Eerste- en tweedehands gezag
(1946)–P. Deddens, K. Schilder– Auteursrecht onbekend
[pagina 46]
| |||||||||||||
Waarom heeft de Dordtsche synode, tegen de kerkenordening in, predikanten afgezet?Tegen de Kerkenordening in wordt van Synodale zijde beweerd, dat schorsing en afzetting van predikanten kan geschieden, buiten den betrokken Kerkeraad om, door Classis of Synode. Om dit gevoelen te gronden, beroept men zich op de historie. Wij doen, zoo zegt men, thans niet anders dan ook vroeger gehandeld is. Wij hebben maar eenvoudig de historie te laten spreken, die getuigt, dat voorheen meermalen predikanten door Classis of Synode afgezet zijn, zonder dat de plaatselijke Kerkeraad daarin gekend werd. Als bijzonder sprekend exempel noemen we de beroemde Dordtsche Synode van 1618-1619. Zij heeft zelf predikanten afgezet. Toch had die Synode pas heel de Kerkenordening, ook art. 79, dat over schorsing en afzetting van ambtsdragers handelt, herzien. En deze Synode zal zelf wel het best geweten hebben, in welken zin de door haar vastgestelde Kerkenordening moet worden verstaan. Aldus Prof. Dr. J. Ridderbos in zijn brochure ‘Kerkscheuring’ en op zijn voetspoor Dr. L. v.d. Zanden, Ds. Joh. Jansen, Dr. L. Praamsma en anderen. Deze synodale opvatting is niet onweersproken gebleven. Men wees er o.a. op, dat de historie niet normatief is en dat niet de praktijk der Vaderen het laatste woord heeft, maar het kerkrechtelijk beginsel, dat onderscheid maakt tusschen het oorspronkelijk (ambtelijk) gezag van de ambtsdragers der plaatselijke Kerk en het afgeleid (niet-ambtelijk) gezag der afgevaardigden naar een meerdere vergadering. Ook werd er de aandacht op gevestigd, dat de Kerken onder de Republiek allerminst vrij waren om zelfstandig orde op zaken te stellen naar de Schriftuurlijke regelen, in de Kerkenordening toegepast: de Kerken stonden tijdens de Republiek onder voogdij van de Overheid en misten den vrijen armslag, waardoor zij zich naar haar beginsel en naar haar overtuiging konden bewegen. Ondanks deze weerlegging ging men voort het oude argument keer op keer te herhalen, alsof men het volle recht aan zijn zijde had. Voor ieder die even nadacht bleven evenwel twee vragen open. De eerste vraag moet wel luiden: geldt het hier inderdaad alleen een kwestie van uitlegging, van interpretatie ten aanzien van art. 79? Wie dit artikel naleest, vindt daar heel duidelijk uitgedrukt, dat de schorsing van predikanten niet mag omgaan buiten den plaatselijken Kerkeraad. Deze heeft (om willekeur en misbruik te voorkomen) het oordeel in te roepen van den Kerkeraad der naastgelegen Gemeente. Voor de afzetting echter is noodig het oordeel van de Classis. En dan staat er niet, dat de Classis afzet, of afzetten zal, er staat nog veel minder, dat een Synode dit doen mag, maar alleen, dat de afzetting zal staan aan het oordeel der Classis. De Classis oordeelt, maar er staat niet, dat ze ook uitvoert. De uitvoering is het recht van den plaatselijken Kerkeraad, die, indien er voor hem geen reden bestaat het voorgaand oordeel der Classis te verwerpen, dit aanvaardt en ten uitvoer brengt. Met den tekst van art. 79 voor oogen moet men toch wel tot de conclusie komen, dat hier niet staat meening tegenover meening, maar een duidelijk uitgedrukt voorschrift, dat ieder voor vast en bondig heeft te houden, tegenover een afwijking van de Kerkenordening, welke afwijking thans als volkomen rechtsgeldig wordt gepropageerd. Een tweede vraag sluit zich echter bij de eerste aanstonds aan. Hoe komt het nu, dat de Kerkenordening bepaalt: schorsing van predikanten door twee Kerkeraden, afzetting aan het oordeel der Classis, terwijl in de praktijk daarvan afgeweken werd? Wat is de oorzaak van de tegenspraak tusschen vastgestelden regel en uitvoering, tusschen beginsel en praktijk? Men is er niet mee klaar, als men zegt: ‘Wie het meerdere doen mag, mag ook het mindere doen. Als een Classis mag afzetten, mag ze ook schorsen. En wat een Classis, de vergadering van sommige Kerken mag doen, mag een Generale Synode, de vergadering van alle Kerken, met des te meer recht doen’. Want deze schoonschijnende redeneering deugt niet. Immers, ten eerste is het niet juist, dat de Classis, zooals we reeds opmerkten, afzetten mag. En in de tweede plaats mag een meerdere vergadering niet treden in de rechten van een mindere vergadering. De meerdere vergaderingen hebben niet een eigen bevoegdheid, waardoor ze op eigen gezag kunnen ingrijpen in de zaken, die tot de competentie van de mindere vergadering behooren. Een Generale Synode mag niet doen wat der Particuliere Synode is, een Particuliere Synode mag niet doen wat der Classis is, een Classis mag niet doen wat des Kerkeraads is. Maar de meerdere vergaderingen ontvangen haar bevoegdheid als een afgeleide en opgedragene door het onderling accoord der Kerken. | |||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||
