De Kerk. Deel 1 (Verzamelde werken afdeling III)
(1960)–K. Schilder– Auteursrechtelijk beschermdEen nieuwe ‘kerk’. - Lid zijn van meer dan één ‘kerk’ (genootschap) tegelijk. Een puzzle. - Nòg een puzzle.Ga naar voetnoot**)Dezer dagen wordt verspreid een circulaire van de C.S.K., de zoveelste letter-puzzle, waarvoor wij dagelijks geplaatst zullen worden. De C.S.K. is een vereniging. Zij heet: ‘De Christen-Socialistische Kerk’. Op de vraag, wat zij is, antwoordt zij zelf: WAT IS DE C.S.K.? | |
[pagina 112]
| |
Tot de Vereniging kunnen toetreden personen boven den leeftijd van 18 jaar, die den grondslag der Vereniging aanvaarden. Het lidmaatschap van enig kerkgenootschap is geen beletsel om toe te treden. De contributie wordt door ieder lid, naar eigen draagkracht en vermogen, bepaald, hetzij per week, per maand of anderszins. Ziezo, weer een nieuwe ‘kerk’. Dat alles hier onderstboven wordt gekeerd, ten aanzien van het ‘wezen’ der ‘kerk’, zoals wij het immer verstaan hebben, behoeft hier natuurlijk geen enkele toelichting. Als ‘individu’ gooit men in de C.S.K. de schuld op de ‘massa’: ‘de bestaande’ kerk heeft een ‘tekort’ aan dit, en een ‘tekort’ aan dàt; die ‘gemeenschap’ plaatste wel onze personen ‘individueel’ onder de verantwoordelijkheid om háár verantwoordelijkheid als de onze te aanvaarden, maar dat ráákt ons niet, en daar moet u nu maar niet meer over praten, (dat doet u in andere gevallen ook niet!) en dus maken wij kalm iets nieuws, zonder te vragen, of dat onze verantwoordelijkheid voor God is naar Zijn Woord. Want wij weten niet, wat Gods Woord is; wij hebben in den bijbel slechts een boek bij uitnemendheid van den christelijken godsdienst; en voorts blijve het een open vraag, wat Christus is, en wat Licht is, vooral met een hoofdletter, en helemaal wat Ziel is, vooral met een hoofdletter. En volstrekt een open vráág blijve wat ‘HET’ christendom is, gegeven de ‘christenheid’. En de christenheid, gegeven het christendom. En nu staat onze draaimolen voor u gereed, komt u binnen. Wij zullen er maar niet meer van zeggen. Slechts wijzen we erop, dat men hier, door voor deze ‘vereniging’ den naam ‘kerk’ te kiezen, zo duidelijk mogelijk manifesteert, en dan ook eerlijk schrijft, dat men van twee ‘kerken’ tegelijk lid kan zijn. Men komt er rond voor uit, dat OOK mensen, die tot nu toe lid van een onze confessie erkennende kerk waren, en dus nog steeds in hun confessie spraken van ‘de’ kerk, die er is, wijl ze er zijn MOET, en daarom pretendeert, dat ieder ‘schuldig is zich bij haar te voegen’, thans even officieel mogen uitspreken, dat ze dat alles wel zo laten stáán, maar daar toch eigenlijk niets meer van geloven, dat zij dien absoluten eis niet meer inhaerent zien aan het kerk-begrip; dat zij ook in geen enkel opzicht iets willen doen, om die confessie te wijzigen, en dus alles maar zo laten als het is, mits hun opwellingen niet op tegenstand stuiten. Een puzzle dus, maar die slechts ànderen pijnigt. | |
[pagina 113]
| |
