Geen duimbreed!
(1936)–K. Schilder– Auteursrecht onbekendEen synodaal besluit inzake 't lidmaatschap van N.S.B. en C.D.U.
§ 10. Opium voor allerlei wel en niet godsdienstig volk.‘Het komt op de interpretatie aan’, zoo schreven we aan het slot van § 9. Nu blijft deze ‘interpretatie‘ binnen de grenzen van de N.S.B., zoolang zij nog slechts op de propaganda aangewezen is, een zuiver individueele kwestie. Dat is voor het heden al troosteloos genoeg. Zou evenwel de N.S.B., gelijk ze hoopt, eenmaal opgehouden zijn ‘politieke partij’ te wezen, en de regeermacht veroverd hebben, dan staat de interpretatie aan den ‘leider’, aan wien te voren volmacht is gegeven, en die, zooals gebleken is, een ‘staatsleer’ van heden, morgen tot een ‘proeve’ van staatsleer kan verlagen, en door een nieuwe ‘proeve’ kan substitueeren. En dàn wordt het geval nog troosteloozer - voor ernstige en mondige menschen. Reeds thans is de garantieloosheid van elke ‘interpretatie’, ook van de formule, die de kerk ‘univoca’ noemt, duidelijk. Dr W. Th. Boissevain schrijft (Eltheto, 90e jrg., Juni 1936, no 9, bl. 352) dat ‘een absolutistische staat en een staat, die grondwettelijk de souvereiniteit Gods belijdt, antipoden zijn’; en wil derhalve duidelijk maken, dat de N.S.B., God als drijfkracht van het nationale leven erkennende, daarin verhinderd wordt, het staatsabsolutisme te willen. Hetzelfde doet ook de N.S.B. zelf (V, 11, 12, 31, 33). Daar staat echter tegenover dat men in een nog niet ingetrokken apologie van brochure III (bijvoegsel, bl. 3), zelfs Hegel ‘het tegendeel van een staatsabsolutist’ genoemd heeft. Het kunststukje is heusch klaargespeeld.Althans gespeeld. De afwijzing (in woorden) van het ‘staatsabsolutisme’ was derhalve reeds gegeven in de periode, toen brochure III nog werd erkend (vgl. Bijvoegsel bl. 6, alsmede Wit-Geel boek der N.S.B., Augustus | |
[pagina 49]
| |
1936, bl. 40-42). Een nieuw bewijs dus voor onze stelling, dat dergelijke formules in brochure V geen bekeering van het heillooze pad van brochure III, en geen afsnijding van eenig ander heilloos pad beteekenen. Of, om nog een voorbeeld te noemen, dr Boissevain (a.w.) merkt op, dat ‘de erkenning’ (door de N.S.B.) ‘van de kerk als univoca’ insluit ‘de erkenning van een geloofsbelijdenis, hetgeen op neutraal standpunt ongeoorloofd is.’ Maar de N.S.B. zelf noemt ‘den godsdienst in engeren zin’ ‘een aangelegenheid der Kerken’ (IV, 16). O zeker, ze aanvaardt wel het feit, dat ‘het Christendom in zijn algemeenheid zich in ons volksleven in verscheidenheid van kerken en belijdenissen (confessies) uit’ (V, 33). Doch ze breekt al aanstonds de illusie van kerkelijke N.S.B.-ers als Dr Boissevain, door daarnaast de verzekering te stellen, dat ‘het terrein van godsdienst en Kerk als zoodanig onbetreden blijven moeten’ in de pogingen, die het Nederlandsche Nationaal-Socialisme in het werk stelt tot het ‘op den voorgrond stellen’ der ‘Volkseenheid’ (V, 33), welke laatste zelf ‘grondgedachte’ van dit nationaal-socialisme heet (V, 34). Wij meenen dan ook, dat elke nadere interpretatie van geruststellende formules aangaande de Kerk als ‘univoca’ of anderszins op de manier van Dr Boissevain, of van elken willekeurigen anderen kommentator, een slag in de lucht is, en dat derhalve zulke formules in brochure V slechts de onmondigen of onnadenkenden kunnen geruststellen, wijl ze geenszins het karakter der N.S.B., noch ook dat der toetredingsdaad van daarbij aangesloten christenbelijders, in een ander licht plaatsen dan vóór de verschijning dezer vijfde brochure ons gegeven was. Met de fraaie tirade over de toekenning van het praedicaat ‘univoca’ aan de Kerk trachten trouwens - superiorum permissu - niet alleen kerkelijk-gereformeerde N.S.B.-ers hun kerkeraden te contenteeren, en poogt niet alleen Dr Boissevain in Juni 1936 de voorstanders van Hoedemakers beschouwingen over de kerk gerust te stellen, doch wil ten overvloede ook de heer Mussert zelf, bij missive van 16 Juni 1936, gegeven te Rome, den roomschen paus Pius XI bewegen tot het afgeven van edicten-van-pacificatie. De paus krijgt op zijn studeertafel precies dezelfde stereotiepe volzinnen uit brochure V gedeponeerd, als gereformeerde kerkeraden - en ook de generale synode - op hun tafel neergelegd vinden. Ook in zijn brief aan paus Pius XI geeft de heer Mussert, gelijk wij hierboven reeds opmerkten, zelf te verstaan, dat brochure III is vervallen verklaard of ‘ingetrokken’ (‘retiré’), niet daarom, | |
