| |
| |
| |
1. De jeugd- en studiejaren van Klaas Schilder 1890-1914
1. ‘ik wil zwijgen over mijn jeugd’
Klaas Schilder, geboren te Kampen op 19 december 1890, was de zoon van Johannes Schilder en Grietje Leydekker. Zijn vader was te Kampen geboren op 7 maart 1860 en trad op 15 februari 1883 in het huwelijk met Elisabeth Nieuwenhuis, die op jeugdige leeftijd op 15 april 1886 overleed. Kort daarna hertrouwde hij, op 4 november 1886, met Grietje Leydekker en uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren: Arnoldus (2 december 1887 - 12 mei 1964), Klaas (19 december 1890 - 23 maart 1952) en Neeltje Johanna Maria Aleida (29 april 1897 - 17 november 1979). Maar nog vóór de geboorte van het jongste kind overleed Johannes Schilder op 18 december 1896. Zijn vrouw overleefde hem dertig jaar; zij overleed op 21 december 1926.
Het gezin van Johannes Schilder behoorde tot de eenvoudige arbeidersklasse in Kampen. Johannes Schilder was een thuis werkende sigarenmaker, een beroep dat in Kampen wegens de daar gevestigde sigarenindustrie veel werd uitgeoefend. Het was een ongezond beroep, waarbij lange werkdagen werden gemaakt. Onder vaak slechte hygiënische omstandigheden vond het sigarenmaken plaats in de vertrekken waar de gezinnen ook moesten leven. In de goede jaren van de sigarenindustrie waren de lonen niet ongunstig, maar sociale voorzieningen waren er niet, zeker niet in geval van werkloosheid. In het laatste kwart van de negentiende eeuw deed zich een economische achteruitgang voor, met als gevolg loonsverlaging en ontslagen. In die tijd trouwde Johannes Schilder, werden zijn kinderen geboren en overleed hij in de winter van 1896, zijn gezin in zorgelijke omstandigheden achterlatend. Moeder Grietje Schilder zag zich genoodzaakt naar de kleine, eenvoudige woning aan de Houtwijk 3 te verhuizen, een doodlopend straatje van de Derde Ebbingestraat. Toen zij daar met haar twee zoons van negen en zes jaar ging wonen, was zij in verwachting van haar derde kind en zonder inkomsten. De omstandigheden waren moeilijk en de zorgen drukten zwaar op het gezin. Grietje Schilder probeerde eerst in het onderhoud van haar gezin te voorzien door uit werken te gaan. Om gezondheidsredenen kon zij dat niet volhouden en ook het werk van naaien en boorden strijken mislukte. Maar door bemiddeling van een vriendin kreeg zij werk. De gedroogde wassen van een wasinrichting moest ze verstellen en strijken. Zo heeft zij, als naai- en strijkvrouw, gedurende vele jaren voor haar gezin gezorgd, daarbij geholpen door haar
| |
| |
kinderen. De oudste zoon, Arnold, heeft lange tijd het gezin van Grietje Schilder financieel ondersteund. Schilder heeft altijd met liefde en eerbied teruggedacht aan de inzet, toewijding en zorg van zijn moeder, en aan de hulp van zijn broer. Een gemakkelijke jeugd heeft hij niet gehad. Zijn moeder moest dagelijks zware arbeid verrichten en eenvoud bepaalde het gezinsleven. Deze omstandigheden hebben in Schilders leven een spoor getrokken. Hij heeft ervaren, dat de jeugd onder elkaar wreed kan zijn en hoe hij als sociaal minderwaardig werd beschouwd. Het is niet zo, dat zijn eenvoudige jeugd hem zijn levenlang achtervolgd heeft. Wèl bleef hij kritisch staan tegenover élitaire groepsvorming, met name in de kerk. Met de eenvoudigen wist hij zich één, een eenheid die zij ook zelf voelden. Hoewel Schilder in kerk en maatschappij tot de ‘betere kringen’ is gaan behoren, heeft hij zijn afkomst nooit verloochend. Toen hij te Kampen hoogleraar was geworden en de woning aan de Vloeddijk 101 had betrokken, was zijn eerste gang die naar het kleine straatje, waar hij bijna twintig jaar had gewoond.
