Kerstzang.
Wat heerlijkheid straalde over Bethlehems velden!
Wat hemelsche tongen doorgolven den trans!
In de eenzame nachtwaak der kudden ontstelden
de herders, omschenen van godlijken glans!
De Zoon werd gegeven, het Kind werd geboren,
en de Opgang van Boven sproot uit en verscheen!
En herders! o gij, tot Zijn schapen verkoren
wat hoordet, wat zaagt ge, waar spoeddet gij heen?
Naar Bethlehem Ephrata, de erfelijke woning
van Boäz en Jesse en Davids geslacht,
aldaar is geboren de Herder, de Koning,
te Bethlem, in Juda, de minste geacht!
Gaat uit dan, o gij, de allereerste getuigen
der zaligheid Gods, die in 't vleesch is gezien,
die 't eerst voor dat Kindeke uw knieën mocht buigen,
die 't eerst dien Emmanuël hulde mocht biên!
Gij allen, tot trouw- en genadebetooning
van God, tot dien heildag verwachtend bewaard;
verkondigt aan Sion: uw God is uw koning,
uw glorie, o Isrel! uw heillicht, o Aard!
Getuigt het, gij volken! van 't uiterst der aarde
en brengt dien Verwinnaar uw schatten ten buit!
Gij, Wijzen van Oosten, wien 't God openbaarde,
zijn sterre geleidt u, spoedt henen, trekt uit!
Een Kind, ons geboren! een Zoon, ons gegeven!
God-zelve ons verschenen in 't zichtbare stof!
Verheerlijkt dien heildag, zoo schoon, zoo verheven,
met immer vernieuwde verrukking en lof!
|
|