| |
Strijdende en triumferende kerk.
Voorlopig zullen we dus daarover spreken.
De ‘Heraut’ geeft ons het volgende te lezen (‘Heraut’ no 3327 pag. 2):
‘Wat nu de eerste onderscheiding betreft, die tusschen de strijdende en de triomfeerende kerk, om daarmede aan te duiden het verschil tusschen de Kerk op aarde en de Kerk in den hemel, zoo wordt deze metterdaad in onze eigen Confessie niet gevonden. Ze is echter, zou ik bijna zeggen, zoo oud als de Christelijke Kerk zelve en is dan ook het gemeengoed van alle Christelijke Kerken geworden. Dat de kerk hier op aarde een strijdende kerk is en daarin onderscheiden is van de kerk in den hemel, die triomfeert, werd vooral in de eerste Christelijke Kerk zeer diep gevoeld. Ze stond in haar worsteling met de Staatsmacht nog sterk onder den indruk dat de Kerk hier op aarde zooals men het noemde de militia Christiana was; ze ontleende zelfs aan dien krijgsdienst de termen voor haar kerkelijk leven. Ons woord sacrament beteekende eigenlijk den eed, door de soldaten op het vaandel gezworen, waarop ook onze Confessie doelt als ze in Artikel XXXIV van den Doop zegt, dat we daarin Gods merk- en veldteeken dragen. En tegenover dien zwaren strijd stond nu de troostrijke overtuiging, dat haar martelaren daarboven in den hemel triumfeerden, zooals de palmtak op hun graven aanduidde. Zelfs in het Te Deum vindt die onderscheiding van de strijdende kerk op aarde en de triomfeerende in den hemel haar weerklank.
Maar de later opkomende leer, dat wel de Apostelen en martelaren in die triomfeerende kerk waren opgenomen, doch voor de gewone geloovigen eerst nog de loutering in het vagevuur noodig was, maakte, dat naast de strijdende en de triomfeerende kerk men toen ook spreken ging van een slapende of lijdende kerk, waarmede dan de zielen in 't vagevuur bedoeld waren. Zoo werd dit dogma in den Roomschen Catechismus vastgesteld.
Dit was de erfenis, die onze Reformatoren vonden. Zonder eenige aarzeling namen ze de onderscheiding van de strijdende en triomfeerende kerk over, al verwierpen ze zoo beslist mogelijk de leer van het vagevuur als met de Schrift in strijd, en al wezen ze er op, dat deze onderscheiding niet bedoelde, dat er twee kerken waren, de eene op aarde, de andere en den hemel, want Christus' Kerk is één, maar alleen zag op den onderscheiden toestand, waarin deze ééne kerk op aarde en in den hemel zich bevond. Hier op aarde waren de geloovigen viatores, reizigers, pelgrims maar na hun sterven, zooals ook onze Catechismus zegt, werden hun zielen terstond opgenomen om bij Christus hun Hoofd te zijn; hier waren zij strijders, maar dan werd de kroon des levens hun geschonken. En zoo werd het door hen ook in de Belijdenis hunner Kerken beleden. Bullinger deed dat in de Confessio Helvetica Posterior, de Zwitsersche Belijdenis, die, zooals ik reeds opmerkte, niet alleen door de Kerken in
| |
| |
Zwitserland werd aangenomen, maar ook door andere Gereformeerde Kerken zoals in Frankrijk, Schotland, Hongarije werd goedgekeurd en door de Gereformeerde Kerk van Oostenrijk zelfs als haar grondbeginsel werd aangenomen. En evenzoo deed John Knox, de reformator van Schotland, in de belijdenis door hem voor die Kerk opgesteld. De Kerk, zegt de Zwitsersche Belijdenis, wordt wel onderscheiden in verscheidene deelen, maar niet omdat ze in zich zelve verdeeld is, doch meer wegens het onderscheid van de leden, die in haar zijn. Want zij maken de kerk tot een strijdende kerk op aarde en tot een triomfeerende kerk in den hemel. De eene strijdt alsnog op aarde met het vleesch, met de wereld en het hoofd dezer wereld den duivel, met de zonde en den dood. Maar gene, van haar dienst ontslagen, triomfeert in den hemel, na van dit alles verlost te zijn en jubelt voor God. Ook andere belijdenisschriften, zooals de Iersche en dat van de Calvinistische Methodisten in Wales nemen deze onderscheiding over, maar ik laat die rusten, omdat ze van minder beteekenis zijn.’
We hebben tegen deze redenering en wijze van schrijven en deze aanklacht ernstige bezwaren:
Ten eerste: Hier wordt niet gezegd, wat de kwestie eigenlijk is. Vaak worden de problemen niet scherp gesteld en vindt er een onbedoelde Verstummelung der opinies van anderen plaats. Bovendien ontbreekt hier elk citaat. Er wordt hier beweerd, dat de ‘nieuwe richting’ bepaalde onderscheidingen als onjuist wraakt. Dit strijdt echter met de feiten zelf, omdat een kind kan narekenen, dat de polemiek om de kerk zich vastknoopt aan de 19 ‘stellingen’ (een woord, dat toen in haast gebruikt is), die in de ‘Reformatie’ gepubliceerd zijn. (jrg. 15 pag. 274 e.v.)
Voor we verder gaan en tot het fijne puntje komen, willen we eerst nog even nagaan, wat de 14e stelling zegt:
En wat de ‘strijdende en triomfeerende kerk’ aangaat, onder triumfeerende ‘kerk’ verstaat men ongeveer hetzelfde als de gemeenschap der verlosten, en tot den hemel gebrachten. Die tot haar behooren, hebben op aarde evenwel óók in àndere dan bepaald-kèrkelijke verhoudingen geleefd. Ook daarin hebben zij gestreden (tegen de zonde), en triumfeeren zij thans (d.w.z. zijn ze in-beginsel de zonde te boven gekomen). Zoover dus de onderscheiding ‘strijdend-triumfeerend’ zin hééft, past zij b.v. óók op een christelijke vakorganisatie, een christelijke vriendenkring, een christelijke muziekclub, etc.
We moeten hier goed letten op het woord ‘zover’ enz., waarmee dus nog niet ontkend is, dat die onderscheiding zin heeft.
De gelovigen moeten inderdaad strijden en zijn na hun dood van de zonde verlost, maar dat is ook nooit bestreden. De zaak is deze, dat men de indeling als indeling in delen niet op mag hangen aan bepaalde biologische en biografische gegevens. Als men dat doet, dan is het hek van den dam. Een onderscheiding als kerk van mannen en kerk van vrouwen is minstens even sterk als de besproken onderscheiding. De onderscheiding man en vrouw is bijna even sterk en reëel als de onderscheiding dood en levend. Maar daarom maken we nog geen indeling van kerk van mannen en kerk van vrouwen. We zouden ook kunnen indelen naar de rassen of een kerk van rijken en een kerk van armen gaan onderscheiden zoals in Amerika, of een kerk van kaffers en een kerk van boeren, zoals in Zuid-Afrika. Dan is elke onderscheiding mogelijk al naar gelang men de mensen naar een bepaald aspect gaat indelen.
Nu men gezien heeft, dat de onderscheiding der kerk naar geestelijke ligging of naar geloofsgraad gevaarlijk was, moet men ook gaan oppassen voor het maken van een indeling naar nog een ander criterium dan geestelijke ligging, geloofsgraad enz.
Indeling is trouwens als indeling niet juist. Zoals we al zagen heeft de Helvetische confessie de woorden pars en species afgewisseld. Daar werd de indeling dus niet eens strikt bedoeld, want wanneer men het ene pars naast het andere zet, is dat wat anders dan wanneer men het ene lichaam beziet naar
| |
| |
zijn verschillende species. Want het ene zelfde lichaam of een bepaalde grootheid kan in verschillende species openbaar worden. (Wanneer men recht heeft te spreken van delen van een lichaam (hetgeen wij niet juist achten), dan kan een corpus ingedeeld worden in romp, hoofd enz. Beziet men het echter naar de species, dan letten we erop, of het lichaam bezweet er uitziet enz.). Het woord ‘pars’ is geen wetenschappelijke term in de confessies en onze confessie gebruikt het zelfs niet eens. En was er nog goede zin om te spreken van een indeling van de kerk, dan heeft men dat nog expres nagelaten.