| |
2. ‘het is een diepe weelde Gereformeerd te zijn’
Schilder groeide op in het Kampen op de grens van de negentiende en twintigste eeuw. In die tijd was Kampen een geïsoleerde stad in een vergeten uithoek van het land. Hij behoorde daar, met zijn vader, moeder en broer tot de Hervormde Gemeente, waar hij op 1 maart 1891 werd gedoopt. Maar kort voor of niet lang na het overlijden van Johannes Schilder ging het gezin over naar de Gereformeerde Kerk. Dit kan zijn voortgekomen uit de onvrede die Johannes en Grietje Schilder met de toestand in de Hervormde Kerk hadden; dan zou de overgang naar de Gereformeerde Kerk voor het overlijden van Johannes Schilder hebben plaats gevonden. Het is ook mogelijk dat Grietje Schilder - van oorsprong behorend tot de Christelijke Gereformeerde Kerk, die sinds 1892 met de Nederduitsch Gereformeerde Kerk was verenigd - na het overlijden van haar man is overgegaan. Hoe het ook zij, Schilder heeft vanaf zijn vroege jeugd tot de Gereformeerde Kerk behoord. Daarin heeft hij niet slechts de hand van zijn ouders of van alleen zijn moeder gezien. Hij heeft in dat feit, dat bepalend is geweest voor heel zijn leven, de leiding van God gezien. Hij is de God van zijn leven dankbaar geweest dat hij in de Gereformeerde Kerken is opgenomen en dat hij die Kerken als predikant en als hoogleraar heeft mogen dienen. Daarbij is hij de offerbereidheid van zijn moeder niet vergeten. De grote liefde voor de Gereformeerde Kerken, die zo diep geworteld was in zijn leven, is ongetwijfeld thuis ontstaan en gevoed. De Gereformeerde Kerk van Kampen was het resultaat van de vereniging en later van de samensmelting van afgescheidenen en dolerenden. Na de
| |
| |
Vereniging van 1892 bleven er twee gemeenten bestaan, elk met een eigen kerk, de Burgwalkerk (aangeduid met de letter A als de kerk van de Afscheiding) en de Hagenpoortkerk (aangeduid met de letter B van de Doleantie). De samensmelting van de Gereformeerde Kerk A en B vond in 1895 plaats en rond de eeuwwisseling was de Gereformeerde Kerk van Kampen uitgegroeid tot vierduizend zielen met drie kerkgebouwen en vier predikanten. Het was een hechte gereformeerde wereld, waarin de tradities van Afscheiding en Doleantie duidelijk merkbaar waren en waar kerk, christelijke scholen en Theologische School, studenten en docenten, predikanten en gemeenteleden één geheel vormden. In dat kerkelijk milieu is Schilder opgegroeid en het heeft zijn geestelijke achtergrond gevormd. In de Gereformeerde Kerk van Schilders jeugd was de oude ds. J. Bavinck, de vader van de gereformeerde dogmaticus Herman Bavinck, van 1873-1903 predikant. Hij vertegenwoordigde de vroomheidstraditie van de Afscheiding, evenals ds. G. Elzenga, die in 1891 naast ds. Bavinck beroepen werd en er tot 1918 stond. In de lijn van de Doleantie stond ds. J.J. Westerbeek van Eerten die, stammend uit een oud hervormd predikantengeslacht, in 1886 met de Doleantie was meegegaan. Hij diende de Kamper gemeente van 1893 tot 1924. Een heel eigen figuur was ds. G. Wisse, die in de jaren 1909 tot 1912 in Kampen stond. Hij was een begaafd en geliefd prediker, die vooral een ontdekkend accent in de prediking aanbracht. Door zijn toedoen beleefde gereformeerd Kampen een opbloei. Daarbij was Wisse een erudiet man, die in Kampen cursussen organiseerde over allerlei filosofische, culturele en religieuze vraagstukken.
