Eender en anders
(1992)–K. Schilder, D.H.Th. Vollenhoven– Auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie tussen K. Schilder en D.H.Th. Vollenhoven
[pagina 57]
| |||||||||||
Voortzetting in oorlogstijd, 1940-1942Velp, 23-8-1940Am.,
Dank voor je schrijven en voorzichtigheid. We leven hier hartelijk met je mee, en wenschen je vooral trouw en sterkte toe. Bij dezen de stukken terug. Daarbij vind je een 5 pg opmerkingen, gemaakt voor 't onderhoud, dat we zouden hebben. Op de vragen wel graag antwoord. En de opmerkingen zelf graag terug. Daar 'k er geen copy van heb en ze me allicht nog eens te pas komen. Heb je bericht van nieuwe wending hetzij inz. pers of syn., dan graag bericht.
hart. gr. t.t.
30 Aug. ga 'k weer naar A'dam. | |||||||||||
Kampen, 24 aug. '40Hooggeachte Professor,
Op aanraden van Prof. Greijdanus wil ik U even meedeelen, dat Vader Donderdagmiddag ong. 4 uur door de D. autoriteiten is meegenomen naar Arnhem. Ze zeiden, dat het wel een paar dagen kon duren en dat vader maar een koffertje met wat goed en wat geld mee moest nemenGa naar eindnoot65.. Aangezien Vader vanmiddag in Barchem moest spreken en morgen in Voorburg moest preeken vroeg ik, of we nog bericht konden krijgen, of dit door kon gaan. Tot onze blijdschap werden we dan ook zoo juist opgebeld uit Arnhem, dat Vader vandaag en morgen nog niet thuis zou komen en dat we ons geen zorgen hoefden te maken. Toen ik vroeg, wanneer hij dan wel thuis zou komen, zeiden ze dat ze daarvan niets konden zeggen. Wij zijn blij, dat we tenminste wat gehoord hebben, al is het niet veel. | |||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||
...dacht, U te schrijven, omdat ik deze week ook een brief voor U van Vader in Nunspeet op de bus heb gedaan. Maar omdat wij den heelen dag door bezoek hebben, was er nog niets van gekomen. Wij zullen maar hopen, dat alles goed afloopt en Vader weer gauw thuis is.
Met de meeste hoogachting,
| |||||||||||
Kampen, 31 October 1940Hooggeleerde Heer,
Vanmorgen ontvingen we een brief van Vader, waarin o.a. vermeld stond dat Vader van U een briefkaart had ontvangen. Namens Vader moge ik U hartelijk daarvoor danken. Vader heeft mij verzocht dit voor hem te doen, aangezien Vader het zelf niet kan. Naar omstandigheden maakt Vader het vrij goed. Hij is goed gezond en opgewekt en wordt zeer verwend met allerlei goede gaven. Ook ontvangt Vader veel post, wat hem natuurlijk ook een prettige afleiding bezorgt. De ‘Sicherheitspolizei’ in Arnhem vond zelfs, dat Vader te veel post ontving (ze hadden zooveel werk met de censuur) en maakten er verleden week een opmerking over tegen mij. Nu vertellen we de menschen maar (ook op Vader's verzoek), dat ze Vader niet te vaak schrijven, want, als de post soms ingehouden wordt, krijgt Vader heelemaal niets meer. Van mijn Moeder moge ik Mevrouw en U de hartelijke groeten overbrengen.
Met de meeste hoogachting,
| |||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||
ik was daarbij, en heb daardoor den tijd niet meer voor de reis naar Amsterdam. Het is mogelijk dat ik volgende week na de(n) begrafenis(dag) (woensdag) 'n poging onderneem. Maar zekerheid heb ik niet. Gelukt 't me, dan bel ik wel even ah. station of zoo. Ook deze kaart is in den trein geschreven, vergeef dus de slordigheid.
M. besten groet, tt. K.S. Deze kaart is te Utrecht gepost op 4 april 1941 | |||||||||||
Kampen 10-4-41Amice Vollenhoven,
Vrije tijden zouden voor mij kunnen zijn:
Later behoef ik zeker niet meer te zoeken?
Met besten groet gaarne
We moeten nog 'n uitgestelde professorenvergadering buiten Kampen hebben. Ik was oorzaak v.h. uitstel en heb dus weinig te vertellen inzake de datum. Derhalve graag spoedig bescheid, indien mogelijk. Bij woensdag 22 april in potlood van Vollenhoven:
Verhinderd V. | |||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||
5 Juni 1941Den Heeren A. Scholtens, Prof. Dr. Vollenhoven
Amici,
In den geest van U beiden zal 't wel zijn, als ik in betrekking tot een aangelegenheid van ‘commissie I’, en van de synode, ook een van beide lichamen niet-beladene betrek. Dat ik niet eerder dezen brief schreef, komt alleen van mijn voornemen, Groningen en Amsterdam te bezoeken voor een gesprek. Maar telkens was de tijd te kort. In de jongste synodevergadering, waar wegens ziekte dhr. Scholtens niet tegenwoordig was, heb ik een verklaring afgelegd, waarvan de korte inhoud hierop neerkomt (ik citeer dit gedeelte letterlijk): (VOORAF WAS GEGAAN: de reeds mondeling gedane mededeeling, dat de duitschers mij èlke schriftstellerische oder journalistische Tätigkeit hebben verboden, na mijn vrijlating, die zelf onvoorwaardelijk was geschied). ‘Daarom meent ondergeteekende te mogen verwachten, dat de synode hem niet in een scheve positie zal laten komen tegenover zijn medecommissieleden. Zoolang de synode zich voorstelt, te dezer zake rapporten te laten drukken, zal zij, naar hij aanneemt, ondergeteekende niet daarvan willen uitgesloten zien. En zelfs, al zou de synode geen letter te dezer zake willen doen drukken, boven hetgeen gedrukt is, heeft ondergeteekende er bezwaar tegen, mee te werken aan een behandelingswijze, die onderscheiden broeders, en ook hem zelf, schade doet in hun positie als dienaar des Woords of als door de kerken aangewezen hoogleeraar; een behandelingswijze, die de leden der kerk uitsluit van het meeleven in eenmaal publiek gemaakte zaken. Om die reden verklaart ondergeteekende, dat het hem billijk voorkomt, dat het moderamen de synode niet samenroept, zoolang één lid der door haar benoemde commissie verhinderd wordt, iets te laten drukken; mocht deze toestand lang duren, en kan de zaak niet langer wachten, dan wil ondergeteekende gaarne nota zien genomen van het feit, dat hij tijdig heeft verklaard, gelijk hij bij dezen verklaart, dat hij uit een door hem niet geschapen ongelijkheid van positie tusschen zijn medecommissieleden en hem zelf aanleiding zal nemen tot een nadere overweging van zijn verantwoordelijkheid’. Dat ik dit in de synode schriftelijk heb meegedeeld, had zijn reden. In de laatste commissievergadering, toen de vraag naar voren kwam, wat we zouden voorstellen inzake tijd van afhandeling, | |||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||
sprak Ridderbos zich uit voor afdoening op de volgende synode. Toen Van Es niet meeging, drong Rdb niet verder aan; maar, hem kennende, geloofde ik dat hij het in zijn hoofd gezet had, ter synode in die richting zou spreken, en het onmiddellijk zou winnen. Ik vond dat prettig, omdat ik meende, er een billijkheidsoverweging in te zien: hij wist natuurlijk niet alles af van het volstrekte schrijfverbod, mij opgelegd. Ook Dijk sprak me eens aan in het gebouw der T.H., en zei: natuurlijk niet die meeningsverschillen afdoen in een tijd, waarin jij geen letter schrijven kunt. Ik had van beide collega's dus een woord in die richting verwacht. Niettemin hebben ze geen woord in de aangegeven richting gesproken, ook niet, nadat ik al in de synode had gezegd, te staan onder het schrijfverbod; en toen Berkouwer (misschien bepraat) in een roerend toespraakje over de eenheid bepleiten ging, niet uit te stellen, gingen Ridderbos en Dijk mee. Waarschijnlijk was dat de bedoeling van anderen wel geweest. Ik heb toen opzettelijk daarna bedoelde verklaring afgelegd, en het moderamen overgegeven. Dat moderamen moet nu beslissen, of en zoo ja wanneer de geschikte tijd is voor bijeenroeping der synode. In de mondelinge toelichting heb ik erop gewezen, dat ik de synode natuurlijk niet zou willen ophouden, dat ik ook niet te veel zou spreken van mezelf, omdat ik ook betrokken was bij de affaire als (door de 5) beschuldigde, maar dat ik wèl op tijd wilde meedeelen, er niets voor te voelen, met deze zaak in de katakomben te eindigen. Voor afdoening in comité met onmogelijkheid van publicatie voelde ik niet, zoowel als ik aan de kerken, als wanneer ik aan me zelf dacht. Men had ook mij beschuldigd; ik wilde van antwoord kunnen dienen in het openbaar, temeer, waar ik - dit zei ik er duidelijkheidshalve bij - er niet aan denken kon, iets terug te nemen van wat ik geschreven had en had zien veroordeelen als door de 5 geschied is, doch juist omgekeerd, die bestrijding onverstandsuiting achtte, en de bestreden coupures had verdedigd voor een gehoor van studenten. Waar de zaken zoo stonden, wilde ik niet in den nevel blijven staan. Slot van de zaak was, dat men het moderamen de beslissing liet. Nu wil ik graag mijn meening zeggen in betrekking tot de vraag: àl of niet schrijven van het rapport tegen de conclusies van commissie I. Ik geloof, dat de eenige juiste manier is, dat dhr. Scholtens en ik samen verklaren, in de huidige situatie niet te willen schrijven aan de synode wat we in normale omstandigheden en als samenvatting van deze meening tegenover de commissie zouden hebben toegezonden aan de leden der synode. | |||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||
Gronden: a) Toen we het voornemen daartoe te kennen gaven, was alles nog gewoon, afgedacht dan (brief-Scholtens) v.h. feit der gevangenhouding van K.S. Thans evenwel is een verandering i.d. toestand ingetreden: schrijfverbod. b) Omdat (zie brief-Scholtens) gebleken is, althans voorloopig, dat in ruwe omtrekken de bezwaren-Scholtens met die van Schilder parallel loopen, heeft het geen zin, afzonderlijk op te treden. c) Afgedacht daarvan trouwens, is er een zedelijke kant a.d. kwestie. Indien door vreemde macht een synode- en commissielid verhinderd is te schrijven en te laten drukken, moeten de anderen het zich een eere rekenen, daarmee in elk opzicht rekening te houden. d) Temeer, waar de zaak in kwestie niet in het duister af te handelen zal zijn. Er zijn gedrukte rapporten rondgezonden; daarin zijn bepaalde broeders aangeklaagd. Ook Schilder zelf, die toch tevens commissielid is. Voorts de openbare aanklachten, ook van medesynodeleden (Heraut, Credo) die rechtstreeks van afwijking van de confessie hebben beschuldigd. Het zal ongeoorloofd zijn, iemand, die èn als commissielid, èn als aangeklaagde, op publicaties van zijn meening ten zeerste prijs zal stellen (ook tegenover de kerken in officieel rapport) te laten werken voor de synode in een geheel nieuwe situatie, die hierop neerkomt, dat hij niets aan de kerken kan zeggen via Acta en Rapporten, of via de pers, terwijl collega's, deels tevens aanklagers, kunnen schrijven wat ze willen. e) Zegt men: laten we niets drukken, dan daartegen aan te voeren, dat wij daaraan niet kunnen meewerken (aandringen op publieke behandeling); tevens, dat er nog steeds kranten zijn, die de synode niet tot zwijgen kan brengen. De publieke discussie heeft de synode vaak bezig gehouden, kan thans niet worden genegeerd; bovendien is wel eens ook door de synode gewezen op de vruchtbaarheid van publieke bespreking van geschilpunten. f) K.S. heeft in dubbele qualiteit moetén werken: als commissielid en als aangeklaagde. Hij heeft aanvankelijk te kennen gegeven, te willen bedanken als commissielid, zoodra bleek, dat het (telaat gekomen) rapport der 5 ook hem beschuldigde van allerlei fraais. Op dringend verzoek is hij toen over de bezwaren der dubbele positie heengestapt, teneinde geen roet in eventueele pacificatiespijzen te gooien. Hij kon dat ook wel tenslotte doen, want hij kon denken: ik kan altijd nog publiceeren. Nu dit evenwel door vreemde macht, en dat niet zonder verraad van binnen uitGa naar eindnoot67., verhinderd is, kan hij, volkomen consequent blijvende, zich weer beroepen op de oude bezwaren tegen een dubbele positie. Wil men zoo onbroe- | |||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||
derlijk zijn, toch door te gaan, dan kan hij zeggen: goed, maar dan kies ik de partij van aangeklaagde, en laat verder alles maar komen wat komt. Maar INDIEN ALS COMMIĆSIELID, dàn ook gelijke positie met iedereen, en kunnen drukken. Zoowel in die qualiteit, als in die van publiek aangeklaagde (De Heraut verzweeg de namen Voll., Dooyew., maar noemde wèl de namen De Gr. en Sch.) moet hij kunnen schrijven. Is hij daarin verhinderd, dan zal 't alleen voor rekening van anderen moeten liggen. Daarom voel ik er alles voor, thans a.h. Moderamen te berichten, dat ik er niet aan denken kan, het stuk in deze omstandigheden te leveren. En het zou me erg verblijden, als we met z'n drieën het erover eens konden zijn, en als dhr Scholtens zich bij me aansloot. Over deze zaak heb ik gesproken met coll. Greijdanus en met Veenhof. Eerstgenoemde ried me aan toch maar te schrijven, omdat anders misschien de stemming weer bedorven kon worden; die goed was de laatste maal, om begrijpelijke reden. De tweede was het hartelijk eens met mijn opvatting. Ik zelf heb na lang nadenken tenslotte me zoo ongeveer vastgelegd op deze meening: er moeten al bizonder krachtige argumenten worden bijgebracht, zal ik van meening veranderen. Primo, omdat ik geloof, dat het zóó alleen rechtvaardig is, secundo, omdat ik meen, dat het de eenig practische manier van handelen is. Men zegt wel, dat de zaak met een sisser afloopen zal, en ik geloof dat ook wel. Maar dat vind ik de hoofdzaak niet. Ik begeer geen genade van H.H. en V.H., van v.E. of anderen. En ik heb veel liever een openlijken strijd, dan een pax hahaicaGa naar eindnoot68.. Laat het waar zijn, dat 't met een sisser afloopt, dan zal dat te danken zijn aan het taaie verzet, dat geboden werd. Het zal een nederlaag zijn voor H.H. c.s..Maar als die nederlaag in deze omstandigheden, met een door verraad verkregen schrijfverbod voor een deel der kerkelijke pers, wordt toegebracht, zal ze toch als een victorie van de trouwe wachters op Sions muren worden voorgesteld; de Heere zal gedankt worden voor wat in den grond der zaak niets anders is, dan een poging, om een mislukten aanval toch een schijn van zedelijken ernst te geven. De mogelijkheid bestaat, dat alle bladen er aan gelooven moeten. Maar zelfs dan sta ik nog voor het feit, dat ik in onderscheiding van anderen niet kan publiceeren, ook niet via Acta en Rapportenboek, en ook geen brochure schrijven kan. Anderen kunnen dat wel. Indien we met onderling goedvinden dezen kant uit zouden gaan, zou het me verblijden. Ik geloof, dat men zich wel tienmaal bedenken zal, eer men op DIT punt een conflict zal laten komen. Wel zal ik een spelbreker heeten bij de Van Essen en de Polman'sGa naar eindnoot69.. Maar daa: moeten we tegen kunnen. Ze hebben wel vaker iets ge- | |||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||
zegd, dat ze niet publiek dorsten vastleggen. Zoo zal 't ook hier gaan. Ik geloof, dat men wel de wijste partij zal kiezen, als ik duidelijk verklaar: ik schrijf niet, zoolang ik onder dit verbod sta. Voor het geref. volk zal men het niet kunnen goed maken, als men toch doorzet. Bovendien zal men, al wordt het niet aan de ouderlingen gezegd, het niet heel pleizierig vinden, conclusies vast te stellen en te publiceeren, als men weet, dat er later, is de pers weer vrij, critiek op te wachten heeft, en dan publieke, van welke nog niet de inhoud bekend is, doch wèl vaststaat, dat ze voor het geref. volk verschijnen kan met een: dit hebben we willen geven a.d. synode, mits op een tijdstip, waarin de billijkheid en de broederlijkheid zou zijn betracht, maar de synode heeft daar niet op willen wachten. Slechts dit ééne dient m.i. nog te worden overwogen: moet ik reeds nu het moderamen schrijven, of wachten, tot eventueel geïnformeerd wordt? Ik geloof, dat ik beter nù kan schrijven. Wordt geïnformeerd door het moderamen, dan kan men als ik weiger, denken aan sabotage, en argumenten in discussie geven, die buiten dit zedelijk motief omgaan. Schrijf ik thans mijnerzijds, dan kan ik àlles concentreeren op de kwestie van broederlijkheid en eerlijkheid en op die van maatregelen v.d. occupant. Daar staan we sterk mee, ook t.o. het volk. Ik krijg den indruk, dat men expres de heele zaak in den mist heeft gelaten, omdat men eerst eens kijken wil, wat er uit mijn koker komt. Om dan daarna te beslissen. Dàt wil ik voorkomen. Men zal moeten beslissen op een met eerlijkheid en trouw bestaanbaar noodzaakscriterium. Zonder op de gevolgen uiteindelijk te letten. Gaarne hoor ik wat gedacht wordt. Op den Theol. Hoogeschooldag heb ik ook reeds in deze richting gesproken. Greijdanus gaf me daarop de hand. Misschien beteekent dat, dat hij het plan toch eigenlijk wel billijk vindt. Moet er vergaderd worden, dan is me dat ook goed; ik heb nu wel weer wat tijd beschikbaar.
