§ 2. De Amsterdamsche en de Middelburgsche besluiten.
Nu is één der eerste vragen waarvoor de Amsterdamsche Synode zich had te stellen, deze: of de Synode in 1936 inderdaad nog wel zelf iets had te doen, dat hetzij praeciseerende, hetzij aanvullende, of ook misschien corrigeerende beteekenis zou hebben ten aanzien van wat drie jaar geleden ter Synode van Middelburg was uitgesproken en besloten. Wat de C.D.U. betreft, onthield de Synode van Middelburg zich van een ‘uitspraak’ ‘over de vraag,... of personen, die overigens onbesproken in leer en leven zijn, vanwege het “lidmaatschap” der C.D.U. tot het Heilig Avondmaal niet mogen toegelaten, en, wanneer ze eenmaal lid zijn, van het Heilig Avondmaal moeten afgehouden worden’. En wat de N.S.B. aangaat, kan eveneens worden geconstateerd, dat ten aanzien daarvan de Middelburgsche Synode niet nader op haar beginselen is ingegaan, en, voor wat de door de kerkeraden in te nemen houding betreft, heeft verwezen naar de bovengenoemde besluiten inzake de C.D.U.
Deze Middelburgsche besluiten hebben dus eenerzijds vastgehouden aan den algemeenen kerkrechtelijken regel, ‘dat in ieder geval op zichzelf moet geoordeeld worden, of iemand door belijdenis of wandel zich des Heeren tafel onwaardig maakt’ (art. 117). Anderzijds hebben zij in de concrete situatie van 1933 zich onthouden van een nadere uitspraak a. inzake de op het lidmaatschap van C.D.U. of N.S.B. eventueel te oefenen bijzondere kerkelijke tucht, b. inzake de beginselen der bedoelde organisaties.
Aan den zooeven genoemden algemeenen kerkrechtelijken regel nu blijkt - o.i. terecht - door de Amsterdamsche Synode in geenen deele getornd te zijn. ‘Terecht’, zoo merkten we op. Immers, deze algemeene regel is één der axiomata van het gereformeerde kerkrecht, en zal daarom ook door geen enkel toekomstig besluit inzake bizondere tuchtoefening ooit mogen worden op zij gezet. Een corrigeerende houding had o.i. de Synode van 1936 dan ook niet tegenover haar voorgangster aan te nemen.
Aan den anderen kant behoorde een aanvulling en praeciseering der besluiten van Middelburg wel degelijk tot de taak van de Synode van Amsterdam in 1936. Dit gevoelen rust op de volgende gronden:
a. | Na 1933 heeft zoowel de C.D.U. als de N.S.B. steeds dieper op het volksleven ingegrepen; eerstgenoemde heeft in bepaalde streken van ons land grooten invloed, en laatstgenoemde blijkt
|