| |
3. ‘...bewijzen, dat hij nog iets meer wist dan anderen’
In het jaar 1896 kwam Schilder op de christelijke lagere school van de heer J.A.G. de Waal in de Boven-Nieuwstraat. Het volgen van bijzonder onderwijs betekende toen nog het voldoen van extra schoolgeld. Omdat zijn moeder minvermogend was, ontving zij financiële steun om het schoolgeld te bekostigen. Op school bleef Schilders intelligentie niet onopgemerkt, maar de financiële mogelijkheden stonden zijn moeder niet toe hem te laten doorleren. Zo werd Schilder na de lagere school eerst loopjongen bij een manufacturenhandel en later jongste bediende op een notariskantoor. Dat er voor deze leerling geen andere toekomst was weggelegd, speet zijn meester De Waal zeer en in overleg met een lid van het schoolbestuur, dr. A. Noordtzij, en met behulp van zijn wijkpredikant ds. G. Elzenga, werd het, mede dankzij prof. M. Noordtzij, toen voorzitter van het schoolbestuur en hoogleraar aan de Theologische School, mogelijk gemaakt om Schilder met financiële steun op het Gereformeerd Gymnasium te plaatsen. Op 2 september 1903 werd hij tot de eerste klas toegelaten, na bij de rector, dr.
| |
| |
J. Kapteyn, toelatingsexamen te hebben afgelegd.
Het Gereformeerd Gymnasium was gedurende de schooljaren van Schilder nog verbonden aan de Theologische School en gehuisvest in hetzelfde grote gebouw aan de Oudestraat. De meeste leerlingen zouden immers naar de Theologische School gaan na hun eindexamen om theologie te studeren met het doel predikant te worden. Met een kleine groep trad Schilder de Gymnasiumwereld binnen en samen zouden zij in zes jaar de klassen doorlopen en eindexamen doen. Schilder was een goede leerling. Bezien over zijn gehele schoolperiode behaalde hij de beste resultaten in de vakken Grieks, Latijn en vaderlandse geschiedenis. Iets minder waren de cijfers voor Nederlands en de drie moderne talen; daarna volgden de exacte vakken. De beste resultaten behaalde hij in de vierde klas; in de vijfde klas liepen de prestaties terug; maar in de zesde klas was hij de beste leerling. De jaren op het Gereformeerd Gymnasium zijn voor Schilder die van het ontwaken geworden. Toen hij, bleek en tenger, stil en verlegen, aankwam, stond hij eerst náást het Gymnasium-leven. Hij leerde zijn lessen, maakte een afwezige indruk en was teruggetrokken in zijn contacten met zijn medeleerlingen. Langzaam kwam hij los en werd hij ontdekt. Het geniale brak door. Hij blonk uit in zijn prestaties, deed mee in de muziekclub en de schoolkrant, hij schreef gedichten, hij bespeelde het orgel in de Burgwalkerk. Hij was trouw aan zijn klasgenoten. Trouw was hij ook aan zijn moeder. Op avonden, wanneer hij met medeleerlingen of later met medestudenten gezellig samen was, ging hij vaak halverwege weg om nog een paar uur zijn moeder te helpen. Zijn jeugd was hard, maar daarvoor schaamde hij zich niet. In 1909 deed hij met de anderen van zijn klas eindexamen; allen slaagden. Uit die klas kwamen twee professoren voort, een lector aan de Universiteit van Princeton, een letterkundige en een dichter, een journalist, een zendeling en drie predikanten. Schilder had de eerste periode van zijn bewuste ontwikkeling
afgesloten. Een begaafde jongeman met grote mogelijkheden stond aan het begin van een nieuwe levensfase. Tijdens de studententijd zou zijn ontwikkeling zich in verhevigde mate voortzetten, hem in diepten van vertwijfeling brengen, maar ook naar vaste zekerheden voeren.