Met hartelijken groet,
| |||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||
ring heb ik geen gelegenheid gehad; tot nu toe was ik dagelijks bezet. Als er t.z.t. van de nota aan de synode iets komt, zal ik dankbaar gebruik maken van je opmerkingen inzake anhypostatos. Onlangs sprak ik te Groningen voor den geref. vrouwenbond. Toen heb ik dhr Scholtens gesproken. Hij kon zich met mijn standpunt wel vereenigen. De bezwaren die hij had, waren tenslotte geringer dan welke hij zou hebben, als we een andere houding moesten aannemen. 't Lijkt ook hem 't veiligst, 't meest ‘werkzaam’, als we op tijd onze eigen meening zeggen, en daarover de bespreking eventueel laten loopen. Maar dan moeten we natuurlijk spoedig schrijven. Hij voelde er alles voor dat we samen 'n stuk zouden indienen. Zoodra we gehoord hebben, dat we je instemming zouden hebben, zal ik 't stuk opzenden, en dat jullie beiden weer doen toekomen ter toetsing. Ik zal evenwel wachten, totdat je meening betreffende mijn in den vorigen brief gedane voorstel bekend geworden is. Hartelijke gelukwenschen ook met de geboorte van je jongste nicht.
Met vr. gr., ook aan mevrouw,
| |||||||||||
A'dam, 12 Juli 1941Den Heeren Prof dr K. Schilder en A. Scholtens
Amici,
M'n antwoord op het schrijven van Prof. Schilder d.d. 25 Juni j.l. werd vertraagd, doordat ik genoodzaakt was gevolg te geven aan het advies van m'n dokter en een paar weken vervroegde vacantie moest nemen. Vandaar dat U eerst thans iets van me hoort. Het voor en tegen van genoemd schrijven heb ik ernstig overwogen. Een onvoorwaardelijk advies te geven is me op 't oogenblik niet mogelijk, daar me niet alles duidelijk is. Uit twee gesprekken met verschillende leden der Synode eind Maart gevoerd, leidde ik nl. af, dat de laatste beslissing der Synode in deze materie inhield: de zaken moeten zoo mogelijk door deze Synode worden afgehandeld, maar of en wanneer dit mogelijk is staat ter beslissing van het moderamen. Denzelfden indruk krijg ik uit genoemd schrijven van Prof. Schilder (pag. 2, al. 2). Van de week echter vernam ik van twee kanten, dat de Synode 2 | |||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||
Sept. a.s. zal bijeenkomen, volgens den een niet voor de leergeschillen, volgens den ander - eveneens een medestander - uitsluitend voor deze, wat strooken zou met het besluit van de Synode, in haar laatste zitting genomen! M'n advies nu berust op de onderstelling, dat de Synode in Sept. a.s. voor andere zaken bijeenkomt, maar men dan tevens van verschillende zijden krachtige pogingen zal ondernemen, de zaak der geschillen af te handelen. Alsmede op deze, dat Comm. I alsnog de Synode van advies zal hebben te dienen inzake de nota van Prof. Hepp en de eventueele nota van Prof. Schilder. Mochten deze onderstellingen niet juist zijn, dan zal m'n gedachtengang hier en daar in bepaalde onderdeelen moeten worden gewijzigd. Onzeker is voorts de aanw. van Prof. Ridderbos. Na afweging van het voor en tegen in het weigeren van een nota kwam ik tot de conclusie, dat wellicht een tusschenweg tusschen deze twee mogelijkheden voordeelen van beide verbindt en de nadeelen vermindert. Voorop ga de erkenning, dat ook m.i. Prof. Sch. ongetwijfeld recht heeft, de gevraagde nota te weigeren: de gronden daarvoor in z'n schrijven aangevoerd schijnen me afdoende. Wel is evenwel een andere vraag, of het gewenscht is van dit recht ten volle gebruik te maken. Zie ik goed, dan zal de meerderheid der Synode beslist begeeren deze zaak thans tot een einde te brengen. De motieven zijn zeer verschillend.?????? Tot de meerderheid echter??? zullen tevens vrijwel allen behooren, die niet onze medestanders zijn. De tegenstanders zien in, dat van een nieuwe synode al heel weinig valt te wachten, anderen vinden, dat het vele werk toch iets moet opleveren, een derde groep wil de eenheid op den voorgrond stellen. De eerste, met uitz. van Prof. Hepp, die wel geïsoleerd zal komen te staan, beoogt een pax Hahaica. 'k Betwijfel echter sterk of zij haar wil kan doorvoeren. Daarvoor hebben de meest vooraanstaande leden dezer groep sinds 1936, en opnieuw sinds 10 Mei te veel aan prestige ingeboet. En daar het tweede motief moeilijk als het beheerschende kan worden genoemd, zal het derde (dat v.d. gr. Berkouwer) wel praevaleren: onze kerken staan wat den eerbied voor de H. Schrift betreft, alleen, aan eerbied voor Haar ontbreekt het niemand, dus hebben we naar eenheid te staan en waar deze bestaat haar niet te verspelen. Ook een uitspraak in die richting kan moeilijk uitgelegd worden als vrucht der voor-zichtigheid van diegenen die eerst met hun beschuldigingen va-banque politiek hebben gevoerd, maar zelfs onder hen die niet onze medestanders zijn zullen de meesten terecht de zaak anders aanvoelen. Te- | |||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||
gen de derde richting nu is verzet - voorzover gewenscht - uiterst moeilijk: het zou eerst dan met vrucht kunnen worden gevoerd, indien de inzichten onzer tegenstanders in korte formule waren samengevat en onze Kerken rijp waren voor een veroordeeling van deze inzichten, wat zeker niet het geval is. Ingaan zonder meer tegen dit derde motief is trouwens niet gewenscht: als motief in een voorloopige beslissing schijnt het me zelfs respectabel. Het weigeren van een nota in deze situatie zal dan ook voor velen daarop neerkomen dat ze meenen te staan voor de keuze tusschen een pax Berk. en een bellum pictorialeGa naar eindnoot70., waarom de zaak voor jaren scheef zou zijn geloopen. Bovendien zou, indien de meerderheid besluit, dat thans een beslissing moet vallen, K.S. geen positieve leiding meer kunnen geven. Uit dezen gedachtengang volgt m.i. dat Prof. Sch. goed zal doen wel een nota te schrijven. De vraag is slechts hoe. Op dit punt denk ik aan de mogelijkheid van twee nota's, beide kort en in korte, duidelijke zinnen gesteld. I De eerste zou moeten bevatten: A. Vindicatie van het recht een nota te weigeren: 1. Omstandigheden van Prof. Schilder gewijzigd. 2. Verraad van binnen uit. Deze zaak werd in de verklaring ter vorige synodezitting in bijzin genoemd. Ze moest m.i. echter tot een afzonderlijk punt worden uitgewerkt. Iets dergelijks is immers ongehoord en het vestigen van de aandacht op deze zaak zal voor de stemming op de Synode van groote beteekenis zijn. 't Karakter van een samenzwering heeft de beschuldiging van meet af gehad en tot het eind toe behouden. B. Memorering van de overige gronden die voor uitstel zouden pleiten: publieke behandeling practisch wel niet meer vóór de volgende synode mogelijk; de zaken leven niet in de kerken en hebben dus geen haast; wellicht ware ook het ontbreken van (Ridderb. en?) D. aan te voeren. C. Conclusie: Voorstel uit te spreken, dat verdere behandeling in deze omstandigheden niet gewenscht is. Dit voorstel ware in te dienen eerst bij Comm. I, later bij de Synode. Het zal zeker steun vinden, misschien ook bij zulken, die Ridderbos (indien ook deze afwezig is) en Dijk hun bruggenbouwers vinden. II Wordt dit voorstel verworpen, dan verdient het m.i. aanbeveling dat Prof. Schilder een tweede nota gereed heeft; anders loopt men immers gevaar, dat verdere leiding in goede richting niet van meetaf op een korter-geformuleerd doel kan aansturen. Deze tweede nota zou moeten bevatten: A. Vindicatie van recht als voren. | |||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||
B. Overweging inzake het gebruik maken van dit recht. Dat te meer daar beslissing van de Synode de zaak thans af te handelen, zeker niet beteekent een instemming met de beschuldigingen: Veeleer berust op overweging à la Berkouweriana (plus bijgedachten) met de onrechtvaardige aanklachten korte metten te maken. Daarom gemeend me niet te moeten onttrekken aan de taak een laatste advies als dogmaticus te moeten geven. C. Kort overzicht van de gang van zaken, eindigend bij de resoluties van Comm. I. Aan deze resolaties twee kanten. Eenerzijds het resultaat van langdurige bespreking, waarbij de gevaren uit de situatie in 1936 voortgekomen, goeddeels zijn bezworen. Intussen juist deze achtergrond zeer eenzijdig. Bovendien verschillende quaesties over 't hoofd gezien, die toch fundamenteel zijn. 1. De geschillen zijn goeddeels niet van confessioneelen aard en vallen dus buiten de competentie van de Synode. En waar ze wel confessioneel karakter toonen rijzen twee vragen: is de historische interpretatie van de confessie door de beschuldigers van 1936 gegeven wel de juiste (b.v. anhypostatos!, ziel en lichaam) en zelfs indien ze dit ware, dan nog de vraag, of aan de historische interpretatie wel het laatste woord mag zijn: quaestie der verhouding van Schrift en belijdenis, terwijl hier veelal uitsluitend nu uit de Confessie los van de H.S. werd geopereerd. 2. Dit alles in de Kerken sterk aangevochten. Een uitspraak in den geest van Com. I zal dan ook geen bevrediging bij de Kerken wekken, die om de aanklachten niemand het vertrouwen hebben ontzegd, maar wel ongerustheid toonen over de aanklagers. En dus het aanzien der Synode verminderen in een tijd, in welke deze naar buiten haar gezag zoo dringend noodig heeft. Voorstel: Synode, kennis genomen hebbend van de verschillende rapporten van Deputaten en Com. I, verheugt zich over het feit, dat op geen enkel punt het gezag der Schrift in het geding is, integendeel allen naar Haar eerbiedig willen luisteren, constateert wat de verhouding tot de Conf. betreft a) dat de hangende geschillen goeddeels van niet-confessioneelen aard zijn, waarover het doen van een uitspraak over deze punten niet tot de competentie der Synode behoort, b) dat op andere punten de beschuldigingen zelve gedragen worden door een beschouwing, waarvan sommigen zich afvragen...(en dan form. van 1936 gebruiken, thans tegen de beschuldigers gekeerd)Ga naar eindnoot71., waarover het haar geraden schijnt, niet zonder nader | |||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||
onderzoek op deze beschuldigingen in te gaan, maar de zaak van het agendum af te voeren in het vertrouwen, dat mochten deze punten mettertijd opnieuw aan de orde komen, onze Kerken in deze quaesties meer licht zullen hebben dan thans. Dit voorstel komt er natuurlijk niet door. Wellicht is het zelfs goed het niet eens tot stemming te laten komen, maar het later met een uitspraak in den geest van B tot een nieuwe eenheid om te werken. Bij het schrijven van deze opmerkingen ben ik me er van bewust als niet-synodelid niet in staat te zijn rekening te houden met verschillende factoren, die U beiden scherp voor den geest staan, althans makkelijk zijn aan te voeren. Mijnerzijds kon 'k slechts uitgaan van de gegevens, me uit geheel ander milieu bekend, helaas het milieu waaruit de scherpste aanvallen stamdenGa naar eindnoot72.. Juist daarom kan wellicht uit de combinatie van deze aspecten nog iets goeds voortkomen. Overweegt het eens.