Wij kunnen nu eens zien hoe de kwestie wordt als de engelen bij de kerk behoren. Is dit het geval, dan kunnen we krijgen een ecclesia angelorum en een ecclesia hominum. Tussen strijden en triumferen is verschil, maar een nog groter verschil is er tussen engelen en mensen. Gelooft men, dat de engelen bij de kerk behoren, dan is er nog veel eerder reden voor laatst genoemde onderscheiding dan voor de eerste. Dat men aan de engelen denkt, is te zien aan de Synopsis (Dit boek is voor velen een autoriteit en wordt daarom vaak gebruikt.)
Disputatio 40 (over de kerk) begint de kwestie te stellen vanuit de roeping Gods. Er wordt dus sterk de nadruk gelegd op de vocatio, gelijk wij de nadruk leggen op het vergaderen. Beide momenten zijn dingen van beweging. Wanneer God roept en wanneer God vergadert, is het in beide gevallen actie.
De Synopsis zegt nu, dat de kerk is ‘eorum coetus, quos Deus per gratiam suam evocat e statu naturae in statum supernaturalem filiorum Dei ad demonstrationem gloriosae misericordiae’. (par. 3)
Nu de mannen van de Synopsis uitgaan van de vocatio om de kerk te bepalen als coetus, zijn gewichtige dingen gezegd.
De engelen, zegt men, zijn ook filii Dei. Bovendien zijn ze uit de natuurlijke staat geroepen tot de bovennatuurlijke. Ze konden eerst vallen en een deel heeft dit gedaan. Nú zijn ze niet meer in staat om te vallen. Dat neemt tenminste iedereen aan en nu zijn ze geconfirmeerd door God in de gehoorzaamheid enz. Bovendien zijn de engelen met de mensen onder Christus vergaderd: sub Christo unico ecclesiae suae capite efficaciter in gloria et gratia confirmati.
(Daar zit veel scholastiek achter. Wij Gereformeerden spreken doorgaans alleen bij de ‘vocatio’ van efficax. Maar toen werd de term over heel de linie gebruikt. Men sprak van amor Dei sufficiens en amor Dei efficax, en dito van de gratia. ‘Sufficiens’ betekent steeds, dat iets op zich zelf voldoende zou zijn om te helpen. ‘Efficax’ is het pas, wanneer het doorbreekt tot een daad. Hier wordt nu van de engelen gezegd, dat zij met blijvend resultaat geconfirmeerd zijn in de gratia.)
Terloops merken we hier nog op, dat in art. 12 van onze confessie en in de Synopsis hier het woord gratia gebruikt wordt voor de nietgevallen schepselen. Gratia is hier een term a posteriori. De verkiezingsleer ligt erachter. De val van de ene engel en het behoud van de ander is niet alleen een zaak van henzelf, maar ook een zaak van praedestinatie. En waar in de praedestinatie onderscheiden wordt tussen bozen en goeden, daar wordt hier de term gratia gebruikt bij degenen, die aangenomen zijn. Dus als nu vandaag de engelen geconfirmeerd zijn in de gratia en de gloria dan zijn ze dus niet afgevallen, en niet meer in staat af te vallen.
Rekent men nu de engelen bij de kerk, dan heeft men twee mogelijkheden:
a. de onderscheiding in engelen- en mensenkerk;
b. elke andere onderscheiding, die men maar wil.
Voor de eerste onderscheiding pleit, dat engelen en mensen verschillend zijn. (Maar de indeling kan ook gevaarlijk zijn, en dat blijkt uit de term ‘vocatio’. De roeping van de engelen is wat anders dan van de mensen. De roeping van de mensen is ‘per evangelium’ en gaat altijd door met de kerk mee, vanaf het paradijs tot aan het einde der wereld.
| |
| |
Bij de engelen is het anders. Zij zijn allang bevestigd. Het roepen in den zin van ‘kom en blijf hier’ is afgelopen. In de roeping krijgen we dus al direct onderscheidingen.
Men kan dus wel zeggen, dat de kerk bestaat uit engelen en mensen, maar dan ontstaat vaak een losmaken van die twee onderling. Dit is een bewijs, dat, wanneer men gaat indelen, het één ervoor is en het ander ertegen is.)
We kunnen ook nog de kwestie van het geloof stellen.
Wij menen, dat de engelen geloof hebben. De triumferende kerk heeft dat ook, b.v. ten aanzien van de wederkomst van Christus, zoals zij ook moet geloven, dat Hij de lichamen straks zal ophalen uit het graf.
Ook in de hemel strijden de gelovigen nog, en hebben zij nog geloof.
De engelen hebben ook geloof. Ze zien nog niet, wat is toegezegd. Ze strijden met de kerk mee en brengen aan God rapport uit van wat hier op aarde plaats vindt. Ze leven met de historie mee.
Wanneer we gaan indelen, dan is niet alleen de vocatio, maar ook de fides een oorzaak van distictie. Men zou dan naief kunnen gaan onderscheiden in historisch geloof bij de engelen en zaligmakend bij de mensen. Evenwel alle geloof is een zich toeeïgenen van de aan de gelovigen gegeven beloften en dat kan nooit een historisch geloof zijn. We zagen, dat de engelen geloof hebben, maar dan weer anders dan wij, omdat zij andere beloften hebben.
Zo blijkt dat er veel meer reden is in te delen in engelen- en mensenkerk dan in strijdende en triomferende kerk, als tenminste de engelen bij de kerk horen. Hoewel nu de Synopsis de eerste onderscheiding voorstelt gaat ze in het vervolg alleen spreken over de mensenkerk. Zo zegt ze in paragraaf 7: ‘Ofschoon dit consortium van engelen ons tot roem en troost is, zullen we toch voornamelijk over de ecclesia hominum spreken, die ons het meest interesseert.’
Met de term ecclesia hominum bedoelen ze dus niet de volledige kerk. Dit kunnen we te meer zeggen, omdat volgens de Synopsis de engelen naar Gods beeld geschapen zijn.
Er zijn in dit opzicht ook anderen, waaronder ook wij, die dit laatste ontkennen. Wat ons betreft, vindt dit zijn oorzaak hierin, dat het beeld Gods op een andere manier wordt uitgelegd.
Ook hier blijkt weer de mogelijkheid van verschillend denken en mag men dan nog wel spreken van engelen als leden der kerk? Want indien de engelen niet Gods beeld dragen, dan is het fundament van de Synopsis onder de stelling van de engelen als leden der kerk weggenomen.
Nu echter deze onderscheiding van de Synopsis in onze dagen vergeten is, heeft men er ook geen behoefte meer aan.
Met het bovenstaande hebben we dus dit willen zeggen, dat er ook vroeger algemeen gangbare onderscheidingen waren, die tegenwoordig door iedereen zijn losgelaten.
Het is dan ook niet terecht, dat de ‘Heraut’ een storm gaat ontketenen over het feit, dat wij sommige onderscheidingen van commentaar voorzien en ten dele onjuist achten. De vermaning om de blik naar de vaderen te wenden zou dan ook kunnen gelden voor de ‘Heraut’ zelf, omdat dit blad ook al heel wat onderscheidingen over boord heeft gegooid. Het grote verschil is, dat de ‘Heraut’ dit over boord gooien al mee kreeg vóór de geboorte.
Zoals wij zagen, nam de Synopsis de engelen bij de kerk, zodat het criterium van de indeling der kerk afhankelijk werd gesteld van de overgang van de staat der onvoltooide glorie en der veranderlijkheid naar de staat der voltooide glorie en onveranderlijkheid.
Zo kreeg men de onderscheiding van een dubbele kerk en dubbele vocatie. Voor de engelen gold geen roeping door middel van het Evangelie van Christus; bij de mensen was sprake van een wederbarend werk van de Geest door middel van de vocatio efficax. De vocatio bij de mensen geschiedt door het Woord, waaraan de Heilige Geest zich paart. Deze vocatio is dus efficax en salutaris.
| |
| |
De onderscheiding van engelen- en mensen kerk was vroeger dus algemeen. Gaat men nu evenwel zo onderscheiden, dan komt er nooit een einde aan, en is het hek van de dam.