| |
4. ‘we waren over het algemeen wel braaf en zoet’
Aan de Theologische School van de Gereformeerde Kerken, gelegen aan het begin van de Oudestraat in de schaduw van de monumentale Bovenkerk, hebben Schilders studiejaren zich afgespeeld. Het was maar een kleine opleidingsschool ‘voor de kerk door de kerk’, waar de hoogleraren M. Noordtzij, L. Lindeboom, dr. H. Bouwman en dr. A.G. Honig, bijgestaan door de lector dr. A. Noordtzij, hun colleges gaven. Volgens het gebruik
| |
| |
van die tijd waren aan deze hoogleraren en lector alle te doceren vakken van de theologische encyclopaedie opgedragen. De oud-testamenticus Noordtzij gaf ook canoniek van het Nieuwe Testament en de nieuw-testamenticus Lindeboom had enkele ambtelijke vakken voor zijn rekening genomen. De dogmaticus Honig doceerde ook de homiletiek en de kerkhistoricus Bouwman zag zich mede de liturgiek toevertrouwd. Deze constructie bleek echter niet goed te voldoen en op de Generale Synode van 1912 te 's-Gravenhage werd een vijfde hoogleraar benoemd, dr. T. Hoekstra. Hij doceerde de ambtelijke vakken. Tevens benoemde deze Synode dr. J. Ridderbos tot opvolger van M. Noordtzij, aan wie eervol emeritaat werd verleend. Zijn zoon, de lector A. Noordtzij, was in hetzelfde jaar benoemd tot hoogleraar in het Oude Testament aan de theologische faculteit van de Rijksuniversiteit te Utrecht.
In de jaren 1909 tot 1914 hebben een viertal hoogleraren Schilder theologisch gevormd. De oud-testamenticus M. Noordtzij doceerde aan de Kamper Theologische School vanaf 1875; hij was reeds op gevorderde leeftijd en in zijn nabloei. Zijn leven was nauw verbonden met de geschiedenis van de Theologische School, die hij zevenendertig jaar gediend heeft. Zijn wetenschappelijk werk richtte zich vooral op de Hebreeuwse grammatica en op de archeologie van het oude Nabije Oosten. Noordtzij doceerde het Oude Testament in een tijd, dat de Schriftkritiek, met name de bronnentheorie en de bronnensplitsing, in volle ontwikkeling was. Tegen de aanvallen van de historische kritiek stelde hij de organische inspiratie en de Schriftgebonden exegese. Bij de uitleg van de Schrift benadrukte hij haar openbaringshistorisch karakter, de ‘historia revelationis’, de geschiedenis van de bijzondere Godsopenbaring. Deze visie op de openbaring en de theologische exegese van de Schrift hebben Schilder gevormd en zijn bepalend geweest voor zijn omgang met de Schrift. Eenzelfde type exegese trof hij aan bij de nieuw-testamenticus L. Lindeboom, die vanaf 1883 aan de School verbonden was. Ook hij koos, evenals Noordtzij, met beslistheid positie tegen de moderne zienswijze op de Schrift, zoals die door de historisch-kritische methode werd voorgestaan. Lindeboom bedreef gelovige wetenschap met eerbied voor de Schrift als het Woord van God. Daarbij droeg Lindeboom aan de Theologische School het beginsel van de Afscheiding uit. Geworteld in de Afscheiding heeft hij zich ingezet voor het behoud van de Theologische School en voor de eenheid binnen de Kerken. Hij was een fel bestrijder van aspecten van de theologie van Kuyper, van het wetenschapsideaal van de Vrije Universiteit en van de Christelijke Gereformeerde Kerk die in 1892 niet met de Vereniging was meegegaan. Blijkens een in 1933 geschreven ‘in memoriam’ heeft Schilder zich nauw met Lindeboom verbonden gevoeld en in
dat stadium van zijn leven veel van de
| |
| |