M. hart. gr.
Met het oog op eventueel spoedeischend overleg ook nog even m'n zomeradressen: een welkome gewone ontmoeting. | |||||||||||
Kampen, 15 Juli 1941Den Heeren Prof. Dr. D.H.Th. Vollenhoven,
Amici,
Hedenmorgen ontving ik den brief van prof. Vollenhoven, dd 147-'41, dien ik tegelijk met dezen toezend aan dhr. Scholtens. In onderstaande opmerkingen vat ik samen, wat ik zelf daarop zou willen antwoorden; als dan dhr. Scholtens ook zijn meening wil zeggen, kunnen we probeeren tot een beslissing te komen. Ik zend dus met dezelfde post den brief-Vollenhoven plus mijn antwoord aan dhr. Scholtens, en afschrift van dezen laatsten aan coll. Vollenhoven. Hem dank ik voor zijn uitvoerigheid. 1. Wat de laatste beslissing der synode betreft, is m.i. het volgende wel historisch juist: men heeft besloten, de zaak a.h. moderamen over te laten. Dat wàs al besloten, vóórdat ik - tegen het eind der vergadering - mijn verklaring voorlas. Daar is toen even over doorgepraat; Thijs o.m. verklaarde, het wel op prijs te stellen, dat de synode zelf zou uitspreken, of mijn niet-kunnen-publiceeren voor het moderamen grond zou moeten zijn voor het niet-doorzet- | |||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||
ten-van-de-affaire, zoolang nl. mijn handen gebonden zouden zijn. Hij vond, dat het voor het moderamen een heel stuk gemakkelijker zou zijn, als de synode zelf het maar uitmaakte. Tevoren had Meijster, de voorzitter, in een naar het wel schijnt spontane reactie op mijn verklaring gezegd, dat het moderamen natuurlijk met alle factoren zou rekenen, en ook met zulke kwesties, als ik daar net in het midden had gebracht. Waarop Hepp vuur vatte, de man, die den vorigen keer had verklaard, dat dat toen ingediende voorstel-ScheeleGa naar eindnoot73., om de heele zaak maar uit te stellen tot na den bezettingstijd, ‘iets benauwends had’ (vanwege den ijver voor Gods huis, zullen we maar zeggen); Hepp vroeg nu aan Meijster, wat die uitlating van daareven beteekende: of het moderamen werkelijk uit wou stellen. Zoo ja, dan...etc. Meijster hield toen zich aan den vagen kant. Scheele kwam weer met de gedachte, uit te stellen, zoolang ik niet publiceeren kon (of: gedurende den bezettingstijd, precies weet ik het niet meer; het zal wel op hetzelfde neerkomen). Berkouwer zei: we gaan samen praten, en samen zoeken, en dan komt alles wel in orde. Ik merkte op, dat het publieke kwesties waren, en ik, zelfs al zou het alleen maar mezelf raken, er niet aan denken kon, in den mist te blijven staan tegenover de kerken. Het slot van de rekening was, dat het maar moest blijven bij het besluit: laat het moderamen overwegen, of en zoo ja, wanneer de tijd rijp was voor een synode; onder vooropstelling van de gedachte, dat indien mogelijk, deze synode de zaak moest afhandelen. Ik heb den indruk, dat verscheidenen wel voelen voor uitstel, maar het niet ronduit willen zeggen; een deel hunner, ook om de fractie-Hepp niet kwaad te maken, of ronduit te zeggen, dat men om haar opinie niet gaf. Tevens, gelijk ik al opmerkte, dat men eerst eens wilde kijken, wat K.S. te vertellen had, om dan daarna de koppen bij elkaar te steken, en naar bevind van zaken te handelen. Men wil blijkbaar, althans voorzoover eventueel die indruk juist mocht zijn, nog altijd een achterdeurtje openhouden, voor het geval dat mijn nota onprettige dingen zou gaan zeggen, die men liever niet openbaar zou zien worden. Natuurlijk is dat maar een indruk. Valt mijn nota hun mee, en zou b.v. blijken, dat ik in dogmaticis niet de voorgestelde conclusies bestrijd, doch alleen een paar critische noten wil plaatsen aan den anderen kant, dan waar comm. I het deed of zou suggereeren te doen, dan gaan zij met de commissie wel mee.
2. Is het dus waar (brief-V., p. 1, al. 3) dat het moderamen 2 sept. wil laten samenkomen, dan zal de directe behandelingsstof wel omgaan buiten deze kwestie, al zal men dan waarschijnlijk ook | |||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||
wel zékerheid willen hebben aangaande mijn nota, of liever, als dhr. S. en ik het eens kunnen worden: ònze nota. Het kàn natuurlijk zijn, dat het moderamen denkt: we gaan in elk geval verder, mèt of zonder nota-Scholtens-Schilder. Ze zullen dan òf denken, dat ik haar wel zal toezenden òf van meening zijn, dat ik het zelf maar weten moet, maar dat in ieder geval de zaak zal dienen door te gaan. Ook hier heb ik geen zekerheid; en vragen wil ik natuurlijk niet.
3. Zéker is m.i. (brief-V. p. 1, onderaan), dat de Commissie 1 niet heeft te handelen, ook al komt er een nota Scholtens-Schilder. Het stuk van Hepp is ook bestemd voor de synode, evenals de wenschenlijst van Van Es, die o.m. een afkeuring verlangt van het gedrag Vollenhoven-Schilder in de oude deputatenGa naar eindnoot74.. Hepp's stuk heb ik nog niet gezien; dat mocht alleen worden verzonden door Borkent (den stencilspecialist) als mijn nota was ingeleverd: anders kon ik hem eens gaan bestrijden...(Dat was dus nog in de dagen toen niemand iets wist van een schrijfverbod K.S.). Om hem gerust te stellen, heb ik toen Borkent toch per abuis het stuk van Hepp had rondgezonden, mijn exemplaar aan Van Es gegeven; het bandje was er nog niet af...De commissie zal dus met geen enkele minderheidsnota zich hebben in te laten; de rapporteur (Ridderbos) zal ze dienen te bestrijden, meer niet; en dat loopt natuurlijk uit op een overwinning, voor wat de stemmerij betreft, voor het gevoelen-Ridderbos; ongeveer zooals ouderling Verwoerd me zei, toen hij mijn missive inzake Aalders' verbondsopvatting hielp afstemmen: ik stem ‘intuïtief’ voor Rdb.
4. Ik acht het zoo goed als zeker, dat, indien Rdb. nog afwezig is op 2 Sept., men dáárin wel reden voor uitstel vinden zal: hij is rapporteur, en velen durven natuurlijk niet stemmen, als ze niet op hem kunnen leunen.
5. 't Verblijdt me, dat coll. Vollenhoven, door een tusschenweg voor te stellen, erkent, dat ook z.i. het indienen van een nota, als voorgenomen was ten tijde van het nog-niet-onder-schrijfverbod-staan, niet goed zou zijn. Op dit voor mij beslissende punt zijn we het dus wel eens, als ik het goed begrijp.
6. Blijft dus de vraag, of het verstandig is, van mijn rècht tot weigering der nota gebruik te maken. Ik kan veel verstaan van de aangevoerde argumenten, die betoogen: 't is niet ongevaarlijk. Ik ben er zelf ook zeker van, dat men heel gemakkelijk een stemmings- | |||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||
kwestie ervan maken zal. Daartegenover staat evenwel, dat kwesties van recht, waar ze zóó simpel te stellen zijn als ditmaal, indruk maken op de goedwillenden, zéker op het volk, dat toch, tenzij alles anders loopt dan we denken, eenmaal van deze zaak hooren zal. Bovendien geloof ik steeds vaster, dat mijn groote fout altijd geweest is: toegeeflijkheid inzake rechtsvragen, terwille van den lieven vrede, en in goed vertrouwen. Ik heb destijds, toen de vijf kwamen met hun telaat gekomen rapport in zake kerk en algemeene genade, m.a.w. toen NA de vorming van commissie I bleek, dat men ook mij als medecommissielid officieel beschuldigde van afwijking van Schrift en confessie, gezegd: die dubbele positie van ‘adviseur-rechter’ èn ‘aangeklaagde’ aanvaard ik niet, ik zal bedanken voor het lidmaatschap van commissie I. Op dringend verzoek heb ik dat weer teruggenomen: vrede zoeken was de leus. Heeft het iets geholpen? Heeft Hepp het gewaardeerd? Of Van Es? Heeft Rdb. tenslotte zakelijk naar twéé kanten willen zijn? Hebben ze niet tenslotte afgestemd, toen ik al in Arnhem zat, een paar door Rdb. voorgestelde conclusies, of zelfs maar inleidende opmerkingen van afkeurende strekking tegen de vijf, die hun kerkrapport zoo hinderlijk dwaas hadden gesteld, en buiten hun boekje waren gegaan? Ik geloof nog steeds, dat alle water-in-den-wijn-doen, zoodra het tot beslissende rechtskwesties toegekomen is, verkeerd is, en consequenties meebrengt, die men straks niet ongedaan kan maken. En het helpt niets bij hen, die in èlk geval H.H. en V.H. willen sauveeren.
7. Volkomen deel ik het gevoelen van coll. Vollenhoven, dat, op onderscheiden gronden, de meerderheid zéker een spoedig einde aan de zaak wil zien komen. Die kwaad willen, zullen mijn argumenten althans in de vergadering afwijzen. Doe ik mee, d.w.z. kom ik ter synode, dan hebben ze het profijt, dat ik me later niet kan verweren tegen een alsdan met mijn eigen verantwoordelijkheid genomen besluit. Maar kom ik niet, en accentueer ik dus heel scherp, dat ik, laten we ronduit spreken, het doordrijven van de zaak in déze omstandigheden ‘gemeen’ vind, vooral na àl die broederlijkheidsontboezemingen, dàn kan men erop rekenen, dat ik later, als ik de handen vrij heb, de zaak (ook al werd ze inmiddels afgedaan) voor het volk breng; om niet te spreken over het alsdan tevens te verwachten indienen van zakelijke bezwaren. En hen zal wèl de kwestie bezighouden, of ze voor het volk aannemelijk kunnen maken, dat het broederlijk was, de affaire door te drijven, terwijl een synodelid, deputaat, commissielid, en ook nog beschul- | |||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||
digde, niet eens een letter kon laten drukken. Ik geloof niet, dat ook de vurigste der tegenstanders zal gelooven, dat aan het volk duidelijk te kunnen maken. Vergeet ook niet, dat de eigenlijke drijfveer voor het doorzetten, nl. de gedachte, dat een volgende synode dien tegenstanders minder welwillend tegemoet zal treden nimmer hardop gezegd worden kan.
8. Ook ik deel de meening, dat de ‘derde’ groep (brief V., p. 2/3) den meesten invloed hebben zal op een vergadering, die bepraat worden moet. Eveneens, dat het moeilijk zal zijn, háár te bestrijden. Maar daarom is, wat ik voorstel, ook het eenige, wat tegenover haar afdoende kan zijn. NIET, wanneer ze denken of kunnen zeggen: K.S. was te lui, kwam niet ‘op tijd’ etc. Dan kunnen ze juist heel gemakkelijk op mij het odium leggen van: niet malen om den vrede. WEL, wanneer wij hun àllen vóór zijn, door te zeggen: Scholtens-Schilder kùnnen wel zeggen wat ze denken, maar willen het niet, omdat het onrechtvaardig, en - in hooge mate onbroederlijk is, de zaak erdoor te jagen, terwijl Schilder niet eens actadrukinkt ter beschikking heeft. De goedwillende vredesapostelen, en de hen gebruikende kwaadwillenden komen m.i. van dit argument voor het volksforum niet af; ze zijn juist op het ééne punt getroffen, dat hen in hun redeneeringen draagt. Ik geloof op dien grond dat, als ik maar consequent ben, het dilemma: ‘pax berkouweriana’ of ‘bellum pictorale’ vanzelf verteerd wordt, omdat de pax berkouweriana haar oorkonde bij geen enkelen calligraaf in sierlijke uitvoering afgewerkt zal kunnen krijgen. Terwijl men toch moeilijk een bellum pictorale in discrediet kan brengen alleen reeds op den grond, dat een deputaat-commissielid-aangeklaagde zijn mond dient te houden, nog wel in zaken, die de kerken mòeten weten vanwege den ernst van confessioneele kwesties. Als ik niet tijdig, d.w.z. bij de vorige vergadering, het punt in kwestie officieel aan de orde had gesteld, stond ik zwak. Nu niet, geloof ik.
9. Coll. Vollenhoven stelt nu twee nota's voor. Straks spreek ik over hun inhoud. Voorop sta dit: m.i. kan ik alleen handelen ter zake van de nota, waarover én in de commissie, én in de synode, gesproken is, d.w.z. de nota, waarin ik zeg, waarom ik niet mee kan gaan met de conclusies, en den gedachtengang van comm. I. De dogmatische nota dus (kortheidshalve zoo te noemen). Dáárover loopt het; dáárop wordt gewacht, indien men nog wachten bleef na mijn verklaring in de laatste vergadering afgelegd; dáárop wordt ook in het geval-Scholtens gewacht, tenzij hij het met mijn ethische bezwaren eens blijkt. Ga ik me in een nota op andere | |||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||
kwesties werpen, dan leid ik de aandacht af van wat ook voor mijn conscientie, en, laat me het maar zeggen: voor mijn eergevoel, de hoofdzaak is (mijn eergevoel: ik vind het eigenlijk meer dan grijs, dat ze het willen afdoen, ook als ze weten dat ik in het publiceeren uitgeschakeld ben; een behandeling, die ze H.H. of V.H. of NautaGa naar eindnoot75. of een ander, niet zouden aandoen). Dan wordt het, als ik op dàt punt gestrand ben, alweer moeilijker, daarna nog te komen met de voor mij als hoofdzaak geldende kwestie. Bovendien maak ik dan op meer dan één den indruk: hij wil zoo graag van een materieele behandeling der zaak afkomen, hij is bang. Terwijl mijn vingers juist jeuken naar een materieele behandeling van de zaak, die me wel hopeloos verveelt qua vergaderingskwestie, maar me interesseert als publieke besprekingsstof voor het meelevende volk, dat ik grootendeels wel overtuigen kan op enkele punten, geloof ik. Ik meen ook, dat de tegenstanders juist dáárvoor het meest bang zijn, althans de enkelen onder hen, die zich van de gevolgen van een openhartige artikelenreeks of brochure nog rekenschap geven.