Ons bezwaar is verder, dat de ‘Heraut’ niet precies zegt, hoe de mening is, die zij bestrijdt en hoe deze mening vertolkt wordt door haar eigen voorstanders. Wij hebben de onderscheiding van militant en triumfant niet verworpen. Zie daarvoor de stelling, die wij hierboven al geciteerd hebben en let dan goed op het ‘voorzover etc.’
We willen nu eerst even nog de stelling aanhalen, die de ‘Heraut’ blijkbaar mogelijkheden biedt om critiek uit te oefenen:
Stelling XI.
Omdat het willen-vergaderen der geloovigen uit alle plaatsen en gedurende alle tijden het eerste kenmerk der kerk is (wijl daarin Christus' werk zich in ons mede-arbeiden met Hem voltrekt), is het een principieele fout van den allereersten rang, indien men ‘kenmerken’ der kerk, of ‘indeelingen’ der kerk tracht te geven, waarvan de criteria òf tegen dit criterium strijden, òf ervan geabstraheerd zijn.
(Zie voor deze mening ook ‘Ons aller Moeder’ van Prof. Dr K. Schilder.)
Wij hebben willen aantonen, dat de kenmerken en het indelen van de kerk nooit geabstraheerd mogen worden van het vergaderen in praesenti door Christus, waarbij wij mede arbeiders zijn.
Elke indeling, die daarvan geabstraheerd is, is juist om dat abstraheren verkeerd.
Stelling XII.
Zulk een fout begaat, wie b.v. de kenmerken der kerk (een gezelschap) bepaalt onder het gezichtspunt van strikt-persoonlijke gebeurtenissen of ervaringen. Want persoonlijke belevingen zijn geen eigenlijke criteria voor een vergadering, een gemeenschapsvorming, als zoodanig.
Met andere woorden, als de kerk een vergadering is en vergaderen de hoofdzaak vormt van het kerkbegrip, dan mogen we geen enkele indeling maken naar persoonlijke, biografische notities. Zou dat laatste mogen, dan kan men zover gaan als men wil.
De Roomsen hebben in de loop der eeuwen ingevoerd de onderscheiding tussen ecclesia docens en ecclesia audiens.
En ook de Protestanten uit de oude dagen, b.v. TURRETTINUS, onderscheiden in eccl. repraesentativa (de praedicanten, ouderlingen enz.) en eccl. repraesentatorum (zij die thuis mogen blijven, als er vergaderd wordt). Dergelijke onderscheidingen grepen in op de discussie van die dagen. Dit is te zien in een debat van SPANHEMIUS en STAPELTON over de zichtbare kerk.
In een bespreking van de vraag of de verworpenen leden van de kerk kunnen zijn (c.f. het debat van heden) hangt Spanhemius alles op aan zijn uitleg van Matth. 3:12, waarbij hij pelemiseert tegen de Roomse BELLARMINUS. Bellarminus wil aantonen, dat Johannes de Doper wel probeert de verworpenen uit de kerk te verwijderen, maar, omdat bij het koren in de schuur nog altijd zemels te vinden zijn, zal de kerk nooit helemaal bestaan uit alleen zuivere mensen. Spanhemius gaat nu een serie onderscheidingen aanwenden. Hij spreekt van de universele en van de particuliere kerk; van de kerk der vocati en van de kerk der electi; een kerk van profitentes en één van de habentes fidem; de ene keer kan de forma externa visibilis criterium zijn van het indelingsbegrip en dan weer de forma interna invisibilis; hij gebruikt de onderscheiding ‘esse in ecclesia’ en ‘esse de ecclesia’ (ten onrechte trekt men dan tegenwoordig hiermee een parallel in zake het verbond, alsof de kerk hetzelfde zou zijn als het verbond. De kerk is de verbondskring.); ook die van reperiri in ecclesia en pertinere ad ecclesiam; er toe behoren secundum rei veritatem of er toe behoren naar de canon van de charitas; er toe behoren sensu proprio of er toe
| |
| |
behoren alleen maar ‘phainomenoos’ en ‘doxastoos’ (het ‘sensu proprio’ was dan ‘ontoos’); hij spreekt van de kerk als aggregatio externa en als insitio interna; van een conjunctie met de kerk, die locaal en extern is (een mooie combinatie!) of met een kerk, die spiritueel en intern is (hij maakt dan een vergelijking met natuurlijke verhoudingen en heeft het over een physieke unie en een matemathisch unie)
Al deze voorbeelden zijn voldoende om te laten zien, dat stelling XII zin had, en dat we ons kerkbegrip niet moeten laten afhangen van biografische bijzonderheden.
Stelling XIII.
De onder XII afgewezen methode volgt men b.v. in veel gevallen, waarin men de onderscheidingen in het leven roept van ‘onzichtbare of zichtbare’, van ‘strijdende of triumfeerende kerk’. Bij de eerste onderscheiding toch denkt men vaak aan de vraag, of iemand geloof heeft, ja dan neen; en bij de tweede aan de vraag, of hij nog kampen moet tegen zonden en rampen van deze bedeeling, ja dan neen. Maar beide vragen raken strikt persoonlijke kwesties-van-biografie.
Dat het indelen van de kerk naar de methode, die in stelling XII gesignaleerd werd, bij de onderscheiding strijdende en triumferende kerk tot ongelukken voert, zullen we straks zien.
Nu zullen we letten op de moeilijkheden, die ontstaan bij de onderscheiding van zichtbaar en onzichtbaar.
Wat is zichtbaar? En wat is onzichtbaar?
Men is onzichtbaar als gelovige, omdat de nieuwe mens niet te zien is. In dien zin kan men spreken van een onzichtbare kerk, die in dit geval in de hemel is. En zo loopt deze onderscheiding door twee indelingen, nl. van electi en niet-electi (of: gelovigen en niet-gelovigen) en van een kerk van boven en een kerk van beneden.
De kwestie van de zichtbaarheid is een zaak op zich zelf. Laat men een indeling daarvan afhangen, dan ontstaat verwarring.
Dat de gevolgen funest zijn, kunnen we zien als we de onderscheiding van in fieri en in facto nemen. Het in fieri ziet op het in aanbouw zijn, en in facto op het kant en klaar zijn, althans de bouw heeft dan tot een zeker residu geleid. Nu wordt deze onderscheiding soms genomen parallel met zichtbaar en onzichtbaar en soms ook met strijdend en triumferend. We vinden dan in oude boeken dit aldus uitgewerkt, dat de zichtbare kerk in fieri is en de onzichtbare in facto (allemaal uitverkorenen). En daarnaast, dat de strijdende kerk hier in fieri is, maar de kerk boven in facto, want zij is daar klaar met haar strijd tegen de zonde. Bovendien is daar het steigerwerk van hypocrieten verdwenen en vinden we daar alleen de echte stenen.
De onderscheiding van in fieri en in facto dient dus het ene ogenblik voor zichtbare en onzichtbare kerk, en een andere keer voor strijdende en triumferende.
Nu komen we met de vraag, wat eigenlijk de strijd van de kerk is. Goed bezien strijden de wedergeborenen het hardst tegen de zonde. De ecclesia militans is als het er op aankomt pas goed, echt, gelovig en pneumatisch militant bij de wedergeborenen.
Men kan militans opvatten als: strijdend om de hypocrieten er uit te werken, en dan slaat militans op het hele gezelschap; maar het echte militare doen pas alleen de wedergeborenen.
Dus militans geldt dan de ene keer voor allen, globaal genomen en de andere keer weer voor de electi en fideles.
Weer zo'n kwestie.
Is men uitverkoren, dan is men dat van voor de grondlegging der wereld. Het geloven komt dan pas op een zeker punt in de tijd. Het ‘electi’ ziet dus op
| |
| |
de praedestinatie, maar het geloven komt pas in de tijd van het belijdenis doen.
Vat men de kerk op als kerk van electi, dan behoren ook dus zij, die nog wedergeboren moeten worden, bij de kerk, en dan zit men weer met een verwarring door biografische gegevens.
Bestaat de kerk alleen uit electi, dan is ze nergens te zien, want dan kan men nog wel in wie weet wat voor een zondige toestand leven en buiten alle godsdienst staan en toch bij de kerk behoren.