En er is nòg een puzzle. Deze: hoe moet het nu met onze ‘interkerk-elijkheid’ in vereniging, in pers, etc? Men zegt, schrijft, en maakt er zijn apologie (!) voor God en mensen van: wij stellen ons geen partij tussen de kerken. Dat is een mooie zin, die echter blijkens de praktijk aldus moet vertaald worden: wij praten wèl over dameshaar, wèl over geen-, of één-, of twee-kinderen-stelsel, wèl over de gerechtigheid tussen de volkeren, en de rèchten van de arbeiders, maar wij kikken geen woord, om elkaar geen pijn te doen, over de vraag: hoe wij Gods wil en recht moeten en mogen gehoorzaam zijn ten aanzien van de openbaring van Christus' lichaam. Wij praten niet over ‘kerken’, dat betékent in de praktijk: wij weigeren onderzoek te doen naar het ‘wezen’, het begrip der kerk, wij zien best kans, het terrein der christelijke gehoorzaamheid slechts fragmentarisch te ‘belichten’. Hoe moeten wij interkerkelijken in pers, vereniging, etc. nu met deze nieuwe ‘kerk’ aan? Moet ze doodgezwegen worden, zoals we in het begin wel meer kleine ‘kerk’-formaties hebben doodgezwegen, tòtdat haar leden zoveel kinderen hadden verwekt, die in hetzelfde doolpad voortliepen, naar een psalm zegt, en die kinderen zóveel geld gingen verdienen, en zoveel moderne talen hadden geleerd, dat wij met hen moesten gaan rekenen, d.w.z. ze uitnodigden mee te doen en ons voor te lichten inzake doolpaden en rechte paden? Want wij zijn knappe lui: wij zagen eerst kans, het terrein der christelijke gehoorzaamheid fragmentarisch te belichten, nu zien we - wat een zegen toch! - nu zien we ook al kans, de ‘spanning’ in de gehoorzaamheid fragmentarisch te meten! Toch eist dat voortdurende zorg, zoals u begrijpt......We kunnen b.v. voorshands déze nieuwe ‘kerk’, de C.S.K., wel doodzwijgen in de pers. Maar als ze straks eens INVLOED krijgt, wat dan? Moet ze dan ook in de kèrknieuwsrubriek? Zo ja, dan hebben we daarmee het beginsel aanvaard, dat alles wat zich kerk NOEMT, wat zich als kerk PRESENTEERT, door ons als kerk aanvaard wordt, kiezende wij geen partij, wij interkerkelijken. Maar dan zullen wij nog een rare kerknieuwsrubriek kunnen krijgen, op den duur. Het is immers zéker, volgens den bijbel ook, dat b.v. Rusland zich KERK-land zal noemen; er komt natuurlijk een ‘godsdienst’ van den antichrist, en het woord kerk is, dank zij onze interkerkelijkheid, en kerkelijke ongehoorzaamheid, en dank zij onze staking van het God dienend onderzoek op dit terrein al zó uitgehold, en van zijn oor- | |
[pagina 114]
| |
spronkelijke betekenis (de verhoogde Christus, die een gemeenschap heeft), beroofd, dat zelfs de anti-christ zich graag als kèrk-mens presenteren zal. Nog eens dus: moeten wij werkelijk alles, wat zich kerk NOEMT, in de pers, in de actie, onder kèrk-nieuws plaatsen, dàn komt er wel meer. Doen wij dit echter niet, zeggen wij op onze redactiebureaux, in onze moderamina: ja maar DIT en DAT is GEEN KERK, best - maar dàn hebben wij IN onze redactiebureaux, en IN onze interkerkelijke verenigingen voor ons zelf een DEFINITIE van het begrip KERK gegeven. Wie gaf ons daar het recht toe? Wie leerde ons daar den maatstaf? En als wij dien maatstaf hebben gevonden, zuiver particulier, los van enige kerk in de wereld, hebben wij dan niet het aantal kerk-definities met één vermeerderd, hoewel wij zo tuk waren op vermindering van het getal? En, als wij onze definitie van ‘kerk’ toepassen op alles, wat zich als ‘kerk’ presenteert, weten wij dan zeker, dat wij geen ‘bevriende’ ‘kerken’ kwètsen, door haar in te sluiten bij een kring, dien zij als vréémd, als anti-kerkelijk, afwijzen moet? Ik weet het wel, sommigen zullen zeggen: hij geeft raadseltjes