10. Inzake de voorgestelde eerste nota (brief, p. 3): a) m.i. niet te pleiten voor uitstel; dat is al, ‘theoretisch’ tenminste, afgewezen; we zouden daarmee terugkomen op gevallen beslissing, en allerlei misverstand (zie boven) wekken. M.i. uitgaan van het gevallen besluit (zie 1), en dan zeggen: maar we schrijven onze nota niet; de eenige grond, die in dit stadium (d.w.z. nadat over de zaak van uitstel zelve reeds gesproken is) ons zelf bezig houdt, is het schrijfverbod; b) aandringen op publieke behandeling wel gewenscht, of liever: geen aandringen erop, want dat stelt het publieke karakter disputabel; doch uitgaan van de voor ons in elk geval onafwijsbare Selbstverständlichkeit van publieke behandeling; en dáárom van een niet in het slop gaan, waarin men komen zou, als geheele of gedeeltelijke verhindering van publicatie bestaat; c) gevallen Rdb. en Dijk hoogstens als bij-komende factoren te noemen; hoofdzaak maken v.d. ethische kwestie, die ons als schrijvers eener minderheidsnota interesseeren moet; d) inzake de kwestie van het openen v.d. achtergrond v.h. schrijfverbod overweeg ik toezending afschriften correspondentie met H.H. Maar daar moet ik nog eens over slapen; e) om de aangevoerde redenen ben ik niet voor een voorstel, als door Coll. V. aangediend onder I. We moeten ons beperken tot de qualiteit van aangewezen indienaars v.e. minderheidsnota, en alleen maar verklaren, waarom we verhinderd zijn ze in te dienen (schrijfverbod). | |||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||
11. Inzake de voorgestelde tweede nota (Brief, p. 4): a) omdat ik van de kwestie van het al of niet doorzetten, ook waar men mij uitsluit van publicatie, een sjibboleth maken wil, deze zaak voorop plaatsen, en dus ook geen tweede nota bij de hand hebben, als een eerste zou verworpen zijn. De eerste zou de eenige moeten zijn, handelen over de verbodskwestie, en toe te zenden a.h. moderamen, eventueel a.d. leden der synode. Duidelijk zeggen, dat ik niet komen zal, indien men de zaak aansnijdt voor wat het materieele betreft, in déze situatie; verantwoording zoo noodig later tegenover het gereformeerde volk. M.a.w. een publiek conflict, als men tòch doorzet. Niet toegeven op dit punt. Als dat maar goed duidelijk is, verwacht ik, dat men niet zal durven. b) afgedacht v.h. bovenstaande, een ingaan op de materieele kwesties niet raadzaam. Immers: doen dhr. Scholtens en ik het, dan moet het gebeuren vóór de synode samenkomt; men kan er dan op studeeren. Discussies hebben dan geen zin meer. Dien ik een materieele bespreking gevende nota ter vergadering in, nog wel, na ze eerst een poosje onder me gehouden te hebben, dan kunnen ze kwaad worden (de eer der synode, geen tijd voor ernstige bestudeering, eigen schuld, als we ze nú terzijde leggen). Dan ben ik meteen het recht om voor het volk te komen kwijt. Dan kan De Heraut, ditmaal met een zeker recht verklaren: hij heeft ons opgehouden, het wachten was op hem, en het waren advocatenslimmigheidjes, die toch niet hielpen (ik zinspeel op een oude kwestie)Ga naar eindnoot76.. c) het onder B van II genoemde (brief, p. 4, onderaan) te gebruiken in een nota, als ontworpen worden moet, zoodra de omstandigheden weer normaal zijn.
12. Conclusie: ik kan nog niet anders zien, of wat ik in mijn vorigen brief voorstelde, is het eenige, wat mijn geweten bevredigt. Dat ik tevens daaraan de meeste kansen van slagen toeken, is waar. Het kan als argument erbij komen. Maar doorslag geeft het niet. Wel de gewetenskwestie. En die van het eergevoel. Ik handhaaf dus mijn voorstel, maar zou zoo heel blij zijn, als coll. V. het er mee eens kon zijn, omdat ik het buitengewoon onprettig vinden zou, als we in dit opzicht van meening moesten verschillen.
13. Dezen brief verzend ik voor wat coll. V. betreft, aan zijn Noordwijksch adres, dat al ingegaan is. Mijn adres blijft in Kampen. Brief coll. V. graag terug.
Met hartelijken groet aan U beiden,
| |||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||
Kampen, 17 dec. '41Den Heeren Prof. Vollenhoven
Amici,
Bijgaande stukken geven een beeld van een plan, dat misschien reeds bekend isGa naar eindnoot77.. J.l. maandag heb ik te Rotterdam den heer Hoogenberk (?) op zijn herhaald verzoek ontmoet. Ik heb hem gezegd a) dat mij de uitgave uit een oogpunt van innerlijke eenheid een onmogelijkheid scheen: roomschen, barthianen (semi- of heel), en 'n enkele gereformeerde konden niet samengaan in 'n dergelijk boek; b) dat 't mij verwonderde, dat van de gereformeerden niet eens - zooals hij mij mondeling meedeelde - gevraagd waren de heeren Vollenhoven en Dooyeweerd; c) dat daardoor de uitgave - afgedacht van het onder a) gezegde - in geen geval voor de gereformeerden kon worden aangemerkt werkelijk met hen rekening houdende; d) dat 't voor mij óók om die laatste reden zeer moeilijk was een invitatie te aanvaarden van de aldus samengestelde redactie; zelfs al zou mij - na 't bedanken wegens tijdsgebrek van den Groningschen Aalders - vergund worden de principieele fundeering van het mij toebetrouwde onderwerp (welke eerst hèm opgedragen was) zelf te geven. Schriftelijke aanteekeningen op de stukken geven nog détails betreffende de namen der auteurs. Ze zijn slecht leesbaar. Daarom nog even dit dat de Heeren Haitjema en v.d. Leeuw het leeuwenaandeel hebben voor de op bl. 4 genoemde onderwerpen; en dat verdere namen zijn: Edelkoort, pater Eykler (?), de Zwaan, Coppens (daarvan?), Ubbink, Grosheide, Seventer, Koole, Hommes, Berkelbach v.d. Sprenkel, Post (Nijmegen), Notel (pastoor?), dr. C.C. de Bruin, prof. Sassen, dr. K. Smits (beiden Nijmegen), pater Smits, Lindeboom, prof. Sassen, Kohnstamm, Nauta (V.U.) enz. Zie ik 't wel, dan beteekent deze uitgave 'n geweldig voordeel voor roomschen èn barthianen, en word ik erbij gehaald voor een ‘ongevaarlijk’ onderwerp, om te verzwakken wat ik meen dat tegenover de barthianen en de coöperatie te zeggen valt. Dat deze redactie de namen V. en D. gepasseerd heeft, lijkt me in gelijke richting te wijzen. Ik wilde in dezen zin antwoorden, maar zou graag vooraf advies hebben, of 't raadzaam gevonden wordt. Ook of 't raadzaam is, | |||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||
schriftelijk vast te leggen dat ik de redactie als vertegenwoordiging van de gereformeerden in feite wraak, en zulke goede vertegenwoordiging heeft tegengegaan door zich te beperken tot de genoemde namen.
Met besten groet,
| |||||||||||
Kampen, 18 Dec. '41Amice,
Deze brief wordt in den trein geschreven; vandaar 't wel zeer onduidelijke schrift. Gisteravond is de vraag besproken: wanneer komen de ‘leergeschillen’ aan den orde? Grosh. en Aalders die verleden week ontbraken, waren ditmaal present, en hebben mèt van Es en Hepp hun uiterste best gedaan. Van Es was bepaald onsmakelijk, en den HartoghGa naar eindnoot78. heeft weer hevig over de gevaren der nieuwe richting geklaagd: jeugdbonden, mannenbond, verkeerd geleid de laatste, in perikelen de eerste. Verleden week heeft Ridderbos in de commissie (I) (door van Es opzettelijk bij elkaar geroepen) verklaard dat hij mijn bezwaar wel niet deelde, maar er toch, waar 't me blijkbaar erg hoog zat voor op zij wilde gaan. Dat gaf moed. Later blijkt hij van Es geschreven te hebben, dat hij wel aannemen moest, dat deze aangelegenheid meer dan 2 dagen in beslag zou nemen, dat hij zóó lang niet kon vergaderen in de gegeven omstandigheden en dus niet kon meedoen, hangende de status quo. Dat was wel zeer aperte hulpverleening, ook al neem ik aan, dat ze misschien niet zoo bedoeld was. Van Es heeft dien brief, dien hij aan zich ‘persoonlijk’ geschreven noemde, niet meegenomen, ook niet de commissie daarvan kennis gegeven - we hoorden 't eerst, toen hij 't woord nam. Had hij te voren de commissie voor deze zaak samengeroepen, dan zou de commissie allicht hebben gezegd: nù niet verder (over mijn geval had ze geconstateerd: geen uitspraak doen qua commissie). Zoo waren zijn manieren; ik zal er nog over schrijven, en aan de commissieleden mijn oordeel bekend maken, ook aan Ridderbos zelf. Ik geloof, dat dit overrompeling geweest is en een verhindering van een commissoriaal advies, dat, ware het onder den indruk van Ridderbos' brief geconcipieerd, allicht de vergadering dadelijk een anderen kant zou hebben uit doen gaan. | |||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||
Ze zullen nu probeeren in April de zaak af te doen. En dat in dézen tijd, terwijl de rapporteur afwezig verklaart te moeten zijn, Dijk opgesloten is, en ik zelf niet schrijven kan. Scholtens en ik hebben verklaard, onder deze omstandigheden niet mee te werken. Ik houd liever de handen vrij voor enkele ronde woorden tegen den tijd, dat er weer drukinkt voor mij beschikbaar is. Ik geloof, dat ze moreel een nederlaag hebben geleden. Waren H.S. Bouma, den Houting (ziek, vervangen door Douma v. Britsum) en Scholtens er wèl geweest, dan ware de zaak allicht anders gegaan, en de stemmenverhouding zeker gunstiger geweest. Ik stel voorop, dat de zaak publiek moet worden behandeld, en meen, na lang nadenken daarbij te moeten blijven. Ik betwijfel trouwens nog zeer of ze in April zullen vergaderen. Misschien zal ook Ridderbos zich gekwetst gevoelen. 't Eten was voor de Sneekenaren al moeilijk. En de tijd zal leeren, wat er nog te wachten staat. In elk geval: ik had alleen bij dézen gang van zaken voor mezelf ‘vrede’; in de katakomben ga ik met deze affaire niet.
Met besten groet,
| |||||||||||
Amsterdam-Z., 29-12-1941
Amice!
Dank voor je beide brieven. Ad dien van 19 Dec. j.l. - dien inzake het boek van J.W.Ga naar eindnoot79. - 't is een rommeltje. Een stuk cultuurgeschiedenis te willen geven zonder positie te kiezen in de vraag naar het recht der reformatie schijnt ons - 'k schrijf dit nl. mede namens D. - uiteraard een onmogelijkheid. Tenzij dan dat men den volke nu eens heel duidelijk wil maken, dat de eenheid tot welke we geroepen zijn volgens de auteurs zoo iets als een mengsel is dat nergens een verbinding wordt. 'k Dacht aan de dagen der protestantsche scholastiek in Duitschland, toen roomsche gebedenboeken door weglating van heiligennamen tot protestantsch gebruik ‘geschikt’ werden gemaakt. Je kunt bij deze afwijzing dus in bedoeld verband wel onze namen noemen. De stukken hierbij retour. Meer moeite bezorgde me je brief van den 18den, dien 'k later dan dien van den 19den kreeg. | |||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||
Een dergelijke beslissing van de Synode had 'k, zooals je uit m'n laatsten brief van eind Juli weet, niet meer verwacht. De Synode, wier prestige door de beslissingen inzake Correspondentie-deputaten en den arbeidsdienstGa naar eindnoot80. op andere punten is gestegen, is blijkbaar ten dezen te volgzaam werktuig in de handen van enkele heeren gebleven, die hun laatste kans nog willen benutten. De positie van het besluit zal wel niet door alle leden zijn doorzien. Je weigering nog verder mee te doen acht ik, nu ze pas op dít moment kwam, alleszins gemotiveerd en niet zonder preventieven kracht. Over de aansluiting van den Heer Scholtens bij dit standpunt straks meer. In verband hiermee twee dingen. I Ten eerste is me nog niet alles duidelijk. In de Standaard stond dat het moderamen gemachtigd werd zoo mogelijk de Synode voor de behandeling van de meeningsverschillen bijeen te roepen, b.v. omtrent Mei. Dat bericht maakte een even anderen indruk dan je brief: 1e spreekt het van ‘meeningsgeschillen’, 2e slechts van machtiging, 3e lascht het ‘zoo mogelijk’ in, 4e je brief sprak van April, het résumé van b.v. Mei. Het eerste is een verzachting, zelfs eene die vroeger werd geweigerd; het tweede laat een uitweg: het moderamen is wel gemachtigd, maar heeft allicht ook de bevoegdheid van deze machtiging geen gebruik te maken; het derde legt bij een eventueele keuze in deze richting het moderamen zelfs een motiveering in den mond. En de termijn Mei is wel zeer laat gesteld. Zoo kán de mededeeling in De Standaard gelezen worden. Daardoor kwam 'k op de volgende vragen: A. Is dit (deel van het) verslag door de Syn. vastgesteld of door het moderamen? B. Is deze formule opzettelijk - b.v. na discussie? - of waarschijnlijk onopzettelijk zoo gekozen? C. Zoo ja, geschiedt dit met het oog op den indruk naar buiten, waarvan te voorzien was dat die slecht zou zijn, of op grond van het inzicht, dat de zaak in dit stadium alleen nog maar te ‘redden’ viel door bagatelliseering en bovendien een uitweg (of meer dan één) uit de impasse in reserve moest blijven? D. In verband met de verhouding zou ik graag ook de formule van 't voorstel Scheele en de stemmings-cijfers weten. Een en ander vraag 'k slechts ter betere informatie, niet om je een gunstige interpretatie te suggereeren (zie onder II). Maar 't kán natuurlijk, dat je onder den verschen indruk van 't optreden der Heeren en van de teleurstelling ons door de Syn. bereid, de zaak iets te zwaar tilde. II Hoe dit echter ook zij, we hebben met een besluit te maken, dat tot uitvoering kán komen. Reeds daardoor is de situatie minder | |||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||
mooi (A). En wordt de Syn. inderdaad samengeroepen, dan komen er moeilijkheden die nog heel wat grooter zijn (B). Het overwegen en nemen van maatregelen voor beide gevallen schijnt me beslist noodzakelijk. Ad A. Het eerst aan de orde is een pogen het moderamen er toe te brengen van de verleende machtiging geen gebruik te maken. De vraag is, waar aan te pakken. Zelf kan 'k gevoegelijk wel eens aan Den HoutingGa naar eindnoot81 schrijven, dien 'k goed ken en van de vier den eenigen acht die safe is. Maar dat zal zeker niet voldoende zijn. Want de wijziging in 't moderamen is vrijwel zonder beteekenis: J.M. moge wat minder diplomatiek dan z'n voorganger zijn, hij is sterk aan Grosheide georiënteerd. Dus zal 't noodig zijn ook Meijster en Keizer voor dit plan te winnen. Willen we ten deze zekerheid, dan moeten we drie man hebben, anders wordt het straks een staken van stemmen, waarbij het de vraag wordt, wie een voorstel doet. De motiveering onzerzijds zou kunnen zijn: de onbillijkheid van het gevallen besluit, de moeilijkheid van 't samenkomen, de gevaren van deraillement bij de bespreking en de ellende van een eventueelen nasleep. B. We krijgen echter nog andere vragen onder de oogen te zien. Want bij deze samenstelling van het moderamen moeten we rekenen met verschillende mogelijkheden. Zoo o.a. misschien zelfs met deze, dat men aan zal sturen op een korte vergadering van niet meer dan twee dagen, waarbij driekwart van het moderamen zich op de conclusies van 't rapport van Comm. I vastlegt, en op welke, gezien z'n brief, misschien ook R. aanwezig zou zijn. Ook wanneer aanvankelijk de meerderheid van het moderamen tot op zekere hoogte op onzen hand zou zijn, acht 'k - daar van de overzijde zeker pressie zal worden uitgeoefend - iets dergelijks niet geheel uitgesloten. Hoe dit ook zij, we zullen rekening hebben te houden met de mogelijkheid van saamroepen, bespreking ter Synode en uitvoering van haar besluiten. 1. Reeds de saamroeping geeft moeilijkheden. Want typen als Den Houting en PopmaGa naar eindnoot82 komen door haar voor de vraag te staan: gaan of ook wegblijven? Hun geval is wel niet analoog aan dat van jou, maar ten deele wel aan dat van den Heer Scholtens, al is deze lid van Comm. I, wat zij niet zijn. Wegblijven beteekent echter vervanging door secundi, die vrijwel over geheel de linie ten nadeele van de goede zaak zal uitpakken: al zullen er onder de secundi wel enige tegenstanders als Douma van Br.Ga naar eindnoot83 schuilen, steun hebben we van hen m.i. weinig te wachten, daar de afvaardiging van de Part. Syn. meest zeer gemengd was en waar de primi goed waren de secundi dus meestal minder goed zijn. Bovendien zouden | |||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||
ook de goede secundi zich de vraag: ‘Gaan of óók wegblijven?’ kunnen gaan stellen. Zou het reeds daarom niet overweging verdienen, dat de Heer Sch. toch ging? Bovendien is hij onder de stemhebbende leden een prima kracht en heeft, daar hij ook als zoodanig erkend wordt, tevens invloed. Tenslotte: door wien wordt hij vervangen, en is niet iedere stem er één? 2. Voor een eventueele bespreking ter Syn. schijnt het me dringend gewenscht, dat de goeden van te voren contact met elkander zoeken en het eens worden over een zakelijk gevaarloos maximum, waarnaar ze dan hun houding tegenover voorstellen en amendementen kunnen reguleeren. Bij de bepaling van dit maximum zal men allicht ons beider advies vragen en 't schijnt me zaak, dat we in dat geval ons beiden bereid verklaren de goeden van advies te dienen. Zulk een maximum zouden we dan van te voren dienen vast te stellen opdat we ook anderen, die zich tot een van ons beiden om raad zouden wenden, in gelijken zin adviseeren kunnen. Een richtlijn en meer hebben we uiteraard in de conclusies van onze eigen rapporten. Maar men heeft allicht behoefte aan een korte aanvulling. En na de verschijning van de rapporten der andere vijf deputaten van Comm. I en van de slotnota van Hepp zal men bovendien misschien op enkele punten in het duister zitten. 3. Tenslotte de quaestie der uitvoering van eventueel verkeerde besluiten. Waarschijnlijk zullen sommige kerkeraden terstond gedurende den status quo conformatie weigeren. Wanneer dit spoedig wordt gepubliceerd zal wel het meerendeel volgen. Na den status quo kan de Synode - van geheel andere samenstelling - dus altijd nog zien wat te doen valt. En om een weigering van conformatie gedurende een bepaalde periode zal 't niet licht tot scheuring komen: de zaak is in de kerken dood. Een en ander schrijf 'k je op grond van de overtuiging dat het noodig is de verschillende mogelijkheden onder de oogen te zien. Maar evenmin als voor optimisme is voor pessimisme plaats: we zijn, waar onze zaak rechtvaardig is, al zoo vaak op verrassende wijze doorgeholpen, dat we, ofschoon paraat, geen oogenblik vrees behoeven te koesteren. Mag 'k je antwoord op deze vragen en punten vóór 5 Jan. a.s.? We hebben dan nl. jaarvergadering en studieconferentie der Vereen. voor Calv. Wijsb., waar 'k vermoedelijk zoowel Scholtens als Popma spreek en dan gaarne vooraf je meening weet. Voor dien datum schrijf 'k ook niet aan Den Houting.