Dan is het onzichtbaar-zijn niet afhankelijk van het geloof, dat niet te zien is, maar van het feit, dat God nog niet laat zien, wat Hij van plan is te doen.
Stelling XV.
Dergelijke den (kerk)-vergaderingsfaktor buiten beschouwing latende indeelingscriteria zijn de oorzaak van menig misverstand inzake de kerk.
Stelling XVI.
Zoo heeft de langs dézen weg (!) verkregen onderscheiding van ‘onzichtbare en zichtbare kerk’ vaak tot gevolg gehad, dat men heele gezelschappen van sectarische origine en practijk toch als ‘ware kerken’ bezag, om de eenvoudige reden, dat ze toch dat ‘onzichtbare’ (geloof) van haar leden verwachtte. Hetgeen ook in elk conventikel gebeurt. En in een christelijke sportvereeniging. De vraag evenwel, wat men deed om met Christus te VERGADEREN, raakte als punt van primair belang niet meer de conscientie. Men liet na het eerste der KERK-wet.
Zegt men nu, dat zichtbaar en onzichtbaar samenhangt met het geloof, dan is dat, voorzover dat zin heeft (en dat heeft het), van toepassing op elke vereniging. De kerk is een vergadering van mensen, dus een sociale acte in aansluiting aan de natuur.
Die vergaderingskwestie, die hier op de basis van het geloof geplaatst wordt, moet op alle vergaderingen van toepassing zijn.
Bij de kerk is het geloof of de belijdenis criterium van vergadering, bij een zangvereniging e.d. kan men ook onderscheiden tussen mensen, die van harte mee doen met datgene waarvoor de vereniging bestaat en hen, die lid zijn om een bijkomstige reden. We moeten dus deze onderscheiding over de hele linie doortrekken of anders er erg voorzichtig mee zijn.
Stelling XVII volgt nu en daarop komt het vooral aan.
Ja, men fantaseerde zelfs een op gelijke wijze zondigende kerk-in-den-hemel: de z.g. triumfeerende kerk hierboven, tegenover de strijdende van hierbeneden. De triumf der (nog maar aanvankelijk) zaligen werd onderscheiden van het ‘strijden’, dat deze zelfde thans zàlige personen op aarde hadden gedaan. Naar deze strikt persoonlijke ondervinding werd dan een kerk-indeeling gegeven. Maar juist als nog wòrdende kerk (die over twee plaatsen, ‘boven’ en ‘beneden’, verdeeld is) kan de kerk nimmer zeggen, dat ze reeds in haar vergaderingswerk toekwam aan het gemeenschappelijk triumfeeren. Triumfeeren (in voltooid tegenwoordige tijd) doet slechts, wie klaar is. Christus nu is als Vergaderaar der kerk nog lang niet klaar. Dus is ook de kerk in haar kèrk-zaken nog niet gereed. En wel triumfeert de Christus in ònvoltooid-tegenwoordigen tijd dagelijks; maar dit overkomt eveneens (uit Hem) de z.g. strijdende kerk (meer-dan-overwinnaars; geloof overwint de wereld). Christus triumfeert-in-onvoltooid-tegenwoordigen-tijd, wijl Hij dagelijks strijdt-in-onvoltooid-tegenwoordigen-tijd (Zijn strijd is een ‘gelukkiglijk’ strijden). Maar datzelfde geschiedt ook de z.g. triumfeerende kerk. Zij strijdt dagelijks in de gebeden (het àllerscherpste wapen, vgl. Op. 5, en 11).
Zoo zoekt ook zij de kerk ‘àf’ te krijgen, voltooid. Een ‘triumfeerende kerk’, die haar triumf van den éénen konkreten kerkstrijd (over de beide afdeelingen, boven en beneden) abstraheeren zou, ware sectarisch, precies gelijk het stichtelijk gezelschap, de ‘scheurkerk’, het conventikel, bedoeld
| |
| |
onder XVI.
Dat de onderscheiding strijdend en triumferend in zoverre onjuist is, als daardoor de indruk gewekt wordt, dat ze boven ‘er al zijn’, is reeds gebleken uit de parallellisering met het in fieri en in facto. Alweer is het vergaderingselement het criterium der indeling.
Boven is men nog niet klaar. Ook in de hemel is een meeleven met de tijd. De hemel is een voorlopige hemel, waar men wacht op de jongste dag, en pas op deze dag is de kerk in facto.
Niemand kan zeggen, welk nadeel berokkend is door in fieri en militare bijeen te nemen, en eveneens in facto en triumfare.
Door de idee, dat men in de hemel klaar is, werd een egocentrische religie gevoed, maar de Heilige Schrift zegt, dat ze hierboven zuchten en vechten om de jongste dag en dat de zielen roepen om vereniging met het lichaam (Paulus spreekt van een ‘naakt-zijn’).
Ook hierboven is de drang tot vergaderen sterk praesent en is de kerk nog in fieri.
Ook het woord ‘Hades’ ziet op voorlopigheid en dit is vaak vergeten bij de leer van de kerk, terwijl die voorlopigheid wel weer in rekening is gebracht bij de locus de consummatione saeculi.
De kerk hierboven is triumferend, ze wordt niet meer aangevochten; maar ze is pas triomfantelijk bij de consolidatie der kerk op de jongste dag. Maar ook voor de kerk beneden geldt, dat elke geloofsacte een dagelijkse triumf is, omdat zij daarin overwint in haar strijd tegen de zonde.
Aanvankelijk triumfantelijk is de kerk in de tijd tussen de dood en de wederkomst van Christus, terwijl ze na de wederkomst absoluut triumfantelijk is. Zo bezien is het niet nodig kabaal te maken, wanneer iemand zegt, dat de kerk beneden ook triumfeert en boven ook strijdt, want ook al is daar geen zonde meer, de kerk strijdt daar toch in haar gebeden.
We willen nu nog wijzen op het feit, dat reeds eerder deze dingen gezegd zijn. BERNARDUS DE MOOR heeft in een inaugurele rede te Leiden ‘de imperfecta ecclesiae militantis felicitate’, 21 juni 1745, ongeveer hetzelfde beweerd als wij nu, maar dan van de andere kant bezien. Wij hadden het erover, dat de aanvankelijk triumferende kerk nog dagelijks te strijden heeft, een imperfecta felicitas bezit, en De Moor zegt, dat de strijdende kerk nu reeds een felicitas geniet, zij het imperfecta. De zaak, waarover tegenwoordig gestreden wordt, is dus eigenlijk heel eenvoudig.
Zou men met al zijn onderscheidingen vast lopen t.a.v. het in fieri en in facto zijn, dan stellen wij dit voorop, dat het ‘worden’ verdeeld is over twee fronten, de aarde en de hemel.
TURRETTINUS en RIISSENIUS zagen het in fieri als slaande op de strijdende kerk en het in facto geldend voor de triumferende.
Samenvattend maken we hierop deze critiek:
a. | dat het in-fieri-zijn ook geldt van de kerk in de hemel (want zij moet vergaderd worden tot Christus' dag toe en zij strijdt en bidt erom). |
b. | dat men de onderscheiding in-fieri en in-facto ook herhaaldelijk betrekt op de onderscheiding van zichtbaar en onzichtbaar. Zo b.v. de Synopsis: ‘Haec ecclesia visibilis non est proprie alia ecclesia ab invisibili, sed alio modo tantum consideratur: illa in fieri (dus dat is de zichtbare kerk, K.S.), haec in facto esse quemadmodum domus quae aedificatur’. |
Hier wordt dus bedoelde onderscheiding toegepast op zichtbaar en onzichtbaar. Bij Turrettinus gebeurt hetzelfde, maar dan op de strijdende en triumferende kerk.
De onderscheidingen lopen dus door elkaar.
Nu we ons afvragen, hoe het komt, dat deze indeling van strijdende en triumferende kerk in de Geref. en Protestantse theologie inheems gebleven is, zien we in deze indeling een restant van de Scholastieke en vóór-Scholastieke
| |
| |
theologie. Dus ook zitten hier restanten van het oude Christendom, dat natuurlijk nooit onfeilbaar verklaard kan worden. Evenals de oude Christelijke kerk er een beschouwing op na hield inzake de doop, die niet toegediend kon worden, zonder exorcisme (duiveluitbanning), zo vinden we ook inzake de kerk theorieën, die later inzicht, ook bij ons, verworpen heeft.
