Zegt men zoals vaak gebeurt, dat we zondigden ‘in lumbis Adami’, dan wordt hij niet gezien als verbondshoofd. Nu staat er hier wel ‘in ipso’, maar dat wordt bedoeld als: in verband met hem.
Hier wordt over een dogmatische kwestie beslist op een andere wijze dan in andere confessies gebeurt.
Inzake het verbond der genade, zeggen sommigen, dat het met de gelovigen is opgericht. De West-Minster catechismus zegt: met Christus èn met de uitverkorenen. Ten onzent bewees de polemiek, dat beide meningen bij ons heersen. Bij binding dus zou uit al deze meningen één bepaalde keuze gedaan moeten worden.
Inzake de nederdaling ter helle vinden we in Gereformeerde confessies de opvatting van de Catechismus: helse angst lijden; ook wel eens: lichamelijk doodzijn; of ook: prediking in de onderwereld, want de Anglikaanse artikelen zeggen hierover, dat Christus' spiritus met andere spiritus in de gevangenis (= in inferno) is samen geweest en hun gepredikt heeft.
Dit verwerpen we allen. Maar het staat dan toch maar in die confessie. Inzake de erfzonde zegt ZWINGLI, dat het niet zonder meer een verdoemelijke schuld is. Anderen zeggen van wel.
Sommige Franse confessies schrijven: we belijden, dat allen, die zich met Rome inlaten, zich separeren van het lichaam van Christus.
Tevens wordt er gesproken over de kwestie van superintendenten als deel van de belijdenis. De ‘Heraut’ zal hiertegen zijn en wij ook.
De West-Minster confessie kent de magistraten het recht toe om Synodes samen te roepen.
Tegenwoordig wordt veel kabaal gemaakt over de vraag, of men zeggen mag, dat allen in het verbond kinderen Gods zijn. ZWINGLI spreekt in zijn ‘Fidei oratio’ over de gelijkenis van de tien maagden: De kerk (10 maagden) wordt wel genoemd: electa, uitverkoren; maar men kan ook electi noemen, die als gelovigen te boek staan. Toen zat men dus reeds met deze vragen.
Men kan verkiezing opvatten als verkiezing tot eeuwige zaligheid, maar ook, in verband met een tijdelijke plaats in de wereld, verkiezing tot een ambt of beroep. Ten aanzien van de regel ‘extra ecclesiam nulla salus’ zegt de Confessio Helvetica Posterior: ‘Communionem vero cum ecclesia Christi vera tanti facimus ut negemus eos coram Deo vivere posse qui cum vera Dei ecclesia non communicant, sed ab eo se separant. Nam ut extra arcam Noae non erat ulla salus pereunti mundo in diluvio ita credimus etc. etc.’.
Deze uitspraak slaat dus op de zichtbare kerk en wordt dus onmiddellijk in deze tekst niet aanvaard door hen, die ‘extra ecclesiam etc.’ nemen in verband met de onzichtbare kerk.
Het is niet rechtvaardig, dat men in sommige opzichten wel strijdt tegen de buitenlandse confessies en toch ook anderen weer eraan wil binden.
Ten aanzien van de triumferende en strijdende kerk zeggen wij, dat dit niet twee kerken zijn, die los van elkander staan, omdat de triumferende kerk nog niet kan uitblazen van haar strijd en omdat de strijdende kerk reeds triumfeert, voorzover ze de zonden overwint.
De Conf. Helv. Post. zegt t.a.v. de partes vel species ecclesiae, dat de kerk beneden strijdt en boven triumfeert, maar dat die twee toch gemeenschap en conjunctie met elkander hebben. Het woord ‘partes’ meent men dus niet serieus.
Beiden, de kerk beneden en boven, strekken zich uit naar de jongste dag. We hebben er geen bezwaar tegen, dat ‘partes’ door ‘species’ vervangen is want ‘species’ wijst hier op de gedaante der kerk. Men kan haar bezien onder tweeërlei gezichtspunt.
Na al deze voorbeelden is het wel duidelijk, dat men nooit klaar komt met te zeggen, dat binding aan buitenlandse confessies nodig is.
We hebben geen bezwaar tegen een formule, die niet door de buitenlandse Confessies gedeeld wordt; wel bezwaar, wanneer een formule antithetisch zou komen te staan tegenover onze eigen confessie; dan is samenspreking nodig. Dan