hart. gr. en sterkte,
| |||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||
Kampen, 1 Jan. '42Amice,
Hartelijk dank voor je brief. Het verblijdt me, dat je mijn beslissing, waarover ik niet meer overleg kon plegen, achteraf kunt goedvinden. De gestelde vragen zijn gedeeltelijk reeds beantwoord in bijgaanden brief. Wat de rest betreft het volgende: a) Het Standaardbericht moet wel van het moderamen zelf afkomstig zijn. Het woord ‘machtiging’ zal wel juist zijn, inzóóverre, als het moderamen nog altijd oordeelen kan, dat de moeilijkheden te groot zijn (Sneek mopperde nu reeds over de maaltijden v.d. tweede week, ik noem maar iets). Misschien is het ook een achterdeurtje, dat men ophouden wil, als eerst maar de door mij gestelde moreele kwestie is beslist. Dat men tot '43 wil teruggaan (voorstel H. de Bruijn, NieuwendijkGa naar eindnoot84, spreektrompet waarschijnlijk van de groep) lijkt me in die richting te wijzen. De houding van Rdb. lijkt me ook niet duidelijk. STRIKT VERTROUWELIJK: in de commissie werkte hij me eerst tegen, zei tenslotte, toen er al stemming was gemaakt: ik wil toch wel met Schilder's bezwaar rekenen, schreef vervolgens aan van Es ‘PERSOONLIJK’ een brief: ik zal niet kunnen meedoen in deze omstandigheden, en schrijft nu aan mij, nadat ik hem den loop van zaken bericht had: ik zal toch maar gaan, anders wordt het een eenzijdige beslissing. Ik oordeel zijn bedoeling niet. De feiten evenwel komen nuchter gezien hierop neer: Rdb. heeft nu, als hij komt, het terrein voor zich, heeft èn door zijn bestrijding in de commissie èn door zijn niet officieel maken van den brief aan Van Es daartoe dadelijk of lijdelijk meegewerkt, en toch weer èn door zijn slothandeling in de commissie, èn door zijn zooeven bedoelden brief met motiveering aan mijn adres den collega het onmogelijk gemaakt, officieel tot hem te zeggen: de behandeling was niet collegiaal. b) De standaardformule is niet het gevolg van discussie. Er is gezegd: April, of Mei, zoo laat ongeveer. Vacantie noemde de een, lente de ander. Precies afgebakend is de termijn niet. Ik was den laatsten morgen afwezig. Misschien is toen nog gepraat over de formuleering van het perscommuniqué. c) Wat eventueel de heimelijke bedoeling is, weet ik niet. Wèl is zeker: toen ik den vorigen keer mijn je bekende stuk voorlas en deponeerde, zei Meijster spontaan: natuurlijk zal het moderamen bij overweging van de mogelijkheden ook met Uw bezwaar rekenen. | |||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||
Toen vroeg Hepp dadelijk: wat beteekent dat?, waarop het moderamen niet inging. In het openingswoord v.d. laatste zitting zei Meijster: het moderamen heeft om die en die redenen nog niet saamgeroepen voor de meeningsgeschillen. Hij noemde twee ‘neutrale’, doch zweeg van mijn geval in alle talen. Ik heb Den Houting toen gezegd: moet ik uit dat openingswoord afleiden, dat het moderamen met mijn bezwaar niet meer wil rekenen? Antwoord: we zullen wel eens praten. Daar is niet van gekomen (laatste week was hij ziek). Het staat voor mij vast, dat het moderamen gecapituleerd heeft voor de bekende groep. Keizer alleen heeft warm gepleit vóór het rekenen met mijn bezwaar. Een en ander is ook reden, dat ik Meijster - zie bijgaand stuk - dadelijk scherp heb aangepakt inzake die toevoeging aan het jaaroverzicht. In andere gevallen houd ik niet van die methode. Hier is ze m.i. niet te vermijden. Meijster stemde zelf tegen het voorstel Scheele. Hoek ook. Den Houting was afwezig bij de stemming. (Schilder slaat d) en e) over, W.G.d.V.) f) Formule Scheele was ongeveer: niet laten doorgaan, zoolang Schilder niet schrijven mag. Stemming: 28-20. Was Hein Bouma er geweest, en de anderen in bijgaand stuk gemeld, dan was allicht de zaak gered, en de verhouding zéker beter geweest. g) Je hebt gehoord, dat ze inzake de nederlandsche kwesties goed hebben beslist. De andere kwesties nl. Ik denk daar anders over. Ik hoop je wel eens te kunnen spreken erover. Eerst ging alles goed. Maar de hebraicus kwam toch; toen hij remde gingen alle benauwden overstag. h) Brief van jezelf aan d.H. kan geen kwaad. Succes betwijfeld, zie boven. Keizer, zie boven. i) M.i. kan eenigszins ‘massale’ weigering om te vergaderen in deze omstandigheden en met motiveering a.d. kerken groot voordeel zijn. Op den duur ook effectief. Ik heb Popma reeds in die richting gewezen. Hij schijnt me niet te willen doortasten. Scheele spreek ik binnenkort. Maar die is ook nog al bang, geloof ik. Het is m.i. het eenige, dat helpt. De moreele kant a.d. zaak is beslissend, ook voor het volk. Ik heb een logé, die naar Amsterdam gaat. Hij zal den brief meenemen en morgen bezorgen. Daarom breek ik nu af, de trein gaat spoedig. Is er nog wat overgebleven, dan schrijf ik nog wel vóór 5 Jan. Ik zal de tikfouten wel niet meer kunnen wegnemen; excuseer. Hart. gr., ook aan Mevrouw, en beste wenschen voor je werk in '42; ik ben vol goeden moed, ook in dézen.
Steeds gaarne
| |||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||
Kampen, 1 Jan. '42 (vervolg)Amice,
Nog even deze resteerende punten: a) M.i. moet dhr. Scholtens blijven bij zijn trouwens reeds op zijn verzoek door mij meegedeelde besluit, niet te gaan. Gaat hij toch, dan is het moreel effect te niet gedaan en de moreele eisch fraglich gesteld. Ze zullen dan denken, dat ik hem heb opgestookt, wat niet waar was, dat het besluit van wegblijven alleen maar een loos dreigement was, om de zaak te winnen, en dat we nu bakzeil halen, behalve dan voor mij, die te koppig ben, of te bang. Ze zullen trouwens dan naar hem in die omstandigheden toch niet luisteren, en hem beschouwen als den man, die nog wat op moet knappen voor den afwezige die zelf niet durft of wil. Trouwens, invloed hebben is daar bij mondelinge bespreking onmogelijk. Ze leunen op wie het meest imponeert. Zooals Verwoerd tot mij zei, nadat ik Aalders' verbondsbeschouwing had aangevallen in de commissie, en Rdb, in een schijnbeweging daartegen had geopponeerd: ik stem bij intuïtie; en hij stemde vóór Rdb. Het EENIGE wapen is: schriftelijk! En: voor het volk. Dat is het eenige waarvoor zij nog wat bang zijn. De rest helpt geen zier. Ook in de commissie sprak Scholtens, àls hij sprak, steeds uitstekend. Maar wat gaf het? b) Beter lijkt het me, te werken op het gemoed van Rdb., en hèm te bewegen, niet te gaan. Misschien hebben ze vermoed - ik acht het mogelijk, zie vorigen brief - dat ze dachten: hij meent het zoo erg niet met zijn niet-zullen-komen. Waaraan ze dan achteraf gelijk blijken te hebben gehad. Zou hij wegblijven, en te bewegen zijn, dit te laten merken, en het doordrijven zedelijk te veroordeelen, dan geloof ik niet, dat Hepp en Van Es het zoo best zullen hebben bij de meeste dàn toch wel ietwat kopschuw gemaakte lieden. Indien Rdb. kon worden warm gemaakt voor het moreele argument, zou dàt m.i. alles veranderen. Ik geloof, dat hij zich gebonden heeft. Je weet, geloof ik, dat hij destijds op de commissie zei: ik zou zoo denken: de volgende synode. Toen evenwel in de synode zelfs Berkouwer kwam met de gedachte: zoo spoedig mogelijk, heeft hij daaraan meegeholpen, evenals Dijk, die eerst tot mij gezegd had: het zou een schandaal zijn, als ze het deden terwijl je niet schrijven kunt. Ik vind al die dingen vreemd en voel me niet thuis bij zulk gedraai zonder nadere opheldering. c) Een bespreking met de beter willenden is mij goed. Maar veel kunnen we niet bereiken, nu we niet eens de papieren v.d. commissie op tafel mogen leggen, ambtshalve tot zwijgen verplicht. | |||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||
Maar na 22 Jan. ben ik natuurlijk voor elk gesprek te vinden. Veenhof heb ik afschrift gezonden van mijn brief a.d. 3 persmenschen. Die kan allicht ook nog wat doen met Popma etc.? V.d. VegtGa naar eindnoot85 valt niet mee. Omdat in veler mond de stelling: Gode meer gehoorzaam dan den menschen barthiaans bedoeld werd, was hij tegen een bepaalde, en dan juiste, concrete vingerwijzing in die richting (in ander verband).