strijd van Lindeboom bij zichzelf herkend. Niet alleen met zijn manier van Schriftuitleg, ook met zijn polemick tegen Kuyper en zijn kerkelijk standpunt heeft Schilder zich verwant gevoeld. De kerkhistoricus H. Bouwman werd in 1902 te Kampen benoemd, toen de Theologische School, na het vertrek van H. Bavinck, P. Biesterveld en een aantal studenten naar Amsterdam, voor een groot deel van zijn kracht was beroofd. Samen met de dogmaticus A.G. Honig, die in hetzelfde jaar benoemd was, heeft Bouwman met de hoogleraren Noordtzij en Lindeboom de School uit het dal gehaald. Bouwman heeft zich op wetenschappelijk gebied voornamelijk beziggehouden met de geschiedenis van de Afscheiding en met het kerkrecht. Voor de studenten gold hij als de vertrouwensman, die hen in geestelijk opzicht begeleidde. Bouwman had een enigszins bevindelijke inslag, hetgeen vooral in zijn prediking tot uiting kwam. Zijn vriendelijke persoonlijkheid en zijn openheid naar de ander met zijn vragen en nood maakten hem onder de studenten geliefd. A.G. Honig heeft in Kampen geprobeerd de dogmatische lijnen van de Afscheiding en Doleantie samen te brengen. Zijn colleges dogmatiek waren in hoofdzaak een samenvatting van wat Kuyper en Bavinck geleerd hadden. Hij bezat ook een betrekkelijke zelfstandigheid door de Ethische theologie en de nieuwere Duitse theologie binnen het aandachtsveld te trekken. Van hem ging op de studenten de meeste vorming uit. De in 1912 benoemde J. Ridderbos heeft Schilder niet meer als hoogleraar meegemaakt. Dat was nog wel het geval met T. Hoekstra, die in Kampen de ambtelijke vakken ging doceren. Bij hem heeft Schilder een half jaar college homiletiek gevolgd. Op dat gebied lag de kracht van Hoekstra, die generaties van studenten heeft leren preken. Zelf was hij een groot prediker. Kenmerkend voor de preekmethode, zoals hij die de studenten voorhield, waren bij de opbouw van de preek het vaak breed omschreven thema dat tevens een assertatief oordeel inhield en de
verdeling in punten. Schilder heeft later meermalen benadrukt, dat Hoekstra's opmerkingen over thema en verdeling van de preek hem geboeid en geholpen hebben. Zijn preken laten inderdaad de structuur zien, zoals hij van Hoekstra had geleerd.
Toen Schilder zich op 16 september 1909 als student aan de Theologische School te Kampen had laten inschrijven, stond hij aan het begin van een periode, waarin de fundamenten voor zijn verdere leven gelegd zouden worden. Hier lag het begin van wat later tot een zeer brede eruditie zou uitgroeien. Hier ontwikkelde hij de beginselen, waaruit hij verder consequent zou leven. Hier kwam zijn grote produktiviteit al tot uiting. Hij legde vriendschapsbanden voor het leven, maar ook verwijdering werd hier en daar al zichtbaar. Hij stortte zich in de studie van de theologie, de filosofie en de literatuur. Hij maakte persoonlijk en geloofsmatig een diepe crisis
| |
| |
door, die hij wist te overwinnen. En wat betreft kennis en inzicht heeft hij zich, veelzijdig en begaafd als hij was, kunnen ontplooien. Met het studentencorps ‘Fides Quaerit Intellectum’, dat in de kleine Kamper studentenwereld een belangrijke plaats innam, leefde hij intens mee. Men kende zijn schrijverstalent en zijn subliem taalgevoel, zodat het niet verwonderlijk is, dat hij naam heeft gemaakt als redakteur van het studentenblad De Monitor en dat in de almanakken van F.Q.I. een aantal bijdragen van zijn hand verscheen. De Monitor hield