[pagina 50]
| |
dat haar inhoud ondeugdelijk zou zijn, doch omdat ze ‘paraissait apte à des interprétations erronées’, omdat ze aanleiding gaf tot misverstand dus. (Wit-Geelboek der N.S.B., officiëele uitgave, Aug. 1936, pag. 64). Het is niet onze taak de naiveteit te beoordeelen, die aan den dag treedt in de verwachting des heeren Mussert, dat een uitspraak over Kerk en Staat, te gelijk gepraesenteerd aan den paus, aan ‘Hoedemakerianen’, èn aan gereformeerde kerkeraden, een eind zou maken aan onjuiste en onzekere ‘interpretaties’. Het is echter wèl goed, hier uit te spreken, dat juist het wapen, waarmee de N.S.B. het volhardende verzet van geloovige zijde heeft willen breken, zich keert tegen de N.S.B. zelf. Want daarmee komen we tot een nieuw punt. Het bovenstaande bewees, dat aan allerlei godsdienstig volk (gereformeerd, roomsch, hoedemakeriaansch, kuyperiaansch), opium werd gereikt, ook om door te geven. Thans zullen we zien, dat via deze wonderbare praxis feitelijk ook aan allerlei ongodsdienstig volk het N.S.B.-opium ter beschikking wordt gesteld, in rechten. Ons staat nl. voor den geest, hetgeen publiek geworden is omtrent den z.g.n. ‘Raad voor kerkelijke aangelegenheden’, die door den heer Mussert opgericht is, d.d. 10 Juli 1935. (Wit-Geelboek, blz. 9, 43, 65, 70-71.) Deze Raad, van wien de heer Mussert slechts ondersteltGa naar voetnoot1) (a.w. bl. 9), dat ‘uitsluitend volledig practiseerende leden’ der Kerken daarin zitting kregen, en van welks oprichting zoowel de paus als sommige kerkeradenGa naar voetnoot2) officiëel verwittigd werden, heeft tot taak o.m. ‘de Leiding der N.S.B. en haar leden van advies te dienen in aangelegenheden, waarbij op staatkundig gebied of anderszins de Godsdienst is betrokken’; en tevens ‘de Kerken en haar Gezagsdragers van voorlichting te dienen over het waarachtig wezen der N.S.B.’; zulks alles niettegenstaande blijkens de notulen der Stichtingsvergadering, gehouden te Hilversum, de heer Mussert in zijn daarbij gehouden uiteenzetting nog eens verzekerd had, dat ‘de taak der N.S.B., behalve op staatkundig-, op velerlei gebied (sociaal-, economisch-, cultureel enz.) ligt, doch nu niet en nimmer op het gebied der Kerk’. Deze Raad is dan weer onderverdeeld in ‘drie Raden, resp. van R.-Katholieke-, Gereformeerde- en Ned. Hervormd Protestantsche Christenen’ (a.w. 9, 10, 43/4). Nu is het ons reeds eerder gebleken, dat door meer dan één | |
[pagina 51]
| |
kerkelijk-gereformeerd N.S.B.-er met medeweten en goedvinden, ja, steun van dezen ‘Raad’Ga naar voetnoot1) aan zijn Kerkeraad een verklaring is toegezonden van den volgenden inhoud: ‘Ondergeteekende .............................. Het merkwaardige nu in deze verklaring is, dat onder goedkeuring van officiëele N.S.B.-instanties leden der N.S.B. kunnen verklaren, ‘niets voor hun rekening te nemen wat in officiëele of officieuze geschriften der N.S.B. zou voorkomen in strijd met Gods Woord en de Gereformeerde Belijdenis, en dat hun lidmaatschap der N.S.B. dit ook niet eischt of onderstelt’. Men lette hier op den conditioneelen relatiefzin.Ga naar voetnoot2) Een hypothetisch en onbepaald quantum, óók van officiëele N.S.B.-papieren, kan men als N.S.B.-er, zonder dat de N.S.B. zelf daartegen bezwaar heeft, weigeren voor zijn rekening te nemen. Maar als gereformeerde N.S.B.-ers dit mogen doen, dan hebben | |
[pagina 52]
| |