op; een onschuldig, maar vervelend bedrijf. Maar het is wat anders. Het is een poging, om te doen zien: a. dat wij tot nu toe alleen daarom met dit jongste geval niet verlegen zitten, omdat we tot nu toe geen làst hebben van deze beweging, gelet op haar kleine GETAL; b. dat we echter last kunnen en zullen krijgen, als dat getal groot, de beweging ernstig, haar voorbeeld nagevolgd mocht worden; c. dat we echter niet pas kwesties moeten oplossen, als een beweging ‘groot’ is geworden, doch vandaag, JUIST nu ze nog klein is, en ons volk voorlichting behoeft, omdat God de dingen heden, over 50 jaar, nog precies zó TAXEERT, als vóór 50 jaar en heden; d. dat we met elkaar eigenlijk heel erg verlegen zitten, omdat ieder weet, dat een situatie als hier open en bloot in de C.S.K. wordt aangedurfd, bij honderden ‘kerk-mensen’ zákelijk gesproken reeds present is: n.l. het niet-handhaven van eigen confessionele uitspraken omtrent de kerk en haar pretentie van er alleen-te-mogen-zijn, het niet-handhaven van hetgeen de confessie zegt omtrent het wezen der kerk; het naast elkaar kunnen waarderen van verschillende den kerk-naam voerende ‘religieuze kringen’; terwijl we toch den moed niet hebben, over die dingen nu eens door te praten, van onderen op te praten; | |
[pagina 115]
| |
e. dat we onze keus van wat wij als kerk erkennen of niet-erkennen puur en alleen aan ‘wereldse’ maatstaven ontlenen (waar is invloed, getal, gerucht?); f. dat het kwaad der vaderen aan ons, kinderen, die erin deelnemen, bezocht en gestraft wordt. Vaderen èn kinderen zijn bezig, Gods wet te verloochenen, te trappen, uit te lachen, te bagatelliseren, zo dikwijls n.l. die wet van ons met hetzelfde geweld, als waarmee zij ALLE geboden afkondigt, eist, dat wij GEHOORZAAM zullen zijn ten aanzien van de openbaring van Christus' lichaam. Dat is voor het christelijk leven, en voor het rijk Gods, even gewichtig, als b.v. het gehoorzaam zijn ten aanzien van het koopmansbedrijf, het huwelijksleven, den kinderzegen, het gezag, den sabbath, de afgoderij, den beeldendienst. Dat wij over de vraag, hoe men over de praktijk van de gehoorzaamheid denken moet, van mening verschillen, dat KAN zwakheid van denken zijn; maar dat wij er niet over SPREKEN willen, dat wij dit punt overslaan, dat wij met elkander weigeren, dit onderwerp aan de orde te STELLEN, DAT is onze ‘verharding’. En daarom zitten wij met onze interkerkelijkheid lelijk in de maag, hoe meer verenigingen langs eigenwillige wegen den kèrknaam veroveren. Waarom zou ik dèze mensen niet erkennen, als ik vóórts ieders standpunt erken, zodra hij zegt: ik heb een kerk gesticht? Laat ons OP TIJD bezinning zoeken, en bedenken, dat niet aan ons believen, niet aan een krant-directie, niet aan een redacteur, niet aan een bestuursmeerderheid, maar aan Gods Woord de vraag te beantwoorden staat: wat is de kèrk? Dàn leren wij veel als niet-kerk beschouwen en wie dan in een bepaalde situatie publiek geen partij kiezen kan (zulke posities kunnen voorkomen), die moet zijn ‘kèrk-nieuwsrubriek, of zijn ‘interkerkelijke’ organisatie àfschaffen. Om er iets anders voor in de plaats te stellen, dat den bij de mensen wel onbeschermden, maar bij God in Zijn Woord wel degelijk beschermden naam ‘kerk’ niet langer ijdellijk gebruikt. IJdellijk, dat kan ook betekenen: zonder over het probleem van den naam zelfs na te denken. Dan wordt b.v. de voormalige kerknieuws-rubriek in de christelijke dagbladen een rubriek van vroomheid, of van ‘geestelijk leven’, of van in godsdienstige richting zoekend leven, of van aesthese, piëtistisch gezelschapsleven, religiositeit, of iets anders, maar in elk geval géén KERK-nieuwsrubriek. Dan wordt een voormalige ‘inter-KERK-elijke’ actie genoemd naar wat ze reeds WAS: | |
