| |
| |
| |
§ 8. De vervallen-verklaring van Brochure III geen acte van bekeering.
Hetgeen we in de §§ 4-7 over brochure III hebben opgemerkt, blijft op zichzelf reeds genoegzame motiveering voor de uitspraak der synode van Amsterdam, die voor leden eener gereformeerde kerk ‘geen plaats’ zag in de N.S.B. Ook al zou brochure III werkelijk teruggenomen zijn om haar onchristelijken inhoud, zelfs dan ware een radikale veroordeeling het eenige, wat het christelijk geweten zich tegenover haar veroorloven mocht. Want een werkelijke bekeering zou deze organisatie als zoodanig slechts hebben kunnen ontbinden. Handhaaft ze zich onder den ouden naam en met het meerendeel van haar officieele papieren, dan is reeds daardoor bewezen, dat van bekeering geen sprake was.
Evenwel, om recht te doen, blijven we nog afzonderlijk de vraag stellen, of dan misschien de ‘vervallen-verklaring’ van brochure III althans als een acte van goeden wil, als een eerlijke poging tot bekeering en tot werkelijke zuivering valt aan te merken? En of het lidmaatschap der N.S.B. voor gereformeerden daarmee wezenlijk van karakter is veranderd? Of het zedelijk minder zwaar aan te rekenen valt?
Op deze vragen meenen wij ontkennend te moeten antwoorden. Gronden daarvoor zijn de volgende:
a. | De vervallen-verklaring van brochure III wordt niet gemotiveerd onder erkenning, dat de daarin aangegeven ‘beginselen’ verloochend zijn, doch onder de mededeeling, dat ‘de beginselen’ der N.S.B. ‘en de daaruit voortvloeiende doelstellingen aan concreetheid hebben gewonnen’ (V, 9). Brochure V wil dus geen verloochening, doch een concretiseering van brochure III zijn. De vraag, of dit mogelijk is, interesseert ons niet; wij vragen slechts naar de bedoeling, wijl daaruit zal moeten blijken, of men radicaal van meening veranderd is, ja dan neen; |
b. | Parallel hiermee loopt de verzekering, dat in de periode vóór de vervallen-verklaring van brochure III, derhalve mede onder inwerking van deze brochure, de N.S.B. ‘principieel’ ‘overwonnen’ heeft ‘tegen al’ haar ‘tegenstanders’; heel het getier der z.g. rechtsche partijen heet ‘niet veel meer dan hol lawaai’ (V, 6); ‘binnen vier jaar’ (derhalve mede door bruchure III) is het - volgens N.S.B.-verklaring - de ‘Beweging gelukt’, ‘principiëel al haar tegenstanders te verslaan op alle punten en op alle fronten’; het verzet tegen brochure III is daarmee als ijdel en voos gebrandmerkt; |
| |
| |
c. | Hetzelfde geldt van de bewering, dat brochure IV, welke niet vervallen verklaard is, ‘als het ware een officieele interpretatie op het vroegere’ is, weshalve het ‘ondenkbaar’ genoemd wordt, dat een beschouwing over brochure III recht op wetenschappelijke waarde heeft, die niet tevens ook brochure IV behandelt’. Deze woorden van den heer Mussert (‘Volk en Vaderland’, 16 Juni 1934, bijvoegsel achter brochure III, bl. 8) onderschrijven we gaarne; doch tevens meenen we, dat diens hier geciteerde volzin zelf alle ‘recht op wetenschappelijke waarde’ verliest, als men er niet aan toevoegen kan de beide woorden: ‘en omgekeerd’. Brochure IV m.a.w. is niet te behandelen zonder brochure III. En een gehandhaafde interpretatie van een vervallen-verklaarde brochure bewijst, dat de vervallen-verklaring zelf geen werkelijken ommekeer beteekent; |
d. | In verband daarmee verdient het nu dubbele aandacht, dat brochure IV, d.w.z. de officieele interpretatie óók van brochure III, met nadruk verzekert, ‘dat de beginselen der N.S.B. een onverbreeklijk geheel vormen, en het eene beginsel zonder het andere ondeugdelijk zou worden’; |