Zo komt men tot een residu in de Scholastieke theologie, waarbij men de kerk verdeelt naar het hoofdbegrip van de hemelse hiërarchie, en dit hoofdbegrip speelt de hoofdrol in de opbouw van indelingen en begrippen.
Dit was ook de achtergrond van het archetype-ectype-schema in de theologie. Men dacht zich de wereld naar het Ptolemaeisch wereldbeeld.
Er was dan in het heelal een middelpunt of hoogtepunt, waar de troon van God stond met de voornaamste engelen en de voornaamste zaligen. Daaromheen (zo men de troon als middelpunt ziet) of daaronder (zo men de troon als hoogtepunt beschouwt) was de sfeer van de lagere ordening, waar het schaduwachtige, aardse meer op de voorgrond kwam, de lichtstralen zwakker werden en het dichte, massieve, ‘krasse’ de overhand had.
Dit alles is een nawerking van een Platonische kijk op het beeld en de organisatie van het heelal.
En dit heeft veel kwaad gedaan.
Het bovenzinnelijke, onstoffelijke en aetherische is dan je ware, terwijl het stoffelijke minder waarde heeft.
Bij de theologie zagen we de invloed daarvan in het archetype-ectype-schema. Visio van de beati zonder openbaring is je ware, terwijl de openbaring van belang is voor de mindere goden op aarde.
Dit schema heeft ook doorgewerkt in de kwestie van de kerk, die men zag als strijdende kerk, kerk in het vagevuur en triumferende kerk.
Wij hebben daarvan slechts twee delen, dit is dus een verdunning of afkapping van het oude Roomse schema. De indeling in strijdend, purgerend en triumferend getuigt nog sterker van Platonische opbouw dan de bij ons nog levende indeling. Het vagevuur duidt aan de toestand van hen, die van beneden komen en op het punt staan naar de hoogte te gaan.
Er is dus een geleidelijke afdaling, het meest lelijke is helemaal beneden.
Nu kan men zeggen, dat wij tegen het vagevuur zijn; dat hakken we dus af, en we houden dan het Gereformeerde over. Evenwel, wanneer van een Roomse boom een tak wordt afgehouwen, wordt het geen Gereformeerde boom, want hij blijft op vreemde bodem staan. Daarom gaan we niet terug naar een schijn-reformatie (de afkapping), maar naar het fundament en de grondbeschouwing en we vragen of de indeling naar de Platonische visie, die in de kerk domineert, te handhaven is.
We moeten hier letten op de verschillende opvattingen over Efeze 1:22.
‘Kai auton edoken kefalèn huper panta’.
De nadruk moet hier vallen op ‘auton’, CHRISTUS is dus als Hoofd gesteld boven alle dingen.
De VULGATA, die van vele rampen oorzaak is, vertaalde: et ipsum dedit caput supra omnem ecclesiam. Deze vertaling moet de Roomse kerk handhaven vanwege de heiligverklaring van de Vulgaat. Het is interessant om een oudere Roomse, b.v. à LAPIDE, en een nieuwere, b.v. BEELEN, te lezen, die allebei zeggen, dat het in het Grieks eigenlijk anders staat, en beiden moeten kronkelen om de Vulgaat goed te praten. Ze zeggen dan, dat de kerk bovenaan staat en dat daarom Christus het Hoofd boven de kerk is. Op deze opvatting dat Christus Hoofd boven de hele kerk is, grondt zich de indeling in drieën van beati, purgantes en militantes.
Dat het Platonische wereldbeeld er doorheen speelt, wordt hieruit duidelijk, dat die indeling der kerk doorkruist wordt door de mening, dat ook de engelen leden van de kerk zijn (b.v. de Synopsis).
| |
| |
A Lapide geeft de opinie door van hen, die zeggen: et ipsum dedit caput supra omnem ecclesiam angelorum scilicet et hominum, militantem et triumfantem, ita sanctus Augustinus et alii.
Want er is una ecclesia ex angelis et hominibus.
Daarom zegt ook SCHEEBEN, één van de moderne Roomsen (Dogmatik IV pag. 288) ‘Auf Grund von Eph. 1:22, wo Christus caput super omnem ecclesiam genannt wird, bezeichnen die Väter und Theologen in weitesten Sinne alle je Gläubigen als ecclesia, sei es dass dieselben noch auf Erden streiten oder im Fegfeuer leiden oder im Himmel triumphiren, reden von einer ecclesia militans, purgans, triumphans und rechnen zur letzten auch die Engel’.
Dus de engelen, als leden van de kerk, want ze zijn vocati, krijgen slechts een plaatsje in de eerste afdeling, die boven is, de afdeling van de hoogste genade.
En hier hebben we nu de misère. Enerzijds wordt gelet op de vocatio, waarbij de engelen een overgang maken van de veranderlijke naar de onveranderlijke staat, vanwege welke roeping zij bij de kerk horen, maar anderzijds wordt deze opinie van roeping doorkruist door de Platonische gedachte, dat de engelen als de meer fijne creaturen slechts passen in de opperste afdeling, waar de engelen in de hemelse hiërarchie geplakt worden vlak bij het deel, dat het dichtst bij het vuur van het licht des Heeren is. Daarom maken de engelen alleen deel uit van de triumferende kerk.
En zo is de positie van de engelen bij de Roomsen onklaar. Evenals wij moeten zij zich afvragen, of de engelen bij de kerk horen en in de 2e plaats of zij tout court bij de kerk horen òf bij de triumferende kerk (en dit laatste dan tengevolge van de Platonische wereldbeschouwing).
Het bezwaar, dat wij reeds inbrachten tegen de besproken indeling is nu nog sterker geworden en wel naar twee kanten. We hadden vooropgeplaatst, dat de kerk gezien moet worden onder het vergaderingsaspect. Ze is nergens af, op aarde niet en in de voorlopige hemel ook niet, want ze wordt vergaderd.
We voelen nu, dat dit bezwaar zich nu richt tegen de Roomsen en tegen de Gereformeerden, die gelijkelijk spreken.
De bestreden mening beweert dan, dat de engelen triumferen vanwege de visio beatifica. Wij evenwel menen, dat de engelen niet behoren bij een kerk in ruste, want zij ‘sjouwen’ ook hard onder het juk vanwege de komende dag van Christus.
Wij hebben het bezwaar, dat de kerk de ene keer in gisting is en de andere keer in orde is. Nergens is de kerk klaar, ook niet waar ze roepen om de jongste dag.
Ook is het niet zo, dat in de hemel een ‘sabbatismos’ is, terwijl op aarde het nog een werkdag is.
Waar ook reeds op aarde de ‘sabbatismos’ is, zal deze pas volkomen zijn na Christus' dag.
De kwestie van de engelen was in de aanvang een waar strijdpunt, maar vandaag spreekt niemand er meer over.
Dat ze wel bij de kerk horen werd beweerd door de SYNOPSIS, en door MARESIUS, die AUGUSTINUS citeert. HEIDEGGER en VAN MASTRICHT zeiden, dat zij er niet bij hoorden. Langzamerhand is de hele theorie, dat de engelen er bij horen, op de achtergrond geraakt. Indien er tegenwoordig onder de Gereformeerden nog voorstanders zijn, dan menen ze het in ieder geval niet echt. Ze zeggen dan wel, dat de engelen ook de vocatie deelachtig zijn, maar voor de rest spreken ze alleen over de mensenkerk. Dat de engelen er bij horen, neemt men dan als een soort memoriepost
Waar men zich echter het recht toekent de kerk te zien als kerk van engelen en mensen, moet men dit in rekening brengen bij alle indeling, anders krijgt men een Roomse boom, die, nadat er een tak afgehouwen was, een Gereformeerd etiket had gekregen.
| |
| |
Achter de engelen-kwestie liggen allerlei andere vraagstukken, waarvan we nog iets willen zeggen.