een geschreven en in de corpsvergaderingen voorgelezen analyse in van en kritiek op corpsleden, hoogleraren en situaties in de studentenwereld. Bij Schilder werd men in zijn verwachtingen nooit teleurgesteld. Geestig, scherp en vindingrijk leverde hij zijn bijdragen. In de almanakken van F.Q.I. schreef hij met name literaire stukken, zoals gedichten in het Grieks, Latijn, Duits en Nederlands, sprookjes en korte verhalen. Binnen het studentencorps F.Q.I. nam Schilder een belangrijke plaats in en liet hij zijn kritisch geluid horen. De corpsvergaderingen, waar over het algemeen een goede en vriendschappelijke geest heerste, werden soms beheerst door ruzies en partijschappen. Die kwamen bijvoorbeeld naar voren, wanneer de verkiezingen voor de senaat van het studentencorps plaats vonden. Dat was het geval aan het einde van het corpsjaar 1911-1912, toen Schilder, die naar het praesidiaat dong, gepasseerd werd. Als ab-actis van dat jaar kon hij zijn gevoelens en gedachten neerleggen in het jaaroverzicht, waarin hij feiten combineerde, op de groepsgeest en de intriges wees en een waardeoordeel uitsprak. Uit dit jaaroverzicht komen enkele karaktertrekken van Schilder naar voren. Hij heeft de hele kwestie van de senaatsverkiezingen geanalyseerd, de feiten gecombineerd en lijnen die hij meende te zien, getrokken. Zo zou hij in zijn verdere leven alles wat hem onder ogen kwam scherp ontleden en steeds de uiterste
consequenties van de door hem gepleegde analyse zichtbaar maken. Maar er is ook sprake van een sterk rechtsbesef. Tegen gekuip en gekonkel, oneerlijkheid en diplomatie, tweeslachtigheid en vriendjespolitiek kon hij niet. In zijn rechtsbesef was hij radicaal en rechtlijnig. Dan was het alles of niets en stonden voor hem de dingen onder de druk van het absolute.
| |
5. ‘voor filosofische en culturele vraagstukken, voor kwesties van oude en nieuwe religie mijn aandacht gewonnen’
De studiejaren betekenden voor Schilder een periode van geestelijke ontwikkeling. De groten van de West-Europese theologie, filosofie en literatuur hebben hem daarbij vergezeld. Hij kende het werk van Dante en Goethe, Strindberg en Ibsen, Dostojewski en Tolstoj. Hij las filosofen als Fichte, Schelling en Hegel, Nietzsche en Kierkegaard. Hij had kennis gemaakt met Nederlandse wijsgeren als A.J. de Sopper, G.J.P.J. Bolland en
| |
| |
A.H. de Hartog. Zo kwam hij in contact met een wereld, die hem aangreep en in een crisis bracht. Want Schilder doorleefde de dingen en wilde ze verwerken. Terwijl de drang naar schoonheid, wijsheid en wetenschap bezit van hem nam, werden de raadselen van het bestaan al groter. De hoogten en diepten van de menselijke geest vol zonde en schuld, wanhoop en eenzaamheid tekenden zich voor hem af en grepen hem aan. Ook zelf ervoer hij de vreugde en de smart van het leven, de hoop en de teleurstellingen. En zijn eigen geloofszekerheid is tot op de fundamenten geschokt geweest. Maar Schilder is de crisis van zijn studentenjaren te boven gekomen, al blijft het een van de geheimen van zijn leven langs welke wegen dat is gegaan. De vrucht van deze geestelijke ontwikkeling is, dat hij heeft geleerd, dat alle denken en dichten, alle filosofie en theologie onderworpen moet zijn aan de God van de openbaring. Voor die God heeft hij leren buigen en naar diens openbaring heeft hij het leven weten te normeren. Dat is voor zijn verdere levensgang kenmerkend gebleven.