binnen het kader der N.S.B. andere leden gelijk recht. Dan mogen roomschen een ander onbepaald en hypothetisch quantum afwijzen; en hervormden weer een ander, en desgelijks vrijmetselaren (men lette hier op IV, 29) en Joden (cf. IV, 26 v.), en zeer vele anderen. Doch hiermee is dan ook gedemonstreerd, dat het geen enkelen redelijken zin heeft, als de N.S.B. in brochure V eenige mooiklinkende formules op roomsche of protestantsche kerktafels, op pauselijke of synodale bureaux, of onder de oogen van wie maar verder christelijke klanken vernemen wil, legt. Als gereformeerde N.S.B.-ers zich kunnen ontdoen van ongereformeerde N.S.B.-beschouwingen, ook al zijn ze officiëel voorgedragen, dan kunnen niet-gereformeerde N.S.B.-ers zich even gemakkelijk ontdoen van die fraaie volzinnen uit brochure V, waarmee de heer Mussert de kerkelijke onveiligheidsseinen van Rome tot Amsterdam, van ‘Rome’ tot ‘Dordt’, non-actief tracht te maken. Wat als geruststelling is bedoeld, neemt de laatste mogelijkheid daarvan weg; de rietstok, waarop de N.S.B. bij haar gang ter conferentie met de ‘Kerken’ leunen wil, doorboort haar hand. Want het is nu klaar als de dag, dat wie zich aan deze beweging bindt, zich overgeeft aan een ‘leiding’, die zich niet schaamt, in allerlei bochten zich te wringen; die heden als haar leer uitgeeft, wat zij morgen als proeve, en overmorgen als genummerde proeve-van-leer zal aandienen; die onder aanheffing van de leuze der ‘bevordering van leidende, karaktervolle persoonlijkheden’ (I, II, 43) alle karakter mist, en de karakterloosheid zelf instigeert; en er niet tegen opziet, haar eigen officiëele papieren te laten verloochenen ten dienste van ... haar propaganda. En dat is wel de zwaarste grief, dien een belijdend christen in den naam van God, en van onzen Profeet en Priester en Koning Jezus Christus moet inbrengen tegen de aansluitingsdaad van gereformeerden en niet-gereformeerden in hun toetreden tot de N.S.B.: dat zij n.l. in zóóverre (en dat is héél ver!) het Koningschap van Jezus Christus bij voorbaat verloochenen metterdaad, en de ‘wereldworsteling’ dezer dagen tot beslissing willen brengen, zonder Hem en Zijn evangelie en wet daarin ook maar het zwakste recht-van-spreken reëel toe te kennen. Deze aansluitingsdaad moge, ondanks dergelijke beklagenswaardige manipulaties, in onze zedelijk pachyderm geworden samenleving buiten de kerk velen onbedenkelijk voorkomen, niettemin hadden de gereformeerde Kerken in synode haar te beoordeelen. En gelukkig hebben zij den moed ertoe gehad. Gelukkig, - want anders ware aan haar taaie actie op zoo velerlei gebied de zenuw der kracht doorgesneden. En de redevoeringen, | |
[pagina 53]
| |
waarmee binnen haar kring de menschen worden opgewekt tot trouwe volharding, zouden dan, toegekomen aan de principiëele fundeering van haar betoog, ijdele klinkklank geworden zijn. Want zoolang in haar consistoriekamers op een Vrije Universiteitskalender nog de spreuk van Dr A. Kuyper hangt, volgens welke er geen duimbreed grond op het breede erf der wereld is, waarvan Christus, aller Koning, niet zegt: ‘Mijn’, - zóólang zal de prijsgeving zelfs van de póging tot christelijke politiek, en de karakterlooze en beginsellooze binding aan een ‘leiding’, die alle kanten uitgaat en uit doet gaan, moeten vallen onder de tucht der Kerken, willen deze haar kerkelijke zaken op kerkelijke wijze behandelen, naar Art. 30 der K.O., terwijl God haar de gelegenheid daartoe nog openstelt. Werd het anders, dan ware meteen de christelijke belijdenis en het christelijke levensprogram, uitgedrukt in het tweede antwoord van Zondag 12, een holle klank in gereformeerden mond geworden. De Gereformeerde Kerken hebben gesproken. Wat de N.S.B. niet aan ‘Rusland’ en de marxisten zeggen kòn, dat hebben de Gereformeerde Kerken gezegd: godsdienst is geen opium voor het volk. Juist de godsdienst leert de opiumkitten onderkennen, zoowel die van marxistische als die van anti-marxistische origine. |
|