En die bevoegdheid is welomschreven in de Kerkenordening. Alle gedachte als zou een meerdere vergadering een soort hooger bestuur over de mindere vergadering vormen of hooger in macht zijn en dus als het zoo te pas komt in de zaken van die mindere vergadering zou mogen ingrijpen, is lijnrecht in strijd met de Gereformeerde grondgedachte, dat er geen hooger bestuur staat boven den Kerkeraad. Naar het beginselgetrouwe woord van wijlen Ds. J.C. Sikkel: ‘Laat toch alle gedachte aan een regeerende Synode worden losgelaten, want dit is niets anders als.... de Paus. De Kerkeraden regeeren de Kerken. En dat doen zij enkel en alleen naar Gods Woord.’ Wij blijven vragen wat de oorzaak is, dat er voorheen soms zoo groot verschil gevonden werd tusschen hetgeen besloten was en hetgeen in praktijk gebracht werd. Men kan niet volstaan met te zeggen: vroeger is zoo gedaan, wij doen hetzelfde. Het Gereformeerde volk heeft recht op nadere verklaring en toelichting. Het eenige, wat men tot hiertoe gedaan heeft, is zich zonder meer beroepen op de historie. Gaarne gaan wij op dit beroep in. We bepalen ons voor ditmaal, gelijk hierboven gezegd is, bij het gebeuren op de Dordtsche Synode, volgens Prof. Ridderbos het meest sprekende bewijs, hoe van ouds de opvatting in de Gereformeerde Kerken hier te lande over art. 79 is geweest. Welnu, wat zegt de historie? Over hetgeen ter Dordtsche Synode te doen geweest is, met betrekking tot den tucht over predikanten bevatten de officieele Acta slechts weinig gegevens; we komen verder als we raadplegen de aanteekeningen en brieven van leden der Synode. Zeer uitvoerig schrijft daarover aan den Engelschen gezant Dudley Carleton de vertegenwoordiger der Schotsche Kerken Dr. Walther Balcanquhal, door den Engelschen koning ter Synode gedeputeerd.Ga naar voetnoot1) In de 137ste zitting komt ter sprake de sententie (veroordeeling) der Remonstranten in het algemeen en die der gedaagde predikanten in het bijzonder. Bij Balcanquhal lezen we de mededeeling van den Voorzitter, Ds. Bogerman, dat de heeren Commissarissen-Politiek (de vertegenwoordigers der Overheid) aan een Synodelid hadden opgedragen te ontwerpen het formulier van personeele bestraffing, welke de Synode tegen de gedaagde Remonstrantsche predikanten in het werk zou stellen, als ook tegen alle anderen, die de leer der Synode zouden verwerpen. Verscheiden leden hadden de heeren Commissarissen zoodanige formulieren getoond: in het eind waren ze het eens geworden over een bepaald formulier, dat aan de Synode zou voorgelezen worden om het aan te nemen of te verbeteren. In dit formulier wordt uitgesproken, dat de Synode de Remonstranten houdt voor ‘invoerders van nieuwe dingen’ of novateurs, dat ze leeringen hebben verkondigd, welke van Gods Woord en de belijdenisschriften der Gereformeerde Kerken afwijken. Bovendien staan de gedaagde Remonstrantsche predikanten schuldig aan hardnekkigheid, zoowel tegen de hooge Overheid, wier bevelen ze veracht hebben, als tegen de Synode zelve, welke ze nooit voor hun wettigen Rechter hebben willen erkennen. Dat derhalve de Synode hen allen in deze tegenwoordige vergadering afzet van al hun ambten, kerkelijke en academische, tot den tijd, dat ze berouw hebben van hun valsche leeringen en dit berouw ontwijfelbaar toonen. Dat de Synode voorts de behandeling van de andere Remonstranten in Nederland opdraagt aan de Provinciale Synodes, aan welke zij beveelt de hardnekkigen uit hun ambten te ontslaan, maar te trachten de overigen met alle zachtmoedigheid en lijdzaamheid op den rechten weg te brengen. Voorts verzoekt de Synode aan de Hoogmogende Heeren Staten-Generaal, dat ze dit vonnis voor vast en gearresteerd willen verklaren, en bedankt hunne Hoogmogenden in alle schuldige onderdanigheid voor hun bijzondere vlijt, in het reformeeren der Kerken bewezen. Op de Synode-vergadering wordt daarna o.a. gevraagd of