Vr. gr. K.S. | |||||||||||
Kampen, 1 Jan. 1942Den Heeren ds. J.H. RietbergGa naar eindnoot86,
Mijne Heeren,
Bij dezen roep ik, waar ik zelf vanwege duitsche uitzonderingsbepalingen, niets kan publiceeren - wat ik reeds op den Theol. Hoogeschool in het openbaar heb aangeduid - Uw hulp in, om iets in de pers besproken te zien, wat m.i. algemeen belang heeft. Vooraf de mededeeling, dat ik heden aan ds. F.C. Meijster, die ook ditmaal het jaarverslag in het Jaarboek verzorgen moet, heb bericht, dat ik het voorstel hem doe, in het Jaaroverzicht, dat voor zijn rekening blijven moet, op te nemen een zinnetje, waaruit blijkt, dat ik blijkens meededeeling - en hier heb ik vooruit-gegrepen op de door mij Uwerzijds wel verwàchte hulp - me niet heb geconformeerd aan het door het moderamen gepubliceerde en in ds. Meijster's Jaaroverzicht dan ook opgenomen besluit der generale synode, om de bekende ‘meeningsgeschillen’ ‘zoo mogelijk’ (deze aanvulling stelde ik ds. Meijster ook voor) in 1942 aan de orde te stellenGa naar eindnoot88. Het ‘zoo mogelijk’ herinner ik me uit de mondelinge besprekingen ter synode, en haar besluit. Te Uwer toelichting diene evenwel, dat vooraf verworpen was (28-20 stemmen) een voorstel-Scheele, om zoolang ik niet kon schrijven, de kwestie niet af te handelen. Ik had tevoren bekend gemaakt, in overeenstemming met een bij de vorige synodezitting reeds ingediende schriftelijke verklaring, dat ik verhinderd werd, ook maar één letter te laten drukken, dat ik het recht wilde hebben van elk commissielid, om mijn tegen de meerderheid ingaand rapport den druk over te geven, dat ik, indien de synode zou besluiten, niets te zullen publiceeren, aan zulk een niet-publieke behandeling van | |||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||
deze èn blijkens de voorgeschiedenis èn blijkens den aard der vraagpunten slechts openbare behandeling vorderenden, wijl àlle kerken regardeerende zaken niet zou kunnen meewerken. Het ‘zoo mogelijk’ ziet dus wèl op bonnen, verduistering, eventueele gevangenschap e.d., maar niet op mijn bezwaar. Daarom heb ik, ook met dit ‘zoo mogelijk’ voor oogen, toch aanstonds aanteekening verzocht van het feit, dat ik me niet conformeer. Ds. Meijster deelde ik mee, dat indien mijn voorgestelde aanvulling niet werd geplaatst, ik zou terugtreden als redacteur van het Jaarboek. U allen als persmenschen geef ik dus deze mededeeling van mijn nietconformeeren door, niet alleen ‘met verlof’, doch bepaald met verzoek, het feit te willen publiceeren. Want ik geloof, dat de kerken het moeten weten. De niet zoo heel groote groep, die het besluit doordreef (Den Houting was weg, vervangen door Douma van Britsum, Scholtens die zich evenmin conformeert, al kon hij het niet in die vorm zeggen, doch die wèl door mij heeft laten zeggen, dat hij zijn minderheidsnota niet zal indienen, indien men doorging als ik niet schrijven kan; Scholtens was ook weg) heeft natuurlijk het voordeel, dat zij in een besloten vergadering gestemd heeft. Maar ik kan toch althans wat mijn eigen doen betreft, wel publiceeren. D.w.z. een brief als dezen schrijven, waarin ik enkele feiten meedeel. Mijns inziens komen de volgende punten in overweging. a) In '36 is groot alarm geroepen. In OPENBARE zittingen der synode. Het gaat niet aan, thans de zaken in GEHEIME vergaderingen af te doen. Aalders zei in 1936 in openbare vergadering: de menschen, die thans worden beschuldigd, moesten zelf de eersten zijn, om te zeggen: onderzoek dan maar eens. Zouden diegenen, die thans als rapporteurs zelf ‘onderzocht’ worden door een minderheidsrapport, trachten, hun rapport er door te krijgen, terwijl vreemde macht den schrijver van een (of van: het) minderheidsrapport (‘het’, indien Scholtens en ik het eens zouden zijn) verhindert zijn nota te doen drukken, om van andere publicaties te zwijgen? b) Elke indiener van rapporten moet gelijke rechten hebben met anderen. De anderen kunnen verlangen dat hun nota gedrukt wordt; ik wil dat ook. Zou men besluiten (maar men houdt zich wijselijk te dien aanzien op de vlakte) niets te laten drukken (of voorloopig niets) dan blijft het dubbele bezwaar: dat men de kerken het meeleven laat missen, en dat anderen in de pers maar raak kunnen schrijven, zooals zelfs thans gebeurt, door een man, die op andere punten zich droevig gedraagt. c) Het doordrijven van de zaak, met name door H.H., Van Es, | |||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||
Hepp, Aalders, Grosheide, ook Den Hartogh was hierin mis, heeft de onmiskenbare bedoeling, in elk geval door DEZE synode de zaak te doen afhandelen. Er is gepraat over de mogelijkheid, de gewone synode eerst in 1943 te doen samenkomen. Daarover is, meen ik, niets door het moderamen gepubliceerd; men kan dus niet op deze, feitelijk niet toegestane mededeeling van mij een beschouwing baseeren. Want m.i. kan men zich wèl baseeren op wat reeds vroeger publiek is gezegd: de wenschelijkheid van bijeenroeping der volgende synode in '43. M.i. hebben de afgevaardigden van nu geen recht, hun mandaat willekeurig te verlengen. De kerken blijven vrij, anders af te vaardigen. Willekeurige zelfverlenging beteekent onrecht. Zoo b.v. in kwesties van beroep. Men zegt tot adressanten, die onrechtvaardig meenen behandeld te zijn: dezelfde synode die besliste kan haar besluit niet revideeren; dat moet een volgende eventueel doen. Maar als die synode dan blijft zitten, wordt de man die meent gedupeerd te zijn, verder gedupeerd. d) Het doordrijven vind ik in mijn geval bepaald onbroederlijk. Het is gemakkelijk te bidden voor de gevangenen alsof wij medegevangen waren, en voor die in het lichaam kwalijk behandeld zijn, alsof wij mede kwalijk behandeld waren, maar in geval van kwalijk behandeld worden naar den geest bidt men alzoo niet, doch ‘profiteert’ ervan. e) Temeer is het drijverig, omdat zèlfs Ridderbos er niet kan zijn, naar men zou zeggen. De bladen hebben bericht - ik beperk me daartoe -, dat hij bericht van verhindering had gezonden, althans bij de opening afwezig was. Men weet, dat hij geen college geeft. Men weet ook, dat hij in de commissie zit. Ik zeg over hem geen woord meer, dan publiek is. Genoeg, om de pers te doen vragen: is het wel broederlijk, de zaak te laten doorgaan, terwijl het zóó staat met het commissielid-Ridderbos? Om maar niet te spreken van Dijk e.a. f) Men moet nu eens niet langer met twee maten meten. Toen in '36 de heeren van de V.U. zich niet conformeerdenGa naar eindnoot89, is daarvan in de pers mededeeling gedaan (dus van de redenen waarom ik me tegen Meijster, zie boven, schrap zette; hij is praeses v.d. synode, secretaris van de curatoren, en weet dus, dat ook ik behoor tot de ‘aangeklaagden’; desondanks zou hij ertoe meewerken, dat ik niet eens publiek me teweer kan stellen, en toch de zaak doorgaat?) Hepp schreef, Credo 27 Dec. '40: ‘Wij zelf hebben ons van het besluit van 1936 dadelijk losgemaakt. Wij zijn er in geen enkel opzicht aan gebonden’. Dat heeft hij ook getracht waar te maken: hij heeft openlijk het besluit bestreden, en ook geschreven: ‘het ver- | |||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||
langen tot volledige intrekking van bedoeld besluit mag uit de kerken oprijzen’ (Credo 3 Jan. '41). Als onze pers thans protesteert tegen het synodaal besluit, kan ze erop wijzen dat zóó geschreven werd. (Schilder gaat opnieuw met e) en f) verder, W.G.d.V.) e) M.i. moesten de leden, die hier een zaak van belang in zien, zich niet beschikbaar stellen voor medewerking aan de uitvoering. Ze zouden aan de kerken kunnen melden, dat ze voor deze aangelegenheid in DEZE OMSTANDIGHEDEN zich niet willen geven. De kerken kunnen dan overwegen of ze de secundi zullen laten gaan, dan wel beslissen, of inderdaad harerzijds mee te werken is. Ik geloof, dat er dan heel wat bezwaren los zouden komen. 't Is nu de tijd. Classisvergaderingen komen in het zicht. Ik denk erover, me naar de kerken te wenden. Maar het kost veel tijd, veel geld, en...natuurlijk komt er een onaangename stemming van. Die wil ik wel trotseeren, maar het is beter als tevoren, of tegelijkertijd de bodem wordt bereid door de pers. Dat zal het eenige zijn, waarvoor men nog bang is. En hoe scherper het punt in kwestie belicht is, hoe moeilijker het zal vallen, de m.i. onloochenbare moreele nederlaag, die in dit doorgedreven besluit van partijen (in deze aangelegenheid zijn Aalders, dien ik bestrijden wil, Hepp, die door Ridderbos bestreden wordt, Van Es, die hetzelfde ondervindt, inderdaad ‘partij’) ten ‘voordeele’ uit te buiten voor een overwinning op de publieke opinie. f) Zie ik het wel, dan zal, indien het rapport der commissie wordt aanvaard (wat intusschen nog lang niet zeker is, vooral als Ridderbos er niet zou zijn, wat ik óók weer niet zeker kan achten, ik kan niet alles zeggen) daar geen bloed uit vloeien. Maar het zal toch verkeerde gevolgen hebben, in dit ‘gunstigste’ geval: er zal een schijn gewekt worden, alsof men inderdaad de roos heeft getroffen, de waarheid en de kerk heeft gered, en de facto zal inderdaad naar één kant gewezen zijn, terwijl de andere buiten schot blijft. Naar dien anderen kant wil ik heenwijzen, omdat het meerderheidsrapport m.i. ‘eenzijdig’ en dus oneerlijk is, zakelijk bedoeld natuurlijk. Als dat het gevolg zal zijn van een aanvaarding van het rapport in het gunstigste geval, dan zullen er erger dingen gebeuren, als het ongunstiger geval zich zou voordoen. Toch laat ik me door de vrees daarvoor niet overhalen, wèl mee te doen in deze omstandigheden. Door te weigeren in de katakomben te gaan met deze affaire, houd ik den weg voor openlijke bespreking vrij, zoodra ik weer een pen heb. Maar dit voordeel - dat ik inderdaad zoo zie - mag ik ook weer niet in stilte hopen, zonder eerst te doen wat ik kan, om nl. serieuze, maar dan vóór alles publieke behandeling van de aangelegenheid te helpen bepleiten. Temeer, omdat | |||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||
critiek in de pers achteraf toch weer wordt gedoodverfd als onbroederlijke vredesbreuk. Ook daarvoor ben ik niet bang, als eerst maar gedaan is, wat m.i. op den weg van mij en van de goedwillende pers ligt. Tenslotte: zijn hier enkele dingen gezegd, die ik officieel genomen niet verklappen mag, er staat tegenover dat H.H.K. ook gesproken heeft over een rapport (van mij, waarop men nog wachtte, wat hij ook niet mocht zeggen), en dat ik al in den trein heel wat vernam van buitenstaanders, die wisten, wat er behandeld was. Laat dus geheim blijven, wat ik vertrouwelijk meedeelde, en laat eventueele bespreking uitgaan van wat openbaar en normatief is.
Hart. gr. Uw K. Schilder | |||||||||||
(In handschrift van Vollenhoven: Brief van 8 Jan. '42 van mij aan K.S.)Ad I A. Hoe zat het met het voorstel De Br.Ga naar eindnoot90. B. Disc. ter Syn. o.d. laatste morgen inz. 't persverslag? C. Concl den H. nog onzeker m.i. Misschien alleen: niet o. schrijfverbod vast. Mede daarom spijt het me, dat je M. scherp aanpakte: Gen. Syn. adviezen: jij kunt weigeren, syn. kan doorgaan. F. (sic) Inz. Scheele dus niet beter op?? en geheime behandeling. G. Nederl. quaesties acc. - Arnhem. H. Liever wacht 'k tot jij m. hem hebt gepraat. I. Massale weigering. Op gr. waarv.? Verwerping Scheele? Voorz.! Die grond voor houding van jezelf en Scholtens. Iets anders ware continuatie en geheime behandeling. α) Voorstel van de Gen. Syn. a.d. partc. voor te stellen continueering op gen. (Synode) weinig kans en zeker op partc. Zelfcontin. nog minder: in iedere classis hebben a.hang?, die part. zijn. Voorstellen tot completeering. Mocht dat vallen, dan afgev. hun mand. ter beschikking. Winst zeker: kerken benoemen. Ook rechtstreeks Van Es en Hoek.Ga naar eindnoot91 Allen komen. ÎČ) Publieke behandeling. Komt die erdoor, dan wellicht tegenstanders niet eens meer voor afdoen. II a) Quaestie Scheele, zie boven. b) Quaestie Ridderbos: invloed goed, maar verwacht niet te veel van Gen. Syn. advies. | |||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||
c) Blij met bereidverklaring ten opzichte van goedwillenden. Met punten vast voorstel: basisrapport. Sch.-Voll., rapp. com. I en nota H. (Scholtens). Inz. formuleering punten moeten we elkaar nog naderen. III Brief aan de Redacties. Zelf (daar) minder bij betrokken. Philosophia Reformata en Correspondentiebladen zijn philosophische bladen. Gesprek Schippers en C. Veenhof. Quaestie Meijster open. Concentreer je èn in je gesprek met Den Houting en in al wat je verder onderneemt niet o. Gen. Syn. adv. maar op die der cont. en publ. beh. Een brief aan de kerken niet voordat de Syn. inderd. is saamgeroepen. I.g Ja. Popma. | |||||||||||
(Handschrift Vollenhoven) 8 Jan. 1942Eerst thans. Voorop m. hart. we voor '42 I Dank voor je inlichtingen. Je schrijven doet echter nieuwe vragen rijzen. A. Er is blijkbaar een voorstel van ds. De Bruyne (geweest?) dat neerkwam op de verlenging van 't mandaat der Syn. tot '43. Hoe is 't met dit voorstel gegaan? B. 't Schijnt me wel van beteekenis te weten of er de laatste morgen nog vergaderd is. Zie dit eens te weten te komen. C. Je conclusie inzake Den Houting acht ik nog onzeker. Voorzover ik hem ken, acht ik 't mogelijk, ook nu nog, dat de capitulatie van het moderamen een manoeuvre is om de zaak niet vast te doen loopen uitsluitend op je schrijfverbod. Je moogt m.i. aannemen dat den H. trouw is, en nu R. ook voor uitstel was staat de zaak allicht hoogstens 2 tegen 2. Mede daarom spijt het me, dat je Meyster dadelijk scherp aanpakte. We moeten alles vermijden dat de schijn zou kunnen wekken, alsof je het verbod zoudt willen gebruiken voor het afdwingen van een ons gunstige beslissing. Vergeet niet, dat ook Meyster leeft in een kring die je handelingen gaarne verkeerd interpreteert. Daarbij komt, dat deze zaak tenslotte een advies van een hoogleraar aan de Synode raakt; jij hebt de bevoegdheid dit te weigeren, maar de Synode is bevoegd zonder advies door te gaan al is 't vertrouwelijk. Met een gebruik maken van deze bevoegdheid is de verantwoordelijkheid groot. | |||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||
Beide besluiten zouden, zij 't ook op verschillende wijze, primair niet de Synode maar al de kerken raken. a) Een voorstel der Gen. Syn. aan de Partc. Syn. te verzoeken accoord te gaan met continueering zal reeds op de Synode niet veel kans maken. P.E. en Wa. zullen zeker hiertegen ingaan; de goeden moeten hiertegen ingaan; maar ook indien het mocht worden aangenomen dan is de zaak vermoedelijk allerminst verkeken: de kerken zijn vermoedelijk deze Synode meer dan beu. Tegen een besluit tot zelfcontinuatie moeten de kerken zich met alle macht verzetten, en zelfs nu paraat worden gemaakt. Dinsdag j.l. sprak ik al in dien geest met Schippers, die naar aanleiding van je brief eens wilde praten. We vroegen er toen...bij. 't Is zaak, dat men in iedere classis er op let, dat de verkiezing voor afgevaardigden voor de Gen. Syn. op 't agendum der Part. staat, en mocht dat punt ontbreken, men eenvoudig een voorstel ter completeering indient. Mocht een ev. noodige aanvulling op een Part. Syn. worden afgewezen, dan moeten m.i. de afgevaardigden naar de Gen. Syn. hun mandaat ter beschikking stellen; wil de Part. Syn. hen hersturen dan is dat intern een andere zaak. Niemand zal daarin partijpolitiek kunnen zien: optreden hier is terwille van geheel ons kerkrecht geboden. Deze oppositie, mits goed voorbereid, zal hetzij in de part. hetzij in de gen. zeker slagen: de kerken zijn 't harde spelen dezer Gen. Syn. en 't eindeloos provisorisch sluiten moe. Ook die winst zal daardoor zijn te boeken. Want al stel 'k me de volgende synode nog allerminst ideaal voor, typen als v. Es en waarschijnlijk ook Hoek (Enkhuizen, Hilversum)Ga naar eindnoot92 hebben dan tenminste geen kans meer. Tot deze goede voorbereiding behoort m.i. echter dat op 't oogenblik nog niemand zich terugtrekt. Ook zelf zou je nog kunnen gaan: je weigering heeft immers uitsluitend op de nieuwe geschiedenis zelf betrekking. En ook kan Scholtens bij een dergelijke zaak verschijnen. b) Rest de quaestie der methode van de behandeling der meeningsgeschillen, met name de quaestie publiek of niet. Ook hier is m.i. noodzakelijk nog veel, wellicht zelfs vrijwel alles te winnen. Wanneer de goeden publieke behandeling eischen op grond van 't feit, dat de zaak publiek aan de orde is gesteld en broeders publiek zijn beschuldigd, dan staan we sterk. En wordt hun voorstel aangenomen, dan is misschien de lust tot behandeling bij de tegenstanders zoo meteen verdwenen. Want Rb. zal niet op een publieke zitting verschijnen en daarmee zit men zonder rapporteur. Ook in dat geval moeten de goeden m.i. geïnstrueerd worden en dus aan de bespreking deelnemen. Derhalve komt m.i. de zaak der massale weigering pas aan de | |||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||
orde, wanneer de synode onder de oppositie der goeden tot geheime behandeling mocht besluiten. Loopt de zaak dáárop vast, dan hebben we ons volk zeker mee. IIa brief. a) Quaestie Scholtens, zie boven. b) Inzake het werken op Rb. - dit kan geen kwaad. Maar of het veel zal helpen? Buiten jou is slechts K. Dijk afwezig, die zich blijkens je schrijven zich reeds (?) gewonnen gaf. c) Blij ben 'k met je bereidverklaring met beter willenden eens te spreken. Maar 't schijnt me alleen vruchtbaar, indien we 't van te voren samen eens worden. Inzake de materieele punten zal dat wel loopen. Inzake 't bovenbesproken formeele moeten we echter nog naderen. Overweeg eens wat ik schreef. III Je brief aan de redacties. Zelf kan 'k ten dezen weinig of niets doen: Ph. Ref. en C. Bl. zijn geen kerkelijke bladen. Kunnen dus alleen op wijsgeerige quaesties ingaan. Zijdelings kan 'k steunen door b.v. eens wat copy inzake de bekende quaesties zelf op te nemen; komt die in dan gebeurt dat natuurlijk ook. d) Intussen meende 'k het verzoek van Schippers eens samen te praten niet te moeten weigeren. We hebben ook C.V. erbij gevraagd. Het had tot resultaat dat de weg voor Meijster nog open blijft: het scheen ons alle drie goed ten dezen publieke pressie te vermijden. Inzake het overige zou 'k zeggen: concentreer je op 't belang dat de kerken hebben bij niet-continuatie der synode en bij publieke behandeling. In het eerste zal de pers reeds v.d. week steunen. e) Inzake een eventueel schrijven aan de kerken steun 'k de gedachte van C.V.: niet voordat de Synode inderdaad samengeroepen is. 19 Jan. komt Popma (Amersfoort) eens praten. Hij vroeg advies; 'k zei hem dat 'k te voren nog met je wilde correspondeeren en dus graag even 't onderhoud uitstelde. Kun je dus vóór 19 Jan., liefst wat eerder, antwoorden? g)Ga naar eindnoot93 Inzake de nederlandsche quaestie neem 'k graag je lezing over: 'k zit nu eenmaal in een milieu dat door omstandigheden erg synodaal is; bovendien hoorde 'k dat men in Arnhem een ongunstige lezing heeft en daar ten dezen minder tevreden is. h) Brief Den Houting. Is 't niet beter dat 'k even wacht tot je eens met hem hebt gepraat? i) Op dat punt is je schrijven me niet geheel duidelijk. Waarop moet die massale weigering gegrond zijn. Op 't ontbreken van je advies? Daar zou 'k voor willen waarschuwen. Iets anders ware | |||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||
het, indien de Synode inzake continuatie een vast besluit mocht nemen of (ook) de zaak in niet publieke zitting afhandelde. | |||||||||||
Kampen, 8 Jan. '42(Aantekening Vollenhoven: Heeft mijn brief van 8 Jan. gekruist) Den H.H. ds. Rietberg, dr. Schippers, prof. Vollenhoven.
