer, de maatschappijleer, hebben wij goedbedoelende leiders, die zeggen: op ons terrein......och, vul nu verder het refrein weer in. En nu de stomme klap op dezen vochtigen vuurpijl: óók in de kerk, bijgenaamd: het huis Gods, gemeente der eerstgeborenen, pilaar en vastigheid der waarheid, hebben wij goedbedoelende leiders, die zeggen: voor het opvullen van onze preken bewaren wij de calvinistische dogma's. Mooi werk, niet waar? Maar voorts kennen wij nog àndere terreinen, b.v. het politieke, aesthetische, wetenschappelijke, sociale, waar wij een strikte neutraliteit betrachten. Laat de ‘kerken’ maar zeggen, ieder aan eigen leden, hoe die leden de gewisse kenmerken | |
[pagina 144]
| |
des geestelijken levens in hun binnenste kunnen ontdekken. Daar hebben zij gewis tot hun dood toe werk aan. Laat hen zó - want dat is toch wel ernstig - zich dadelijk zetten met het gezicht naar het kerkhof, om straks, als 't uurtje slaat, op goede gronden te ‘mogen’ hopen, straks uit te zullen rusten in Abrahams schoot. Zo hebben wij ieder ons afgebakend ‘terrein’ des levens. De kerk heeft zelfs het stichtelijkste terrein te bewerken gekregen. Haar werd dàt ‘terrein’ ter ‘bearbeiding’ toegewezen, waarop de techniek des christelijken stervens wordt gedoceerd. Geestelijke euthanasie - pas op, dat ge daar geen kwaad van zegt. En ieder op eigen terrein reciteren wij: geen duimbreed is er, waarvan Christus niet zegt: Mijn. Nu geven wij aan iederen groep-leider van die mooie spreuk van daarnet gecalligrafeerde teksten mee, om op ZIJN terrein uit te delen. Wij houden van de decentralisatie. Ieder mens - de politicus, de kunstbroeder, de professor, de socioloog, de dominee - ieder heeft zo zijn eigen sector. En wie zou ALLE terreinen kunnen overzien? Dat gaat niet, dat gaat niet. Geen duimbreed is er, waarvan Christus, aller Koning, niet zegt: Mijn! Maar Hij schijnt dat niet anders, dan in sectie-vergaderingen te zeggen. Ja, er mòèt wel een ‘breed’ verband zijn, waarin deze hemelse Kurios (verhoogde Heer) ons èrnst beveelt te maken met die naasting van àlle ‘terreinen’ voor Hèm, maar, nu ja, het staat toch eigenlijk niet aan òns, daaraan te beginnen, concreet, vandaag. Dat is staan in ‘eigen kracht’. Het riekt zelfs al naar eigen-kracht-vertoon, daarover ietwat duidelijk, en toepasselijk, te willen pràten. Een dominee, die wekelijks in zijn kerkbode meehielp, om een scheur in de kerk weer open te rijten, schreef mij dan ook eens, dat ik daar maar vrede mee hebben moest; want de eenheid van de schapen, en van den schapenstal, dáár zou ‘Jezus’ straks wel voor zorgen. Men weet immers, dat wij eschatologisch behoren te spreken. * * *
Maar inmiddels zitten wij - mag ik het ietwat on-netjes zeggen? - lelijk in de misère. In de misère van een algemene spraakverwarring. We hebben ieder onzen eigen sector des ‘levens’ te bewerken gekregen. Dus werkten we daarin straks lòs van elkander. We werden zo al meer individualistisch, of snobistisch, of sectarisch. En nu komt het àller-ergste nog: wij profiteren nu in onze algemene spraakverwarring nog van wat wij houden voor de gunst der tijden. De | |
[pagina 145]
| |
‘laatste dagen zijn op ons gekomen’, zo sprak de boetredenaar zeer stichtelijk; er vielen tranen. Moskou, hoorde ik zeggen. ‘De einden der eeuwen zijn op ons gekomen’, zo vervolgde hij. Rillingen. Rusland.Ga naar voetnoot1). Maar wij samen laten nu de zaak hier vlak naast de deur maar liggen. Zulks dan vanwege - ik zei het toch al? - vanwege de gunst der tijden. Der láátste tijden dan nog wel. Dit is die ‘gunst’: dat de Bijbel àf is. Was hij niet af, dan zou er nog kans op zijn, dat spraakverwarring, babylonische spraakverwarring, ook met gezàg zo héétte in den mond van één of anderen profeet. Dat zij door hem opzettelijk zo genóemd werd. Maar kijk, dáár hebben wij nu zo geen last meer van. Wij noemen nu de dingen naar de laatste mode. En daarom