Bij zijn zoektocht door de gebieden van theologie en filosofie is de Kamper predikant G. Wisse enkele jaren zijn gids geweest. Wisse was een geleerd predikant, op de terreinen van filosofie en dogmatiek in grote mate autodidact en gevormd door de wijsgeer van de Hegeliaanse redelijkheid professor G.J.P.J. Bolland uit Leiden. Zijn prediking had een bevindelijke inslag en een appellerend karakter. Hij was vermaard om zijn tijdredes. In boeken, geschriften en lezingen vroeg hij aandacht voor filosofische en religieuze stelsels en stromingen, die aan het einde van de negentiende en aan het begin van de twintigste eeuw zich aandienden. Bij Wisse volgde Schilder belijdeniscatechisatie en van hem hoorde hij enkele lezingen op de vergaderingen van F.Q.I. Op verzoek had Wisse in Kampen een ‘Vereeniging voor Christelijke Wijsbegeerte’ opgericht, die tol christelijke en intellectuele ontwikkeling moest bijdragen. Er werden vraagstukken behandeld als pantheïsme, de gevaren van de evolutieleer van Darwin en van de natuurfilosofie van het monisme, enzovoort. Twee maal per maand kwam deze Vereeniging in de grote consistoriekamer van de Burgwalkerk samen en hield Wisse zijn cursorische voordrachten. Onder de belangstellenden bevonden zich veel studenten, maar ook dr. J.J. Esser, rector van het Gereformeerd Gymnasium en professor A.G. Honig, die erelid was, waren regelmatig aanwezig. Schilder was een trouw bezoeker van deze bijeenkomsten en wat Wisse daar bood, heeft bij hem een spoor getrokken. Hij was later zelf attent op de geestelijke ontwikkelingen van zijn tijd en met name in zijn eerste gemeenten richtte hij zich op stromingen en secten, waarvoor bij Wisse de aandacht was gewekt. Ook bij Schilder stond die belangstelling in een apologetisch kader. Later heeft Schilder er over geschreven, dat hij veel aan Wisse te danken had voor zijn religieuze, filosofische en culturele
| |
| |
vorming. Dat was in het jaar 1920, toen Wisse zijn overgang bekend maakte naar de Christelijke Gereformeerde Kerk, een daad die door Schilder scherp werd veroordeeld.
| |
6. ‘persoonlijk hebben velen hun worsteling gehad’
De student Schilder stak in intellectuele ontwikkeling boven zijn medestudenten uit. Dat bleek uit zijn studiegang; binnen vier en een half jaar legde hij cum laude het candidaatsexamen af. En als theologisch candidaat, die regelmatig in kerkdiensten voorging, maakte hij snel naam. Zijn gaven op de kansel waren in de studentenwereld bekend. Bij een college homiletiek had professor Honig, toen Schilder een preek moest leveren, verwonderd geluisterd naar dit nieuwe geluid. En professor Hoekstra had bij homiletiek tot tweemaal toe zijn eigen preekschets achtergehouden en die van Schilder gedicteerd. Hij stond al vroeg bekend als een begaafd en diepgravend prediker en die naam heeft hij tot het einde van zijn leven gehouden. Tot het laatste toe trok Schilder volle kerken en bleef hij door de inhoud van zijn prediking en door zijn specifieke zeggingskracht grote scharen toehoorders boeien.