e. | Tevens is op te merken, dat, gelijk de publicatie van brochure IV (de interpretatie óók van III) als moment in den ‘groei’ der N.S.B. is aangemerkt door haar zelf (Inleiding op IV), alzoo óók de verschijning van brochure V is aangeduid als een bewijs (niet van bekeering of omkeer, doch) van ‘geestelijken groei’ der Beweging. Precies dezelfde formule, als waarmee IV werd ingeleid (officiëele interpretatie op III) is óók gebezigd ter inleiding op V (vgl. V, 7). De vervanging van brochure III door brochure V is derhalve niet een zakelijke terugneming van een thans verworpen staatsleer, teneinde een andere (als brochure III) er voor in de plaats te zetten, doch is een plaatsing van brochure V naast de officiëele interpretatie van III; waarom dan ook door den heer Mussert d.d. 2 Maart 1936 deze brochure III (nadat ze achteraf reeds proeve van staatsleer genoemd was) wordt aangeduid als ‘eerste proeve’ van een staatsleer. Is zij nu inderdaad een ‘eerste proeve’, dan is een tweede, een derde, een vierde mogelijk; anders had het spreken van een ‘eerste’ proeve geen zin. En zoo valt slechts te constateeren, dat de N.S.B. weigert schaamrood te worden; dat zij met de vervallen-verklaring van brochure III allerminst een acte van bekeering, noch zelfs een poging daartoe, ons te aanschouwen heeft gegeven; hetgeen trouwens niet alleen uit de nummering van haar brochures (I-V) en uit die van haar ‘proeven’ van staatsleer in verleden of toe- |
| |
| |
| komst blijkt, doch ook evident is uit haar verzekering (V, 7), dat zij in de periode, voorafgaande aan de formeele vervallen-verklaring van brochure III, haar tegenstanders principiëel verslagen, en ook aan ‘alle belijdende christenen’ de ‘steekhoudende argumenten’ ontnomen meent te hebben. Trouwens, ook nog na de verschijning van brochure IV (en de aposteriori gegeven qualificatie van III als proeve van staatsleer) heet brochure III nog ‘onze staatsleer’ (‘Volk en Vaderland’, 9 Juni 1934, officiëel Bijvoegsel bij brochure III, dd. Juli 1934, bl. 1, vgl. bl. 7, art. 16 Juni 1934); |
f. | Ten overvloede kwam de leiding der N.S.B. herhaaldelijk verzekeren, dat brochure III feitelijk allerminst een conflict met het christelijk geloof behoefde te beteekenen. Niet aan haar inhoud, doch aan de ‘vinnigheid’ (IV, 5) en de ‘schijnheiligheid’ en ‘kwaadwilligheid’ (bijvoegsel III, bl. 1) der ‘pharizeeërs en schriftgeleerden’ (V, 5; bijvoegsel III, 1), óók van ‘Gereformeerde zijde’ (bijvoegsel III, 2), of van de zijde van ‘den Gereformeerden Godsdienst’ (bijvoegsel III, 6) heeft het volgens haar gelegen, dat er ook tusschen dézen ‘godsdienst’ en brochure III een conflict is gekomen; waren evenwel de belijders van dezen ‘gereformeerden godsdienst’ maar minder van ‘machtsbegeerte’ beheerscht geweest, dan zou elk conflict met brochure III uitgebleven zijn. Wat in brochure III zelf, mirabile dictu, is beweerd (en hierboven reeds besproken), dat n.l. het daar gegeven betoog ‘zuiver formeel’ gehouden is (III, 10), dat is later herhaald: deze brochure is ‘opzettelijk vrij gehouden’ (zoo heet het, bijvoegsel III, 4) ‘van alles, wat die verhandeling in conflict met religieuze opvattingen zou kunnen brengen’; ze is immers ‘met opzet abstract gehouden’ (ibidem). ‘Elk religieus conflict’ heeft men daarin, evenals ‘elk theologisch dispuut’, willen voorkomen (ibidem). Uit dergelijke nadrukkelijke verzekeringen blijkt, dat de leiding der N.S.B., al heeft zij brochure III vervallen verklaard, nog steeds van oordeel is, dat de daarin voorgedragen leeringen feitelijk hem, die de geopenbaarde waarheid Gods gelooft, allerminst daarmee materiëel in conflict brengen. En deze meening is voor deze leiding zelf typeerend. Want al zijn we in dit geschrift niet eens diep op den inhoud van brochure III ingegaan, omdat wij dit volkomen overbodig achten, en omdat brochure III het merk der onchristelijkheid en der verloochening der gereformeerde belijdenis op elke bladzijde duidelijk vertoont, toch durven we constateeren: wie brochure III naar den inhoud vrij van aanstootssteenen voor den belijdenden christen houdt, bewijst daarmee, voor het Woord Gods in zijn denken geen plaats te hebben, en de gere- |
| |
| |
| formeerde belijdenis in alle punten, gelijk ook in al haar onderstellingen, in het aangezicht te weerspreken. Voor de bewijsvoering in dezen verwijzen we naar den inhoud der brochure zelf en naar hetgeen daarover hierboven opgemerkt werd. |
|
|