Inderdaad zegt Paulus, dat Christus alles verzoend heeft, ook de ‘epourania’. Maar dit betekent slechts, dat Christus alle verhoudingen herstelt door zijn kosmisch verzoeningswerk. Als we zien, dat in de engelenwereld de trouwe engelen goed en gaaf gebleven zijn, moeten we er tegelijkertijd op letten, dat ze voorzover ze mensen dienen, in contact zijn met de vernielde kosmos. Een dienaar, die de zoon van zijn heer ziet verloren gaan, voelt zich niet op zijn gemak en is blij, wanneer die zoon terugkeert. Zo ondergaan ook de engelen de gevolgen van de zonde in de kosmos. En ze profiteren van Christus' verzoeningswerk waardoor de zonen terugkeren en de kosmos hersteld wordt. Daarom zijn de engelen geen ‘Zuschauer’, maar ze zijn geinteresseerd bij en ze delen in de vruchten van de gratia Christi, al zijn ze niet zelf verlost.
Inzoverre valt het te respecteren, dat iemand zal beweren, dat de engelen, omdat ze veel aan Christus te danken hebben, onder de kerk horen, maar dit is toch onjuist, want de kerk is eigendom van Christus door de opheffing van haar eigen schuld en smet. Dus moet de kerk beperkt worden tot de mensen terwijl natuurlijk de engelen wel een plaats krijgen in het rijk Gods.
Bij SCHEEBEN blijkt, dat men ook in de Roomse theologie niet klaar is gekomen met de engelen. ‘Man hat aber den Namen ecclesia auch beschrankt auf die Gesamtheit aller derjenigen, welche auf Erden je zum Volke Gottes gehörten oder an den Erlöser glaubten und glauben, und alsdann unterschieden eine ecclesia legis naturae, legis scriptae, legis gratiae, je nachdem die Gläubigen vor oder unter dem Mosaischen Gesetz gelebt haben oder im Neuen Bunde leben.’
Zo is de kerk ook volgens sommige Roomsen beperkt tot de gelovige mensen, terwijl de engelen er niet bij horen. Scheeben herinnert hierbij aan een indeling niet naar de leden der kerk, maar naar de historie georiënteerd, waarbij onderscheiden wordt in drie perioden, n.l. van de lex naturae (vóór Mozes), van de lex scripta (onder Mozes), en van de lex gratiae (in de Nieuw Testamentische tijd).
Deze indeling is, hoewel ze de verdienste had, historisch georiënteerd te zijn, (afgezien van de juistheid der indeling) verloren gegaan, en ze bewijst al weer, dat men op allerlei manier willekeurig het aantal indelingen kan vermeerderen.
We komen nu weer terug op een reeds genoemd bezwaar, dat ondertussen versterkt is en vragen, wie eigenlijk lid zijn van de wezenlijk strijdende kerk. Indien men de strijd ziet als werk des geloofs, dan zijn het de echte gelovigen, en zo dient dit weer de onderscheiding van een onzichtbare kerk in de kerk. Maar ziet de strijd op de worsteling van de kerk als groep, of zoals ze zich voor de wereld vertoont, dan horen daar ook bij de ongelovigen, die, zij het onder valse schijn, meestrijden.
Wanneer we nu de engelen-kwestie hierbij in rekening brengen, wordt ons bezwaar versterkt, want het triumferen van de engelen is anders dan van de mensen.
Als de engelen bij de kerk horen, dan is hun triumf reeds begonnen, toen zij overgingen in de staat van onveranderlijkheid. Wij weten niet wanneer dit was, hoewel we geloven dat het zo is. De engelen triumferen dus om zo te zeggen al eeuwen lang vóór Abraham. Ze triumferen bovendien als groep, tenzij men aanneemt, dat God ze stuk voor stuk overzet in de loop der jaren. De mensen triumferen stuksgewijs, voorzover ze fragmentarisch de drempel overschrijden van de tijd naar de toestand, waarin zij ook nog de dag van Christus blijven verwachten.
Dan triumfeert dus de ene groep van de kerk groepsgewijs, en de ander stuksgewijs.
De groep engelen blijft constant, maar bij de mensen wordt de triumferende
| |
| |
kerk elke dag groter en de strijdende elke dag kleiner en kleiner.
In de jongste dag zou dan een paar uur voor de ondergang een kerk bestaan van millioenen triumferenden en een klein aantal verkorenen, die vertrapt en weggeduwd nog in de strijdende kerk zijn, welke kerkleden dan in hun dogmatiek de aardse figuur der kerk laten domineren in hun kerkopvatting, terwijl die millioenen triumferenden in dit opzicht niets voor de dogmatiek betekenen. Men ziet, dat er op die manier allerlei haken en ogen komen en dat we er zo nooit uitkomen.
Bijzonderheden van individuele, biografische betekenis worden tot criterium gemaakt van de kerkindeling en het grote vergaderingsmoment wordt op de achtergrond geschoven.
En zo wordt de appetitus naar Christus' wederkomst achteruit gezet door de vreugde over het alvast triumferen.
Als de engelen leden der kerk zijn, dan zijn zij ook bij de ecclesia militans. De kerk beneden strijdt en triumfeert en inderdaad triumferen de engelen vandaag voorlopig, omdat ze solied gemaakt zijn en God zien van aangezicht tot aangezicht. Maar elke dag strijden ze ook, want ze zien ons aangezicht ook, en ze gaan elke dag heen en terug om rapport uit te brengen van wat hier gebeurt. Hun worden ook de attributen van strijd toegekend.
Als men nu zegt, dat de engelen voorlopig triumferen, omdat ze voorlopig vastgezet zijn, en meteen elke dag strijden, in afwachting van de jongste dag, waarom wordt er dan een schijngevecht ondernomen tegen hen, die zeggen, dat ook de mensen op aarde strijden en triumferen?
Aan de engelen kunnen we zien, dat strijden en triumferen nu reeds elke dag gebeurt en als de knechten dit doen, dan zeker en nog meer de zonen.
Triumfantelijk zijn, d.w.z. zonder strijd van de triumf genieten, kan pas NA Christus' dag, want dan gaan engelen en mensen de rust in.
Het is nog steeds een open vraag, wie in de kerk strijdt en wie haar tot militans maakt.
De Lutherse dogmaticus H. SCHMID citeert BEYER en GERHARD, ook beiden Luthers. Hij zegt, dat als men de kerk neemt als vergadering van uitverkorenen, eigenlijk alleen die uitverkorenen strijden, omdat zij alleen wezenlijk goed kunnen strijden. Maar neemt men de kerk als gezelschap van vocati, dan moet men aan het onderscheid van strijdend en triumferend toevoegen het element, dat de strijdende kerk is geroepen en ingericht om te gaan strijden tegen haar vijanden. Of ze het doet is een tweede kwestie.
We besluiten nu dit gedeelte met op te merken, dat men geen eind kan vinden aan het geven van indelingen. We moeten geen Roomse resten overnemen, hetgeen we op ander terrein ook niet doen. Maar we moeten alles nuchter bezien onder het aspect van de verwachting van Christus' dag.
Wat zullen we zeggen van de indeling van VOETIUS, die zegt dat de Roomse kerk kan heten:
ecclesia repraesentativa virtualis (de paus); |
ecclesia repraesentativa consistorialis (de paus en kardinalen); |
ecclesia repraesentativa totius cleri; |
ecclesia repraesentativa in concilio universali; |
ecclesia populi (met de hele clericale apparatuur)? |
Reeds eerder zagen we, dat de Roomse kerk werd ingedeeld in een pars repraesentativa en een pars repraesentata (Turrettinus, pag. ). Dit is een restant van de onderscheiding in ecclesia docens en ecclesia audiens, welke verdeling zelf weer een aftakking is van de Platonische kijk, volgens welke in de hemel pas de echte vertegenwoordiging der kerk is.
Bij de uitwerking van de indeling in strijdend en triumferend treft men vaak vergelijkingen aan in de volgende vormen:
de strijdende kerk lijdt; |
de triumferende is verheerlijkt. |
| |
| |
de strijdende kerk is in via; |
de triumferende is in patria. |
de strijdende kerk komt er door de dienst des Woords; |
de triumferende hangt God onmiddellijk aan. (Dit is weer een Platonische zegswijze. Wij geloven, dat niets onmiddellijk is. Ook in de hemel is Openbaring.) |
de kerk beneden heeft zwakheden; |
de kerk in de hemel is glorieus. |
de strijdende kerk is in begin; |
de triumferende kerk is in consummatie. |
de strijdende kerk is het koren in de aar; |
de triumferende kerk is het koren in de schuur. |
de strijdende kerk is goud met het vuil er aan; |
de triumferende kerk is gereinigd goud. |
de strijdende kerk is een domus in fieri; |
de triumferende kerk een domus in facto of facta. |
Aan het laatste kunnen we zien, hoe groot het ongeluk wel is, en waar de schoen wringt. Feitelijk wordt de eenheid der kerk losgelaten, want er is sprake van twee huizen.