Mijne Heeren,
In vervolg op mijn voorgaanden brief, en in aansluiting aan wat ik daarna van dr. Schippers vernam, wil ik nog graag twee dingen opmerken. a) Van den uitgever Jaarboek kreeg ik dd. 7 Jan. volgend telegram: ‘Daar jaarboek is afgedrukt kan geen verandering worden aange-bracht. Smit’. Telefonisch werd me nog meegedeeld, dat àlles was afgedrukt; er is dus ook voor een ‘nagekomen bericht’ geen plaats. Hiermee is déze zaak van de baan. Ds. Meijster heeft, teneinde me tegemoet te komen, het zinnetje betreffende het besluit der synode inzake Mei geschrapt. Bevredigend acht ik dat niet; maar nu er reeds is afgedrukt, heeft verder geredeneer geen zin. b) Er schijnt eenige onzekerheid te bestaan ten aanzien v.d. vraag, of de bladen, die goed willen, verstandig doen op eigen verantwoordelijkheid iets te publiceeren omtrent wat in besloten synodezittingen gebeurd is. Ik deel dit bezwaar niet, wanneer nl. die bladen kunnen zeggen, dat ik VERZOCHT heb, het te publiceeren; daarom koos ik ook dezen term. Ik had geen recht te vertellen wat de synode deed. Ik heb wèl het recht, te zeggen wat ik er gedaan heb, nu althans de synode zelf haar besluit heeft gepubliceerd. Maar wil men het bezwaar ontgaan, dan zou een mededeeling kunnen geredigeerd zijn ongeveer als volgt: K.S. verzoekt ons mee te deelen, dat hij zich aan...enz....niet conformeert. In dat geval is het geen bericht omtrent wat ik ter synode gezegd heb. Dan zijn de bladen dus heelemaal vrij van alle moeite. Het is dan een bericht omtrent wat ik HEDEN doe, afgedacht van alle synodale besprekingen. Het zou me zeer verblijden, als liefst in den eersten vorm, maar anders in dezen de mededeeling deze week kon komen. Naar mijn meening moeten de kerken NU op de hoogte komen. Het vredesoffensief van H.H. en het stichtelijke stukje van Aalders in het Ou- | |||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||
derlingenblad zijn er ook als de kippen bij. Stemming maken is gemakkelijker dan haar breken. Indien er menschen zijn, die het moderamen willen schrijven, of predikanten, die op de classis erover willen spreken, dan is het NU de tijd. Ik heb hoop, dat er nog zijn, die zoo doen. En het moderamen zal naar stemmen uit de kerken wel luisteren. De hoofdzaak moet blijven, voor wat de argumentatie betreft, dat de beschuldigingen openlijk zijn ingebracht, en dus ook openlijk moeten kunnen worden geverifieerd of weggenomen. Er moet uit blijken, dat onzerzijds op openbaarheid wordt aangedrongen en dat de anderen, die beschuldigd hebben, thans, nu het tijd wordt hun critiek in het vuur en in het licht te brengen, in hun schulp kruipen, door in het donker te blijven. Wat mij zelf betreft, is de redeneering: a) er zijn publieke beschuldigingen ingebracht tegen allerlei menschen (brochures, artikelen, nu nog, H.H.); b) het beschuldigen gaat nog door, ook door den man, die thans een vredesoffensief opent (H.H.); hij wijst daarbij met name wel niet, maar toch met duidelijke aanwijzing naar mij (inzake de kerk; als 't te pas komt, kan wel verwezen worden naar mijn artikel in de Kamper studentenalmanak van enkele jaren geledenGa naar eindnoot94; bleef destijds onbeantwoord, thans nu ik zwijgen moet, gaat hij spreken); c) dat ik deputaat was van '36 (Amsterdam) inzake de geschillen en ook lid v.d. commissie (I) v. Sneek, inzake het rapport van de deputaten, is publiek; d) dat er van die deputaten wat gedrukt moet zijn, is ook publiek; hoe kon anders dr. H. Beets (Amerika) in een amerikaans blad (Heidenwereld) destijds PUBLICATIES doen uit een stuk van het rapport, dat een deel der deputaten heeft overgereikt a.d. synode, en dat zoo geheim moest blijven (die publicatie van Beets is een gelukkige omstandigheid op 't oogenblik, al was 't niet in den haak, dat men het hem gaf); dat het rapport van de commissie, plus de nota van Scholtens en mij (al of niet gecombineerd, is nog niet zeker) ook gedrukt moet kunnen worden, spreekt voor zichzelf; zie analoge gevallen; raakt alle kerken; e) de Heraut heeft destijds geschreven, dat er nog op één nota gewacht werd. Publieke uitlating. Bij informatie - zoo zou men 't kunnen uitdrukken - is gebleken, dat hij mijn nota bedoelde. Die informatie gevende, weerspreek ik meteen wat er in staat; 't was geen kwestie van ‘wachten’, want toen H.H. dat schreef, HAD ik reeds aan de synode gezegd, mondeling en schriftelijk, dat ik van- | |||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||
wege de duitschers geen letter mocht publiceeren, en dat ik niet met die zaak in de katakomben wou; f) Ik wil als commissielid èn als deputaat het recht van ieder hebben, om mijn stukken, die de synode van mij vroeg, en die de kerken regardeeren, gedrukt te hebben. Waarom zou ik niet mogen laten drukken wat ik te zeggen heb, als Beets in Amerika kan schrijven over wat anderen laten drukken? Hoofdzaak is, dat men merkt: hier wordt niet gevreesd, maar juist gestaan op openbaarheid. Paulus wou ook niet door een achterdeurtje de gevangenis uit. Ik kom dus in tweeërlei kwaliteit voor: als deputaat, en als commissielid. Dat ik daarbij ook beschuldigd ben (inzake de pluriformiteit) is niet anders dan uit de persartikelen af te leiden. Spreekt men daarover, dan is 't misschien nuttig, 't geval van de beschuldigingen van H.H. te bagatelliseeren door eraan te herinneren, dat hij ook Greijdanus heeft beschuldigd, toen die invloed ging krijgen, van afwijking van de gereformeerde leer en belijdenis. Ook in De HerautGa naar eindnoot95. Het oneerlijke van de zaak is dit: Ridderbos is rapporteur. Ik ben tegen zijn rapport. Van Es is er ook tegen, Hepp eveneens in bepaald opzicht. Dat Rdb. niet komen kan, is te vermoeden. De groep Van Es-Hepp (ook H.H.-Aalders dus) maakt gebruik van de oorlogsmisère, door thans de kans te grijpen. Zonder détails uit wat niet openbaar is, kan men toch wel concludeerenderwijs dit construeeren. Bovendien schandelijke miskenning van de Theol. Hogeschool. Ik kan niet schrijven; dat Rdb. weg is, weet ieder; Dijk is gevangen. Drie menschen van Kampen buiten schot. De heeren van de V.U. allemaal present (hebben geen last van de duitschers). Praten nu van vrede. Lees: zelfhandhaving, met gebruikmaking van de misère der anderen, deels ook door hèn aangevallen. Eindelijk: 22 jan. overdracht rectoraat. Zal ik fata (verslag of gewijzigde tekst) toezenden aan Pro Eccl. en Wachter? Met verlof tot publicatie? Standaard etc. krijgt mijn hulp niet. Ook in dat verslag der fata zal ik de dingen zeggen. Hartelijk dank voor hetgeen reeds is gedaan. Ik hoop, dat men mij verder wil helpen; en dat het feit, dat men over mij heenloopt, gauw bekend wordt. Anders komen we te laat.
Met vr. gr. t.v., K. Schilder (In verband met de brief van Vollenhoven d.d. 1 juni 1942 aan de synode die op 26 mei 1942 weer samenkwam, plaatsen we hier ook de brief die Schilder aan deze synode schreef) | |||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||
Kampen, 26 Mei 1942Aan de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, vergaderd te Utrecht, dd 26 Mei 1942.