Schilder had een gecompliceerd karakter. Hij was, zoals zijn vriend voor het leven J. de Waard over hem schreef, ‘de gave, eenvoudige, vriendelijke, welwillende, gaarne helpende medestudent, trouw en eerlijk’. Schilder bezat de hang naar huiselijkheid en gezelligheid, hij was beminnelijk en hoffelijk, soms zelfs verlegen. Zijn leven werd echter gedrukt door de sociale omstandigheden, waaronder hij werd grootgebracht. Hoewel hij zich voor zijn eenvoudige afkomst nooit heeft geschaamd, heeft deze wel een stempel gezet op het leven van de jonge Schilder. Er was de strijd om het bestaan, de voortdurende arbeid en dagelijkse zorgen van zijn moeder om haar gezin van het nodige te voorzien. Er was voor hem als schooljongen, als gymnasiast en als theologisch student de noodzaak van blijvende financiële ondersteuning. Er was in die toch beperkte Kamper samenleving het standsverschil, dat hij soms pijnlijk moest ervaren en dat hem diep gewond heeft, toen een verkering moest worden afgebroken. Daarbij lag er voor hem een grote ernst over het leven, kon hij slecht relativeren en leefde hij absoluut. Schilder had al vroeg een kritische instelling. Hij leefde en dacht, voelde en sprak antithetisch. De eigen gewonnen overtuiging gaf hij niet op en zijn vaststaande mening week niet voor die van anderen. Dit samenstel van eigenschappen wordt zichtbaar in de bijdragen die hij schreef voor de almanakken van het studentencorps F.Q.I. De jonge Schilder kan men uit deze bijdragen, die voor een deel een autobiografisch karakter dragen, van dichtbij leren kennen. Gevoel van eenzaamheid, behoefte aan erken- | |
| |
ning en waardering, het zoeken naar een waarachtige levenshouding, de vraag naar de vergeefsheid van het bestaan en de twijfel aan de zin van het leven zijn elementen, die in bijdragen in proza en poëzie naar voren komen. Tevens wordt Schilders eigen worsteling naar innerlijke rijpheid en stabiliteit zichtbaar, alsmede zijn groei naar de
zekerheid van het geloof.
| |
| |
De vader van Klaas Schilder: Johannes Schilder, geboren 7 maart 1860, overleden 18 december 1896. Foto op 35-jarige leeftijd.
| |
| |
De moeder van Klaas Schilder: Grietje Schilder-Leydekker, geboren 9 augustus 1854, overleden 21 december 1926; met haar drie kinderen: Neeltje, Arnold en Klaas. Foto uit 1909.
| |
| |
Klaas Schilder als gymnasiast op 18-jarige leeftijd.
| |
| |
Een foto uit de tijd toen Schilder (staande links boven) op het Gereformeerd Gymnasium te Kampen zat; de foto werd genomen op de binnenplaats van het gebouw, juni 1909.
| |
| |
De voorgevel van het gebouw van de Theologische School aan de Oudestraat te Kampen rond 1900.
| |
| |
Prof. M. Noordtzij (1840-1915)
Oudtestamenticus van Kampen.
| |
| |
Dr. A. Noordtzij (1871-1944)
Leraar aan het Gereformeerd Gymnasium en lector aan de Theologische School tot 1912, toen hij tot hoogleraar Oude Testament te Utrecht werd benoemd.
| |
| |
Prof. L. Lindeboom (1845-1933)
Nieuwtestamenticus van Kampen.
| |
| |
Prof. Dr. H. Bouwman (1863-1933)
Hoogleraar voor de kerkgeschiedenis en het kerkrecht.
| |
| |
Prof. Dr. A.G. Honig (1864-1940)
Hoogleraar voor de dogmatiek en de ethiek.
| |
| |
Prof. Dr. T. Hoekstra (1880-1936)
In 1912 als vijfde hoogleraar benoemd voor de ambtelijke vakken aan de Theologische School.
| |
| |
Prof. Dr. J. Ridderbos (1879-1960)
In 1912 benoemd als hoogleraar Oude Testament in de vacature van Prof. M. Noordtzij.
| |
| |
Op college bij Dr. A. Noordtzij (1910): eerste rij, eerste links Jan Waterink, naast hem Klaas Schilder.
| |
| |
Klaas Schilder als theologisch student op 20-jarige leeftijd.
| |
| |
De Senaat van het Kamper studentencorps Fides Quaerit Intellectum 1911-1912, zittend vlnr: C.M. Huizenga (1886-1944) quaestor; K. Schilder (1890-1952) ab-actics; F.H. van Loon (1884-1939) praetor; J. de Waard (1888-1959) assessor I; J. Waterink (1890-1966) assessor II.
| |
| |
Klaas Schilder op 23-jarige leeftijd als theologish candidaat.
|
|