Zij moeten als hoofdmotief zien, dat de kerk steeds vergaderd moet worden tot een éénheid, die vast is. Wanneer een huis in aanbouw is, gaan we niet zeggen, dat de binnenmuur als die afgebouwd is, domus facta is, terwijl dan de onafgebouwde rest in fieri is. Het ene huis is pas af, als alle delen klaar zijn en dit is ook nog niet in de voorlopige hemel het geval. Met deze opvatting van twee huizen zien we duidelijk, hoever de zaak reeds in de war gestuurd is.
Al klinkt het niet heel vriendelijk, toch menen wij, dat de Heraut niet begrepen heeft, waar het om gaat. Het zou dwaas zijn om, wanneer K.S. tegen de indeling van mannen- en vrouwenkerk zou zijn, te schrijven, dat K.S. beweert, dat er geen mannen en vrouwen in de kerk zijn.
Gelijke redenering kunnen wij volgen ten aanzien van de onderscheiding strijdende en triumferende kerk.
Dat is een indelingsprincipe, waardoor we twee kerken krijgen. De eenheid der kerk is pas gesauveerd, door de indeling niet te laten vastzitten aan het strijden en triumferen.
Vroeger heeft men ook in Kampen wel in de war gezeten, hetgeen te bewijzen valt met DANIEL LE ROY, die soms gebruikt werd op het dogmatiekcollege. Deze zegt, dat de strijdende kerk wel enigszins is de uitwendige, doch bijzonder de inwendige of de ware kerk der uitverkorenen en gelovigen. Hier worden dus bij elkaar genoemd de uitwendige kerk, waar de ongelovigen bij horen en de inwendige, waar ook de nog niet wedergeborenen bij horen.
Zo krijgt men drie standpunten door elkaar, de kerk van Jan en alleman, dat te zien is aan het woordje ‘enigszins’, degenen dus die de naam van kerklid dragen; verder de kerk van de uitverkorenen; en tenslotte de kerk van gelovigen. Hij zegt verder, dat de zegepralende kerk is òf der zielen alleen (dus zonder de lichamen, K.S.) òf der zielen en lichamen beide (pas na de wederkomst en opstanding der doden, K.S.).
Zo worden inzake de strijdende kerk drie standpunten dooréén genomen en inzake de triumferende kerk de ‘armoedige’ tussentoestand en de toestand na Christus' dag door elkaar gehaald, terwijl men vergeet, dat ook in de tussentoestand de kerk aan het vergaderd worden is terwijl daarna de kerk zal zijn overgegaan in het perfectum en zij onvermengd triumfantelijk zal wezen.
Hieruit voelt men, dat bezwaar kan worden ingebracht tegen het dooreen haspelen van verschillende subjecten der kerk, en daarnaast van de perioden der kerk.
De echte eenheid der kerk en het triumferen zonder strijd zal pas wezen na de jongste dag. Het strijden moet óók gereserveerd worden voor de toestand van de ontslapenen.
Paulus wijst er op dat de één de ander niet voorkomt (ou phthanein, 1 Thess. 4:15). God plant niet nu reeds de kerk in de hemel in een volkomen triumfantelijke toestand; ook Adam is nog niet triumfantelijk. Want dan zou de één meer- | |
| |
der wezen dan de ander. Alle mensen krijgen bepaalde levensperioden, waarna God ze uit het leven haalt en opbergt in de wachtkamer, waar ze aanvankelijk hun Zaligmaker zien, zonder last te hebben van pijn, koude enz.
Dat wachtkamerelement van de sjeool is te veel op de achtergrond gedrongen door de indeling van strijdende en triumferende kerk.
Dat de Heraut teksten aanhaalt ten bewijze, dat de kerk strijdt en triumfeert zegt nog niets voor een indeling, omdat het principe der indeling daarmee nog niet is aangegeven.
Door tussen ‘beneden’ en ‘boven’ een tegenstelling te gaan maken die vals is, wordt verdoezeld, wat nog komen moet na Christus' dag.
Dit is ook duidelijk door te letten op andere tegenstellingen.
De bijbel spreekt van een nog niet aanschouwen, maar geloven. Is dat dan aanleiding om te spreken van een gelovende kerk en een aanschouwende kerk? Dit zou tot gevolg hebben, dat men zou vergeten dat 't aanschouwen pas ten volle zal plaats vinden na Christus' dag. 't Aanschouwen in de Hades is nog zeer ten dele.
Inzake eschatologische perspectieven zou deze indeling funest wezen.
Maar toch is ze geen haar onverdienstelijker dan die van strijdende en triumferrende kerk.
Ook voert men wel eens aan de tegenstelling beneden onvolmaakt en boven volmaakt.
De Heraut citeert hier Hebr. 12:23, ‘en de geesten der volmaakte rechtvaardigen’. Volgens de exegese van PROF. GROSHEIDE betekent dit, dat de geesten triumferen. Afgezien van de vraag, of dit juist is, moeten we toch iets anders er bij zeggen, n.l. dat wij vandaag reeds tot het hemelse Sion zijn gekomen en tot de gemeenschap der vele duizenden engelen, hoewel wij nog op aarde zijn. Wat beneden is, krijgt zijn glans van boven. Hier beneden is de kerk van ‘anō’ (Gal. 4:26), ook al is ze vol strijd.
Moeten wij dus zeggen: goed, dus boven zijn de volmaakt rechtvaardigen en een kerk van volmaakten? Dit is weer onjuist, want een kerk van onvolmaakten is nog geen onvolmaakte kerk, evenals een kerk van volmaakten geen volmaakte kerk is. Het praedicaat van de individuen mag nog niet overgeplaatst worden naar de collectie.
Als de kerk bestemd is tot triumferen in volmaakte zin, en het volmaakt zijn pas klaar is op Christus' dag, mogen we, zolang dat nog niet het geval is, niet zeggen, dat de kerk nu reeds volmaakt is.
Zo moeten we ook redeneren ten aanzien van het triumferen der kerk.
We willen de kwestie van de volmaaktheid nog even nader bezien.
In de boven reeds genoemde inaugurele rede van DE MOOR wordt het probleem der volmaaktheid scherp gesteld. Hij wijst er op, dat de metaphysici spreken van verschillende volmaaktheden. Ze kennen een perfectio partium, die extensief is en een perfectio graduum, die intensief is.
Wanneer De Moor nu belijdt de imperfecta felicitas van de strijdende kerk dan is dat geen paradox- volgens hemzelf.
Hij heeft het woord felicitas misschien gebruikt tegen BELLARMINUS, die in zijn lijst van 15 kenmerken der kerk ook de felicitas genoemd heeft, omdat de kerk volgens hem succes heeft, en wonderen kan doen. Waar wonderen zijn, daar is de kerk, want, daar is een teken van God ten bewijze, dat de kerk er is. Misschien, dat De Moor dáártegen opmerkt, dat de felicitas nog maar imperfecta is. Hij handhaaft dus wel de term felicitas evenals de term perfectio, mits maar onderscheiden wordt tussen volmaaktheid in dit en niet in dat. Beneden is dan een volmaaktheid van delen, extensief, niet van graden, intensief. ‘Partium perfectio omnium partium numerum, graduum illa singularum partium mensuram notat’. Ter verduidelijkding zij er op gewezen, dat b.v. een fafel, die bestaat uit vier poten en een blad, onvolmaakt in delen is, wanneer er maar drie poten zijn. Volmaaktheid van graad is aanwezig, wanneer deze volmaaktheid voorkomt bij de
| |
| |
afzonderlijke delen.