Weleerwaarde en Eerwaarde Broeders,
Hoewel ook ik uitgenoodigd werd, de zittingen Uwer synode van heden en volgende dagen als praeadviseur bij te wonen, zal ik toch mij van medewerking aan de afwerking van Uw aangekondigd program moeten onthouden; ik zal dus Uw vergadering niet bijwonen, tenzij het in Uw laatste zittingen genomen besluit betreffende de afhandeling, zoo mogelijk, van de z.g. ‘meeningsverschillen’ buiten werking mocht zijn gesteld door U. De reden, waarom ik me van elke medewerking in de tenuitvoerlegging van dit besluit moet onthouden, heb ik reeds duidelijk aangegeven; behalve naar wat ik mondeling te Uwer kennis bracht, toen ik officieel meedeelde, en verzocht aan te teekenen, dat ik me aan Uw besluit niet kon conformeeren, kan ik ook naar een schriftelijke verklaring, aan Uw moderamen in volle vergadering na voorlezing overhandigd, verwijzen. Duidelijkheidshalve wil ik evenwel mijn bezwaren tegen Uw beslissing schriftelijk alsnog vastleggen, en op een enkel punt nog toelichten. Ik wijs U erop, dat Uw synode nalaat, te bewijzen, dat zij met haar eigen Hoogeschool even sterk rekent als met de Theol. Faculteit der Vrije Universiteit. Toen zij haar besluit, bovenbedoeld, nam, wist zij, dat prof. dr. K. Dijk gevangen werd gehouden; dat prof. dr. J. Ridderbos, zij het ook langs een niet-officieel genoemden weg, immers door een volgens dr. W.A. van Es ‘persoonlijken’ brief aan dezen, had kenbaar gemaakt, niet langer dan enkele dagen in Uw midden te kunnen zijn; gelijk hij ook reeds geruimen tijd buiten Kampen verblijf houdt. Van mijzelf wist ze - en het zou eerst aan den hoogleeraar dr. H.H. Kuyper beschoren blijven, láter in dezen publiek mijn oprechtheid in twijfel te trekken - dat ik vanwege de duitschers me heb te onthouden van èlke publicatie, tenzij ik Uw Hoogeschool van haar derden hoogleeraar en mijn gezin van zijn vader wil berooven door deportatie naar een concentratiekamp. Uw Synode wist derhalve, dat van de gewone Kamper hoogleeraren méér dan 50% verhinderd zou zijn, langs den gewonen en geordenden weg mee te werken in zaken van leer en confessie, die met name door praeadviseurs der Vrije Universiteit in eerster instantie als buitengewoon belangrijk zijn aangediend, nog wel in openbare aanklachten. Zij wist tevens, dat van | |||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||
de Theol. Fac. der V.U. niemand van dergelijke moeilijkheden eenigen hinder ondervond; één hunner trouwens redigeert een blad, dat zich herhaaldelijk op het standpunt der bezettende macht plaatste, en derhalve van een schrijfverbod allicht geen hinder ondervinden zal. De zaak staat, laat men prof. Bavinck die op twee plaatsen doceert, buiten beschouwing, thans zóó, dat van Kampen twee, en van Amsterdam acht hoogleeraren in staat zijn, in volle vrijheid mee te werken. Die verhouding is nòg onevenrediger, dan in andere opzichten, b.v. in aanwijzing van moderamenleden en in benoemingen zich pleegt af te teekenen. Onbillijk wordt ze bepaald, waar ze zaken van leer betreft, en waar de beschuldigende partij in 1936 juist aan de Theol. Fac. der V.U. met name te vinden was. Voorts wijs ik erop, en dit bij herhaling, dat mijn respect voor de kerken, en tenslotte ook voor mijzelf, die in een tweetal der onderdeelen van het rapport der vijf van de zeven deputaten van de Amsterdamsche synode ben gerangschikt onder degenen, die onschriftuurlijke leeringen verkondigen, en (dit voeg ik er aan toe), die wat zij onschriftuurlijk noemen, van plan ben, te blijven leeren, mij verhindert met de desbetreffende zaken in een heel of half duister met U weg te schuilen. Ook het respect voor anderen, die mede betrokken zijn geworden in openbare beschuldigingen, verbiedt mij zulks. Indien hetzij door mijzelf, hetzij door anderen, onschriftuurlijke, van de confessie afvoerende of ermee strijdende leeringen worden verbreid, dient openlijk en onder óverlegging van volledig bewijsmateriaal hiertegen te worden opgetreden. Ik verlang geen positie aan Uw eigen Hoogeschool, die door heimelijke oppositie wordt ondermijnd; ik verlang evenmin verdragen te worden, als men door niet-openbare behandeling het belang der kerken uit het oog verliest. En ik verzoek U, er acte van te willen nemen: a) dat ik, voor wat mijzelf betreft, het rapport betreffende de kerk door de vijf bedoelde deputaten uitgebracht, in hooge mate ondeskundig acht, en in zijn conclusies verwerp; b) dat ik het daarnaast van diezelfde zijde uitgebrachte rapport inzake ‘algemeene genade’ alweer zoover het zich tegen mij keert, behalve ondeskundig ook in zijn tendentieuze wending van woorden onwaardig acht; c) dat ik wat de vijf bij mij bestrijden, leer en blijf leeren; en dat ik d) het recht voor mijzelf, die behalve in dezen mede-aangeklaagde, althans beschuldigde, ook deputaat van Amsterdam en commissielid van Sneek ben, verlang, mij over een en ander uit te spreken in volkomen gelijkheid van recht met alle andere deputaten en | |||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||
commissieleden. Ik kan geen genoegen nemen met niet-openbare behandeling; ook niet met semi-openbare, b.v. door openstelling van de synodale vergaderingen voor toevallige bezoekers. Ik let op het feit, dat de vijf deputaten hun rapport hebben doen drukken, ook hun laatste, te laat ingediende rapport, dat zij lieten drukken toen zij reeds wisten, dat prof. Vollenhoven en ik, mede-deputaten, ons rapport voorzichtigheidshalve hadden laten stencilen; alsmede op het feit, dat langs een duisteren weg van hun gedrukte rapport kennis is gegeven aan dr. H. Beets, die de amerikaanschen kerken reeds van deszelfs inhoud kennis gaf; alsmede op het andere feit dat rondom deze rapporten publicaties staan, ook in de kerkelijke pers, waarin ook mijn naam is genoemd. Tegen dit laatste heb ik uiteraard geen enkel bezwaar; maar ik heb het des te meer tegen een handelwijze als thans op aanbeveling voornamelijk van de beschuldigende broeders is aanvaard, en die hierop neerkomt, dat de zaken worden afgehandeld, terwijl ik vanwege duitsche bepalingen niets kan publiceeren. Ik vraag afhandeling in het volle licht, d.w.z. onder overlegging van àlle rapporten aan de kerken, onder vooropstelling van den eisch dat de ‘leerbeslissing’ gepubliceerd wordt tegelijk met de rapporten en onder erkenning van de onbroederlijkheid van elken maatregel, welke bij de afhandeling der zaak van de zes in geding gebrachte punten (welke van elkaar niet gescheiden mogen worden) den eenen deputaat tegenover den anderen, het eene commissielid tegenover het andere, den beschuldigde tegenover de beschuldigers in een ongelijke positie ten aanzien van de publicatiemogelijkheden zou laten staan. Er worde niet geklaagd, dat ik hier tezeer mijn persoonlijke verlangens naar voren breng. Ik meen, het recht te hebben, zulke verlangens te doen gelden. Prof. Aalders sprak in 1936: zij, die nieuwe gevoelens in de kerken indragen, moesten er juist prijs op stellen, als men ze wilde toetsen. Ik mag thans in 1942 zeggen: zij die beschuldigingen hebben geuit, moesten er prijs op stellen, deze ter toetsing in het openbaar te helpen geven. Zulks te meer, waar enkelen hunner trachten, theologische meeningen, die destijds met klem van redenen zijn aangevochten in de dagen vóór en na de vereeniging van 1892, als alleen-gereformeerd aan te dienen. Wat toen als niet-gangbare meeningen door onderscheidenen bestreden werd, pogen zij thans als uitgangspunt voor bestrijding van deels met vroegere opponenten parallel loopende meeningen en als ‘de’ gangbare meening voor te stellen. Voorzoover zij, met miskenning van de geschiedenis der vereeniging van '92, het dogmatisch onderwijs te Kampen daarmee hebben aangevochten, onder een meer suggestieve dan geargumenteerde sanctieverleening aan | |||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||
theologische opinies, die destijds terecht bestreden zijn, heeft de dogmaticus van Uw eigen Hogeschool, èn als deputaat, èn als commissielid, èn als rechtstreeks beschuldigde, recht van eischen. Het recht ook van zich niet te conformeeren, en daarin door Uw synode en haar moderamen minstens evenzeer ontzien te worden, als de hoogleeraren der V.U. ontzien zijn, toen zij zich niet conformeerden aan de besluiten van 1936 inzake de N.S.B. en C.D.U. Het is noch voor ondergeteekende, noch voor de kerken een ramp, als er beschuldigingen worden geuit; maar het is wèl een ramp, en een bedroeven van den H. Geest, en een verloochening van het karakter der kerk, indien men beschuldigingen openlijk uit, en ze niet òf openlijk waarmaakt onder erkenning van elks recht op volledig mee-spreken, òf openlijk herroept, of als ijdel afwijst. Men moet ernstige zaken niet ongemerkt van de tafel nemen. Curatoren der Theol. Hoogeschool hebben bij stemming beslist, dat hun notulen geen mededeeling zouden doen van het feit, dat ik hun bericht had, door vijf deputaten van Amsterdam, onder wie één sinds overleden, en één nog levende curator te zijn beschuldigd van afwijking van Schrift en belijdenis. Ik hoop, dat soortgelijke retoucheering van het beeld der kerkelijke geschiedenis geen herhaling vindt bij Uw synode. Er is een recht van beschuldigden, om acte te nemen en te doen nemen van wat hun werd verweten. En er is een plicht van beschuldigers, om hun woord waar te maken of terug te helpen nemen. En dit alles voor hetzelfde forum, dat men voor de beschuldiging gekozen heeft. Weliswaar niet deze, maar toch de volgende synode zal, indien prof. dr. K. Dijk lang geïnterneerd blijft, de vraag te overwegen krijgen, of zij de zaak van het Kamper promotierecht, die volgens de acta van Sneek alsdan aan de orde mòet komen, zal afhandelen naar de genomen beslissing, dan wel billijkheidshalve zal wachten, tot ook prof. Dijk ten volle in deze mede hèm rakende materie zal kunnen meespreken. Wie over enkele maanden zou pleiten vóór het wachten op een door de bezettende macht in zijn vrijen armslag gehinderden broeder, moge in deze dagen ervoor bewaard worden, daartégen te pleiten in het geval der meeningsgeschillen. Laat me nog één persoonlijke aangelegenheid mogen noemen, die hetgeen mij in heel Uw beslissing grieft als onrecht, in betreurenswaardigheid schijnt te overtreffen. Uw praeadviseur dr. H.H. Kuyper heeft, en het is niet de eerste maal, zich tot publieke beleediging laten verleiden, toen hij in De Heraut van ‘schier stelselmatige obstructie’ sprak, daarbij onder anderen blijkbaar op mij doelende, en toen hij tevens duidelijk liet uitkomen, mijn verzekering van een absoluut duitsch schrijfverbod niet te gelooven; bij | |||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||
herhaling werd dit als ‘zoogenaamd’ schrijfverbod aan de kaak gesteld. Daarmee is het element der eerlijkheid in woord en geschrift in geding gebracht. Ik breng deze zaak niet op Uw tafel; want reeds eenige weken geleden bracht ik ze voor de kerk van Scheveningen, die prof. Kuyper verzocht heeft, mij te schrijven, hetgeen hij tot op dezen dag heeft nagelaten; hetgeen den schijn van obstructie, helaas, niet vermijdt. Zoolang deze zaak de mindere vergaderingen bezig houdt, behoort ze niet bij U. Wel noem ik ze, omdat ik weet, dat het door prof. Kuyper verspreide venijn ook door anderen wordt ingedruppeld in het bewustzijn der kerken. Ik acht het beneden mij, hierover verder één woord te wisselen met den redacteur van ‘De Heraut’, nadat deze op mijn tot hem gerichten brief alle antwoord schuldig gebleven is in particuliere correspondentie, en in de pers de eerst begane fout nog verergerd heeft. Uw vergadering wil ik er echter op wijzen, dat er grenzen zijn in het aantasten van iemands ambtelijke eer. Als tijdens dezelfde synode, die van de zijde van dr. W.A. van Es copie, en dan wel nietgeteekende, zag toezenden aan dr. H.W. v.d. Vaart Smit, en die van prof. Kuyper de verzekering vernam, dat deputaten voor de correspondentie met de hooge overheid niet wisten, waarom ik gevangen werd genomen, hetgeen, zooals uit bijgevoegde bijlage blijkt, prof. Kuyper zeer goed wist, nu ook nog door prof. Kuyper het mij opgelegde schrijfverbod openlijk als een mijnerzijds slechts als voorwendsel gebruikte fictie wordt aangediend, dan is de broederlijkheid in de (dank zij den duitschers) thans wel zeer éénzijdig gevoerde polemiek wel heel en al zoek, ondanks de door deze zelfde synode daartegen gekeerde openbare vermaningen, en wordt, gelijk trouwens ook tegenover andere leden Uwer vergadering het geval dreigt te worden, de vriendschappelijke omgang schier onmogelijk gemaakt. Ik merk dit op, opdat, indien Uw vergadering door buiten-wer-king-stelling van haar bekende besluit mij alsnog den weg tot medewerking zou openstellen, men verstaan moge, dat ik, zoolang prof. Kuyper niet zijn dubbele aantijging algeheel heeft teruggenomen, hem de hand niet zal reiken. Tenslotte: onder dit alles heb ik bedacht, en bedenk ik, dat het één dag nà Pinksteren is. Moge de Heilige Geest onze kerken voor verdere verloochening van den ernst der kerkelijke handelingen bewaren. ‘Uw ja zij ja, en uw neen neen, en wat boven deze is, dat is uit den booze’. Wie ‘tegen’ zijn ja of neen in-gaat, die zondigt incidenteel, die doet zonden (meervoud). Maar wie er boven uit-gaat, d.w.z. de kerkelijke of niet-kerkelijke aandachtssfeer verdeelt in wèl, èn niet onder hoogdruk staande verantwoordelijkheidsregio- | |||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||
nen, die zondigt altijd; die doet ‘zonde’ (enkelvoud). Het komt mij voor, dat een synode, die publiek broeders laat beschuldigen, en die besluit, de daarbij betrokken zaken af te handelen nádat het voorstel-Scheele om met behandeling te wachten, tot er voor publicatiemogelijkheden gelijkberechtigdheid verkregen is, door haar verworpen is, de door Christus' woord hier aangewezen gevarenzone naderbij gekomen is. Dat zij zich van die houding alsnog naar aanleiding van vele kerkelijke verzoeken rekenschap geve, en zich ervan terug late leiden, is mijn oprechte wensch; mocht deze zijn vervuld, dan zal ik gaarne me weer bij haar voegenGa naar eindnoot96. Inmiddels verblijf ik,
Uw broeder, K. Schilder | |||||||||||
Amsterdam-Z., 1 Juni 1942Afschrift
Weleerwaarde en Eerwaarde Broeders!
Van Uw Praeses mocht ik telephonisch de mededeeling ontvangen, dat de Synode het billijk achtte, dat ik als lid van de minderheid der deputaten van '36 de behandeling der betreffende rapporten bijwoonde en me uitnodigde aan de beraadslaging deel te nemen. Voor deze invitatie, op welke ik wegens drukke werkzaamheden aan het einde van de cursus, niet eerder kon antwoorden, betuig ik Uw vergadering m'n oprechten dank. Stond deze uitnodiging op zichzelf, dan zou ik haar ongetijfeld gaarne en zonder eenige reserve aanvaarden. Zij bereikte me echter onder buitengewone omstandigheden. Uw vergadering besloot immers tot de behandeling van deze punten in comité. En dat terwijl niet slechts de beschuldigingen - o.a. tegen ondergetekende - tijdens de Synode van Amsterdam publiek zijn geuit, maar bovendien, daar zij vermeende afwijking van de belijdenis suggereerden, den gemeenschappelijken geloofsschat onzer kerken rakend. Door deze wijze van behandeling wordt dus niet slechts den beschuldigden, maar - wat belangrijker is - ook onzen Kerken, welke steeds duidelijker van haar opvatting ten deze blijk gaven, geen recht gedaan: het is haar niet mogelijk vooraf van de betrokken stukken kennis te nemen, terwijl het, blijkens de voorgeslagen conclusies, | |||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||
vrijwel uitgesloten is thans reeds tot beslissingen te komen, die haar een duidelijk inzicht in de quaesties geven en haar rechtsbesef bevredigen, daar zulke beslissingen slechts mogelijk zijn na brede besprekingen in den geest der waarheid en, evenals in 1936, voor het forum van geheel ons kerkelijk leven gevoerd. Aan Uw uitnodiging zonder meer gevolg te geven komt me daarom niet doenlijk voor, wil ik althans tegenover onze Kerken ten deze vrij staan. Daarom zie ik me genoodzaakt U te berichten, dat ik me wel gaarne ter beschikking van Uw vergadering stel, doch op voorwaarde dat de behandeling van deze punten alsnog wordt aangehouden tot het tijdstip, waarop het mogelijk zal zijn deze zaken naar recht, dus publiek in den vollen zin van het woord, af te doen. Mocht Uw vergadering in anderen zin beslissen, dan zal ik haar de betrokken stukken, die ik ter kennisname mocht ontvangen ten spoedigste retournerenGa naar eindnoot97. Inmiddels verblijf ik met ernstige heilbede,
Uw broeder
Op 8 juni 1942 kwam de synode van Sneek-Utrecht tot leeruitspraken over de algemene genade, het genadeverbond en zelfonderzoek, de onsterfelijkheid van de ziel en de vereniging van de beide naturen in Christus. Deze uitspraken werden met algemene stemmen vastgesteld, waarbij alleen prof. V. Hepp tegen de 4e conclusie inzake de algemene genade stemde. Omdat vooral de uitspraak over genadeverbond en zelfonderzoek in het vervolg een grote rol zal spelen, geven we daaruit één zinsnede weer, die zeer omstreden was: dat daarom - overeenkomstig hetgeen de synode van Utrecht 1905 (Acta art. 158) uitgesproken heeft - ‘het zaad des verbonds krachtens de belofte Gods te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt’, al heeft de synode daaraan ook terecht toegevoegd, dat dit ‘geenszins zeggen wil, dat daarom elk kind waarlijk wedergeboren zou zijn’. Acta, art. 682. |
|