noemen wij onze spraakverwarring: verdraagzaamheid. En als nu iemand de kerk, die, bedeesd en in christelijke bescheidenheid, al haar luid-sprekers uit haar op de straat uitziende vensters weggenomen heeft, en die, om de politieke, en aesthetische, en wetenschappelijke, en sociale buren van dezelfde straat toch maar niet met haar grammophoonmuziek te hinderen, haar wanden dik-bekleed heeft om het geluid te dempen en alleen te reserveren voor puur-intern gebruik, als nu iemand, zeg ik, die kerk bewegen wil, om in Gods naam (hij vloekte heus niet) haar ramen weer open te zetten, en ‘haar stem te verheffen met macht’ naar de politieke, aesthetische, wetenschappelijke en sociale buren toe, dat zij het hóren, en daarna ook alzo dóén, dan krijgt hij een verdraagzaam onverdraagzaamheidje te horen. ‘De stem verheffen met macht’? Man, dat is een intreetekst voor dominees. En een motto om manifesten voor den vrede er door te krijgen; - mits die ‘stem’ der kerk dan haar ‘macht’ ontlene aan de jongste stem des volks. ‘Pilaar en vastigheid der waarheid’ wezen? Maar, dat is een tekst om een opleidingsstrijd mee te beslechten, op kerkelijk terrein, alzo. Veel verder brengt die tekst u niet.
* * *
Wij gaan dus in sectoren werken. Werken, niet eens aan een toren van Babel, maar slechts aan een sierlijk grafmonument, ter ere van den nog nader aan te wijzen Gelukkigsten (succesvolsten) Soldaat van ons dagelijks wisselend Leger des Heils. Dit Leger heeft zeer vele afdelingen, o.m. een politieke, aesthetische, wetenschappelijke, sociale, kerkelijke. U houdt misschien niet van dien naam: Leger des | |
[pagina 146]
| |
Heils? En meesmuilt iets van ‘methodisme’? Maar U moet niet zo'n brombeer zijn. Hoe kan òns Leger methodistisch zijn? Moet U weten, nota bene, dat elke sector zijn eigen methodes vaststelt, en dat de reglementen dagelijks kunnen gewijzigd worden. Wij werken. Ook wij, kerk-mensen werken. Netjes in het gelid. We werken aan het Schone Grafmonument van den Sector-commandant, die ons na verloop van tijd het meest zal imponeren. Het kan een mandataris van den Volkenbond wezen, of een Grote Jeugdpreker, een Sociaal Behoeder. En, wie weet, hoe een koe een haas vangt? - het zou ook wel eens een Ontroerende Prediker kunnen zijn, uit een of andere ‘kerk’.
* * *
Wij werken aan ons kunst-stuk: het grafmonument, waarop de Daden zullen zijn vermeld van den komenden Lieveling-van-allen-die-van-goeden-wille-zijn. En als er een lastige Mozes komt, die ons van dit graf-teken-bouwen voorbarig verlòssen wil, dan zullen we het wel eens aan de grote klok hangen, dat hij al te warm bloed heeft.
* * *
En intussen hebben wij voor de ‘kerk’ een rustig huisje in een fraai-aangelegd-hofje aangekocht. Onze broeders-van-de-kerk zijn wat ouwelijk: die mogen de tichelstenen in hun hofje bakken. Ze worden wat gespáárd. Ze bakken, ze werken, ze sloven zich af. En wéten hun plááts. Kyrieleis. Morituri te salutant - op weg naar het Stichtelijk Hofken. De kerk moet naar het Hofje toe. Zij moet ons niet leren léven; leren stèrven, dat is schóón genoeg. Een acte van bekwaamheid wilt U zien? Wel, let eens hierop: in een anderen levens-sector vallen soms Ongehoorzamen in ongenade, vanwege openbare overtreding tegen de Tien Geboden. Maar dat vonnis geldt alleen dan voor dien anderen sector. In de kèrk zijn die Ongehoorzamen dadelijk welkom, als ze maar goed het kerk-werk kunnen doen: leren, hoe men sterven moet. O wee, daar had ik me haast versproken: leren, hoe men wàndelen moet. Omgekeerd: die in de kerk bij ons in ongenade vallen, sòms, vanwege een overtreding der Tien Geboden, publiek, en hardnekkig, die zijn straks weer welkom in de politiek, of in de kunst, de school, de sociale actie. Als ze b.v. goed propaganda-werk kunnen doen. Wat zou er ook tegen zijn? De kerk | |
[pagina 147]
| |