De Moor zegt dan verder, dat de perfectio intensiva en graduum in de hemel is, maar dat de ecclesia credentium in terris een perfectio partium heeft. Men zou nu zeggen: De Moor wil de perfectio bewijzen, maar nu moet hij weer onderscheiden door de hemel een perfectio zo en de aarde een perfectio zus toe te kennen. Maar hoe zit het dan eigenlijk? Indien de kerk één is en de delen bij elkander moeten komen op de jongste dag, dan ontbreekt aan de kerk als geheel de perfectio graduum en de perfectio partium. Dus de poging om met de perfectio klaar te komen strandt, omdat de ene kerk (boven en beneden) dringende behoefte heeft aan een perfectio partium. De delen willen juist bij elkaar, ze kreunen om bij elkaar te komen.
Nu moet De Moor verder proberen de perfectio van de partes (dus op aarde) te beredeneren. We kunnen immers vragen, hoe de kerk op aarde volmaakt kan zijn. Er zijn teksten, die er juist op schijnen te wijzen, dat de kerk op aarde perfect is in de graden. Dan zou dus de onderscheiding vallen.
De Moor noemt Hoogl. 4:7 (Hooglied spreekt over de verhouding van een bruidegom en bruid. Daarom is het niet goed, om alles, wat van de bruid gezegd wordt, op de kerk te betrekken. We moeten niet alles gaan vergeestelijken en als de bruid dus geheel schoon genoemd wordt, geldt dat nog niet zo van de kerk).
Verder Hoogl. 6:9; 5:2; 1Cor. 2:6, dat het probleem schijnbaar ook brandend maakt en Col. 2:10, waar de ‘teleiotès’ van de kerk beleden wordt.
Hoe kan nu de kerk beneden praedicaten verkrijgen, die de perfectio graduum involveren?
De Moor zegt, dat de ecclesia credentium in terris kan geprezen worden om een pulchritudo interna, quae gaudet perfectione partium, quaeque animi sinceritatem anhypocriton in veris ecclesiae membris infert: negato simul omni vitio, non quod perfectioni graduum legali, sed evangelico partium opponitur. Dum perfectio haec ecclesiae in terris inchoata in dies magis perficitur atque in coelis tandem certo consummanda est.
Dat wil dus zeggen, dat de kerk op aarde gelukkig geprezen kan worden om een inwendige schoonheid (voorlopig is het dus in orde K.S.) en zich kan verheugen over een perfectio partium (want de heiligmaking en rechtvaardigmaking zijn er al, K.S.) en die werkt nu in de ziel een ongeveinsde reinheid van de geest, terwijl aan de kerk wordt ontzegd elk vitium (dus ze is volmaakt); niet dàt gebrek, dat staat tegenover de wettelijke perfectie van graden, maar tegenover de evangelische perfectie van delen.
De wet is dus lastig, want zij eist een inwendige volmaaktheid, terwijl het Evangelie gemakkelijker en slapper is. Volgens haar moet men volmaakt zijn in de partes.
Hier wordt dus de kerk elk vitium ontkend, voorzover het zou staan tegenover de evangelische perfectie.
Beneden gaat het dus alleen om de perfectio partium (in beginsel zijn alle delen aanwezig), terwijl de perfectio van de perfectio wacht op de hemel.
Uit het feit dat het woord perfectio telkens van een ander praedicaat voorzien moet worden, blijkt de waarheid van wat we reeds eerder opgemerkt hebben. In de hemel is een schreeuwen om een nog perfectere perfectio.
Ook in de hemel ontbreken nog factoren, die voor het vergaderen constitutief zijn. Christus' dag betekent maar niet, dat het vuurtje heter gestookt wordt, en dat de intensiteit hoger opgevoerd wordt; Christus' dag brengt nieuwe dingen, nieuwe schuddingen, zij brengt bijéén de kerk van beneden en van boven en zo is deze dag meer dan versterking van wat er was. Het is er niet mee als met een geleide-draad voor electrische stroom. In zo'n draad kan de stroom sterker of zwakker worden. Neen, zij brengt een omkering, nieuwe dingen, zij brengt een perfectio graduum en ook partium, om het beeld nog even te gebruiken.
De Moor moet zich er uit draaien. Hij haalt nu aan, dat de bruid schoon is als
| |
| |
de maan (Hoogl. 6:10). En de maan komt voor in verschillende phasen. Dit lijkt veel op het bekende gezegde, dat de gelovigen vandaag zijn in de wolken, en morgen in de kolken. Omdat nu volgens De Moor de kerk zo ook in verschillende phasen verkeert, is haar felicitas imperfecta. Evenwel vergeten hij en anderen, dat er ook staat, dat zij zuiver is als de zon. Het ene beeld wordt aangevuld door het andere en geen enkel beeld mag absoluut gemaakt worden. Daarom is het woord ‘teleioi’ nu reeds op ons praedicabel. De gelovigen zijn nu al ‘teleioi’. C.f. ook de bergrede, waaruit blijkt, dat we al onze krachten moeten inspannen en dat de ontwikkelingskracht tot een hoogtepunt moet komen, want we leven in de laatste bedeling.
De Heraut komt zelf ook niet klaar, hetgeen blijkt uit het volgende citaat (No 3327):
‘Nu heeft men daarbij wel in het oog te houden, dat wanneer hier van Kerk gesproken wordt, daarmede bedoeld worden de geloovigen, zoowel die op aarde leven, als die ontslapen zijn en die saam het ééne lichaam vormen, waarvan Christus het Hoofd is. Wil men daarentegen onder de Kerk verstaan alle uitverkorenen, als de totaliteit van Christus' Kerk, dan moet ook gerekend worden met dat deel der uitverkorenen, dat alleen in het Raadsbesluit Gods bestaat, maar nog niet tot aanzijn op aarde is gekomen. (Dus ook de nog ongeboren kinderen! K.S.) In zooverre heeft de derde onderscheiding, die latere dogmatici er aan hebben toegevoegd van de Kerk, die nog verborgen is, haar recht. En evenzoo is het juist, dat al is voor de geloovigen, die ontslapen zijn, de strijd afgeloopen en al behooren ze tot de schare, die daarboven juicht voor den troon, toch de volle heerlijkheid eerst dan voor hen zal aanbreken, als ze hereenigd met hun lichaam in het Nieuwe Jeruzalem zullen ingaan. Maar evenmin als de eerste onderscheiding heeft ook deze tweede voor de Kerk, die bestaat, een rechtstreeks belang. Die Kerk is ten deele hier op aarde en van haar geldt, dat ze nog militans is, het strijdende leger van Christus, en ten deele in den hemel, waar ze met Christus reeds triomfeert.’
Hier hebben we weer de kwestie, dat, indien men de kerk neemt als kerk van uitverkorenen, ook de nog ongeborenen er bij horen.
We moeten de kerk begrenzen, zoals ook onze belijdenis zegt, tot de vergadering van ware Christgelovigen. Het gelovig zijn bepaalt de kerk.
Nu kan men alleen vergaderen, wanneer er materiaal is.
Zo wordt de kerk gevormd uit bestaande mensen, die dan worden vergaderd tot een éénheid, dat wil dan zeggen: vergaderd tot God.
Daaruit blijkt, dat het nog steeds doorgaat, ook in de hemel, tot aan de jongte dag. Uit 1 Cor. 15 krijgen we die machtige kijk op Christus, Die niet rusten kan tot Hij het Koninkrijk heeft overgeleverd aan de Vader, opdat God zij alles en in allen. Christus mag en wil niet rusten, voor Hij de complete collectie aan God heeft overgegeven.
Met het spreken van een triumferende kerk, die boven is, wordt de egocentrische opvatting in de hand gewerkt, dat de gelovigen daar buiten schot zijn. Dit is de gedachte van de soldaat, die - in de strijd gewond - maar zeer gering, ofschoon net genoeg voor hem om naar huis te moeten gaan en niet weer aan de strijd deel te kunnen nemen denkt: nu ben ik veilig, buiten schot.
Als Christus niet rusten kan, totdat Hij alles heeft overgedragen, moeten wij niet denken, dat de zaak wel voor elkaar is, als we maar triumferen in de hemel.
We blijven aandringen op een kijk, die Christus' dag ziet als iets van grote betekenis en als een aandragen van nieuwe factoren ook voor het vergaderen der kerk.
We komen nu toe aan de kwestie van
|
|