men hen verdragen zou, die de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten niet wilden onderteekenen, maar wel wilden beloven, daar niets tegen te leeren. Op deze vraag gaf de Voorzitter onder meer ten antwoord niet te weten, wat voor verdraagzaamheid de Staten-Generaal zouden toelaten. Gomarus en anderen zijn van meening dat men tot de heeren Staten het verzoek moest richten, nog drie maanden tractement uit te betalen aan de minder hardnekkige Remonstrantsche predikanten. De Voorzitter antwoordt daarop, dat het niet tot eer en reputatie van een zoo heerlijke Synode zou zijn, bij hunne Hoogmogenden te spreken over een paar maanden tractement, maar dat hij er niet aan twijfelde, of hunne Hoogmogenden zouden goedertieren en genadig genoeg met hen handelen. Als tenslotte over het gelezen formulier het advies gevraagd wordt van de heeren Commissarissen, geven dezen ten antwoord, dat ze dit overlieten aan hunne Hoogmogenden (de Staten-Generaal) van wie alleen de toestemming van dit vonnis moest afgewacht worden. Tot zoover de mededeelingen van Dr. Balcanquhal. In de officieele Acta der Synode vinden we ook de Approbatie van de Hoogmogende Heeren Staten-Generaal. Zij ‘ordonneeren en gelasten aan alle kerkelijke vergaderingen, Kerkedienaren. Professoren en Doctoren in de H. Theologie, regenten van Collegiën en allen, wien dit aangaat, zich in 't waarnemen van hun diensten en bedieningen getrouw | |||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||
en oprecht te houden aan 't geen de Synode besloten heeft. Opdat hun goede bedoeling volkomen en alom mag worden nagekomen, bevelen ze voorts den Staten, Stadhouders, Gecommitteerde Raden en Gedeputeerde Staten en aan alle Officieren, Rechters en rechtelijke beambten het oordeel en de sententie der Synode te handhaven en te doen handhaven’. Ziedaar het getuigenis der historie. Samenvattende concludeeren we:
De Dordtsche Synode, die pas art. 79 had herzien, wist heel goed, in welken zin dit artikel was te verstaan. Maar zij was niet bij machte, haar wil ten aanzien van dezen zin door te zetten. De pen, die het uiteindelijke vonnis neerschreef, was een Synodale pen. Maar de hand, die deze pen bestuurde, was de hand der Overheid. De mond, die het vonnis voorlas, was een Synodale mond. Maar de inhoud van het voorgelezene was in substantie niet anders dan dictaat van de Overheid. Dit verklaart de tegenstrijdigheid van beginsel en praktijk. Wie de praktijk der Vaderen in vrije Kerken wil binnenhalen, kan die praktijk niet losmaken uit heel de toenmalige situatie en moet ook aanvaarden de Overheidsvoogdij. Wij danken God dat we van deze voogdij zijn ontheven. Maar dan hebben wij er ons ook ten zeerste voor te wachten, de naar die voogdij geregelde gedraging der Kerken ons heden ten voorbeeld te stellen. Het getuigenis der historie, wat wordt er mee gesold in onzen tijd! En er was toch waarlijk wel reden genoeg, de waarschuwingen, onzerzijds gegeven, ter harte te nemen en voorzichtig te zijn met de Kerkrechtelijke beslissingen der oude Synodes. Zonder diepergaand historisch onderzoek had men zijn winst kunnen doen met de bekende klacht van Dr. H.H. Kuyper in diens Post-Acta der Dordtsche Synode (pag. 303) dat de offers aan eigen overtuiging op deze beroemde Synode even smartelijk als vernederend zijn om aan te zien: dat deze Synode b.v. ongemoeid liet art. 34 der Haagsche K.O. waarbij aan de Overheid het recht werd toegekend, deputaten naar den Kerkeraad te zenden, niet alleen om de besprekingen aan te hooren, maar ook mede om over de voorvallende zaken te delibereeren(!); voorts, dat de Synode sanctioneerde het patronaatsrecht, dat is het recht op beroepen van een predikant door den ambachtsheer, en ter wille van de Overheid het aantal feestdagen vermeerderde. Wij zijn dankbaar voor heel veel, dat de Dordtsche Synode voor de Kerken naar Gods Woord tot stand bracht. Maar wat zij aan de Overheid moest toegeven, waren, Dr. H.H. Kuyper zegt het terecht, offers. Tot die offers rekenen wij ook de afwijking van art. 79. Maar een offer aan eigen overtuiging is juist het tegendeel van het handhaven van eigen overtuiging. Ieder, die dit opgeven van eigen overtuiging aanziet voor het handhaven daarvan en dit als het juiste beginsel bij de Kerken propageert, doet een misgreep, die de Kerken het Gereformeerd Kerkrechtelijke spoor bijster doet worden.
P. DEDDENS. |
|