[pagina 116]
| |
een actie van ‘algemene religiositeit’, van vroomheidsstreven, van humanisme-niet-zonder-den-naam-Gods. Wij zijn den naam ‘interkerkelijk’ dan kwijt; want gelijk men slechts inter-nationaal kan zijn, als er naties zijn, zo kan men slechts inter-kerkelijk zijn, als er kerken zijn. Maar het is voor velen de vraag, of wat zich in de interkerkelijke banen wringt, den kerk-naam voeren mag. Van de nieuwste ‘kerk’ (de C.S.K.) ontkennen we het vrijwel allen, geloof ik; en daarom neem ik haar juist als voorbeeld, al zie ik hetzelfde vraagstuk reeds lang ons opgegeven. En dan blijft er natuurlijk wel strijd; want dàn komt de vraag: wat is religie, waar is het recht van het voeren van Gods naam? Dan worden DIE kwesties door het leven zelf aan de orde gesteld, en kan men wederom pas uit het al-of-niet-aan-de-orde-stellen ervan constateren, of men ten aanzien dáárvan in het tijdperk der verharding leeft, dan wel in dat der bekering. Evenals vandaag het al-of-niet-aan-de-orde-stellen van de vraag, wie het recht heeft, den KERK-naam te voeren, beslissen zal over de vraag, of wij met onze verlegenheidstermen van inter-kerkelijkheid ons verharden dan wel bekeren. Maar HEDEN is het onderzoek daarover ons door God opgelegd. Bij dit onderzoek moeten de diplomaten ALS ZODANIG opzettelijk een verbod van toelating hebben. Ze mogen slechts als gehoorzamen, die dwazen om Christus' wil durven zijn, gelijk eertijds een zekere Paulus, zich laten ‘afzonderen’ door den Heiligen Geest tot de vergadering; zo was het ook in Handelingen 13, toen de Kurios met de kerk naar Cyprus kwam op weg zijnde naar de Bataven en de Saksers. En dan moet ter vergadering de voorzitter niet veel drukte maken. Geen mooie speech, die aan de kranten gestuurd wordt. Hij kan b.v. dit doen. Hij kan zeggen: mensen, (want of gij broeders en zusters zijt, is hier bij het BEGIN der vergadering juist disputabel), mensen, ik lees u het derde gebod van de wet des Heeren. Gij zult den naam des Heeren uws Gods niet ijdellijk gebruiken. Pauze. Mensen, er is een woord, dat men spelt: kerk. In dat woord zit de naam Gods. Zijn hoogste naam. Want de Naam van Jahwe uw God is ten volle uitgestort in de naam van Kurios, den verhoogden Christus, die zich niet laat bespotten. Ook niet door veramerikaniseerde | |
[pagina 117]
| |
nederlanders, die ‘the profit of religion’ hebben bestudeerd. Pauze. Mensen, wij moeten den naam van Jahwe - Kurios, uw God, niet ijdellijk gebruiken, ook niet in de ‘kerk’-benamingen. Pauze. Mensen, wij moeten den naam kerk niet ijdellijk gebruiken, want Jahwe - Kurios zal niet onschuldig houden, die Zijn naam ijdellijk gebruikt. Een halfuur stilte. Vervolgens schifting. Schifting in de practijk der gevallen beslissingen tussen broeders en niet-broeders; zusters, en niet-zusters. Daarna gezondmaking, en de ontdekking, dat men was gekomen één mijlpaal dichter bij de parousie. |
|