moet internaat zijn: naar buiten gelden haar reglementen niet. Ook niet hun grondgedachten. Een dominee dient actueel te preken, maar dat wil zeggen: laten merken, dat je het laatste nieuws gelezen hebt, ‘als dominee-zijnde’, en dat je een modern vers weet te waarderen. Voorts moet de preek gaan over deze vraag: hoe word ik zalig? Mijn zaligheid betekent: dat ik straks er niet-buiten-blijf. Eisen voor DIT leven? U bedoelt: het leven van de straat, de school, de kunst, den roman, de tegen ùw kerk bij God twistende andere kerk? Wees toch wijzer, - ik bedoel - stichtelijker. Een goeie dominee moet een preek houden over de kenmerken des geestelijken levens; en moet dat zó doen, dat alle orthodoxe kerken daar ‘genoegen’ in kunnen hebben. En voorts levere hij meditaties op bestelling. Op één conditie: ze moeten niet concreet worden in de aanspraak van de werkers van een anderen sector. D.w.z. geen concrete toepassing maken, uit de belijdenis. Belijdenissen zijn per slot van rekening maar theologie. En theologie is maar één van de vijf faculteiten. De vaderen zeiden wel, dat de belijdenis juist voor àlle faculteiten, àlle groepen gold, maar dat was dan ook hun confessionalisme. Derhalve: geen concrete toepassing buiten de liturgie der geestelijke euthanasie om! Toepassing maakt men alleen in een préék. En dáár is de toepassing: slopjes-toepassing. Dat wil zeggen: een zacht geprevel, van wie den rug naar het leven keerde, en met doffe ogen zoekt den onontkoombren dood. ‘Twist met mijn twisters, Hemelheer’. Exegese? Slop-jes-exegese: de twister is ‘d'n boze’. D'n boze nu heeft geen vlees en benen; de twister daarom ook niet. Mijn ‘twister’ schreef pas een móóie meditatie: ik moet zeggen: het was flink, en een ernstige vermaning aangaande de dingen, die onder ons gemene zekerheid hebben. Hij schreef dus niet àls twister van mij. Dat is knap. ‘Doe mij recht, o God’, - doorzoek mij, of bij mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen weg? Exegese? Slop-jes-exegese: die eeuwige weg staat in Comrie, of in Smytegeld, of in Van der Groe beschreven. Dat heeft niets te maken met kerk-scheur-redevoeringen, of met schoolbesturen, krant-redacties, kerkverbrokkeling, aesthetische Christus-verachting, cultureel humanisme, wetenschappelijke beginselstudie, politiek pragmatisme. Laat ieder in zijn eigen sector blijven, en ieder Zondags naar zijn eigen kerkje gaan; en nimmer praten over eigen isolement. En laat ons nog eens horen, wat Boston zei, of Stanley Jones. En dan een paar mystieke dingen zeggen. En vooral goed onthouden, dat wij tégen het piëtisme zijn. En dat alle terreinen moeten worden opgeëist. | |
[pagina 148]
| |
En dat er een man is geweest, die ons een mooi woord geleerd heeft: an sich. Dat klinkt zo netjes. An sich. An und für sich.
* * *
Kyrieleis. Heere, behoud ons: wij vergaan. Wij durven over Moscou praten en naar Genève telegraferen. Maar we durven verder HIER niet veel. Ook eisen wij niet veel. Wij vinden het goed, als onze vonnissen niet meer geteld worden dan elk seniel krakeel - in 't hofje. Wij rékenen er niet op, dat het straatverkeer er één moment ook maar mee rékent. Het hofje eist niet veel voor zich. En wij vinden het heel gewoon, dat er steeds meer van onze hofjes komen; wie dan in het éne lastig wordt, kan in het andere best terecht. Wij gunnen hem het beste. Zijn heil wordt óverál verzorgd, en op denzelfden voet. De pap, waarmee men overal het mystieke eeuwig leven van de zielen voedt, is makkelijk bereid: daar komen zo geen kwèsties bij te pas. En onze belijdenissen, die zijn intern bedoeld. Dat is te zeggen: voor ons hofjes-internaat. Wij, oudjes, zullen de ramen wel dicht doen. Dan horen wij de auto's niet, die op de straat zo hevig toet'ren. En dan horen de buren niet, dat wij een oud liedeken afdraaien van onzen lieven Heere, op ònze grammophoon, een ander hof-mens op de zijne. Terwijl het léven bruist - daarbuiten op de straat. Kyrieleis.Ga naar voetnoot*) |
|